PLAN VOOR DE VERKAVELING
VANDEWIERINGERMEER.
*K®. 2/
^eftMAAL
VERKLARING.
NIEUWE WERKEN.
O'JR
WEG VOOR HOOFOVCRKECR
WE6
KANAAL
TOCHTEN.
KAVELSLOOT.
Lft. SLUIS.
ea BEWEEGBARE BRUO
VPP VOORLOOPIG POLOERPEIL
<sès GRENS POLDERAFOEEUN&
CZ3 KERNEN VAN BEWONING-
dus aan de praktijk ter beantwoording worden voor
gelegd. Ingewijden zijn geneigd te meenen, dat het
meer moeite gekost heeft het verkavelingsplan vast
te stellen, dan noodig zal zijn om dit t.zt. prak
tisch uit te voeren.
Toch zullen de hieraan verbonden bezwaren ook
niet te onderschatten zijn, want het gaat hier niet
slechts om het tot stand brengen van al de benoo-
digde kavelslooten over een oppervlak van rond
20000 II.A., maar er is landbouwkundig zeer veel
aan gelegen dit in een zoo snel mogelijk tempo te
doen geschieden.
Hoe spoediger deze doornatte zeebodem gelegen
heid wordt gegeven zijn overtollig zout water af te
voeren, hoe korter de termijn, noodig om geleidelijk
in cultuurgrond te veranderen.
Ken zoo snel mogelijke verkaveling, zoo spoedig
mogelijk gevolgd door een doeltreffende détailont
watering van de kavel, moet voor de latere cultuur
dan ook van het allergrootste belang worden be
schouwd. De onderzoekingen te Andijk hebben thans
wel reeds aangetoond, dat hiermede in drieërlei rich
ting het proces van het voor de cultuur geschikt wor
den van den grond wordt bevorderd Eerstens wordt
hierdoor een zoo snel mogelijke ontzilting verkregen,
doch tevens een hiermee nauw verband houdende
gunstige physische en microbiologische toestand van
den grond, onmisbaar voor een voorspoedige ontwik
keling van de gewassen. De onkruiden, hoewel in de
praktijk met gemengde gevoelens van waardeering
begroet, geven een waardevolle weerspiegeling van
den toestand van den grond.
De zeer kenmerkende opeenvolging van de verte
genwoordigers dezer natuurlijke vegetatie is zeer ka
rakteristiek voor de phase van ontwikkeling, waarin
de betreffende terreingedeelten zich bevinden. Zoo
wel in den Balgzandpolder (een in verband met de
Zuiderzeewerken opgespoten terrein ten Zuiden van
den Helder), alsook in den proefpolder, zijn gedeelten
gereserveerd, waar aan de wilde vegetatie ongehin
derd gelegenheid tot natuurlijke ontwikkeling wordt
gegeven. I)e bestudeering hiervan loont alleszins de
moeite, aangezien de verschillende plantenassocia-
ties een bepaalde grondgesteklheid typeeren, welk
verhand, om hiervan zoo mogelijk later ook prac-
tisch gebruik te kunnen maken, verdient te worden
vastgelegd.
Verwonderlijk is de verscheidenheid van de op de
Jonge gronden spoedig in grooten getale aanwezige,
in ruimen omtrek veelal totaal onbekende zoutplan-
ten. Gelegenheid voor nadere bestudeering van de
herkomst der zaden zal in de W meer ongetwijfeld
in ruime mate worden geboden.
Staat hot hoofddoel, eon zoo snel en diep moge
lijke ontwatering van de gronden voldoende vast,
nog geenszins kan dit worden gezegd van de wijze,
waarop de détailontwatering van de kavel zoo doel
matig mogelijk tot stand zal zijn te brengen.
Ken van de hoofdvragen, waaromtrent in den proef
polder wordt getracht een beter inzicht te krijgen is
wel, of vastgehouden zal moeten worden aan de hin
derlijke, en veel zorg vragende diepe open greppels,
welke zich in zoovele vroegere polders in de eerste
cultuurjaren onmisbaar hebben betoond, of dat met
een minder geld en landroovende ontwateringsmetho-
de een voldoende nuttig effect kan worden bereikt.
