DE ARBEIDERSPERS.
omdat hef niet beteekent een krachtdadig ingrijpen
in hot kwaad.
De oplossing moet gevonden worden in het po
sitieve.
De Vereeniging van Noord-Hollandsche Waterschap
pen heeft begrepen, dat er wat anders noodig is en
zij heeft zich dan ook bij adres van 29 Februari 1928
tot Gedeputeerde Staten gewend om te bevorderen,
dat uit de Provinciale fondsen middelen beschikbaar
zullen worden gesteld voor de verbetering en het on
derhouden van die wegen, welke niet op het Provin
ciaal Wegenplan voorkomen.
De Commissie uit de Provinciale Staten welke het
voorstel van Gedeputeerde Staten tot vaststelling van
het provinciaal wegenplan had te onderzoeken be
spreekt in haar rapport van 5 November 1928 dezelfde
aangelegenheid.
Zij wijdt daaraan vrij uitvoerige beschouwingen en
komt daarna in groote meerderheid tot de volgende
verklaring:
„De Commissie spreekt als haar meening uit,
dat het mogelijk moet blijven om voor verbetering
en onderhoud van wegen, welke niet op het We
genplan 1929 voorkomen, doch die naar het oor
deel van Provinciale Staten daarvoor is aanmer
king komen, een bijdrage uit de provinciale kas
uit te keeren".
Maar de mogelijke verwachtingen, die deze verkla
ring bij vele wegbeheerders mocht hebben gewekt,
zuilen wel in rook zijn vervlogen na het lezen van het
verslag der zitting waarin dit rapport der Commissie
werd behandeld.
Want het lid van Gedeputeerde Staten, dat meer
in het bijzonder met de verdediging van deze zaak
was blast, heeft wel gezegd, dat een tweetal bij de
Provincie in beheer zijnde wegen van het wegenplan
zijn afgevoerd cn dat daardoor wegen van andere be
heerders op het wegenplan konden komen en hij heeft
daar wel aan toegevoegd dat de Provincie reeds groote
offers voor het wegennet brengt, maar hij heeft ook
gezegd, dat Gedeputeerde Staten vasthouden aan hun
reeds vroeger ingenomen standpunt, dat het hooge
uitzondering moet blijven wanneer uit de pro-
viucialc kas bijdragen zouden worden verleend voor
andere wegen dan die, welke op het provinciaal we
genplan voorkomen.
..Volstrekt onmogelijk is het niet", zoo was het slot,
„maar het moet hooge uitzondering blijven."
Al ziet dit standpunt er voor de kleinere wegbe-
iheerders niet zoo heel gunstig uit, toch moeten wij
den moed niet laten zakken, niet denken, dat hier
mede hot laatste woord is gesproken, maar alle ver
trouwen hebben op de toekomst.
Ik heb daarvoor ook nog deze gronden.
Het is herhaaldelijk gebleken, dat de inzichten in
zake het wegbeheer aan zulke sterke schommelingen
onderhevig zijn, dat, wat heden voldoende is, morgen
als verouderd wordt beschouwd.
Zooals ik reeds in den aanhef verklaarde, het we-
genvracgstuk wordt door niemand in zijn geheel be-
heerscht, omdat het zich nog voortdurend ontwik
kelt.
Telkens komen er nieuwe denkbeelden, nieuwe in
zichten naar voren en de een mag daarbij wat la
ter zijn dan de ander, men zal toch ten slotte wel den
weg moeten vinden, die leidt naar een hulpbron
voor de hoe langer hoe meer in het gedrang komen
de wegbeheerders.
Ik heb nu onderzocht of er dan inderdaad reden
bestaat om eon uitkoerinp uit tle provincale midde
len tot zulk een hooge uitzondering te verheffen als
in de Staten is gezegd, cn dan wijzen de resultaten
van dit onderzoek m.i. juist een geheel andere rich
ting uit.
Ik héb n.1. eerst onderzocht hoe het in andere
provincies met deze zaak staat; ik vertel U dat zeer
in het kort, om niet te veel tijd van deze vergadering
te vragen, maar ik neem toch aan dat het U interes
seert om te vernemen hoe andere provinciale bestu
ren tegenover de wegbeheerders van lagere orde
staan.
