- De Wereldreis van
en Dirrekie Durf
WETENSWAARDIGHEDEN.
WARE WOCRDEN.
oirgopsleg had. En hij had 4m nog wel honderd gul
den geleend. Daar kon hij nu wel naar fluiten! D?
schoft! Een derde wond zich erg op, voelde zich ont
zettend geblameerd, want hij had nog een paar da
gen geleden met Stanford op straat geloopen, die
hem nog geld te leen had gevraagd. Dat hij natuur
lijk geweigerd had. Ja, hij was gek. Hij had al ie-.s
over hem hooren mompelen toen. Was dus op zijn
qui vive geweest. Maar met dat al, wat een schan
delijke blamage was het voor hem geweest. Dio
fielt! N, de vierde ging ook geweldig te keer, had ook
een honderd of wat erbij in geschoten, en was dus
har verontwaardigd, toen de vijfde durfde zeggen,
dat hij toch erg medelijden had met die vrouw van
Stanford en het kindje. Ja, had de vierde gezegd, hij
(no. 5), kon makkelijk praten en medelijden veinzen,
hij had er zeker geen schade bij, nietwaar, hij had
dien smeerlap van een Stanford zeker geen geld ge
leend?
Dat gaat jou niet aan, had nummer vijf gezegd.
Dat was toch altijd al zoo'n tamelijk stille vent ge
weest. Die zei nooit veel, die had ze zeker achter de
mouw.
Nou, die stiekemerd, dat was Bill Stone.
Er kwam natuurlijk een tijd, dat die Jim Stanford
de gevangenis verliet. Ten slotte zijn anderhalf jaar
niet zoo lang. Ten minste voor ons. En wat zoo n ge
vangenisboef eigenlijk vindt, dat gaat ons als fat
soenlijke lieden niet aan. Nu dan, hij had zijn vrouw
aldoor geschreven, dat hij een week later zou thuis
komen. Dat was een leugen. Maar ja, ten slotte kun
je zoo iets natuurlijk van een tuchthuisboef ver
wachten. Hij had daar iets mee voor. Van zijn ge
vangeniscenten huurde hij vóór éón week een kamer
tje in een aehterafbuurt. Dat had hij zoo uitgepie-
kerd in die eindelooze uren in de cel. In die week
wilde hij probeeren, wat te vinden, werk, een baan
tje, het deed er niet toe wat. Zoo-lat hfj
maal met leegc handen zou thuiskomen. Bij zijn
viouw, die hij haast niet onder ue oogen dun*,
men. Hij wilde ten minste kunnen zeggen: Kijk, ik
heb werk, ik heb een baantie, ik zal werken els .*«n
paard voor jou cn het kind, ik wil probeeren weer
een goed lid van de maatschappij te worden. Wer
ken, werkenNee, hij zou in die éóne week zich
een nieuw, klein plaatsje veroveren, om ten minste
eenigszins gerehabiliteerdthuis te komen. En
goed nieuws te brengen, voor zijn vrouw.
Nu ja, wij, die nette kerels zijn, wij halen natuur
lijk onze schouders op over de verbeelding, de gren-
zelooze aanmatiging van dien Stanford, die gesto
len had, en bovc'ndien nog in de gevangenis geze
ten had om te boeten, en zich nu maar inbeeldde,
dat hij in een week tijd maar weer werk zou kunnen
vinden. Voor zijn vrouw en dat kindje. Die dan toch
altijd maar de vrouw en het kindje van een ontsla
gen gevangene waren! En dat scheen hij te verge
len. Het hoeft ons, als brave, eerlijke lieden, dan ook
niets to verwonderen, dat op Zaterdag van die eene
j week, de gevangeniscenten bijna op waren cn cr
geen werk gevonden was, en een radelooze Stanford
de trap opstrompelde van dat kamertje in die aehter
afbuurt. Radeloos'en doodmoe cn niet wetend waar
bij het moest zoeken. En toen hij de deur van zijn
kamertje openstootte, schrok hij en moest zich aan
jf de deurpost vasthouden, Want er zat iemand op hem
i te wachten, die bij zijn binnenkomen opstond en
J zachtjes zei: Hallo, Jim
Dat was die stiekeme Bill Stone.
