Aljtiiu Hints- BRIEVEN OVER ENGELAND. DE SLOTTORENS TE SCHAGEN. UIT HET DAGBOEK - VAN EEN MELAATSCHE Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen. Eerste Blad. Donderdag 24 October 1929. 72ste Jaargang No. 8551 Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, nsdag, Donder dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 i.-.i, worden Adver- tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomcnd nummer geplaatst POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20. Prijs per 3 maanden fl.65. Losse nummers 6 cent. ADVF.RTEN- TIcN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cont (bcwijsno. inbegrepen). Grootere lettors worden naar plaatsruimte berekend. DIT NUMMER BESTAAT UIT TWEE BLADEN. Een stukje oude historie in verhand met de aanslaande restauratie der Slottorens Zooals wij onlangs meldden, zullen de bekende Slot torens te Schagen met steun van rijk, provincie en ge meente worden gerestaureerd. Naar aanleiding hiervan schrijft men ons: De twee oude Slottorens te Schagen zijn de eenige over blijfselen van het Schager Slot, hetwelk vermoedelijk op het laatst van de Ode eeuw gebouwd is, ter verdedi ging tegen de woeste invallen der Noormannen. Schagen was steeds het tooneel van den strijd tusschen de Hol- landsohe graven en de Westfriezen. In 1168 werd Scha gen door den heer van Egmond geplunderd en gebrand schat. Eerst op het einde der 13e eeuw onder de regee ring van graaf Floris V trad een vreedzamer verhouding in. Floris V verleende aan Schagen vrijdom van alle grafelijke tollen en het recht om te bakken en te brou wen en koopmanschap te doen. Schagen genoot nu een tijdperk van rust en voorspoed, waaraan echter in 1296 door den moord op Floris V een einde werd gemaakt. In 1404 werd Willem van Beieren, ter belooning van zijn dapperheid tot Heer van Schagen en Medemblik aange steld. Deze schonk Schagen een vrije week- en jaarmarkt en in 1415 zelfs stedelijke rechten. Willem werd opge volgd door zijn zoon Albrecht van Schagen, die geheel het tegenbeeld van zijn vader was. Hij trok de privi legiën in, Het rijke burgers in gijzeling nemen, kortom hij was de schrik van de geheeel bevolking. Men had roeds verschillende malen geklaagd bij den Graaf van Holland, maar al deze klachten hielpen niets. Tenslotte zag ook de Hollandsche Graaf den toestand in en be legerde het Slot. Albrecht werd gevangen genomen en overgebracht naar het kasteel Medemblik, waar hij in 1480 overleed. Na deze periode van onrust en strijd ont wikkelde zich Schagen langzamerhand tot een drukke handelstad. Schagen stond in verbinding met de meeste steden van Holland. Vele reizigers hielden zich hier op en de schuiten waren steeds druk bezet. Er voeren ge regeld schuiten op Alkmaar, Amsterdam, Haarlem, Rot terdam, ja zelfs naar Zeeland. De schuit op Alkmaar vertrok iederen morgen om drie uur en werd het „Advys Jagt" genoemd, omdat er voornamelijk menschen mee gingen die in Alkmaar bij een advocaat advies gingen vragen. In 1707 ging het Schager Slot door huwelijk over aan den graaf van d'Oultremont, in wiens familie het na dien tijd is gebleven. De familie d'Oultremont ver trok echter in 17S5 naar het buitenland en vanaf dien tijd werd het landgoed verwaarloosd. In 1830 kwam de eigenaar nog eenmaal terug, maar toen hij het kasteel FEUILLETON J. SCHAAP. (Nadruk verboden). 