'j.
VOOR ONZE JEUGD
ONS HOEKJE.
Kleine Jopie was gaan huilen,
Bij „meneer, den fotograaf",
Die hem vriendelijk vermaande:
„Wees nu stil, dan ben je braaf!"
Jopie vond die groote kamer
Toch zoo vreemd en vreeslijk naar,
En dat gekke, hooge toestel,
Leek ook wel een beetje raar.
Toen de fotograaf hem eindlijk
Op een stoeltje had gezet,
Nam hij een, twee, drie, de beenen.
Hij wou liever géén portret
Moeder speet het wel verschriklijk,
Maar het kieken lukte niet,
Vader keek ook niet heel vriendlijk,
Jopie snikte van verdriet,
Maar toen hij een uurtje later
Op z'n sportkar zat met Riek,
Nam de buurman in zijn tuintje
Gauw van allebei een kiek!!
H. H. DE BRUINLEÓN.
EEN SCHOOLJONGENSVERHAAL.
Wim Vermeulen was de trap opgegaan,
laar zijn kamertje, waar hij nu, na de
(choolvacantie, voor het laatst geslapen had.
)en volgenden ochtend zou hij naar Brussel
|aan, naar de bekende kostschool, waarnaar
?or, zijn neefje, ook was gegaan, om nog
lens extra goede manieren en extra goed
fransch te leeren. Eigenlijk vond Wim het
liet zoo heel prettig, maar hij deed maar
Isof hij niets liever verlangde dan zoo gauw
mogelijk in den trein te zitten, die hem zoo
ver weg van huis zou brengen.
Maar toen moeder zooals gewoonlijk, naar
Jioven was gekomen, om haar „grooten" jon
gen nog eens fijn toe te stoppen, had hij
E'n armen ineens om haar hals geslagen en
Eijn gezicht zóó lang in haar hals gedrukt,
Jat ze bijna niet kon loskomen en toen had
lij zich inééns omgedraaid naar den muur,
Èant hij schaamde zich een beetje yoor een
raan, die vanzelf langs zijn neus liep.
j „Ga maar lekker slapen, jongen," had moe-
Ier gezegd, „je zult eens zien hoe mooi
irussel is en je zult er veel vriendjes krijgen.
!n met Kerstmis ben je weer thuis en '•jan
ul je ons toch zóóveel te vertellen hebben!
En, blij door dit vooruitzicht, was Wiiu
ngeslapen.
's Morgens vroeg was het afscheid nemen
lug gegaan; vóór hij het goed w:st. zat hij
a oen trein en als in een droo n stond hij
,og cienzelfacn dag in de grx<" e ves'.ibule
an het schoolgebouw, waar hij nu vooreerst
ju blijven en waar hij met nieste kamera-
en zi/u kennis maken.
Drie jongens stonden hem nieuwsgierig
an te gapen, en een beetje verlegen, de
anden in z'n zakken, keek Wim, en hoorde,
10e de juffrouw, die hem terecht geholpen
iad met het ophangen van zijn goed, zei:
Dit zijn onze drie belhamels, de grootste
akkers van de school: Piet, Dolf en Fred en
lt is een „nieuwe", van wien ik den naam
og niet ken."
„Wim, Wim Verbeek!" zei deze en toen
roeg Fred: „ga je mee" en Wim knikte, blij,
lat hij in het kringetje was opgenomen.
!ven daarna was hij met hen de trap opge
lopen en stond nu in een lokaal, de „eetzaal"
11 werd daar rondgeleid door het edele drie-
al, dat allereerst wees waar het kastje stond
oet appelen en peren.
zien en ook de speelplaats, waar voetbal
wedstrijden gehouden werden.
Het duurde niet lang, of hij was werkelijk
„thuis" en de nieuwe indrukken, de prachtige
gezellige stad maakten, dat Wim eerlijk naar
huis kon schrijven: „het is hier erg prettig."
Met de drie jongens, die hij het eerst ont
moet had, was hij de beste vrienden gewor
den, van Fred hield hij het meest, die stond
altijd klaar om hem met sommen te helpen,
waarmee hij altijd nogal sukkelde, en om
de anderen, vooral om Piet, moest hij altijd
lachen; die haalde de meeste streken uit en
was allesbehalve een bange Piet, want hij
durfde kattekwaad te doen, dat hem dikwijls
straf bezorgde.