Het is trouwens voor het geheele vraagstuk van
«root belang, want het zou mij niet verwonderen,
wanneer binnen afzienbaren tijd de verschillende pro
vincies overleg met elkander gingen plegen omtrent
de vraag op welke wijze de waterschappen en de ge
meenten in hun wegbeheer behooren te worden ge
steund.
Vrijwel onmiddellijk na de invoering van de pro
vinciale wet in 1850, zijn door de provinciale staten
van Friesland, Drenthe, Limburg, Noordbrabant en
Zeeland regelingen vastgesteld tot het vcrlcenen
van provincialen steun voor den aanleg en verbetering
van wegen. De Staten van Groningen waren in 1S49
reeds voorgegaan, terwijl in de provincie Utrecht in
1865 een dergelijke regeling tot stand kwam.
Volgens het meerendcel dezer regelingen werd een
bijdrage in eens gegeven, waarvan het maximum
zich bewoog tusschen 30 en 50 Zeeland gaf uit
sluitend rentelooze voorschotten, welke in 20 jaar
moestun worden afbetaald.
In Overijsel word in 1906 dus reeds 23 jaar gele
den, een staat van primaire wegen vastgesteld, welke
<loor dé provincie zouden worden overgenomen of
provinciewege verhard.
Voor Gelderland heb ik geen vroege regelingen aan
getroffen, evenmin voor Zuid-Holland.
Ket is mij gebleken, dat voor zoover in genoemde
provincies de regelingen niet door betere werden ver
vangen, zij in den latcren tijd (tusschen 1911 en 1928)
in voor de onderhoudsplichtigen gunstigen zin
zijn gewijzigd.
Zoo is in Friesland, Drenthe en Zeeland het maxi
mum bedrag der provinciale bijdrage of van het pro
vinciale voorschot eenigszins verhoogd.
In Groningen wordt thans aan beheerders der niet
op het rijks- of provinciale wegenplan voorkomende
wegen, doch die voorkomen op een overzichts-
*1: aart, een uitkeering verleend, gelijk aan het he-
drag dat zou worden uitgekeerd uit het aandeel dat
der provincie uit de Wegenbelasting zou ontvangen,
in.Hen alló op do overzichtskaart vermelde wegen op
het provinciaal wegenplan waren opgenomen.
In Overijssel werd in 1921. du3 reeds lang vóór de
Weg onbelast ingwot, oen Statenbesluit genomen om
een belangrijk aantal wegen door de provincie te ver
harden en in beheer en onderhoud over te nemen,
waarbij aan de voormalige onderhoudsplichtigen een
zeker aandeel in de aanleg- cn onderhoudskosten
wordt opgelegd. F.en subsidieregeling dus in omgc-
keerden vorm.
In Gelderland stellen Gedeputeerde Staten dit jaar
voor een „aanvullend interloenal wegenplan" vast te
stelen. Hierop worden gebracht de niet op het pro
vinciale wegenplan voorkomende wegen, die een se
cundair karakter hebben.
De onderhoudsplichtigen dezer wegen zullen van de
provincie een jaarlijksche bijdrage in de kosten van
onderhoud en instandhouding ontvangen van een
derde deel dier kosten tot een maximum van f200.—
per K.M. weg lengte, met dien verstande, dat ten min
ste een bedrag van f300.— per K.M. weglengte voor
rekening der onderhoudsplichtigen blijft.
In Limburg wordt in de onderhoudskosten der
wegen, welke van provinciaal belang zijn verklaard,
een jaarlijksche provinciale bijdrage verleend, wisse
lende van 25 tot 35
In Noordbrabant wordt een bijdrage verleend in de
kosten van aanleg en verbetering, waarna de weg
door de provincie wordt overgenomen, waarbij de
vroegere beheerder zich moet verbinden een vastge
stelde som als onderhoudskosten in do provinciale
kas te storten.
In Zuidhollnnd bestaat geen algemoene regeling.
In hijzondore gevallen of wanneer het gaat om b.v.
een tol afgeschaft te krijgen, wordt door die provincie
subsidio verleend.
Behalve Zuidholland is Noordholland dus de eenige
provincie die gcenc algemoene voorschriften in
het leven heeft geroepen, ook niet in vroeger tijd.