Jim Stanford keek hem een poos aan, bij de deur
slaande. Dan begon hij schel te lachen en hij riep
schor: Zoo, Stone, Jij kwam zeker je vijfduizend pop
halen, nietwaar? Haha, die is goed, ja, je moat me
vooral niet uit het oog verliezen, jongen, denk orn
die vijfduizend pop, die je in mijn zaak stak, ha-
hahahier, kijk eens, moet je dit soms vast heb-
hen? Ik heb precies nog, laat eens kijkeneen
daalde!Nou?
Jim Stanford keerde zijn broekzak binnenste bui-
n, "meet wat kwartjes en centen op de tafel. En
ihn begon hij opeens zoo raar te beven en te trillen
en werd erg bleek en liet zich op een stoel bij de ta-
fsl "allen, en bedekte zijn gezicht met zijn handen
on snikte. Nou ja, tranen zijn goedkoop. En berouw
komt na de zonde. En als die stiekeme Bill Stone dat
gezegd zou hebben, had hij groot gelijk gehad. Maar
dat zei hij niet.
terug deinsde. Hij viel me nu aan In het verlangen zich
te wreken, met de bedoeling, zijn vroegere teleurstelling
op me te verhalen.
Terwijl wo vochten kwam de directeur, gevolgd door
de verpleegster.
Ik "eide niet waarom we hadden gevochten. Wilde niet
dat ik het voor het meisje had opgenomen. Uit
dagend keek de egoïst mo aan, toen hij verklaarde, dat
Ak hem plotseling, had aangevallen.
Het verpleegstertje keek me ook verwijtend aan alsof
7.r i -e te kernen wilde geven, dat zij zulk een houding
n.et van mij had verwacht. De houding van straatkerel3
die vechten.
2 November 19...
Het is avond en men viert feest. De directeur is jarig
en heeft nu voor de verpleegden een feest georganiseerd
'Op een podium, nabij de fontein opgetrokken, zitten de
muzikanten. Zij zijn allen melaatsch, die musici, die van
avond met hun muziek het feest zullen opvroolijken. Ze
staan onder leiding van den pianist, die reeds maanden
met hen bezig is eenige nummtrs in te studeeren. Zon
derlinger muzikantentroep heb Ik nimmer gezien. Jopie,
het bocheltje Is er ook bij. Hij bespeelt den piston met
stompjes van vingers, die uit de omzwachtelde hand ko
men. Naast hem zit een ander, die met moeite zijn in
strument nnar zijn mond kan brengen, lippen heeft hij
bijna niet meer om het mondstuk van de clarinet vast
*te houden. Ben derde, dio op een stoel naar het podium
is gedragen, want loopen kan hij niet meer, heeft een
fluit tot instrument De Lamme stemt het, nu de pianist
den toon heeft aangegeven. Een blinde blaast op een
piccolo, een andere, een zware, groote kerel, zijn hoofd
in doeken gebonden, den waldhoorn. Ik weet niet of de
combinatie van die instrumenten goed is, doch ze spe
len en ze vergeten. Ze beginnen met een koraal, dat
plechtig den avondtuln vult. Niet alles is even zuiver,
vaak klinkt een dissonant, maar ze spelen en ze verge
ten, en zij, die om het podium zitten, luisteren in vrome
aandacht Ze vinden vertroosting in de muziek die hun
doet vergeten waar ze vertoeven. Veel licht hebben de
muzikanten niet, ze hebben alles uit het hoofd geleerd,
terwilla van de blinden, die niet meer vermogen te le
zen.