Op 'n morgen werden Wim en Piet ver
zocht even in de kamer van den directeur
te komen.
Wim keek beteuterd zoo midden in de
les, dat was iets ongewoons en een eigen
aardige trek op Piet's gezicht deed hem niet
veel goeds vermoeden. Wat had hij er eigen
lijk mee te maken? dacht hij hij was zich
geen kwaad bewust, maar toch liep hij met
looden schoenen Pietje achterna.
„Zoo jongens," zei mijnheer, en ze konden
niets vreemds aan hem bespeuren. „Ik heb
gevraagd, of je hier wilde komen, ik weet,
dat jullie de oudsten hier en flinke kerels
zijt. Er gebeuren hier vreemde dingen er
is niemand in de kamer als ik, en als ik even
wegga en terugkom, ligt alles overhoop, m'n
boeken, papieren en zelfs (hier keek hij
naar Piet) m'n hoed lag uit elkaar getrok
ken op den grond!"
„Gunst!" deed Piet.
Wim zei niets, maar keek doodsbenauwd.
„Zou je mij misschien kunnen vertellen, wat
je er van denkt?" ging mijnheer met ver
heffing van stem voort.
„Ikke - ikke niet!" stamelde Piet.
„Zoo," zei mijnheer en meteen trok hij
een deurtje van de boekenkast open. „Wat
is dit dan?" en tot Wim's groote verbazing
zag hij een kleine, vinnig kijkende aap, die
doodkalm met z'n pooten als armen over
elkaar geslagen, op z'n hurken zat.
„Een aap!" riep Wim.
„Ja jongelui, een aap!" bevestigde de
directeur - en ik meen te weten, dat er gis
teravond een groote mand is binnengesmok
keld door jou Piet, en door jou. Wim!"
Toen kwam de directeur, die néei verwon
derd was den nieuweling te zien: „ik dacht
Net, dat je er al was, jongen," zei hij; waar-
jOp Wim nuchter antwoordde: „ik wél, mijn-
jheer," wat de lachlust opwekte van het
Pdaverblad, dat ineens de beenen nam.
«Nu hoop ik, dat je je hier gauw thuis
zult voelen en dat Je veel vrienden krijgt'
**1 de directeur vriendelijk en Wim kreeg
achtereenvolgens alle kamers en zalen te
„Weineen, mijnheer," ontkende Wim stel
lig. Maar Piet zei niets en toen wist mijnheer,
wat hij weten wilde, n.L dat alleen onze
Pieterbaas de schuldige was en den aap had
binnengeloodst om de anderen de stuipen
van 't lachen te doen krijgen. Wat er voor
dat jongmensch zwaaide wie kan er naar
raden?
DE B.—L.
KLEIKE FRANS EK DE KABOUTERS.
door J. P. BALJé.
Heerlijk dook Frans onder de dekens en
moeder stopte hem er wampjes in. Zoo,
fijn was dat nou. Moeder was niet meer
boos op hem en hij had vandaag zijn mooie
geweertje, waar hij zoo heerlijk mee schie
ten kon, van haar teruggekregen. Want
omdat hij ongehoorzaam was geweest, had
moeder het hem eerst afgenomen Dat
had Frans vreeselijk gevonden. Drie dagen
lang had hij heel goed opgepast, en als
belooning had hij nu zijn geweertje terug.
Fijn was het in bed, vooral nu hij pas
gewasschen was. Dat gaf zoo'n prettig,
soezerig gevoel, vond Frans genietend. Tel
kens vielen zijn oogen toe, en telkens weer
probeerde Frans om wakker te blijven, en
nog even te denken aan wat hij morgen
met zijn geweertje schieten zou. Maar de
slaap werd hem ten slotte te machtig en
juist toen de klok acht uur sloeg, was
Frans heerlijk ingedommeld.
Vier uur lang sliep Frans. Toen wend
hij plotseling wakker en hij hoorde nog
juist de laatste slag van de klok, die het
twaalfde uur aankondigde. Eigenaardig,
Frans was klaar wakker en hij voelde
heelemaal geen slaap meer in zijn oogen
zitten. En het was net, of het in de-kamer
ook veel lichter geworden was. Scherp
keek hij rond, want hij meende een heel
zacht geluidje gehoord te hebben. Toen
schrok Frans evenlangs de spijl van
zijn ledikant zag hij een heel, heel klein
mannetje klimmen. Het mannetje bereikte
zijn deken en riep toen iets naar beneden
in een taaltje, dat Frans niet verstond.
