Aljtiiu Hints-
BRIEVEN OVER ENGELAND.
DE SLOTTORENS
TE SCHAGEN.
UIT HET DAGBOEK -
VAN EEN MELAATSCHE
Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen.
Eerste Blad.
Donderdag 24 October 1929.
72ste Jaargang No. 8551
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, nsdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 i.-.i, worden Adver-
tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomcnd nummer geplaatst
POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20.
Prijs per 3 maanden fl.65. Losse nummers 6 cent. ADVF.RTEN-
TIcN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cont (bcwijsno.
inbegrepen). Grootere lettors worden naar plaatsruimte berekend.
DIT NUMMER BESTAAT UIT TWEE BLADEN.
Een stukje oude historie in verhand met
de aanslaande restauratie der Slottorens
Zooals wij onlangs meldden, zullen de bekende Slot
torens te Schagen met steun van rijk, provincie en ge
meente worden gerestaureerd.
Naar aanleiding hiervan schrijft men ons:
De twee oude Slottorens te Schagen zijn de eenige over
blijfselen van het Schager Slot, hetwelk vermoedelijk
op het laatst van de Ode eeuw gebouwd is, ter verdedi
ging tegen de woeste invallen der Noormannen. Schagen
was steeds het tooneel van den strijd tusschen de Hol-
landsohe graven en de Westfriezen. In 1168 werd Scha
gen door den heer van Egmond geplunderd en gebrand
schat. Eerst op het einde der 13e eeuw onder de regee
ring van graaf Floris V trad een vreedzamer verhouding
in. Floris V verleende aan Schagen vrijdom van alle
grafelijke tollen en het recht om te bakken en te brou
wen en koopmanschap te doen. Schagen genoot nu een
tijdperk van rust en voorspoed, waaraan echter in 1296
door den moord op Floris V een einde werd gemaakt.
In 1404 werd Willem van Beieren, ter belooning van zijn
dapperheid tot Heer van Schagen en Medemblik aange
steld. Deze schonk Schagen een vrije week- en jaarmarkt
en in 1415 zelfs stedelijke rechten. Willem werd opge
volgd door zijn zoon Albrecht van Schagen, die geheel
het tegenbeeld van zijn vader was. Hij trok de privi
legiën in, Het rijke burgers in gijzeling nemen, kortom
hij was de schrik van de geheeel bevolking. Men had
roeds verschillende malen geklaagd bij den Graaf van
Holland, maar al deze klachten hielpen niets. Tenslotte
zag ook de Hollandsche Graaf den toestand in en be
legerde het Slot. Albrecht werd gevangen genomen en
overgebracht naar het kasteel Medemblik, waar hij in
1480 overleed. Na deze periode van onrust en strijd ont
wikkelde zich Schagen langzamerhand tot een drukke
handelstad. Schagen stond in verbinding met de meeste
steden van Holland. Vele reizigers hielden zich hier op
en de schuiten waren steeds druk bezet. Er voeren ge
regeld schuiten op Alkmaar, Amsterdam, Haarlem, Rot
terdam, ja zelfs naar Zeeland. De schuit op Alkmaar
vertrok iederen morgen om drie uur en werd het „Advys
Jagt" genoemd, omdat er voornamelijk menschen mee
gingen die in Alkmaar bij een advocaat advies gingen
vragen. In 1707 ging het Schager Slot door huwelijk over
aan den graaf van d'Oultremont, in wiens familie het
na dien tijd is gebleven. De familie d'Oultremont ver
trok echter in 17S5 naar het buitenland en vanaf dien
tijd werd het landgoed verwaarloosd. In 1830 kwam de
eigenaar nog eenmaal terug, maar toen hij het kasteel
FEUILLETON
J. SCHAAP.
(Nadruk verboden).
7.
Hij kwam binnen, blijkbaar gedachtenloos. Ik had
den muur behangen met portretten en familieleden en
daaronder ook dat van mijn zuster.
Dat portret ti'of hem en hij vroeg me:
„Familie van U meneer?"
„Ja mijn zuster".
„Uw zuster? Zuster? Ik zag opeens hoe deze man
in snikken uitbarstte.
Ik zag hem worstelen tegen zijn aandoening, maar
misschien overmande hem de herinnering want plotse
ling hoorde ik hem snikken:
„Ik heb ook een zuster gehad, ja. een zuster. De
eenige, die me nog was overgebleven van mijn familie.
