VOOR ONZE JEUGD sa SL ONS HOEKJE. WAREN DOMMER; DE GANSJES OF7 7 Sr waren eens drie nikkertjes )ie wilden wand'len gaan; Toen zagen ze vier ganzen )p 't houten brugje staan. pDurf jij er over?" vroeg kleine Sam, )le 't laatste aangeloopen kwam. daar de twee and'ren schudden: „neen" !n liepen op een drafje heen H. H. DE B.—L. DE LEEUW. tijd al heen én weer, wreef zich tegen de plek, waar de man stond en lekte de hand, welke deze l^em toestak. De sergeant ver zocht in het hok te mogen gaan, maar dit werd hem geweigerd. Eenige jaren vroeger was in een beesten spel te Kassei een leeuw, die zoo tam was tegen zijn oppasseres, dat deze, om de toe schouwers te verbazen, haar hand in den muil van den leeuw stak. Lang ging dit spelletje goed, maar eindelijk kostte het haar leven. Eens, toen zij weer de hand in zijn muil stak, hapte het dier toe en verscheurde haar hand bij den pols, zoodat ze dood bloedde. Men geloofde echter, dat het dier het niet opzettelijk deed, maar dat het plot seling moest niezen, want toen de leeuw zag. dat hij den dood zijner verzorgster had ver oorzaakt, werd hij neerslachtig, legde zich naast haar neer, weigerde voedsel en stierf eenige dagen later. Ik vertelde, dat een leeuw zijn prooi steeds met een sprong tracht te bemachtigen. Hier voor dit voigende voorbeeld: Een oude Hottentot ontdekt niet ver van de Zondagsrivier een leeuw, die hem op groo- ten afstand wel twee uur lang achtervolgt Terecht maakt hij hieruit op, dat de leeuw de duisternis afwacht, om hem te bespringen. Daarom zocht hij, wetend, hoe deze dieren te werk gaan, een plek op, die van boven vlak en aan de cene zijde hel steil naar beneden liep. Hij ging aan den rand der helling zitten en zag dat ook de leeuw bleef staan en den afstand scheen op te nemen. Toen het don ker was, schoof de Hottentot zachtjes voor waarts en verborg zich in een kloof, vlak onder den rand der helling, nadat hij vooraf zijn stok met zijn hoed er op en zijn buis er omheen op den kant in den grond had ge stoken. In plaats vaii een musschen verschrik ker was het hier een leeuwenlokker. Het duurde dan ook niet lang of de leeuw kwam aansluipen, nam zijn sprong zoo precies, dat hij met de pop, die hem gefopt had, langs de helling in de diepte stortte. „Een leeuw, dat is iemand, Die bang is vdor niemand.." ie „Schoolmeester". Kennen jullie z'n iten? en als je dit plaatje bekijkt, kun st begrijpen, dat hij gelijk had. Trou- hij heet niet voor niets: de Koning eren. Prachtig is zijn gestalte, statig aner- zijn vaderland is Afrika en het n van Azië. maar ook in Amerika, voor- Peru, vindt men een diersoort, die men noemt en die rood-geel van kleur is. olwassen leeuw is wel anderhalve meter en kan wel een lengte van drie meter ten. lange staart, waarin hij zooveel kracht dat hij er wel een mensch mee kan tllen, heeft aan het eind een beetj Het mannetje alleen draagt manen. de overige dieren van het katten- •t, bespringt de leeuw zijn prooi en |zelt met één slag zijner klauwen een os cjen ruggegraat. Zijn stem jaagt en dier §chrik en vrees aan. De in- eten zijn vleesch en zijn vel wordt kleeden gebruikt. Sommigen beweren, leeuw slechts dan menschen aanpakt, Ier hij wordt vervolgt, of als hij honger ja, er zijn er zelfs, die staande houden m leeuw het nooit waagt een mensch vallen, wanneer deze slechts den moed om