Direct daarop zag hij nog wel dertig andere,
precies zulke kleine mannetjes als het
eerste was, naar boven klauteren. Zij waren
zeker niet grooter dan Frans' pink, en ze
hadden allen een spits mutsje op. Verder1
droegen ze keurige lakschoentjes, grijze
kousen, vuurroode broekjes, en een hel
blauw Jasje. Toen Frans nog eens goed
keek, begreep hij, dat het Kaboutertjes
waren, de Kaboutertjes, die altijd 's nachts
verschenen, en vaak voor hem geteekend
hadden. Nooit had hij hen nog in werke
lijkheid gezien en hij voelde zich erg op
gewonden.
De Kabouter, die het eerst naar boven
geklommen was, liep langs het witte laken,
tot hij vlak bij Frans' gezicht was. Het
kleine mannetje had een lange, grijze baard
en op zijn borst droeg hij een blinkend
eereteeken, zoodat Frans vermoedde, dat
dit de Koning of Hoofdman van de Kabou
ters moest zijn. Toen begon het mannetje
I te spreken, en ditmaal verstond Frans hem
I wel, want hij sprak nu gewoon Hollandsch:
„Frans!" begon de Kabouter met een
ernstig gezicht, terwijl hij zich over zijn
langen baard streek, „we hebben gewichtige
dingen met je te bespreken. We hebben
vernomen, dat je moeder je vandaag je ge
weertje heeft teruggegeven en dat is de
reden van onze komst."
Hij hield even op en zijn goedig gezicht
deed Frans wat meer op zijn gemak komen.
„Wij weten niet, Frans", zoo ging de
Hoofdkabouter verder, „of wij je dat ge
weertje wel mogen laten houden. Want soms
maak je daar misbruik van!"
Opnieuw schrok Frans en even trilde
zijn lipje: zou hij zijn mooie geweertje, dat
hij pas had teruggekregen, niet mogen hou
den? Zouden de Kabouters dat meenemen
naar hun verre landje?
„Ikikstotterde Frans, niet
wetend, wat hij zeggen moest, „ik zal het
nooit weer doen, meneer de Kabouter".
Even kwam er een glimlachje op het ge
zicht van het dwergje. „Zeg maar gerust
Dagobert, zoo heet ik!" antwoordde hij, „en
wacht nog even met je belofte, tot je weet,
wat wij bedoelen. Kijk eens. Fransje, vroe
ger had je een kartonnen bord, waar je
met het pijltje, dat in je geweertje zit, op
schieten kon, is het niet?"
„JaDagobert!" zei Fransje, nog altijd
een beetje angstig.
„Dat bord is stukgegaan, en nu schiet je
met je pijltje op den muur, zoodat daar lee-
lijke vlekken op komen van het zulgertje,
je schiet op vliegen en soms in den tuin op
vlinders. Weet je wel, Fransje, dat dat heel
verkeerd is?"
„Neeeejaaaahakkelde Frans
verlegen.
„Weet jij wel, Fransje, dat er wel eens
'n kaboutertje tegen den muur kan zitten?
Want als het dag is, zijn we onzichtbaar.
En als je ons dan raakte, zouden we dood
gaan. Dat wil je toch zeker niet?"
„Nee, Dagobert!" zei Frans weer.
„En die mooie, teere vlinders, die pijnig
je, als je hun fijne vleugels raakt. Boven
dien dragen die dikwijls elfjes op hun rug!
Zou je willen, dat hun leed geschiedde?"
„Nee, Dagobert!" antwoordde Fransje en
zijn stemmetje werd steeds bevender.
„Precies, Frans, en daarom zijn wij nu
gekomen, om je te vragen, niet meer op de
muren of op dieren te schieten. Als je dat
belooft, dan zullen wij vannacht een mooi
kartonnen bord voor je maken, waarop je
schieten kunt. Wij weten, dat je daè,r wel
op schieten mag, en zorgen dus, van dat
bord weg te blijven. Beloof je het ons
plechtig, Frans?"
„Ik beloof het!" zei Frans, „ik heb nooit
geweten, dat ik met het schieten kwaad
deed, Dagobert!"
Dagobert lachte en zijn vriendelijk ge
zicht glansde van genoegen. „Goed, m'n
Jongen, ik geloof je. Wij gaan nu van je
weg, want we hebben nog heel wat te wer
ken, voor het bord klaar is."