Och, nee, eerst is je liefde voor je broers en zusters
niet zeer groot. Maar als vader en moeder sterven, als
anderen je ontvallen, dan hecht je je meer aan je
broers en zusters omdat zij nog voor je bewaren de
herlneringen aan het ouderlijke huis. Ze zijn als een
dagboek, waarin je je verleden hebt opgeteekend. Als
je je broer of zuster ziet, en meer nog een zuster, dan
zie je weer terug de beelden van het verleden. Het
maakt weer wakker tal van dingen, die ge vergeten zijt."
„Je jeugd ziet ge terug. Je kinderjaren. Alles van je
verleden. Je samen naar school gaan. al wat er schoon
was in het vaderlijk huis. Het was mooi in mijn huis.
Niet mooi van meubelen of kleeden of schilderijen, maar
mooi omdat vader goed en moeder lief was. Hun
leven was een opoffering voor hun kinderen. Wij waren
met ons drieën.. Ik had nog een broer en een zuster.
Die broer verdrong, ik bleef na den dood van mijn
ouders in het huis van mijn vader wonen."
„Ik was in betrekking en zij deed de huishouding. We
waren jong en broer en zuster gaan maar zelden gere
geld met elkaar uit. Zij zocht vriendinnen en ik vrien
den. En ieder ging na de dagtaak zijn eigen weg."
had bezichtigd, zeide hij: „Je ne reviendrai jamais". Hij
vertrok naar Brussel en nam vele kostbaarheden mede,
welke thans nog in het museum te Brussel worden be
waard. Na dien tijd is de eens zoo gevreesde sterkte ge
heel verwaarloosd en bijna ten onder gegaan. Slechts de
beide torens zijn als bezienswaardige overblijfselen be
waard gebleven. De begraafplaats rondom is jaren ge
leden opgeruimd en in een plantsoen herschapen, ter
wijl ook brandbluschmateriaal e.d. dat a'.daar in een
minder fraaie keet was opgeborgen, naar elders werd
overgebracht Ter linkerzijde van het siot is kortelings
een nieuwen weg aangelegd voor den nieuwen huizen
bouw in de omgeving.
19 October 1929.
In mijn voorgaanden brief heb ik een en ander verteld
over mijn tragische ondervindingen op het gebied van
prijswedstrijden. Competitions, zooals men ze met een,
aan onze voetballende wereld zeer goed bekend Woord,
in Engeland noemt.
Ik behoef nauwelijks te zeggen, dat de uitslag van de
competitions mij altijd zeer in het bijzonder interesseert
Zelfs, wanneer ik om een of ander reden niet aan de
krachtmeting heb deelgenomen.
Evenmin behoef ik nauwelijks te zeggen, dat die
uitslag mij maar al te dikwijls onbevredigd laat. Na
tuurlijk in de eerste plaats, wanneer de wedstrijdredac
teur vergeten heeft mijn naam te laten afdrukken.
Maar daarnaast ook, bij meer dan één gelegenheid, wan
neer ik vind, dat de prestaties van mijn medelotgenoo-
ten toch maar zeer middelmatig waren.
Zooveel te meer is het te waardeeren, dunkt mij, wan
neer de uitslag zóó is, dat de meest pessimistische Nurks
er een goedkeurend woord over zou moeten zeggen,
hoezeer het hem ook aan zijn hart zou gaan zulks te
doen. Misschien zullen er onder mijn lezers zijn, die
vinden, dat de uitslag van Competition 178, in de Ob-
server van enkele weken geleden, niet zoo buitengewoon
schitterend is, als hij mij toescheen, toen ik hem voor
het eerst onder de oogen kreeg, maar hij lijkt mij toch
in elk geval wel de moeite waard, er het een en ander
over te vertellen.
De opgave was geweest, een aan den inzender zelf
overkomen, zéér opvallenden samenloop van omstandig
heden mee te deelen. Ik had mij met den besten wil
van de wereld niets kunnen herinneren, dat maar
eenigszins opvallend was, zoodat ik buiten den wed
strijd stond. Verscheidene anderen waren fortuinlijker
geweest dan ik, of hadden een rijkere fantasie gehad.
Ziehier een greep uit hun ervaringen.