I* den tul* brandt een enkel licht Het is lichte mu
ziek, welke nu ten gehoore wordt gebracht, muziek, die
vrooiykheid moet brengen en wat opgewektheid. Men
speelt er een oude Fransche operette, romantisch en Iet
wat sentimenteel. Oude, bekende melodiën worden ge-
VAN DEN ANDEREN KANT BEKEKEN.
(Naerels Lustige Welt.)
Aap: We zijn beter af dan al die men-
»chen. Zij moeten lekker maar aldoor ach
ter tralies staan.
Hij stond op en klopte Jim bemoedigend op dsn
schouder en zei zacht: Hoor nu eens, Jimmie, je
weet toch wel, dat ik je om die vijfduizend pop nou
niet kom lastig vallen. Maar ik begrijp het wel, jon
gen, dat je wat bitter gestemd bent. Maar het hin
dert niet, Jimmie. Kijk, jongen, het is me een tóSr
geweest, om je te vinden, maar nu heb ik je. Weet
je wat het is, ik heb iemand noodig, een flinke vent,
die werken wil en die ik vertrouwen kan, Jim, een
voor den buitendienst, om in de provincie mijn
cliënten te bezoeken. Enne, kijk, Jimmie, ik had ge
dacht, dat dat nu precies iets voor jou was. Daar
buiten kent niemand jou. En je krijgt natuurlijk je
spoorabonnement en een behoorlijk salaris. Nou, Jim
wat denk je ervan. Zou je het willen
Toen kon die Stanford nog niet eens een woord
uitbrengen. liet eenigste wat hij deed, was de hand
van Bill Stone grijpen, en die drukken, terwijl hij
nog harder snikte dan te voren. Met zijn hoofd op
zijn armen.
En die Bill Stone probeerde met zijn vrife hand
een traan, dio zoo maar over zijn wang rolde, onge
merkt cn stiekum weg te veger., want li.j wi;.: i:.
dat Jimmie Stanford dat zou zien. Zei ik U in het
begin al niet, dat die Bill Stone een stiekemerd was?
Is het U bekend:
dat Ramsay MacDonald geboren werd in Lossie-
mouth, een klein visschersplaatsje in het Noor dan
van Schotland?
dat Downingstreet in Londen, waar al de reges-
ringsgebouwen gelegen zijn, genoemd is naar Sir
George Downing, een Engelsch diplomaat uit de ze
ventiende eeuw?
d a t er eind 1928 in Amerika 19.341.000 telefoons
waren, in Duitschland 2.950.430, in Engeland 1.759.6S3,
in Canada 1.341.219 en in Frankrijk 965.519?
d a t er 4.400.000 vrijmetselaars in de wereld zijn
waarvan 3.134.500 in Amerika?
GENEZEN.
(Dorfbarbier.1
Hoe gaat het met je? Nog altijd de
oude klager?
Nee, ik ben weduwnaar geworden.
hoord en velen van de verpleegden zingen mede, meestal
valsch met gilstemmetjes. Ze zingen mede, die liefdes
liedjes, de walsmelodiën en wie zegt m<j wat hun nu
ontroert, waaraan ze denken, terwijl ze den schijn aan
nemen, dat zo vroolijk en opgewekt zijn.
Opeens klinkt „An der schone blaue Donau" van Jo-
han Strauss. En nauwelijks is die onsterfelijke wals van
den grooten Strauss aangeheven of ik zio mannen en
vrouwen opstaan en een wals begint. Op die halfdon
kere paden van den tuin dansen mannen en vrouwen,
kreupelen, blinden, ze hebben elkaar omstrengeld en
walsen, gebrekkig, soms struikelende. Een heksendans,
een dans van schimmen zoo lijkt 't me, nu ik uit de verte
aanschouw. Ik zie ook op een bank bij het podium het
blonde verpleegstertje, gezeten tusschen den directeur
en den verpleger, den nieuwen verpleger, op wien ik
nog altijd jaloersch ben. Een nameloos leed grijpt me
aan. Die mecsleepende wals herinnert me te veel aan
wat ik heb verloren, aan wat ik eens ben geweest. De
walsen van Strauss zijn jeugd, vroolijkheid, levensvreug
de. zorgeloosheid «n ik zit hier, in den tuin der melaat-
schenkolonie, met een vergane jeugd, met een toekomst
vol lijden, terwijl ik lief heb. De walsen van Strauss
voeren U weg naar een andere wereld, waar smart, ver
driet, naamloos lijden zijn verbannen en ik zit hier op
een plaats, waar het lijden meester is en waar steeds de
dood rondwuart. Ik vlucht weg naar mijn kamer en mij
op het bed werpende, schrei ik in wanhoop om het
vergane geluk.