Voorzichtig stapte het mannetje weer
over de dekens, die Frans vlug een.beetje
glad streek, daar de Kabouter anders erg
moe zou worden van het klimmen. Alle
Kaboutertjes lieten zich weer handig naar j
beneden glijden, en even later hoorde Frans
het gekras van hun potlooden en pennen,
toen zij bezig waren, het bord voor Frans
van mooie teekeningen te voorzien.
Frans was heel erg blij. dat alles zoo
goed afliep, en met een gelukkig glim
lachje op zijn gezicht lag hij te luisteren
naar het gekras, totdat hij weer van dat
geluid in slaap viel
Den volgenden morgen, toen moeder hem
wakker maakte, zag Frans, dat er naast
zijn geweertje een keurig kartonnen bord
lag, waarop groote cirkels geteekend ston
den, en in de hoeken prachtige bloemen.
„Dat hebben de Kabouters geteekend,
moeder!" zei Frans, op het bord wijzend,
„en voortaan zal ik alleen maar daarop
schieten!"
Moeder lachte. „Prachtig, hoor Frans,"
prees ze hem, „datzelfde zijn de Kabouter
tjes mij vannacht wezen vertellen. En ik
weet zeker, dat mijn flinke jongen zijn be
lofte houden zal, niet?"
Frans hield zijn belofte, en tot belooning
kwamen 's nachts vaak de Kabouterjtes, en
teekenden dan voor hem mooie vlinders in
schitterende kleuren, elfjes en feeën en
vele andere mooie en lieve dieren. En zoo
leerde Fransje meteen van dieren houden!
ROBBY TOONT BEROUW
door CORRY DOMMERING
„Robby laat dat, houd op met ballen,
straks breek je nog wat."
Robby hield op, maar een paar minuten
later was hij het verbod weer vergeten. De
bal vloog op het buffet en gooide een vaasje
om, dat rinkelend op den grond viel. Nu werd
moeder toch boos en stuurde Robby de kamer
uit.
Er kwam bezoek en Robby mocht niet bin
nenkomen. Hij ging den tuin in en nam zijn
schop om achter, in den zandbak, een kuil
te graven. Maar het scheen vandaag een
echte ongeluksdag voor hem te zijn, want
het begon te regenen en alles bij elkaar
maakte hem zoo baloorig, dat hij met zijn
1 schop in het rond zwaaide, zoodat moeder
tegen het raam tikte en riep: „Robby dan
toch, zie je nu niet dat je de rozen afslaat?"
Hè jongen," zuchtte ze, „wat ben je lastig
vandaag. Als ik je nog éénmaal verbieden
j moet, stuur ik je naar je kamer on kom je
er vooreerst niet af."
Nauwelijks had moeder dit gezegd, of
pang, daar vloog de schop door het raampje
van de schuur. Op bijna hetzelfde oogenblik
voelde Robby zich bij zijn arm gegrepen ert
stond hij in de keuken, terwijl moeder hem
j streng toevoegde: „Naar boven en je blijft
daar tot ik je roep. Nu is 't afgeloopen, kin-
1 deren, die niet luisteren willen, moeten maar
voelen. Je bent een ondeugende jongen."
Robby vloog naar boven, meer boos op
zich zelf dan hij wilde laten blijken. Hij
vond het vreeselijk om naar zijn kamertje te
moeten en juist nu hij de stemmen van Joop
en Jantje op straat hoorde die hem vroegen
te komen. De kleine ruimte tusschen de
j muren benauwde hem en werkte mee om
zijn woede nog grooter te maken.
Moeder was dan ook nauwelijks weer in de
kamer of ze werd opgeschrikt door een hevig
I lawaai boven. Robby beukte met alle macht
tegen de deur en schreeuwde: „Mamma
Het werd zoo erg dat zij de gang inliep en
hem gebood te zwijgen en stil te zijn. Als hij
spijt had van hetgeen hij gedaan had, kon
hij excuus komen vragen.
Of Rob het begrepen had of niet wilde be
grijpen, was niet uit te maken, maar hij
scheen zich van moeders woorden niet veel
aan te trekken en bleef roepen en bonzen,
zijn stem sloeg over in verschillende toon
aarden en was ver in den omtrek te hooren.