Ton einde hieromtrent nadere aanwijzingen te ver
krijgen heeft te Andijk een stelselmatige vergelijking
plaats van evengenoemde (6090 c.M.) diepe open
greppels, op afstanden van 9 M., met de op gelijke
afstanden (van 90 c.M. tot 1.10 M. diep) aangelegde
drainreeksen, terwijl tevens de aanleg heeft plaats
gehad van ondiepe greppels (30-45 c.M.) op afstanden
van 4.5 M. De lengte der genoemde greppels en drain
reeksen, loopende vanuit het hart van de kavel naar
en loodrecht op de kavelsloot, bedraagt 125 M.
De strenge winter, die een tot op groote diepte
doorvriezen van den grond met zich meebracht, de
daarop volgende droge zomer, voor de structuur van
de jonge gronden eveneens van de grootste beteeke-
nis. in combinatie met een in het algemeen goed
doorlatende ondergrond en last not least diepe
bemaling al deze factoren zijn oorzaak geweest, dat
in het gepasseerde cultuurjaar weinig duidelijk spre
kende verschillen, aan welk systeem de voorkeur zal
zijn te geven, in de ontwikkeling der gewassen tot
uiting is gekomen. Een opon winter, eventueel ge
volgd door een natten zomer, zou zonder twijfel voor
den proefpolder veel minder gunstig, doch voor de
hieruit te putten loering wellicht meer aan te be
velen zijn geweest. Laten wij hopen, dat de omstan
digheden. ook voor de W'meer zoodanig zullen zijn,
dat opnieuw de reeds oude ervaring wordt bevestigd,
dat een strenge winter en een droge zomer voor jonge
poldergronden goud waard zijn.
Dit. oude, zoor ware gezegde vindt zijn verklaring
hierin, dat de structuur van jonge gronden door het
opvriozings- en uitdrogingsproces uanzienlijk ver
betert en het is juist het complex van eigenschappen,
dat met het begrip „structuur" zoo nauw samen
hangt, dat op eiken grond, maar op deze onrijpe
gronden in het bijzonder, van zoo overwegende be-
teekenis is.
Hoewel de omstandigheden in het achter ons lig
gende cultuurjaar voor het trekken van conclusies
ten aanzien van het meest doelmatige systeem van
ontwatering dus gunstiger hadden kunnen zijn, en
de komende groeiperioden hiervoor dus moeten wor
den afgewacht, meen ik U toch mijn zienswijze
dio intusschen door alsnog te verkrijgen proefpolder-
gegevens of het in toepassing brengen van nieuwe
methoden, als b.v. de molbuisdrainage, nog voor cor
rectie vptbnar zal zijn hoe de W'meer-gronden
het meest doelmatig te ontwateren, niet te moeten
onthouden.
Het laat zich aanzien, dat de W'meer aan het eind
van 1930 „droog" zal liggen. Wij zullen ons het ge-
heele oppervlak van 20000 H.A. dan doorsneden moe
ten denken door kanalen en tochten, welke in meer
dere of mindere mate het voorgeschreven profiel zul
len bczitlcn en in verband hiermee meer of minder
in staat zuilen zijn reeds direct het uitzakkende wa
ter naar de gemalen te voeren. Het grondonderzoek
heeft uitgewezen, dat het vochtgehalte van de boven
gronden gemiddeld lager is dan het Andijker-slik,
wat in dit verband als een gunstige omstandigheid
kan wordon aangemerkt. Toch zullen we ons het nut
tig effect voor de ontwatering van de onder water
gebaggerde watergangen aanvankelijk niet te gun
stig moeten denken, omdat plaatselijke verzakkingen
(ooor slappe grondlagen, loopzand, enz.) de afwate
ring van groote achterliggende gebieden onmogelijk
kunnen maken. De ervaring met de eveneens vóór de
drooglegging van den proefpolder daarin gebaggerde
maalsloot opgedaan, maakt het waarschijnlijk, dat er
na het droogvallen van de W'meer nog veel bagger-
werk zal moeten worden gedaan, om kanalen en toch
ten in staat te brengen en te houden voldoende wa
ter af te voeren.