7. Hij kwam binnen, blijkbaar gedachtenloos. Ik had den muur behangen met portretten en familieleden en daaronder ook dat van mijn zuster. Dat portret ti'of hem en hij vroeg me: „Familie van U meneer?" „Ja mijn zuster". „Uw zuster? Zuster? Ik zag opeens hoe deze man in snikken uitbarstte. Ik zag hem worstelen tegen zijn aandoening, maar misschien overmande hem de herinnering want plotse ling hoorde ik hem snikken: „Ik heb ook een zuster gehad, ja. een zuster. De eenige, die me nog was overgebleven van mijn familie. Och, nee, eerst is je liefde voor je broers en zusters niet zeer groot. Maar als vader en moeder sterven, als anderen je ontvallen, dan hecht je je meer aan je broers en zusters omdat zij nog voor je bewaren de herlneringen aan het ouderlijke huis. Ze zijn als een dagboek, waarin je je verleden hebt opgeteekend. Als je je broer of zuster ziet, en meer nog een zuster, dan zie je weer terug de beelden van het verleden. Het maakt weer wakker tal van dingen, die ge vergeten zijt." „Je jeugd ziet ge terug. Je kinderjaren. Alles van je verleden. Je samen naar school gaan. al wat er schoon was in het vaderlijk huis. Het was mooi in mijn huis. Niet mooi van meubelen of kleeden of schilderijen, maar mooi omdat vader goed en moeder lief was. Hun leven was een opoffering voor hun kinderen. Wij waren met ons drieën.. Ik had nog een broer en een zuster. Die broer verdrong, ik bleef na den dood van mijn ouders in het huis van mijn vader wonen." „Ik was in betrekking en zij deed de huishouding. We waren jong en broer en zuster gaan maar zelden gere geld met elkaar uit. Zij zocht vriendinnen en ik vrien den. En ieder ging na de dagtaak zijn eigen weg." had bezichtigd, zeide hij: „Je ne reviendrai jamais". Hij vertrok naar Brussel en nam vele kostbaarheden mede, welke thans nog in het museum te Brussel worden be waard. Na dien tijd is de eens zoo gevreesde sterkte ge heel verwaarloosd en bijna ten onder gegaan. Slechts de beide torens zijn als bezienswaardige overblijfselen be waard gebleven. De begraafplaats rondom is jaren ge leden opgeruimd en in een plantsoen herschapen, ter wijl ook brandbluschmateriaal e.d. dat a'.daar in een minder fraaie keet was opgeborgen, naar elders werd overgebracht Ter linkerzijde van het siot is kortelings een nieuwen weg aangelegd voor den nieuwen huizen bouw in de omgeving. 19 October 1929. In mijn voorgaanden brief heb ik een en ander verteld over mijn tragische ondervindingen op het gebied van prijswedstrijden. Competitions, zooals men ze met een, aan onze voetballende wereld zeer goed bekend Woord, in Engeland noemt. Ik behoef nauwelijks te zeggen, dat de uitslag van de competitions mij altijd zeer in het bijzonder interesseert Zelfs, wanneer ik om een of ander reden niet aan de krachtmeting heb deelgenomen. Evenmin behoef ik nauwelijks te zeggen, dat die uitslag mij maar al te dikwijls onbevredigd laat. Na tuurlijk in de eerste plaats, wanneer de wedstrijdredac teur vergeten heeft mijn naam te laten afdrukken. Maar daarnaast ook, bij meer dan één gelegenheid, wan neer ik vind, dat de prestaties van mijn medelotgenoo- ten toch maar zeer middelmatig waren. Zooveel te meer is het te waardeeren, dunkt mij, wan neer de uitslag zóó is, dat de meest pessimistische Nurks er een goedkeurend woord over zou moeten zeggen, hoezeer het hem ook aan zijn hart zou gaan zulks te doen. Misschien zullen er onder mijn lezers zijn, die vinden, dat de uitslag van Competition 178, in de Ob- server van enkele weken geleden, niet zoo buitengewoon schitterend is, als hij mij toescheen, toen ik hem voor het eerst onder de oogen kreeg, maar hij lijkt mij toch in elk geval wel de moeite waard, er het een en ander over te vertellen. De opgave was geweest, een aan den inzender zelf overkomen, zéér opvallenden samenloop van omstandig heden mee te deelen. Ik had mij met den besten wil van de wereld niets kunnen herinneren, dat maar eenigszins opvallend was, zoodat ik buiten den wed strijd stond. Verscheidene anderen waren fortuinlijker geweest dan ik, of hadden een rijkere fantasie gehad. Ziehier een greep uit