6 Januari 19...
Het is meer dan een jaar geleden, dat ik In dit dag
boek schreef.
Ik had daarin opgeteekend de kleinste, de nietigste
gebeurtenissen van mijn verblijf In de kolonie der me-
laatschen. In dit boek vertrouwde lk mijn innigste ge
dachten, mijn verlangens, mijn wcnschen. Dit boek was
een klaagzang om wat ik eens ongelukkig uitzong, als
een uiting van mijn leed, mijn droefheid en mijn smart.
Zooals zoovelen tot zichzelf spreken, in uren van een
zaamheid, zoo sprak ik tot mezelf in dit boek. als tot
een vertrouwd vriend, als tot een getrouwen makker.
Maar moer dan een jaar had ik het boek laten rusten
meer dan een jaar had ik dien vriend, dien makker,
ondankbaar laten rusten.
Want voor dien vriend en makker kwam een ander
in d» plaats, tot wie ik kon spreken, aan wie ik alles
v/at mij beroerde kon uitzeggen en toevertrouwen, en
die mij haar vertrouwen heeft geschonken.
d a t de Edelweiss, de beroemde Zwitsersche berg-
bloem, in verschillende nl'crr''-' en m -
zeldzaam voorkomt en dreigt uit te sterven, ten ge
volge van de groote verwoestingen onder deze plan
ten door touristen aangericht?
dat er momenteel in Rusland minder telefoons
zijn dan in 1914? Dat er nu maar 300.000 zijn?
dat er 25 milliocn melkkoeien in de Vereenigde
Staten van Amerika zijn?
d a t er 6749 vliegeniers met vliegbrevet in Amerika
zijn?
dat er 862 verschillende soorten woudboomen :'n
Amerika voorkomen?
d a t er 4500 autobussen in de straten van Londen
loopen, die elk jaarlijks 300.000 passagiers vervoeren
en gemiddeld 60.000 K.M. afleggen?
dat Duitsch en Russisch het meest verspreid zijn
in Europa?
dat er in China, op een bevolking van 400.000.000
slechts 150.000 telefoons zijn?
Het leven kan nooit grootere waarde voor ons
hebben, dan die welke ons gegeven wordt door de
zorg en de moeite, den last, het gansche geluk on
zer kinderen.
o
De waarheid heeft een stalen voorhoofd en maakt
allen, in wie zij leeft, even onbeschroomd als zij-
zelve is.
o
De zonde is geen macht, die zich aan kant tegen
het goede, maar een onmacht om het te verwezen
lijken.
o
Dat doet in al dit leven
Het meeste en diepste pijn;
Waar menschen kinderen bleven,
Als kind een mensch te zijn.
o
Onze dagelijksche arbeid eischt niet slechts veel
kennen, maar vooral veel kunnen.
o
Met den huwelijksdag begint eerst de eigenlijke
taak dor vrouw om haar man te boeien en te ver
overen.