Eerst nadat de grond door uitzakken en opdrogen
voldoende vocht verloren heeft, zal met een rede
lijke kans van slagen kunnen worden begonnen aan
het maken van kavelslooten, volgens het zooeven ge
schetste verkavelingsplan op afstanden van 250 M.
Terloops zij er hier aan herinnert da tin het ge
deelte, dat volgens plan-Mansholt verkaveld wordt,
tochten gebaggerd zijn op afstanden van 500 M., zoo
dat in dit gebied wellicht eerder dan elders begon
nen zal kunnen worden met het tot stand brengen
van de détailontwatering dezer kavels.
Waar er zooveel aan gelegen is het maken van de
kavelslooten, te bespoedigen, kan het wel gewenscht
zijn plaatselijk een aanvankelijk minder diepe ont
watering vooraf te doen gaan (door greppels of geu
len), wil de grond tijdig een voldoende vastheid ver
krijgen. om het maken en op profiel houden van de
kavelslooten mogelijk te doen zijn.
Met het maken van de kavelslooten, dat de Direc
tie der Zuiderzeewerken zich voorstelt machinaal
te doen uitvoeren, zul het zooveel mogelijk over een
breede strook uitspreiden van de verkregen bagger
specie hand in hand moeten gaan, aangezien anders
de kanten eerder neiging zullen hebben in te stor
ten en de gemaakte ruggen bovendien de opper
vlakte-ontwatering van het achterliggende terrein
ten zeerste zullen belemmeren.
Het ligt verder voor de hand natuurlijke plooien
en hellingen van het terrein, voor zoover aanwezig,
zooveel mogelijk te benutten voor den afvoer van het.
oppervlakte-water, omdat er alles aan gelegen is den
grond zoo spoedig mogelijk een voldoende vastheid
te geven, onmisbaar voor de thans aan te brengen
détail-ontwatering van den kavel.
Heeft dank zij deze zorgen een voldoende opdro
ging van den bovengrond plaats gehad, dan is het
gewenscht de verdere drooglegging van den grond
door begreppeling of drainage zooveel mogelijk ge
lijk te bespoedigen.
En thans herhalen wij de zooeven reeds gedane
vraag:
Moeten in dit stadium diepe greppels worden ge
maakt moet de grond (door middel van aarden bui
zen) worden gedraineerd, of moet aan een ondiepe
begreppeling op korten afstand de voorkeur worden
gegeven?
Naar mijne meening zal dit laatste systeem, hoewel
hierin allerminst een ideale ontwateringsmethode is
te zien, in de gegeven omstandigheden te verkiezen
zijn. De motieven welke hiervoor pleiten, kunnen als
volgt worden omschreven.
Van het allermeeste belang is een zoo snel moge
lijke betere ontwatering, ook al zal deze aanvankelijk
niet aan de allerhoogste eischen voldoen Diepe open
greppels zullen uit de hand moeten worden gemaakt,
op welke tijdroovende en kostbare methode men
eveneens is aangewezen bij de buisdrainage. De te
behandolen oppervlakte is evenwel van zoodanige
uitgestrektheid, dat de hiervoor benoodigde arbeids
krachten in dit nog slecht toegankelijke gebied
hiertoo ten eenen male ontoereikend zullen zijn, zoo
dat bij de uitvoering een te langzaam tempo zou
worden verkregen. Voor een snelle en aanvankelijk
voldoende hulp zal men dan ook aangewezen zijn op
mechanisch voortbewogen greppelploegen, waardoor
in betrekkelijk korten tijd groote oppervlakten kun
nen worden bediend. Hoe dieper de greppels door
middel van deze ploegen kunnen worden getrokken,
hoe beter.