Nogmaals en voor het laatst ging moeder bij
de trap staan en gebood stilte, erbij voegende,
dat hij op deze wijze geen antwoord behoefde
j te verwachten. Het werd een heel moeilijk
half uurtje moeder probeerde het lawaai
niet te hooren en Robby wond zich hoe lan
ger hoe meer op en bleef roepen.Mam.
mamamma, waarom luistert u nou niet.
laat me toch niet voor niets roepen
Maar moeder hield voet bij stuk en zweeg.
Robby wist dat hij beneden kon komen om
excuus te vragen en dat roepen nutteloos
was. Hij moest nu maar eens goed voelen wat
het was als je tegen een muur stond te
spreken. Hoe dikwijls verbood zij hem niet
en deed hij net alsof hij t niet hoorde?
Woorden hielpen niet, dus moest hij het nu
maar zelf eens ondervinden. Robby's stem
werd schor en moeder keek ieder oogenblik
op de klok of het halve uur nog niet om
was, ze had zich voorgenomen dat ze hem
een vol half uur boven zou laten en niet
antwoorden op zijn geroep. Ze koesterde een
stille hoop dat ze spoedig zijn voetstapjes
op de trap zou hooren, maar dit gebeurde
niet.
Eindelijk was het halve uur om Ze riep
Robby naar beneden, die, heelemaal van
streek, met een vuurrood gezicht schoorvoe
tend na del-kwam.
„En", zei moeder, „heb je iets te zeggen?"
Geen antwoord.
„Waarom heb je me geroepen, jongen?
Had je me noodig? In dat geval had Je
beneden kunnen komen, zooals ik je gezegd
heb. Voel je nu, wat het beteekent als je
iemand iets vraagt en je krijgt geen ant
woord, of ei wordt net gedaan alsof er niets
gehoord is? Zie je, dat heeft moeder zoo
dikwijls gedaan Robby bleef dan doof en
moeder kan toch niet steeds aan het ver
bieden blijven, is 't wel? En dacht je dan
nu, dat moeder dadelijk voor Jou klaar zou
staan wanneer je haar roept en dat op een
wijze zooals je zooeven gedaan hebt? Kijk
me aan, Robby en geef antwoord."
Robby keek wel op, maar langs moeders
gezicht heen. Hij voelde zijn kin stevig
beetgenomen en moest haar toen wel aan
zien. En hij zag iets dat hij niet verwacht
had. Moeder had tranen in haar oogen en
dat was te veel voor hem. Hij veegde met
den rug van zijn handje zijn eigen tranen
uit zijn gezichtje, haalde snuivend een zak
doek uit z'n zak en wreef daarmee over moe
ders gezicht.
Moeder zien huilen was erger dan een
heele week straf en het moest wel heel erg
zijn geweest wat hij gedaan had dat zij er
zoo'n verdriet over had Die tranen zelden
hem meer dan honderd woorden. HIJ zag
het gebroken vaasje voor zich en de scher
ven van het schuurraampje en hoorde zich
zelf schreeuwenmama - mama" - een
booze stem, die nog in zijn ooren nadreunde.
Hij voelde zich opeens sterk en groot wor
den en er kwam een groote teederheid in
zijn hartje. Hij duwde moeder zachtjes op
een stoel en zei met een vast en troostend
stemmetje: „Ga maar zitten hoor en huil
nu alstjeblieft niet meer, het was mama's
Robby niet, die schreeuwde, het was een
heel andere, booze Robby
Hij zweeg even en toen hij zag dat er geen
tranen meer uit moeders oogen kwamen, zei
hij triomfantelijk: „Ik heb hem zóó'n standje
gegeven dat hij z'n mond heeft gehouden en
beloofde in het vervolg beter naar moeder
te luisteren. Is 't zoo goed, moes? En als ik
nu weer eens niet luisteren wil, dan zal ik
zélf die booze Robby wel verbieden, dan hoeft
u 't niet meer te doen. Dan hebt u ook geen
verdriet meer."
Een werkje voor Sinterklaas.
Een das is altijd welkom als cadeautje.
Voor dezen heb je noodig 4 kluwtjes glim
mende zij, kleur naar verkiezing, met een bij
de dikte passende haakpen. De zij mag niet
te dik zijn, anders wordt de das te grof.
Bij den opzet haakt ge een aantal lossen,
naar gelang ge de das breed wilt hebben. We
nemen b.v. een das van 6 cM. breedte. Haak
eerst 21 lossen, dan keert ge en maakt in den
4en lossen steek een stokje, zoodat de eerste
3 lossen ook voor een stokje gelden, dus hebt
ge reeds 2 stokjes. In de volgende losse haakt
ge weer een stokje en dan 2 lossen. Ge kunt
ook 3 lossen haken, dan wordt de das losser.