Wil dat nu zeggen, dat de Provinciale Staten van
Noordholland do wegbeheerders, laat ik het maar zeg
gen: aan hun lot hebben overgelaten? Dat de Provin-
ciale Staten nog geen oog hebben gehad voor het pro
vinciaal belang dat ook aan een goed wegennet
is verbonden
Het zou volkomen onjuist zijn dat te beweren.
Ik behoef daartoe niet alleen op den nieuweren tijd
te wijzen, waarin de Zaanlandsche Cominunicatieweg
en de Zes Stedenweg door de provincie in beheer en
onderhoud zijn overgenomen, waarin de provincie sub
sidies heeft verleend voor wegverhetering: aan Wie-
ringen, welke gemeente in 1918 f23.000.subsidie ont
ving ten behoeve van de verbetering van de hoofd
wegen op dat eiland, aan Texel, dat in 1917 f 15.000.—
ontving ten behoeve van den aanleg van een korteren
verbindingsweg tusschen den Burg en de haven nabij
Oude Schild, aan Spaarndam, dat in 1923 f 10.000.
ontving voor wegverbetering van den weg Spaarn
damSantpoort.
Want ook in vroegere jaren is de Provincie herhaal
delijk en zelfs véél meer dan in lateren tijd bijgespron
gen.
Uit het overzicht dat ik sedert 1850 lieb gemaakt, wil
ik er slechts enkele noemen:
In 1819 ontving de Beemster over drie jaar telkens
f4500.voor den aanleg van wegen; in 1800 voor ver
deren aanleg over drie jaar telkens f4000.—; in 1862
f9000.voor het begrinden.
In 1853 ontving de Purmer voor de bestrating zij
ner wegen f 10.000.—.
In 1863 de Anna Paulownapolder f5000.voor den
weg van Ewijcksluis—Oudesluis; in datzelfde jaar de
Hecrhugowaard f 12000.— voor den Middenweg; in
1870 ontvingen de Oningepolderde landen onder Eg-
mondbinnen 15000.de Vereeniging van polders on
der Bergen kregen in 1872 f 7000.— voor het hard ma
ken van eenige weken onder die gemeente.
In 1878 kreeg Callantsoog f7000.—; in 1885 de Berk
meer f500.cn de Wogmeer in 1889 f700.
In 1903 ontving het Koegras f5100.voor wegbe-
harding.
Dit zijn niet alle gevallen; integendeel, deze
voorbeelden zou ik nog met vele, ja zeer vele, kunnen
uitbreiden, maar het is, naar ik vertrouw, voldoende,
om U te overtuigen dat in vroeger en later tijd do pro
vinciale zorg zich ook over de wegen van waterschap
pen en gemeenten heeft uitgestrekt.
Maar die zorg heeft zich tot dusver feitelijk steeds
beperkt tot subsidieering voor aanleg cn verbe
tering. Zij heeft zonder twijfel zegenrijke gevolgen
voor het Noorderkwartier gehad, omdat wij gerust
kunnen verklaren, dat zonder steun uit provinciale
middelen tal van wegen niet of veel later tot stand
zouden zijn gekomen.
Men kan, met het overzicht van alle gevallen,
waarin sedert 1850 provinciale steun is verleend,
voor oogen, dan ook onmogelijk zeggen, dat in vroe-
geren tijd het verleenen van dien steun hooge
u i z o n d e r i n g is ggweest. Neen daarvoor zijn
de gevallen te talrijk, en in zooverre is de verkla
ring van Gedeputeerde Staten, dat subsidieering
hooge uitzondering moet blijven, een stap
achterwaarts.
Maar toch, wanneer ik de regelingen zie die el
ders bestaan, wanneer ik op de praktijk let, die
hier in onze provincie is gevolgd, sedert tientallen
van jaren, wanneer ik mij voor den geest haal do
steeds groeiende behoefte aan een goed wegennet
over het gansche land, dan heb ik alle hoop en alle
vertrouwen, dat de Provinciale Staten het stand
punt zullen gaan innemen dat provinciale steun
bij aanleg of verbetering van wegen voor de toekomst
regel gaat worden.