Er is dus alles aan gelegen, de capaciteit van de
bestaande systemen van greppelploegen zooveel mo
gelijk op te voeren; pogingen hiertoe o.a. door Prof.
Visser te Wageningen gedaan, zullen naar wij ho
pen niet zonder resultaat blijven De korte afstand
waarop deze greppels kunnen woiden getrokken, zal
eenigermate tegemoet moeten komen aan de be
perkte diepte van ontwatering, welke op deze wijze
wordt bereikt.
Overigens zal men tot het met succes uitvoeren
van een begreppeling eerder kunnen overgaan, als
deze niet tot op groote diepte worden gemaakt.
Diepe open greppels hebben op slappen grond nei
ging om in te storten of dicht te loopen, terwijl
urains in dit stadium met het oog op te verwachten
verzakkingen tenzij bijzondere maatregelen worden
getroffen, niet dan met groot risico kunnen worden
gelegd. Wat in snel tempo kan worden gedaan en
reeds betrekkelijk spoedig uitgevoerd zal kunnen
worden is dus een machinale begreppeling, waar
mee een eerste belangrijko schrede wordt gezet op
den weg naar de zoozeer noodzakelijke détail-ont
watering van de kavel. De plaatselijke gesteldheid
van den grond za' een belangrijke factor zijn bij de
bepaling van de diepte,, waartoe men zal kunnen
gaan.
Aannemende dat de gronden door of namens den
Staat geschikt zullen worden gemaakt voor de cul
tuur cn de verkaveling door den Dienst der Zuider
zeewerken wordt verzorgd, kan ik mij de zoo juist
geschetste begreppeling in 't groot eveneens zeer
goed denken te worden uitgevoerd voor en onder
toezicht van een orgaan namens den Staat. Of hier
bij in eigen beheer zal moeten worden gewerkt,
waarbij door middel van een premie-stelsel voorko
men zal moeten worden dat het „lijnen trekken" niet
tevens figuurlijk in toepassing wordt gebracht, of
dat aan de methode van aanbestedingen de voor
keur is te geven, zal nader moeten blijken. De erva
ring, met laatstgenoemd systeem in 1928 in den Balg
zandpolder opgedaan heeft wel geleerd, dat hier
mede goede resultaten kunnen worden bereikt.
Met de verkaveling en begreppeling is dan, wat ik
voor de overzichtelijkheid zou willen noemen de
le periode, beëindigd.
Tot de 2e periode reken ik het in culttur nemen
van den grond, gedurende welke al dat grondverbe-
terende werk zal moeten worden gedaan dat noodig
is, om den grond in een zoo kort mogelijk aantal
jaren de volle cultuurwaarde te doen verkrijgen.
Met dit laatste stadium, dus dat der cultunrrijp-
heid der gronden waarin deze naar men zich voor
stelt zullen worden uitgegeven, neemt dus de 3e pe
riode eon aanvang.
Thans volgt dus de bespreking van de tweede
periode, d.w.z. het eigenlijke in cultuur brengen van
den grond, waarmee, zooals wij reeds opmerkten,
veel grondverbeterend werk samen zal moeten gaan.
Het is n.1. zeer de vraag, of op alle grondsoorten
met de zooeven geschetste betrekkelijk ondiepe be
greppeling zal kunnen worden volstaan. Over-
heerscht aanvankelijk in deze veel vocht bevattende
gronden de noodzakelijkheid van bovengrondsche af
voer van het overtollige water, het opdrogingsproces
moet tot in den ondergrond voortgang kunnen vinden.
„De grond moet kunnen krimpen", zegt de praktijk
niet ten onrechte. Een diepe bemaling, evenals ook
een goed doorlatende ondergrond, zullen hiervoor na
tuurlijk van de grootste beteekenis zijn. Gezien do
groote verscheidenheid in samenstelling en gelaagd
heid van de Wieringermeer-gronden, zullen ten aan
zien van den ontwateringstoestand wel spoedig groote
verschillen aan den dag treden. Er zullen gebieden
zijn, wij denken hierbij b.v. aan de lichte goed door
latende gronden, waar de ervaring wellicht zal uit
wijzen, dat met de gemaakte greppels een voldoende
ontwatering wordt verkregen.