hun ervaringen. Daar is in de eerste plaats een golfspeler. Een van de verdrietelijkheden in het leven van een golfspeler schijnt wel te zijn, dat zijn ballen wel eens niet al te trouw aan hun meester zijn, met andere woorden, met den besten wil van de wereld nergens meer te vinden zijn, wanneer ze een of anderen geweldigen oplawaaier met den golf stok hebben gehad. Je zou ze haast verstand gaan toeschrijven. Zulk een verlies was nu ook aan een Engelsch golf speler weer eens overkomen. Zijn bal wis weg, en blééf weg. Jaren later, toen hij op het zelfde veld aan het spelen was, waar hij den bal was kwijtgeraakt, werd zijn aandacht tijdens het spel afgeleid door een opvlie gende wilde eend. Hij staakte zijn spel enkele oogen- bllkken, om (zijn oude jongensnatuur kwam zeker bo ven) te kijken, of hij het nest zou kunnen vinden. En „Ik zal het maar kort maken. Op een goeden dag vond ik een briefje, dat zij gevlucht was met een man, een getrouwden kerel, die haar had verleid. Dien dag heb ik God gedankt, dat mijn ouders dood waren. Soms begrijpt men eerst goed waarom God menschen weg neemt midden uit hun geluk. Dat is om ze te sparen voor een groot verdriet." „Dien dag zwoer ik me te wreken. Mijn zuster ont- eerd, onze naam geschandvlekt. Het zijn dingen die dagelijks voorkomen en feitelijk is het niet de moeite van het vertellen waard. De wereld blijft doordraaien. Eén gevallen vrouw meer of minder. De maatschappij let er niet op. De gevallenen blijven toch in de diepte. Mijn geval is niets bijzonders. Er zullen wel meer men schen een dergelijk verdriet hebben gehad. Maar het was mijn beste vriend, die in mijn huis kwam en op zoo'n manier mijn zuster onder zijn macht had gekre gen. De smeerlap was geloof ik bestuurslid van een vereeniging voor gevallen vrouwen en had altijd den mond vol over reinheid en kuischheid en met zijn schijnheilig gezicht had hij mijn zuster zoover weten te krijgen, dat ze met hem wegging. De schooier liet zijn vrouw en kinderen in den steek. „Ze waren gevlucht, maar waarheen wist niemand. Misschien waren ze van het eiland weggegaan, wellicht naar een andere kolonie, misschien wel naar een ander eiland. Wie kon het zeggen?" „Ziet U, meneer, je hebt momenten dat je een levens taak op je neemt, eigenlijk even dwaas van opzet als moeilijk van uitvoering. Op zulke oogenblikken van teleurstelling neem je met een soort koppigheid een taak op je. Je vraagt er niet naar of je kunt, je zegt dat te zullen doen en je doet het. Je blijft doorgaan ook al zijn de tegenvallers groot, al worden je de teleur stellingen niet gespaard. Je schaamt je soms voor je zelf om een taak op te geven, die je voorgenomen hebt uit te voeren. In je eigen oogen wil je geen zwakke, slappe kerel zijn. Je gaat door. Zoo heb ik dertien jaren naar dien schurk gezocht. Ik verkocht mijn boeltje, en zoo doorkruiste ik den gan- schen archipel om hem te zoeken. Ik deed van alles, alleen maar om te kunnen reizen. Dertien jaar lang was ik als een zwerver, dan hier, dan daar, rusteloos en hoe meer ik zwierf, hoe grooter de haat, het ver langen naar wraak werd. Weet U, ik had dat zoeken moeten opgeven. Dertien jaren van mijn leven had ik daaraan besteed. Maar ik ik wilde niet, omdat ik hoopte die jaren niet te vergeefs te hebben gebruikt. Eindelijk vond ik hem. Ik hoorde, dat hij in de kam hij had succes, meer dan hij had kunnen verwachten. In het nest, dat hij na eenig zoeken tegenkwam, lagen ze3 eieren, keurig netjes gerangschikt om den eenige jaren geleden verloren geraakten golfbal. Een andere inzending was afkomstig van een dame, die zich mocht verheugen in het bezit van een twee lingzuster, en dus, vind ik, in eenigszins bevoorrechte omstandigheden verkeerde. Tweelingen