Wij mogen wel zeggen, dat Noordholland boven
het IJ in het algemeen door een voldoend aantal
wegen wordt doorsneden; hier en daar blijft natuur
lijk wel wat te wenschen over, maar het wegennet
(ik bespreek hier alleen de wegen van waterschap
pen en gemeenten; ik laat dus de wegen die op de
rijks- en provinciale wegenplannen voorkomen bui
ten beschouwing), maar het wegennet, zeg ik, is op
zichzelf voor de ontwikkeling van het Noorder
kwartier voldoende
Aan nieuwe wegen bestaat dan ook over 't alge
meen geen behoefte; het is meer de verbetering
waarom het gaat, het verbreeden der bestaande en
het daarvan voorzien van een nieuw wegdek.
De steun, uit de provinciale kas waaraan be
hoefte bestaat, is dus om verbeteringen in de
bestaande wegen aan te brengen; zonder dien
steun blijven die verbeteringen veelal óf geheel ach
terwege, óf zullen zij veelal onvoldoende worden
aangebracht
Maar ook nog in een andere richting doe ik hier
een beroep op de Provincie, een beroep om midde
len ter beschikking te stellen voor de wegbeheeren-
de organen.
Er bestaat nl. ook behoefte aan provincialen steun
in de hooge kosten die de wegen aan onderhoud
eischen, kosten, die in vergelijking met eenige ja
ren terug, énorm zijn gestegen
Ik wil U alweer niet te veel cijfers noemen; veel
cijfermaterieel vermoeit een vergadering.
Slechts een paar voorbeelden.
De straatwegen van de Schermer kostten in 1911
f 285.— per K.M.; in 1927 f1162.een stijging dus
met 300 De grindwegen van dien polder kostten
in 1911 f63.per K.M.; in 1927 f 220.—; een stijging
dus met 250
Voor den Anna Paulownapolder noteerde ik uit de
rekeningen het volgende wegenonderhoud:
1903 f 10684.—
1908 f16926.—
1913 f16971.
1918 f 47693.(het duurste jaarv. d. wereldoorlog)
1923 f 38946.—
1928 f39594.—.
Dit wijst aan eene klimming van f2.36 per H.A.
in 1903 tot f8.75 per H.A. in 1928.
Dat zoo sterk gestegen cijfer (1928 is 3.7 X het cij
fer van 1903, dus 270 hoogér), is voor een zeer
belangrijk deel ontstaan door groote toename van
het weggebruik door hen, die niet in de kosten van
het onderhoud bijdragen en die dat gebruik toepas
sen met rijtuigen, welke, door de daarop aanwezige
drijfkracht, het wegdek sterk aantasten en zoo we?«*
de onderhoudskosten veel verhoogen.
De vraag is bij mij gerezen, of men elders en
straks ook in Noordholland, wanneer een finan-
weele regeling, waaraan hier inderdaad behoefte be
staat, is gekomen, daarmede uit het moeras zal zijn.
Het wegbeheer heeft niet alleen een financieelen.
het heeft niet minder een technischen kant. Niet
door het gedeeltelijk afwentelen der kosten op een
ander alléén krijgt men goede wegen; neen. men
moet wegb eheerders hebben, die weg-
beh eerschers zijn.
En als ik de vraag stel of alle wegbeheerders van
tegenwoordig in staat zijn dit beheer naar de eischen
van dezen tijd uit te oefenen, dan is mijn antwoord
daarop naar volle overtuiging, een kort en krachtig
neen.
Dit is dien beheerders trouwens niet kwalijk te ne
men. Kleine wegbeheerders, die enkele kilometers
weg hebben te onderhouden kunnen zich niet zoo
outilleeren als een groote beheerder dat kan doen.
Zij kunnen geen walsen of bitumenketels koo-
pen.
En als zij de materialen inkoopen, dan zijn zi)
veel duurder uit dan bij het koopen van groote hoe
veelheden; ook de deskundige hulp kunnen zij zich
niet verschaffen. Zelfs de bepaling van het nieuwe
Algemeen Reglement van Bestuur voor de water
schappen, dat Gedeputeerde Staten een waterschap
kunnen verplichten op voldoende wijze in zijn tech
nischen dienst te voorzien, maakt nog niet dat die
deskundigen het wegenonderhoud zullen beheer-
schen.
Er zijn kleine beheerders, die dat weten en den
moed hebben dit te erkennen; er zijn mij beheer
ders van een gering aantal kilometers weg bekend,
die bij een wegbeheerder van een groot aantal kilo
nieters weg reeds voorlichting en steun zijn komen
vragen en hebben gekregen.