Hier in dit voorbeeld zijn 2 lossen gehaakt
en deze 2 lossen verbindt ge door een vaste
in denzelfden steek, waarin de laatste van
de 3 stokjes is gehaakt.
Dan hebt ge een patroontje af en begint
opnieuw in elk der 3 volgende steken een
losse te haken. Dan 2 lossen en weer een
vaste in denzelfden steek van het laatste
stokje. Zoo krijgt ge dus 't tweede patroontje.
Als ge op deze wijze 6 patroontjes hebt
gemaakt en de laatste steek dus een vaste is,
keert ge het werk om met 2 lossen. Dan
haakt ge een vaste in het eerste gaatje, dat
ge door de 2 lossen van den vorlgen toer
hebt verkregen. Dan 2 lossen en 3 stokjes in
hetzelfde gaatje, waar de vaste in is ge
maakt, dus het heele patroon in één gaatje.
Dan haakt ge in het eerstvolgende gaatje
weer een vaste. (Vooral niet tusschen de
vaste en 't stokje geen losse haken, want de
stokjes moeten schuin liggen en dit krijgt
ge juist door de 3 stokjes met een vaste te
verbinden in het eerstvolgend gaatje.
Dan weer 2 lossen haken, 3 stokjes en deze
weer met een vasten in het volgend gaatje
verbinden. Zoo den toer af en keert weer met
2 lossen. Nu de slip zoolang haken als ge
wilt.
Dan begint de hals. Deze moet smaller zijn
dan de slip. Ge haakt nu maar 4 patroontjes
en haakt bij het keeren in plaats van 2,
4 lossen en een vaste (niet in het eerste,
maar het 2e gaatje. Hetzelfde patroon geldt
voor den hals.
Als het patroontje af is, dan keeren ge
haakt dus niet meer in het laatste gaatje.
Weer 2 lossen haken en verder den hal*
op 4 patroontjes, tot de noodige lengte is
verkregen. Is de hals klaar, dan aan de 2e
slip beginnen, die korter, maar even breed
als de eerste slip moet zijn.
Bij het laatste stokje geen 2, maar 5 lossen
haken; het werk keeren en in den 4en en
5en steek weer een stokje maken. Dan den
toer afmaken en aan deze zijde hetzelfde
doen, zoodat ge weer 6 patroontjes krijgt. De
slip zoo afmaken, maar 5 cM. korter dan
de eerste.
Moeder glimlachte door haar tranen heen.
Ze kon nooit lang boos op haar jongen
blijven, want heel diep in zijn hartje was
zoo'n echt stukje goud verborgen, dat voor
haar de grootste schat van de heele wereld
vertegenwoordigde.
EEN JONGEN, WAAR WAT IN ZAT.
Zeker koopman kwam op een morgen nog
al vroeg op zijn kantoor en toen hij vijf
minuten aan zijn lessenaar zat, kwam er een
jongen binnen, die verstandig en helder uit
zijn oogen keek. De koopman zat te lezen en
de jongen stond blootshoofds te wachten,
maar zei niets.
Na verloop van een paar minuten kuchte
de jongen even en zei: „Neeem me niet kwa
lijk meneer, maar ik heb haast!"
De koopman zag op en vroeg: „Zoo, wat
is er?"
„Ik zou graag werk hebben, als u het mij
kan bezorgen."
„Welzoo!" gaf de koopman vrij norsch ten
antwoord. „En heb Je daar zoo'n haast mee?"
„Ja zeker, meneer!" was het antwoord.
„Ik ben gistermiddag van school gegaan om
werk te zoeken en loop nu nog zonder be
trekking. Ik mag mijn tijd niet verbeuzelen.
Als u niets voor mij heeft, wees dan zoo
goed het te zeggen, dan ga ik weg."
De koopman keek naar de klok. „Hoe laat
kun Je komen?" vroeg hij.
„Ik hoef niet te komen," antwoordde de
knaap; „ik ben hier al, mijnheer en ik zou
al lang aan den gang kunnen zijn, als u mij
hadt aangenomen!"
Een half uur later was hij aan het werk
en waarschijnlijk zal de Jongen wel altijd
wat te doen hebben!