Daar is in de eerste plaats een golfspeler. Een van de
verdrietelijkheden in het leven van een golfspeler schijnt
wel te zijn, dat zijn ballen wel eens niet al te trouw
aan hun meester zijn, met andere woorden, met den
besten wil van de wereld nergens meer te vinden zijn,
wanneer ze een of anderen geweldigen oplawaaier met
den golf stok hebben gehad. Je zou ze haast verstand
gaan toeschrijven.
Zulk een verlies was nu ook aan een Engelsch golf
speler weer eens overkomen. Zijn bal wis weg, en
blééf weg. Jaren later, toen hij op het zelfde veld aan
het spelen was, waar hij den bal was kwijtgeraakt, werd
zijn aandacht tijdens het spel afgeleid door een opvlie
gende wilde eend. Hij staakte zijn spel enkele oogen-
bllkken, om (zijn oude jongensnatuur kwam zeker bo
ven) te kijken, of hij het nest zou kunnen vinden. En
„Ik zal het maar kort maken. Op een goeden dag
vond ik een briefje, dat zij gevlucht was met een man,
een getrouwden kerel, die haar had verleid. Dien dag
heb ik God gedankt, dat mijn ouders dood waren. Soms
begrijpt men eerst goed waarom God menschen weg
neemt midden uit hun geluk. Dat is om ze te sparen
voor een groot verdriet."
„Dien dag zwoer ik me te wreken. Mijn zuster ont-
eerd, onze naam geschandvlekt. Het zijn dingen die
dagelijks voorkomen en feitelijk is het niet de moeite
van het vertellen waard. De wereld blijft doordraaien.
Eén gevallen vrouw meer of minder. De maatschappij
let er niet op. De gevallenen blijven toch in de diepte.
Mijn geval is niets bijzonders. Er zullen wel meer men
schen een dergelijk verdriet hebben gehad. Maar het
was mijn beste vriend, die in mijn huis kwam en op
zoo'n manier mijn zuster onder zijn macht had gekre
gen. De smeerlap was geloof ik bestuurslid van een
vereeniging voor gevallen vrouwen en had altijd den
mond vol over reinheid en kuischheid en met zijn
schijnheilig gezicht had hij mijn zuster zoover weten
te krijgen, dat ze met hem wegging. De schooier liet
zijn vrouw en kinderen in den steek.
„Ze waren gevlucht, maar waarheen wist niemand.
Misschien waren ze van het eiland weggegaan, wellicht
naar een andere kolonie, misschien wel naar een ander
eiland. Wie kon het zeggen?"
„Ziet U, meneer, je hebt momenten dat je een levens
taak op je neemt, eigenlijk even dwaas van opzet als
moeilijk van uitvoering. Op zulke oogenblikken van
teleurstelling neem je met een soort koppigheid een
taak op je. Je vraagt er niet naar of je kunt, je zegt
dat te zullen doen en je doet het. Je blijft doorgaan ook
al zijn de tegenvallers groot, al worden je de teleur
stellingen niet gespaard. Je schaamt je soms voor je
zelf om een taak op te geven, die je voorgenomen hebt
uit te voeren. In je eigen oogen wil je geen zwakke,
slappe kerel zijn. Je gaat door.
Zoo heb ik dertien jaren naar dien schurk gezocht. Ik
verkocht mijn boeltje, en zoo doorkruiste ik den gan-
schen archipel om hem te zoeken. Ik deed van alles,
alleen maar om te kunnen reizen. Dertien jaar lang
was ik als een zwerver, dan hier, dan daar, rusteloos
en hoe meer ik zwierf, hoe grooter de haat, het ver
langen naar wraak werd. Weet U, ik had dat zoeken
moeten opgeven. Dertien jaren van mijn leven had ik
daaraan besteed.
Maar ik ik wilde niet, omdat ik hoopte die jaren
niet te vergeefs te hebben gebruikt.
Eindelijk vond ik hem. Ik hoorde, dat hij in de kam
hij had succes, meer dan hij had kunnen verwachten.
In het nest, dat hij na eenig zoeken tegenkwam, lagen
ze3 eieren, keurig netjes gerangschikt om den eenige
jaren geleden verloren geraakten golfbal.