Maar er zijn er ook, die liever zelf hun wegen be
handelen en ik heb zelfs wel vernomen van een weg
beheerder, die zijn wegen in slechten toestand liet,
omdat d a n de automobielen die van zelf vermeden.
Dat dit een verkeerd systeem is, zal ieder toege
ven, maar is zoo al niet te vergeven, clan toch eeni-
germate te verklaren uit de omstandigheid, dat die
zwaardere onderhoudskosten maar eenvoudigweg
ten laste van den landeigenaar komen. Dat dergelij
ke verkeerde methoden worden gevolgd is de schuld
van het hooger gezag, dat aan deze onderhouds
plichtigen elke bijdrage in de meerdere onder
houdskosten onthoudt.
En zoo ben ik dan tot de beantwoording van Je
vraag gekomen, op welke wijze ue zoo hoognoo-
clige verbetering is te verkrijgen, èn in de verdee
ling der lasten cn in den toestand der wegen.
Het middel daartoe is m i. reeds in 1922 aangewe
zen door de inmiddels tot professor benoemden
Heer Ingenieur Thierry, toen hij voor het Nederl.
Wegencongres rapport uitbracht omtrent de vraag,
op welke wijze het beheer over onze wegen kan
worden herzien en verbeterd? De heer Thierry
wenscht het geheele land te verdeelcn in ongeveer
40 45 wegschappen, die onder het noodige toezicht
met het wegbeheer zullen worden belast.
In een brochure, getiteld „Onze Wegen", overdruk
ken bevattende uit ,De Telegraaf" van 5, 6, 7 en 8
December 1925 en op verzoek van het bestuur van Je
Vereeniging Het Nederl. Wegencongres door de
Telegraaf in brochurevorm herdrukt, komt aan hot
slot, blz. 29, deze uitspraak voor:
„Het schijnt niet twijfelachtig dat in de aanvaar
ding dezer denkbeelden (dat zijn die van den heer
Thierry), als zuivere uitingen van de
moderne decentralisatie-gedachte en
den groeienden drang naar zelfdoen
in de kringen der onmiddellijk be
langhebbenden het ideaal van een goed weg
beheer dichter benaderd zou worden dan in boven
geschetste (dat zijn dus andere) regelingen
Edoch, de weerstand en moeilijkheden, die bij de
practische verwezenlijking van die denkbeelden te
overwinnen zijn, zouden dan ook te grooter blijken,
Een organisatie als de heer Thierry zich denkt,
wordt nu eenmaal niet binnen enkele maanden of
jaren zelfs in het leven geroepen."
Ik vermeld dit hier, omdat blijkt dat, van geheel
andere zijde aan die denkbeelden adhaesie werd
geschonken, nadat ze enkele jaren als het ware had
den gerust.
Ik voor mij ben overtuigd, dat ze opnieuw naar
voren zullen komen en dat de oplossing van het
vraagstuk in die richting moet worden gezocht.
Waarom is een wegschap, uit technisch beheers-
stanrlpunt bezien, het aangewezen middel en niet
b.v. beheer der provincie?
Het antwoord op deze vraag kan zeer kort zijn.
Men heeft bij een wegschap een waarborg te meer.
Ik bedoel daarmede, dat een wegschap onderworpen
is aan hooger toezicht en de provincie is dat niet.
Ons geheele staatsbestel is daarop ingericht, dat
toezicht en uitvoering niet in één hand zijn.
Bij wegschappen bestaat m.i grooter waarborg
voor een goed, maar ook vooral economisch onder
houd, dan wanneer een groot lichaam dat moet
doen, wiens dienst thans reeds uit tientallen amb
tenaren bestaat.
Uit dat practisch oogpunt beschouwd, zou ik uit
breiding van het provinciaal wegbeheer anders dan
met toezicht, ten zeerste betreuren.
Biedt eon wegschap in alle opzichten de noodige
waarborgen en is het dus zaak in weerwil van de
moeilijkheden, die te wachten zijn, de gedachte hier
aan goed vast te houden en te propageeren, ook uit
een oogpunt van de verdeeling der kosten is een
wegschap wel het aangewezen middel, zij het dan
ook dat hier voetangels en klemmen liggen.
Natuurlijk komt in de eerste plaats de vraag
naar voren op welke wijze het wegschap aan zijn in
komsten komt?