Op de zwaardere gronden en vooral daar, waar
de doorlatendheid van den ondergrond te wenschen
overlaat, zal wellicht spoedig de wenschelijkheid
blijken al de greppels, misschien ook dat met de helft
kan worden volstaan, meer uit te diepen.
Plaatselijke kennis, naast practische bekwaamheid
en ervaring zullen hier den weg moeten wijzen, ter
wijl natuurlijk tevens de gekozen cultuurrichting
(bouw- of grasland) hierbij als een factor van betee
kenis is te beschouwen.
De praktijk heeft reeds bij herhaling uitgewezen,
dat goed doorgevroren greppel- en slootgrond op der
gelijke gronden niet te versmaden grondverbeterings
materiaal levert en zoowel voor het aanbrengen van
een kiembed, alsook voor overaarding van jong gras
land uitnemende diensten kan bewijzen.
Heeft de greppelontwatering, met dc bekende daar
aan verbonden bezwaren voor de cultuur, ten slotte
een voldoende droogteligging van den grond ton ge
volge gehad, dan kan overwogen worden, zooals b.v.
in de Groninger-Kwelderpolders gebruikelijk is, de
greppels na enkele jaren op bepaalde afstanden, van
drainbuizen te voorzien en dicht te maken, waardoor
een in 't bijzonder voor gebruik als bouwland veel
gunstiger toestand wordt verkregen. Dat gedurende
de periode van de greppelontwatering, alsook hierna
bij hiervoor geschikte gronden ook door middel van
moldrainage een hetere droogteligging kan worden
bereikt, spreekt wel van zelf.
De verscheidenheid van eischen, door verschillen
in bouw en samenstelling van boven- en ondergrond,
aan de ontwatering te stellen, zullen echter zoo groot
zijn, dat het voor een dergelijk groot gebied zoo niet
een onmogelijkheid, dan toch minder gewenscht zal
zijn, dit vanuit een centraal punt te leiden en te be
sturen.
Het is don ook mijn vaste overtuiging, dat reeds in
deze (tweede) periode de vestiging van landbouwers
met kracht dient te worden bevorderd. De Staat als
grondbezitter, zal in ervaren practici een onmisbare
hulp hebben te zien om aan deze jonge gronden de
veel zorg en toewijding vragende behandeling te ge
ven noodzakelijk om deze zoo spoedig mogelijk in
goede cultuurgronden te veranderen. Het vele werk,
dat gedurende een reeks van jaren op deze gron
den moet worden gedaan, is èn met het oog op de on
misbare deskundigheid, èn wegens het hiervoor zoo
zeer gewenscht eigenbelang de finantieele zijde
spreekt geloof ik wel voor zich niet denkbaar te
worden gegeven in handen van Rijkswerklieden. wer
kende op grond van het nijkswcrkliedenreglement.
m.a.w. volgens door of in samenwerking met de
vakorganisaties vastgestelde arbeidsvoorwaarden. D«
sober levende en hard werkende pioniers, zooals we
deze uit de vroegere jonge polders kennen, zullen
ook op deze jonge gronden niet gemist kunnen wnr.
den. Algeheele uitschakeling van deze klasse cn hun
vervanging door Rijkswerklieden in deze zoo >-
langrijke periode, zou ten aanzien van de resultaten,
uiteindelijk dus finanticel, gevolgen met zich moe
kunnen brengen, welke ons den lust, om met de Zui
derzeewerken door te gaan, wel eens voor goed zou
kunnen benemen.
Mocht besloten worden den grond, ook in dit sta.,
dium nog niet te vervreemden, dan zal toch gezorgd
moeten worden gedurende deze jaren den band tus-
schen boer en grond zoo hecht mogelijk te doen zijn,
In het belang van den Staat als grondeigenaar zal
dan meer gelet dienen te worden op het geven van
een prikkel tot rationeel grondgebruik, dan op hoogs
pachten.