zijn gewoonlijk zóó aan elkaar gehecht, dat je de gekste dingen op -iet gebied van samenloop van omstandigheden bij hen kunt verwachten. Ik vind dan ook, dat de redacteur van de Observer daaraan had behooren te denken, en de tweelingen had behooren te verbieden, aan den wed strijd mee te doen. Deze dame schrijft: Mijn tweelingzuster en ik wonen in verschillende steden, en schrijven elkaar geregeld elke week. Enkele weken geleden stuurde ik haar op Zaterdag een klein pakje met een -nieuw soort van haarspelden, een soort, die ik nog nooit van te voren had gezien. Wij ontvan gen de brieven van elkaar altijd op Maandagmorgen. Toen ik op den Maandagmorgen, volgende op den Zaterdag, dat ik het pakje met de naarspelden had verzonden, mijn brief opendeed, (dien mijn zuster dus tegelijk met mij op Zaterdag had gepost), was het eerste, wat ik vond: een pakje met dezelfde haarspelden, die ik haar had gezonden. Twee zielen, één gedachte, zegt het Hollandsche spreekwoord. Het is jammer voor de tweelingzuster, dat de redacteur van de Observer haar den prijs nog niet waardig kon keuren. Ze zou anders met f 37.80 heel aardig beloond zijn geworden voor haar zuster lijke attentie. En natuurlijk zou ze onverwijld de helft er van naar haar zusje hebben gestuurd. Maar er waren nóg betere inzendingen. U ziet van welk een hoog gehalte de wedstrijden zijn, waaraan ik mij vermeet af en toe mee te doen. Een ander schrijft: Mijn vader, moeder en stiefvader verhuisden in 1852 naar Australië. Toen zij in Melbourne aankwamen, trok ken zij een goede tweehonderd mijlen verder het bin nenland in. Zij kwamen ten slotte aan de plaats van hun bestemming, een gebied aan, of in de nabijheid van, de Ovens Rivier, waar toen ter tijd nog slechts enkele kolonisten zich gevestigd hadden. Degenen, die er woonden, leefden er in tenten, of in ruw gebouwde houten huizen. Kort na hun vestiging wandelden mijn ouders door het tentenkamp, toen hun aandacht getrok ken werd deor een koperen naamplaatje, dat hun eigen aardig bekend voorkwam. En wat bleek? De bewoner van de tent had vlak tegenover hen gewoond in Lon den. Hij had dat plaatje op zijn deur gehad, en hoewel hij besefte, dat hij het in Australië niet buitengewoon noodig zou hebben, had hij het als een aandenken aan andere tijden meegenomen. De twee families hadden elkaar in Londen niet gekend. Zij hadden nooit met elkaar gesproken, en waren zich volkomen onbewust van het feit, dat zij beiden op het punt hadden ge staan, ongeveer op hetzelfde oogenblik, naar zoo'n af gelegen deel van de werld te trekken. Maar ook dit bleek nog voor geen f 37.80 in aanmer king te kunnen komen. Lijkt het U vreemd? Luister dan eerst eens naar het volgende. Hoogstwaarschijnlijk zult ge zeggen, met mij, dat de redacteur van de Ob- 1 t*. tl Q G1 «T.Avybert-tabletlen onder het oefenen ter bescher- A «A. mj„g ya„ de |(ee|i V|jór het optreden ter zui vering van de stem. In origin. dobzen k 45 en 65 cis. pong leefde met een inlandsche meid en dat mijn zuster gestorven was van ellende. Voorzichtig infor meerde ik. Niemand mocht het weten, dat ik hem zocht en naar hem gevraagd had. Maar mijn besluit was genomen. U zult het zelf wel eens in Uw leven hebben ondervonden met hoeveel, ja, het is dierlijke, vreugde ge toeslaat als ge iemand te pakken hebt gekregen, die U eerst was ontloopen. Maar hoe dichter ge hem waart genaderd, hoe meer ge U verheugdet over Uw succes en hoe meer ge het verlangen in U voeldet op komen om hevig raak te slaa^jen flink met hem af te rekenen. Zoo was de groote, de diepe vreugde in me, dat ik hem nu te pakken had, dat hij me niet meer kon ont loopen, dat ik nu zeker was van mijn wraak. Ik tastte niet dadelijk toe. Ik wilde niet