Het antwoord luidt dat het zijn inkomsten zou
moeten ontvangen èn van de vorige wegbeheerders,
èn van de provincie èn zoo mogelijk uit de Wegen
belasting.
Zoolang dit laatste niet, geschiedt, zoolang de wet
gever niet gevoelt, dat de onthouding van elke bij
drage aan deze wegbeheerders grovelijk onbillijk is,
zoolang moet er dan maar een overgangstoestand
blijven bestaan, waarvan èn de voormalige onder
houdsplichtigen, èn de provincie de dupe zijn; ik zie
hier geen anderen weg; die onbillijkheid alleen op
de wegbeheerders te laten rusten ware de onbillijk
heid èn de kortzichtigheid ten top gevoerd.
Als tijdelijke maatregel voor de periode van over
gang komt, mij in streken, waar de waterschappen
nagenoeg het geheele wegennet onderhouden en de
gemeenten hiervoor geene kosten dragon, het ver
leenen van steun der gemeenten aan de waterschap
pen wel juist voor.
Ik zou er niet vóór zijn het wegschap de bevoegd
heid te geven zelf lasten te heffen; dat is niet gc-
wenscht, omdat een wegschap alleen maar lasten
zou kunnen heffen van de eigenaars van het ge
bouwd cn ongebouwd, en deze worden al zwaar ge
noeg belast.
Het wegschap dient dus zijn inkomsten te ontvan
gen uit andere bronnen en de provincie heeft die
beschikbaar; bovenal de provincie heeft hier een
belang.
Mijn denkbeeld zou zijn, dat de provincie voor el-
ken op het secundair wegenplan B voorkomende ki
lometer weg het wegschap met een vast bedrag sub
sidieerde, en dat de voormalige onderhoudsplichtigen
het tekoht aan het wegschap uitkeerden.
Men zou het ook zoo kunnen doen. dat deze vaste
uitkeering van de provincie gesteld werd op een ze
ker percentage van de onderhoudskosten tot een ze
ker maximum bedrag per kilometer (Gelderland
noemt als maximum f200.per kilometer, maar
dat dunkt mij te laag).
Men zou ook het Groningsche stelsel kunnen vol
gen, dat bepaalt, dat in eersten aanleg een vaste
som voor rekening is van den voormaligen onder
houdsplichtige en het meerdere voor rekening
der provincie, overeenkomstig de verdeelingswijze
van de wegenbelasting, zoodat in derden aanleg de
voormalige onderhoudsplichtigen voor het tekort
aansprakelijk zijn.
In de provincie Noordholland is reeds voor een aan
tal jaren geleden (ik meen in 1920) een ontwerp ge
weest voor het vormen van wegschappen. De Provin
ciale Waterstaat is toen gestuit op de Provinciale
Griffie. De bedoeling was namelijk waterschappen en
gemeenten, die belanghebbenden waren bij die wegen,
te doen bijdragen in de kosten van onderhoud en ver
betering daarvan. De juristen maakten het bezwaar,
dat de gemeenten rechtens niet mochten worden aan
geslagen in weglastcn.
Ik dring er in de eerste plaats op aan, dat de pro
vincie erkenne. dat zij bij de wegen, waarom het hier
gaat, evenzeer belang heeft als bij de andere secun
daire wegen. Want het betreft hier wegen, die geen
locaal karakter dragen, doch wegen, waarvan het
belang een streekbelang beteekent, cn waarop dus de
rechtsregel van toepassing is, dat, waar het belang is,
ook de kosten moeten zijn.
De streek zal door hare bijdragen steeds in aan
zienlijke mate in de kosten moeten blijven betalen.
Met is mijne bedoeling niet die kosten maar eenvou
dig op een ander af te wentelen. Neen dc kosten
die tot dusverre, let wel onder normale om
standigheden op de voormalige onderhoudsplichti
gen rustten, moeten daar gedragen blijven. Slechts de
nieuwe, do zwaardere lasten, moeten op de schouders
van anderen worden gelegd. Het gewijzigde meer al-
gcmceno karakter, dat tal van wegen hebben gekre
gen, worde uit meer algemeene middelen bestreden,
omdat het betreft ik zeg dat nogmaals de se
cundaire wegen.