67. Voorzichtig vr-rdt de auto over de boom getrokken.
Dat is een zwaar werk, maar met vereende krachten
komt het karwei klaar. Wil je die drie roovers
echt gevangen nemen, Gerrit? vraagt Dirrekie. Gerrit
zet een stalen gezicht en knikt bevestigend. Nu, dan
durf jij meer dan ik, al heet ik Dirrekie Durf, zegt ze
bewonderend. Dat is ook een klein kunstje om meer
te durven dan jij, fluistert Dicky spottend tegen zijn
zusje. O, jij bent zeker zoo'n held... Heb ik nooit
wat van gemerkt, zegt Dirrekie vinnig, maar Gerrit
ziet haar met groote oogen aan en moppert bestraf
fend: Ja, maok maor, dat de rauvers ons haure...
Dan is ons kossie derek gekocht... Dirrekie slikt haar
laatste woorden haastig weer in, kijkt schuw rond en
griezelt. Verbeeld je dat er dadelijk drie van die ruwo
kerels uit het kreupelhout springen... 't Is om er kip
penvel van te krijgen...
68. Rinaldo Rinaldini met zijn spitsbroeders Misaldo
Mussaldlno en Pipaldo Pipaldinl hebben niets van de
heele auto gehoord. Ze zijn in druk gesprek gewikkeld
over de verdeeling van de bult, die ze al geroofd
hebben. Broeders Misaldo en Pipaldo zegt de hoofd
man, al3 aanvoerder komt mij natuurlijk de groote
geldzak eerlijk toe. Om de andere twee zult gij beiden
dobbelen. Broeder Rinaldo, antwoordt Misaldo
plechtig: Uw anders zoo scherp vernuft moet door
overmatige rust wat geleden hebben. Het ligt immers
voor de hand, dat wij drieën de buit gelijkelijk zullen
deelen, zooala we alle lief en leed gezamenlijk heb
ben gedeeld.
Broeder Misaldo, zegt de hoofdman vriendelijk, -•
ik dank U hartelijk voor de betoonde belangstelling
in mijn gezondheid. Die is voortreffelijk. Het zal U
natuurlijk aangenaam zijn, dit te vernemen. Voorts
heb lk alreeds besloten om de groote geldzak als mijn
aandeel in de buit te beschouwen, dus het zou slechts
verlies van onzen kostbaren tijd zijn, daarover nog
verder te redekavelen. Mag ik aannemen, dat dit tot
uw scherpgeslepen *brein is doorgedrongen?
Neen, waarachtig niet, valt hier Pipaldo in,
daar ben ik het heelemaal niet mee eens. Daar zal
minder op gelet worden, zegt de hoofdman suikerzoet.
Stilte in de gelederen het was net of ik iets hoorde.
O, boek, gij waart, inderdaad, een trouw vriend in de
ongelukkigste uren van mijn leven, maar koel aanvaar-
det ge, wat ik U wilde toevertrouwen. Geen aandoening
gaaft ge terug om wat ik leed, geen medelijden, geen
medegevoelden doortrilde U. Gij gaaft mij, al vond ik
ook bevrediging, dat ik U alles kon mededeelen, geen
troost en geen woorden van berusting.
Meer dan een jaar liet ik het boek onaangeroerd. In
onverschilligheid eerst, in moedeloosheid had ik niet
meer naar het boek omgezien.
Lijders stierven, andere lijders kwamen, het liet me
koud, onaangedaan. De moede zwerver, die nog niet het
einde van den weg weet, gaat werktuigelijk voort, let
niet meer op wat hem passeert, ziet niet meer ter weers
zijden van den weg. Hij gaat haast onbewust voort. Hij
verlangt naar het einde.
Zoo was ik en nam mijn dagboek-niet meer op.
Toch. nu neem ik het nog eens weer op, om mijn ge
luk uit te zeggen, een geluk, dat ik een ongeluk meende
Het is misschien een half jaar geleden, toen onder de
melaatschen het praatje ging, dat het blonde verpleeg
stertje melaatsch was geworden.
Toen ik het hoorde was het me, alsof ik een slag in
het gelaat ontving. Had ik niet eens gehoopt, dat die
vrouw, die ik liefhad, melaatsch zou worden? De groote
gemeenheid van dit verlangen voelde ik nu meer dan
vroeger.