gesnapt worden, ik wou mijn leven niet betalen om mijn wraak te koelen. Eens op een avond, besloot ik te gaan. Ik wist, dat hij die meid van hem uitzond om geld te verdienen. Ik moest mijn slag slaan als zij weg was en hij alleen achter gebleven in het kamponghuisje. Ik verkleedde me als inlander en ging zoo naar zijn kampong. Ik vond hem slapende op een baleh-baleh. Ik greep hem beet en smoorde hem. Even had hij, ruw gewekt uit den slaap, de oogen geopend en mij gezien bij het schamele licht van een petroleumlampje, dat aan den wand hing. Mijn oogen drongen diep door in de zijne. Hij begreep. Bijna géén worsteling, bijna géén geluid. Levenloos liet Ik hem los en legde hem zoo, met het gezicht naar den wand, alsof hij nog sliep. Dienzelfden nacht vluchtte ik uit de plaats. Ik las uit de bladen, dat men den inlander zocht en men dacht aan een vrouwenperkera. Ja, een vrouwenperkera was het, van jaren geleden. Maar dan zijt gij een moordenaar, meende ik ts moeten zeggen, nog vervuld van het tragisch verhaal van den man. Dat ben ik ook, maar men kan mij niets meer doen, het is verjaard. Maar gestraft ben ik en dat vind ik goed. Want hoe zal ik bij God vergeving vinden als ik ook geen boete hier op aarde heb gedaan. De men- schelijke rechter, hier op aarde, heeft me niels gedaan, de heme'.sche rechter heeft me gestraft. Ik ben me- laatsch geworden. De arm, die den man het eerst aan greep, is al tot een stompje geworden. Maar dat is niet genoeg. Afvallen moet die arm, weg moeten beide handen, waarmee ik den moord pleegde. Nog is mijn tijd niet gekomen, want de straf, hier op aarde, is nog server een goede vangst had gehad met zijn prijsvraag, en tevens, dat hij zijn belooning zond naar de plaats, waar U en ik hem ook gezonden zouden hebben. Eenige jaren geleden, schrijft de gelukkige inzender van het met den prijs beloonde antwoord, logeerde ik in Southsea, In het hius, waar ik verblijf hield, maakte lk kennis met iemand, die zich zóó eigenaardig kleedde, en die zóó merkwaardig van lichaamsbouw was, dat ik me niet kan voorstellen, dat er twee zulke menschen op de wereld gevonden kunnen worden. Welnu. Toen mijn verblijf in Southsea geëindigd was. keerde ik weer naar Londen terug. Enkele dagen na mijn terugkomst zat ik in een tram. met mijn gezicht naar de deur, toen de man uit mijn pension in Southsea binenkwam. Hij herkende mij op het zelfde oogenblik, dat ik hem herkende, kwam terstond naar mij toe en drukte mij de hand. Merkwaardig? Wat zegt U? Lang zoo merkwaardig niet, als de voorgaande gebeurtenissen? Dat komt, om dat U te ongeduldig bent, want mijn verhaal was niet uit. De Londenaar, die in Southsea had gelogeerd, en de man, dien hij daar had ontmoet, drukten elkaar de handen noemden bij de begroeting eikaars naam. En 'laarbij bleek, dat zij geen van beiden den naam droegen waarmee zij elkaar begroetten. De man uit de tram was niet de man uit Southsea, en de Londenaar was niet de man, waarvoor de in de tram binnenkomende hem had gehouden. Dat vond de wedstrijdredacteur van de Observer wel den meest merkwaardigen samenloop van omstandig heden en de f 37.80 gingen dus onverwijld naar dengene, die dit had mogen beleven. Ik zei reeds, dat ik ditmaal geen Inzender was geweest. Maar ook indien ik het wel geweest ware zou ik me zonder mopperen bij deze beslissing neergelegd hebben. Golfballen, haarspelen en naamplaatjes zinken in het niet bij dergelijke onder vindingen. Zoo iets zou in mijn stoutste verbeelding nog niet opgekomen zijn. Ik hoop alleen maar, dat het ook geen stoute verbeelding van den Londenaar geweest is. ONZE KOLONIëN Gele koorts, een gevaar voor Indië. Gele koorts is een heel ernstige infectieziekte, die vroeger vooral in Midden en Zuid-Amerika voorkwam, en thans ook op de Westkust van Afrika wordt gevon den. De veroorzaker van de ziekte is nog onbekend: ver moedelijk is het een filtreerbaar virus. Wel weet men, dat de ziekte wordt overgebracht door den beet van be smette muggen en wel door den Aëdes Aegypti (vroeger Aegomia fasciata of calopus genoemd). Reeds 15 jaar geleden heeft prof. Van Loghem erop gewezen, dat de Aëdes Aegypti in Ned.