De plaatselijke eigenaardigheden van den grond
kennende, zal het den bedrijfsleider beter mogelijk
zijn de richting van do cultuur te bepalen, dan wan
neer dit vanuit een centraal punt voor den gehcelen
polder zou moeten worden geordonneerd.
Laten wij thans eens nagaan welke de cultuur-
mogelijkheden in deze tweede periode, volgens de ter
beschikking staande gegevens, zullen zijn.
Gezien de nog korte levensduur van den proef
polder, alsmede de groote verscheidenheid van grond
soorten welke de W'meer ons biedt, behoeft het geen
nader betoog, dat het niet mogelijk is daaromtrent
thans reeds vastomlijnde opvattingen mee te deelen.
Het is n.1. vooralsnog niet mogelijk op grond van
de te Andijk verkregen resultaten uit te spreken, dat
hetzij een graslandaanleg. of aan het in akkerbouw
nemen van den grond de voorkeur zal zijn te geven.
Reeds in het tweede jaar na de drooglegging zijn
daar met deze beide methoden van in gebruikneming
van den grond resultaten bereikt, welke onze ver
wachting verre overtroffen hebben. Aangenomen mag
evenwel worden, dat, de totaal andere omstandigheden
waaronder in do W'meer moet worden gewerkt, het
waarschijnlijk maken, dat voor groenmaken van den
grond verschillende omstandigheden pleiten:
1. De gunstige in den proefpoldpr verkregen re
sultaten hebben alleen betrekking op die gedeelten
waar aan de ontwatering van den grond vanaf het
eerste begin, alle zorg besteed is, kunnen worden.
Zoo konden reeds in den eersten winter, dus enkele
maanden na het droogvallen, de kavelslooten worden
gemaakt, en .vond in den daarop volgenden zomer, al
les dus binnen het jaar, de drainage en de begreppe
ling reeds plaats.
De groote te behandelen oppervlakte zal
met zich meebrengen, dat ondanks het streven naar
een zoo groot mogelijke voortvarendheid, in de
W'meer toch in een ypoI langzamer tempo gewerkt
zal kunnen worden, waarvan de nadeelige gevolgen
niet zullen uitblijven.
Nu is het van voldoende bekendheid, dat de ont-!
watering van de gronden, om deze in akkerbouw te
kunnen nemen, aan booge eischen moet voldoen,
zoodat het niet onmogelijk is, dot om deze reden dan
ook op tal van gronden aan met gras cn klaver be
zaaien de voorkeur zal zijn geven.
2. Verder spreekt het wel* voor zich, dat de bezwa
ren van de greppelontwatering zich op bouwland,
dat geregeld geploegd, gezaaid cn bewerkt moet wor
den, veel ernstiger zullen doen gevoelen dan op
grasland, zoodat ook hierin een voordeel is gelegen
voor het groen-maken van den grond.
3. De ervaring leert, dat zoute gronden, mits goed
ontwaterd, door uitlooging vrij spoedig bun overmaat
aan zout verliezen, doch tevens, dat daarmede een
structuurverslechtering gepaard kan gaan, welke
ernstiger is, naarmate er meer in den grond wordt
gewerkt. Op bouwland nu is grondbewerking, wil
men den grond niet laten vervuilen, binnen zekere
grenzen onvermijdelijk, terwijl ook het oogsten bij
slechte weersgesteldheid (in *t hijzonder bij aardap
pelen, bieten en kool in de herfst) met structuurbe*
derf gepaard moet gaan, redenen waarom het risico
dienaangaande van het bebouwen dan ook aanzien
lijk grooter moet worden geacht, dan hij het in gras
land of klaver loggen van den grond. Worden de
gronden groen gemaakt, dan zijn niet alleen de voor
waarden aanwezig om deze ongerept te, kunnen laten
liggen, maar tevens wordt door de toenemende be-
worteling het structuurbederf tegengegaan en het na
tuurlijke proces van de geleidelijke omzetting van
natron in kalkklei zooveel mogelijk bevorderd.