De uitkeering uit de provinciale kas zal veelal
slechts van aanvullenden aard zijn; en men vergeti
daarbij voora niet, dat waar het een wegschap he-
treft, dat onder toezicht van Gedeputeerde Staten
staat, er ook alle mogelijke waarborgen worden ge
vestigd niet alleen door een beteugelend, maar ook
door een voorkomend toezicht dat het wegenonder
houd niet alleen deskundig, maar ook economisch ge
schiedt, dat het wegschap niet over de koorden van
de beurs van andere organen beschikt, maar dat het
in de wijze van besteding der gelden behoorlijk aan
banden ligt door goedkeuring van begrooting en re
kening door Gedeputeerde Staten, enz.
Zie ik tegen een dergelijke regeling geen enkel ju
ridisch bezwaar, wanneer het betreft den beheersover
gang %ran waterschap tot wegschap, anders staat het,
dat moet ik erkennen, wanneer het don overgang van
gemeentewegen naar een wegschap aangaat.
Op de gemeentewegen is, zooals ik zegde, reeds vroe
ger het voorstel van den provincialen waterstaat Van
Noordholl&nd inzake de wegschappen gestrand.
Toch zijn die juridische bezwaren, waarop ik te
dezer plaatse niet verder zal ingaan, m.i. niet over-
heerschend. Zij zijn door wetswijziging te ondervan
gen. Maar ook zonder wetswijziging schijnt het mij
toe, dat deze moeilijkheid t.o.v. de gemeentewegen in
de praktijk van zelf zullen worden, opgelost.
Ik stel mij dit zóó voor, dat door de Staten van
Noordholland enkele wegschappen zullen worden op
gericht en dat een aantal wegen, welke bij water
schappen in beheer en onderhoud zijn, aanstonds naar
dat wegschap- worden overgebracht. Ik herhaal nog
cons dat dit zonder ecnig bezwaar kan geschieden;
daarvoor zijn slechts noodig een aantal door do Kroon
goedgekeurde Statenbesluiten. Wanneer dit wegschap
er nu eenmaal is, wordt voor gemeenten de gelegen
heid geopend bepaalde door de Staten aangewezen
gemeentewegen, die ook een secundair karakter heb
ben, voor een bepaalde som naar dat wegschap over
te brengen; er wordt, dan onder hooger toezicht door
dat wegschap met de betrokken gemeente een overeen
komst gesloten, waarbij dus die bepaalde wegen bij
dat wegschap komen, dit wegschap zich verbindt die
wegen te onderhouden en de gemeente zich verbindt
de gefixeerde kosten aan het wegschap tc betalen.
De Provincie, als derde partij in do overeenkomst,
moet dan door het vaststellen, overeenkomstig het
Geldersche systeem van een intcrlocaal wegenplan,
reeds verklaard hebben, dat de meerdere kosten, die
het onderhoud eischt, aan het wegschap uit de pro
vinciale middelen beschikbaar worden gesteld.
Drang voor de gemeente tot overdracht zou dan wor
den uitgeoefend door den geldelijken steun van de
provincie te beperken tot de wegen bij een wegschap
in beheer en onderhoud.
Niet slechts voor de waterschappen, doch ook voor
tal van gemeenten wil dit zeggen eene vermindering
van wegbeheer en van overheidszorg deze laatste
lettergreep vooral opgevat in de beteekenis van „te
genspoed" en men mag verwachten dat er vele
gemeenten zullen zijn die van dezo gelegenheid oen
dankbaar gebruik zullen maken.
En indien er gemeenten zijn. die dezen kant niet
op willen, welnu, dan moeten zij de meerdere kosten
maar op hunne ingezetenen laten rusten, dan moet
dat weggedeelte maar door hen worden onderhouden,
vrijwillig zoo het kan, gedwongen door het hooger go-
zag waar het moet, totdattotdat er een weis
wijziging komt, die aan de verdere ellende een einde
maakt.
Ik ben mij ervan bewust, dat een en ander ecno
zéér ingrijpende verandering in het wegbeheer zou
beteekenen, dat dit alles gepaard zou gaan mot in
krimping van de taak der waterschappen en gemeen
ten. Vele hunner zouden zich hun boheerstaak voor
een deel zien ontnomen, vele hunner zouden in be
teekenis verminderen.