Een andere inzending was afkomstig van een dame,
die zich mocht verheugen in het bezit van een twee
lingzuster, en dus, vind ik, in eenigszins bevoorrechte
omstandigheden verkeerde. Tweelingen zijn gewoonlijk
zóó aan elkaar gehecht, dat je de gekste dingen op -iet
gebied van samenloop van omstandigheden bij hen
kunt verwachten. Ik vind dan ook, dat de redacteur
van de Observer daaraan had behooren te denken, en
de tweelingen had behooren te verbieden, aan den wed
strijd mee te doen. Deze dame schrijft:
Mijn tweelingzuster en ik wonen in verschillende
steden, en schrijven elkaar geregeld elke week. Enkele
weken geleden stuurde ik haar op Zaterdag een klein
pakje met een -nieuw soort van haarspelden, een soort,
die ik nog nooit van te voren had gezien. Wij ontvan
gen de brieven van elkaar altijd op Maandagmorgen.
Toen ik op den Maandagmorgen, volgende op den
Zaterdag, dat ik het pakje met de naarspelden had
verzonden, mijn brief opendeed, (dien mijn zuster dus
tegelijk met mij op Zaterdag had gepost), was het
eerste, wat ik vond: een pakje met dezelfde haarspelden,
die ik haar had gezonden.
Twee zielen, één gedachte, zegt het Hollandsche
spreekwoord. Het is jammer voor de tweelingzuster,
dat de redacteur van de Observer haar den prijs nog
niet waardig kon keuren. Ze zou anders met f 37.80
heel aardig beloond zijn geworden voor haar zuster
lijke attentie. En natuurlijk zou ze onverwijld de helft
er van naar haar zusje hebben gestuurd. Maar er
waren nóg betere inzendingen. U ziet van welk een
hoog gehalte de wedstrijden zijn, waaraan ik mij vermeet
af en toe mee te doen.
Een ander schrijft:
Mijn vader, moeder en stiefvader verhuisden in 1852
naar Australië. Toen zij in Melbourne aankwamen, trok
ken zij een goede tweehonderd mijlen verder het bin
nenland in. Zij kwamen ten slotte aan de plaats van
hun bestemming, een gebied aan, of in de nabijheid van,
de Ovens Rivier, waar toen ter tijd nog slechts enkele
kolonisten zich gevestigd hadden. Degenen, die er
woonden, leefden er in tenten, of in ruw gebouwde
houten huizen. Kort na hun vestiging wandelden mijn
ouders door het tentenkamp, toen hun aandacht getrok
ken werd deor een koperen naamplaatje, dat hun eigen
aardig bekend voorkwam. En wat bleek? De bewoner
van de tent had vlak tegenover hen gewoond in Lon
den. Hij had dat plaatje op zijn deur gehad, en hoewel
hij besefte, dat hij het in Australië niet buitengewoon
noodig zou hebben, had hij het als een aandenken aan
andere tijden meegenomen. De twee families hadden
elkaar in Londen niet gekend. Zij hadden nooit met
elkaar gesproken, en waren zich volkomen onbewust
van het feit, dat zij beiden op het punt hadden ge
staan, ongeveer op hetzelfde oogenblik, naar zoo'n af
gelegen deel van de werld te trekken.
Maar ook dit bleek nog voor geen f 37.80 in aanmer
king te kunnen komen. Lijkt het U vreemd? Luister
dan eerst eens naar het volgende. Hoogstwaarschijnlijk
zult ge zeggen, met mij, dat de redacteur van de Ob-
1 t*. tl Q G1 «T.Avybert-tabletlen onder
het oefenen ter bescher-
A «A. mj„g ya„ de |(ee|i V|jór
het optreden ter zui
vering van de stem.
In origin. dobzen k 45 en 65 cis.
pong leefde met een inlandsche meid en dat mijn
zuster gestorven was van ellende. Voorzichtig infor
meerde ik. Niemand mocht het weten, dat ik hem zocht
en naar hem gevraagd had. Maar mijn besluit was
genomen. U zult het zelf wel eens in Uw leven hebben
ondervonden met hoeveel, ja, het is dierlijke, vreugde
ge toeslaat als ge iemand te pakken hebt gekregen,
die U eerst was ontloopen. Maar hoe dichter ge hem
waart genaderd, hoe meer ge U verheugdet over Uw
succes en hoe meer ge het verlangen in U voeldet op
komen om hevig raak te slaa^jen flink met hem af te
rekenen.
Zoo was de groote, de diepe vreugde in me, dat ik
hem nu te pakken had, dat hij me niet meer kon ont
loopen, dat ik nu zeker was van mijn wraak. Ik tastte
niet dadelijk toe. Ik wilde niet gesnapt worden, ik wou
mijn leven niet betalen om mijn wraak te koelen. Eens
op een avond, besloot ik te gaan. Ik wist, dat hij die
meid van hem uitzond om geld te verdienen. Ik moest
mijn slag slaan als zij weg was en hij alleen achter
gebleven in het kamponghuisje. Ik verkleedde me als
inlander en ging zoo naar zijn kampong. Ik vond hem
slapende op een baleh-baleh. Ik greep hem beet en
smoorde hem.