In liefde is men slachtoffer of beul, heeft eens Emile
de Girandln gezegd.
Zoo was ook het lieve wezentje slachtoffer geworden
van haar dienende liefde. Zoo zou zij dan behooren tot
hen, wier lijden zij eens, in Godvrucht en menschen-
liefde had verzacht. Zoo werd haar opoffering aanvaard.
Ik heb den ganschen nacht geschreid als een kind.
Ik zag telkens en telkens weer het gelaat van die lieve
vrouw, dat langzaam door de vreeselijke kwaal zou wor
den vernietigd.
Ik heb dien nacht gewenscht, dat 13c blind was, dat
Ilc nooit anders het gelaat van haar zou kunnen zien,
onaangeroerd) onaangetast, het lieve gezicht, zooals ik
het tot nu toe 'had gezien, glimlachend met dien trek
van goddelijke tevredenheid.
Hoe zou ze dien slag aanvaarden? Zou ze nu van haar
godsvrucht worden beroofd? Koe zou za die beproeving
doorstaan
Blijmoedig heeft ze alles gedragen. Haar godsgeloof
had haar doen inzien, dat wat God doet Sa welgedaan,
dat wat de Heer deed, I-Iij deed ten goede, ook voor haar
God had haar uitverkoren te lijden. Ze nam dat aan als
een kind.
Van verpleegster nam zij de plaats van een patiënte in
Ik zag haar nu dagelijks. Ik sprak haar nu geregeld
en waar ik eenigszins kon, zocht ik haar in den tuin op.
Tusschen haar en mij ontstond een zekere vertrouwelijk
heid, welke toenam, toen we zagen, dat de „egoïst",
wiens vijandschap ik telkens voelde, sinds de vechtpar
tij, op haar loerde. Ze had een afkeer van hem, al be
handelde ze hem, zooals zij iedereen deed, vriendelijk.
Ik had haar lief. En die liefde groeide, nu zij zelf me
laatsch werd en mijn kans dat ik haar eens de mijne
zou mogen noemen, was gestegen. Maar hoe zou ik het
haar kunnen zeggen? Hoe zou 11c het kunnen wagen?
Hoe zou ze het opnemen?
Het was op een avond. We zaten op de bank bij de
fontein, mijn lievelingsplekje. Het was er stil. In de verte
speelde de pianist Chopin en zong hij zijn eigen leed
weer uit Zijn muziek had den weemoedigen toon vaa
den zomernacht. In zulk een nacht gaat de tragedie vaa
het menschenleven ons voorbij.
Daar zaten op de bank twee wezens, die ongelukkig
waren en die leden en die liefhadden en die hun liefde
niet durfden bekennen. En daarginds zat neer voor zija
instrument een ongelukkige, die in zijn lied van smart,
ook een lied van ons eigen lijden zong.
Ik greep haar hand en drukte er een kus op. Eerst zag
ze mo verwonderd aan, toen begreep ze, en legde haar
hoofd op mijn schouder, zooals eens die andere op den
Papandajan.
Ik heb je altijd lief gehad, zeide ze aarzelend.
We zijn getrouwd, de directeur van de stichting ze
gende ons huwelijk in.
Wat Is geluk?
Deze vraag stelde lk me zelf eens, toen ik in de me-
laatschenkolonie kwam. Voor mij is het geluk gekomen
Ik weet wat het la. Het is de waarheid.
Wij allen zullen lijden, wij allen zullen sterven. We we
ten, mijn vrouw en ik, wat ons het leven brengen zak
We hebben berust. We hebben geen hoop meer, dat
het leven anders zal worden. We verlangen het ook niet
Wie geen verlangen meer heeft, is gelukkig.
We kennen het einde. We hebben eiken dag van ons
leven er naar ingericht Dat doen weinigen. We hebben
zekerheid. We hebben in U vertrouwen, o, God.
EINDE.