-Indië veelvuldig voorkomt, en dat er dus vooral door de opening van het panamakanaal kans bestond, dat de ziekte werd overgebracht van Amerika naar Jndië. Gelukkig is dit tot heden niet geschied en men heeft zich afgevraagd of de Aëdesmug in Ned. Indië ook biologisch dezelfde is als die in Zuid-Amerika; morphologisch zijn geen ver schillen waargenomen. Zulke biologische verschillen kent men b.v. bij anapheles, de malariamug, waarvan sommige soorten minder geschikt zijn do malariapara siet over te brengen. Dr. Dinger, Prof. Schuffner, Snij ders, en Swellengrebel hebben nu, naar het Ned. T. v. Geneesk. meldt, experimenteel nagegaan of men de gele koorts van aap tot aap kan overbrengen, door een be smette aap te laten steken door Ned. Indische Aëdes- exemplaren en deze dan later op een gezonde aap te plaatsen. Voor dit doel werden muggenkweeken gebruikt, die uit Ned. Indië door Dr. Brug waren gezonden. niet groot genoeg geweest. Ik moet nog meer boete doen. Wan ik heb zoo'n berouw om wat ik deed. Ik kan het niet meer goed maken. Nauwelijks had ik de daad ge pleegd, of de wroeging kwam. Met welk een wellust had ik dien man naar het leven gestaan, wat zou ik niet gaarne mijn leven, als lk het hem nu nog kon teruggeven. Weet U wat een moordenaar lijdt, die niet wordt gepakt? De angst, de vrees gesnapt te worden, houden hem voortdurend bezig. In ieder woord, in ieder gebaar meenUge te bespeuren dat men U ontdekt heeft. Het vallen vMi een drooge tak, het ritselen van een blad, een rat, die ijlings over de zoldering gaat, ver oorzaakt U schrik. Ge waant steeds Iemand achter U. Het plotseling opklinken van een stem smoort U den adem in de keel. Achter iedere vraag vermoedt ge een valstrik om U er in te laten loopen. Het spreken over een moord, die ergens plaats had, vat ge op als een zinspeling op den moord, door jezelf gepleegd. Achter de kus van een vrouw, wier liefde ge hebt gekocht, zoekt ge het verraad. In een vriendelijk gegeven woord een misleiding. Toen ik melaatsch werd, kreeg ik een zekere gerust heid. God had gezien, dat ik nog niet gestraft was en strafte. Dat melaatsch zijn werd me als was ik in de gevangenis. De ongerustheid gegrepen te worden, was verdwenen. Ik kon weer rustig slapen. U zult dat gek vinden, maar het is zoo. Maar nu kwam de groote vrees eindelijk in mij op, dat ik nog niet genoeg was gestraft, dat de boete doening, door God mij opgelegd, nog niet voldoende was. De man stroopte zijn gezonden arm op. Ziehier, die arm moet ook verrotten, die arm moet eerst zijn ver dwenen, voor lk genoeg gestraft ben en zoolang dat niet het geval is, vrees ik den dood. Ik wilde me dien arm afhakken, waarmede ik den moord heb gepleegd. God zal hem wegnemen vóór ik sterven ga. Dat zou goed zijn. Snikkend viel hij op een stoel. Ik had innig mede lijden met dezen moordenaar. 3 Maart 19... Vanmorgen was de kolonie in rep en roer. Eén der verpleegden, een man, die reeds drie jaar in de kolonie der melaatschen vertoefde, was gevlucht Gevlucht is toch niet het goede woord, want hij was vrijwillig in de kolonie gekomen. Hij had dus het recht heen te gaan. In den nacht, blijkbaar, was hij den heuvelrand, welke de kolonie der melaatschen omgeeft, overgetrokken, de begeerde vrijheid tegemoet Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 1