Even had hij, ruw gewekt uit den slaap, de oogen
geopend en mij gezien bij het schamele licht van een
petroleumlampje, dat aan den wand hing. Mijn oogen
drongen diep door in de zijne. Hij begreep. Bijna géén
worsteling, bijna géén geluid. Levenloos liet Ik hem los
en legde hem zoo, met het gezicht naar den wand,
alsof hij nog sliep.
Dienzelfden nacht vluchtte ik uit de plaats. Ik las
uit de bladen, dat men den inlander zocht en men dacht
aan een vrouwenperkera. Ja, een vrouwenperkera was
het, van jaren geleden.
Maar dan zijt gij een moordenaar, meende ik ts
moeten zeggen, nog vervuld van het tragisch verhaal
van den man.
Dat ben ik ook, maar men kan mij niets meer
doen, het is verjaard. Maar gestraft ben ik en dat vind
ik goed.
Want hoe zal ik bij God vergeving vinden als ik
ook geen boete hier op aarde heb gedaan. De men-
schelijke rechter, hier op aarde, heeft me niels gedaan,
de heme'.sche rechter heeft me gestraft. Ik ben me-
laatsch geworden. De arm, die den man het eerst aan
greep, is al tot een stompje geworden. Maar dat is
niet genoeg. Afvallen moet die arm, weg moeten beide
handen, waarmee ik den moord pleegde. Nog is mijn
tijd niet gekomen, want de straf, hier op aarde, is nog
server een goede vangst had gehad met zijn prijsvraag,
en tevens, dat hij zijn belooning zond naar de plaats,
waar U en ik hem ook gezonden zouden hebben.
Eenige jaren geleden, schrijft de gelukkige inzender
van het met den prijs beloonde antwoord, logeerde ik in
Southsea, In het hius, waar ik verblijf hield, maakte lk
kennis met iemand, die zich zóó eigenaardig kleedde,
en die zóó merkwaardig van lichaamsbouw was, dat ik
me niet kan voorstellen, dat er twee zulke menschen op
de wereld gevonden kunnen worden. Welnu. Toen mijn
verblijf in Southsea geëindigd was. keerde ik weer naar
Londen terug. Enkele dagen na mijn terugkomst zat ik
in een tram. met mijn gezicht naar de deur, toen de man
uit mijn pension in Southsea binenkwam. Hij herkende
mij op het zelfde oogenblik, dat ik hem herkende, kwam
terstond naar mij toe en drukte mij de hand.
Merkwaardig? Wat zegt U? Lang zoo merkwaardig
niet, als de voorgaande gebeurtenissen? Dat komt, om
dat U te ongeduldig bent, want mijn verhaal was niet uit.
De Londenaar, die in Southsea had gelogeerd, en de
man, dien hij daar had ontmoet, drukten elkaar de
handen noemden bij de begroeting eikaars naam. En
'laarbij bleek, dat zij geen van beiden den naam droegen
waarmee zij elkaar begroetten. De man uit de tram
was niet de man uit Southsea, en de Londenaar was niet
de man, waarvoor de in de tram binnenkomende hem
had gehouden.
Dat vond de wedstrijdredacteur van de Observer wel
den meest merkwaardigen samenloop van omstandig
heden en de f 37.80 gingen dus onverwijld naar dengene,
die dit had mogen beleven. Ik zei reeds, dat ik ditmaal
geen Inzender was geweest. Maar ook indien ik het
wel geweest ware zou ik me zonder mopperen bij deze
beslissing neergelegd hebben. Golfballen, haarspelen en
naamplaatjes zinken in het niet bij dergelijke onder
vindingen. Zoo iets zou in mijn stoutste verbeelding nog
niet opgekomen zijn. Ik hoop alleen maar, dat het ook
geen stoute verbeelding van den Londenaar geweest is.
ONZE KOLONIëN
Gele koorts, een gevaar voor Indië.