Maar dit is voor mij geen reden om een andere
zienswijze te verdedigen, want ten slotte werken do
gemeentelijke en de waterschapsorganen niet ter wille
van zich zelf, maar ter wille van hot nut, dat zij voor
de gemeenschap hebben.
Deze laatste woorden, die ik ontleen aan Prof.
Scheltema bij de verdediging van zijn praoadvies
„Streekbelangen" voor het congres der Nederland-
sche Maatschappij voor Nijverheid cn Handel, onder
schrijf ik van harte.
Wanneer mijn gedachten ingang bij U vinden, clan
geef ik U in overweging voor verdere stappen dit
onderwerp niet te stellen in handen eener commissie,
doch te trachten contact te verkrijgen met twee groote
lichamen, welke naar mijne meening de beste kansen
hebben in samenwerking hier iets te bereiken. Ik
bedoel de Unie van Waterschapsbonden en de Ver
eeniging van Nerlerlandsche Gemeenten. Ik maak mij
sterk, dat die lichamen hot nut en de noodzakelijk
heid van wegschappen wel zullen inzien en zich voor
het bereiken van het booogde doel in samenwerking
wel zullen willen inspannen.
Slechts dit wil ik nog zeggen, dat bij den ernsti-
gen wil om het wegenvraagstuk ook voor de kleine
beheerders op te lossen, om daardoor grootere wol
vaart te brengen en den landbouw tot hoogeren bloei
ou te voeren, er ook hier een middel is te vinden. Het
doel is goed en waar een wil is, is ook een weg.
Ik heb gezegd!
Wat „Het Volk" antwoordt op de beschou
wingen van „De Socialist".
In ons nummer van J.1. Dinsdag namen we het een
en onder over van een artikel uit De Socialist, waarin
scherpe crltiek werd geoefend op „Het Volk".
Het is billijk, dat we nu ook melding maken van het
artikel, waarin Het Volk zich verweert.
Tot goed begrip van de zaak herinneren wij er aan,
dat „De Socialist" het orgaan is van den linker-vleugel
der S.DA..P en dat dit blad wordt uitgegeven met toe
stemming der partijleiding. Het is sterk in critiek en zoo
was ook het bewuste artikel lang niet malsch. Toen,
zegt „Het Volk", zouden we er niet op gereageerd het>-
ben, doch het Congres hebben afgewacht indien niet
de N.R.Ct nadrukkelijk instemming had betuigd met de
crltiek in „De Socialist".
„De critici, zoo gaat „Het Volk" dan verder, werpen
zich n.1. op onze kampagne ln Z3ke het strafproces
Giessen-Nieuwkerk. Zij verwijten ons hierin „sensatie
zucht" en zien hetzelfde in onze publlkatles over de
Culemborgsche strafzaak. Er wordt gesproken van
„moordverslagen", die „den voornaamsten Inhoud", „de
belangrijkste plaats" in ons blad zouden innemen, een
plaats die aan „principieele" artikelen, aan grooter ver
slagen van buitenlandsche partij-kongressen, aan de re
soluties dier kongressen zou moeten worden ingeruimd.
Min vriendelijk wordt dan verklaard, dat wij bij de
behandeling der Giessen-Nieuwkerk-zaak ..op de laag
ste instlnkten van de lezers gewerkt" en „de meest
gemeene kantjes extra opgedoft" zouden hebben. In
het bijzonder wordt ons verweten de wijze, waarop wij
over den getuigen en beklaagden brutaliseerendei* ty-
ranniseerenden en instrueerenden en met geschenksn
en drank bewerkonden rechercheur De Jong geschreven
hebben. Wij zouden van deze zaak te veel „drukte", „van
een rechtszaak een le rangskwestie en van den klassen
strijd een 2de rangs" gemaakt hebben, terwijl ons in
het bijzonder ten laste gelegd wordt, dat wij de rol. die
wij bij de opheldering dezer rechtszaak en de invrij
heidstelling van onschuldig veroordeelden vervuld heb
ben, aangrepen om de arbeiders te overtuigen van het
groote belang der versterking van de arbeiderspers
welke „reklame-voor-meer-abonnees" ons als hoogst on
gepast wordt aangerekend.
„Men ziet, dat wat onze partijgenoot Sal. Tas ons ver
wijt, „sensatiezucht" in zake Giessen-Nieuwkerk. het
zelfde is wat de minister van justitie als vermoedelijke