4. Afgezien evenwel van de cultuureischen als zoo
danig, vraagt een rationeelc akkerbouw veel kapitaal
en arbeidskrachten, waarvoor de omstandigheden in
de eerste reeks van jaren in de W'meer wel eens
weinig gunstig kunnen zijn. Op vrij groote complexen
graslanden kan desgewenscht vrij extensief worden
gewerkt, en kan de behoefte aan gebouwen, en door
toepassing van machines eveneens aan arbeidskrach
ten, zooveel mogelijk worden beperkt.
Zoowel technische alsook economische factoren
wijzen er dus op, dat in het groenmaken van den
erond wellicht een aangewezen methode van in cul-
tuurbrenging is te zien.
Niettemin is het verblijdend, dat ook met verschil
lende akkerbouwgewassen te Andijk thans reeds be
trekkelijk gunstige resultaten werden bereikt, want
ten slotte spreekt de kennis en de voorliefde voor
het akker- of weidebedrijf van de hierbij zoo nauw
betrokken landbouwers ook nog een woordje mee.
Wij kennen onze geboren bouw- en „greid"boeren
voldoende, om te weten, dat met persoonlijke voor
keur voor het zwart-houden of groen-maken van den
erond eveneens ter dege rekening zal zijn te houden.
Niet onmogelijk is het ook, dat de lichtere gronden
(oudere ervaringen wijzen wel in deze richting), zich
aanvankelijk beter leenen voor weidecultuur, terwijl
de zwaardere gronden zich, in het bijzonder b.v. de
breede strook langs de Noordhollandsche kust, dank
zij een meer intensieve ontwatering en betere toe
gankelijkheid, wellicht direct, evenals ook de IJpol-
ders destijds, zeer goed voor akkerbouw zullen lee-;
nen.
Het zou echter doelmatig kunnen blijken de kwade
periode te overbruggen, door den aanleg van grasland
of kunst weide, welke gronden na een paar of enkele
jaren groen gelegen te hebben, een aanzienlijk betere
geschiktheid voor akkerbouw kunnen hebben verkre
gen.
Zijn de voorwaarden voor ontwatering, alsmede de
economische omstandigheden waaronder gewerktj
moet worden, minder gunstig, dan kan het behouwen
niet anders dan teleurstellende resultaten geven: de
opbrengsten zullen laag zijn. het onkruid hoog en de
baten negatief.
Om den graslandaanleg en het in klaver leggen
van den grond t.z.t, zoo doelmatig mogelijk te doen
geschieden, wordt door uitvoerige onderzoekingen in
den proefpolder, alsmede op oudere cultuurgronden
nagegaan, aan welke stammen of onderrassen of
resp. herkomsten, van de hiervoor in aanmerking ko
mende variëteiten van grassen en klavers de voor
keur zal zijn te geven. Ook hieromtrent zal, naar wij
hopen, in de W'meer eenmaal de noodige voorlich
ting kunnen worden gegeven.
Uit tal van onderzoekingen te Andijk. alsmede uit
de bestudeering van de cultuur op andere zoute gron
den, hoopt de hiertoe ingestelde Commissie materiaal
te verzamelen, waarvan op de Zuiderzeegronden een
dankbaar gebruik kan worden gemaakt.
Het zou mij te ver voeren L' thans een uiteenzetting
te geven van wat in den proefpolder zoo al wordt
onderzocht. Belangstellenden, die over enkele jaren
misschien tevens belanghebbenden zullen zijn, kan
een geregeld bezoek ten zeerste worden aanbevolen.
Hoeveel jaren noodig zullen zijn om den gronden
hun normale cultuurwaarde te geven, is uit den aard
der zaak thans nog niet tc zeggen. L)e wijze waaroj
gedurende deze tweede periode de gronden zullen
worden behandeld, evenals ook de geaardheid en d'
kwaliteit der gronden zelve, zullen hierop natuurlijk