Gele koorts is een heel ernstige infectieziekte, die
vroeger vooral in Midden en Zuid-Amerika voorkwam,
en thans ook op de Westkust van Afrika wordt gevon
den. De veroorzaker van de ziekte is nog onbekend: ver
moedelijk is het een filtreerbaar virus. Wel weet men,
dat de ziekte wordt overgebracht door den beet van be
smette muggen en wel door den Aëdes Aegypti (vroeger
Aegomia fasciata of calopus genoemd).
Reeds 15 jaar geleden heeft prof. Van Loghem erop
gewezen, dat de Aëdes Aegypti in Ned.-Indië veelvuldig
voorkomt, en dat er dus vooral door de opening van
het panamakanaal kans bestond, dat de ziekte werd
overgebracht van Amerika naar Jndië. Gelukkig is dit
tot heden niet geschied en men heeft zich afgevraagd
of de Aëdesmug in Ned. Indië ook biologisch dezelfde
is als die in Zuid-Amerika; morphologisch zijn geen ver
schillen waargenomen. Zulke biologische verschillen
kent men b.v. bij anapheles, de malariamug, waarvan
sommige soorten minder geschikt zijn do malariapara
siet over te brengen. Dr. Dinger, Prof. Schuffner, Snij
ders, en Swellengrebel hebben nu, naar het Ned. T. v.
Geneesk. meldt, experimenteel nagegaan of men de gele
koorts van aap tot aap kan overbrengen, door een be
smette aap te laten steken door Ned. Indische Aëdes-
exemplaren en deze dan later op een gezonde aap te
plaatsen.
Voor dit doel werden muggenkweeken gebruikt, die
uit Ned. Indië door Dr. Brug waren gezonden.
niet groot genoeg geweest. Ik moet nog meer boete doen.
Wan ik heb zoo'n berouw om wat ik deed. Ik kan het
niet meer goed maken. Nauwelijks had ik de daad ge
pleegd, of de wroeging kwam. Met welk een wellust
had ik dien man naar het leven gestaan, wat zou ik
niet gaarne mijn leven, als lk het hem nu nog kon
teruggeven. Weet U wat een moordenaar lijdt, die niet
wordt gepakt? De angst, de vrees gesnapt te worden,
houden hem voortdurend bezig. In ieder woord, in ieder
gebaar meenUge te bespeuren dat men U ontdekt heeft.
Het vallen vMi een drooge tak, het ritselen van een
blad, een rat, die ijlings over de zoldering gaat, ver
oorzaakt U schrik. Ge waant steeds Iemand achter U.
Het plotseling opklinken van een stem smoort U den
adem in de keel. Achter iedere vraag vermoedt ge een
valstrik om U er in te laten loopen. Het spreken over
een moord, die ergens plaats had, vat ge op als een
zinspeling op den moord, door jezelf gepleegd. Achter
de kus van een vrouw, wier liefde ge hebt gekocht,
zoekt ge het verraad. In een vriendelijk gegeven woord
een misleiding.
Toen ik melaatsch werd, kreeg ik een zekere gerust
heid. God had gezien, dat ik nog niet gestraft was en
strafte. Dat melaatsch zijn werd me als was ik in de
gevangenis. De ongerustheid gegrepen te worden, was
verdwenen. Ik kon weer rustig slapen. U zult dat gek
vinden, maar het is zoo.
Maar nu kwam de groote vrees eindelijk in mij op,
dat ik nog niet genoeg was gestraft, dat de boete
doening, door God mij opgelegd, nog niet voldoende was.
De man stroopte zijn gezonden arm op. Ziehier, die
arm moet ook verrotten, die arm moet eerst zijn ver
dwenen, voor lk genoeg gestraft ben en zoolang dat
niet het geval is, vrees ik den dood. Ik wilde me dien
arm afhakken, waarmede ik den moord heb gepleegd.
God zal hem wegnemen vóór ik sterven ga. Dat zou
goed zijn.
Snikkend viel hij op een stoel. Ik had innig mede
lijden met dezen moordenaar.
3 Maart 19...
Vanmorgen was de kolonie in rep en roer. Eén der
verpleegden, een man, die reeds drie jaar in de kolonie
der melaatschen vertoefde, was gevlucht Gevlucht is
toch niet het goede woord, want hij was vrijwillig in de
kolonie gekomen. Hij had dus het recht heen te gaan.
In den nacht, blijkbaar, was hij den heuvelrand, welke
de kolonie der melaatschen omgeeft, overgetrokken, de
begeerde vrijheid tegemoet
Wordt vervolgd.