bedaard te blijven staan en den met een vasten blik aan te zien; on- al die goede getuigenissen, zou ik er laar liever niet den proef mee nemen; lie? leeuw onderscheidt zich nog verder Iele andere roofdieren, dat hij geen iaaT lichamen aanroert. In gevangen toe- erst gebruikt hij dagelijks acht pond h. De leeuwin is bekend om hare groote voor haar jongen, die zij met de groot- omt lede verdedigt; toch wagen het negers niet om» terwijl de moeder op de jacht dat paar schuilplaats door te dringen om fge11 mee fce nemen» die ZÜ dan tam I of slachten Zelfs in gevangenschap i leeuwen soms zeventig jaar oud. Ze ioen a niet alleen getemd, maar verliezen In hun woesten aard en kennen bij zon - jed hun oppasers en verzorgers, b de heer Hope b.v. eens bij de Hertogin familton tep eten was, ging het gezel- ,na afloop van den maaltijd In den tuin |n leeuw der hertogin te zien voederen jl men zich over zijn woestheid ver- e en met stokken naar hem stiet, om Ie dwingen, het stuk vleesch, waaraan |h vergastte, los te laten, kwam de por- hertogin berichten dat er een sergeant lenige soldaten buiten stond, die drin verzocht om den leeuw te mogen zien. oe werd hem verlof gegeven en hij i Juist den hof binnen, toen de leeuw hend zijn prooi tegen de plagers ver- Nou Se. De sergeant ging regelrecht op het Faur-^°e en r*e": »Ner0» anne Nero.'kcn je Dg?" rst.e8>elijk wendde het dier den kop om en sluiptkn sergeant aan; stond toen op, liet zijn er en (vleesch i0s en kwam kwispelstaartend jde tralies. Dir-lsergeant streelde hem, klopte op zijn ditjes b vertelde den verbaasden toeschouwers ol ga*M reeds drie jaar geleden was, sinds ~P zijn overtocht van Gibraltar naar tod, met de oppassing van het dier was Hij verblijdde er zich hartelijk dat het dier in zulk een lang tijds P hem nog herkende en zich zoo dank ende. De leeuw liep in dien tusschen- ouwe it hem HOE HANS REKENEN LEERDE. Hans was een flinke, gezonde Jongen van acht jaar. Des morgens vergat hij nooit een paar dikke boterhammen mee naar school te nemen, want hij bleef over, en soms nog een appel bovendien; maar zijn verstand, dat liet hij dikwijls thuis. Vooral het rekenen kon er bij Hans niet in. Als hij thuis met zijn vierjarig zusje Marie „Landverhuizertje" speelde, en hij met een zware vracht kwam aandragen, dan wist hij best uit te rekenen, dat hem twéé bitterkoekjes en zus maar één oekwam, omdatja, omdat hij acht en zij vier was! Maar als de leeraar voor het cijferbord stond en de andere scholieren het eene vraagstuk na 't andere oplosten, dan liet Hans zijn gedachten uit kuieren gaan. waar ze maar heen wilden, als 't slechts heel ver weg van de balletjes en getallen was. Wanneer hem dan de leeraar wat vroeg, was 't altoos mis. Doch 't. bleef hetzelfde met Hans. Hij bleef lui en onoplettend. Doch ziet, wat gebeurde er op zekeren dag? Op zekeren morgen was er weer rekenles. De meester had een lange reeks van getallen op het bord geschreven, en nu werd er vlijtig gerekend 5X1 5 3 X II 6 enz. De kinderen leerden, dat hun wangen er van gloeiden. Alleen Hans had heel wat an ders te doen. Eerst speelde hij met zijn vin gers en vervolgens, toen de tijd nog niet gauw genoeg opschoot, ook met de voeten. Maar, o wee! op eens vielen zijn leeren schoentjes met luid geklepper op den grond Verschrikt keek de kleine boosdoener naar den leeraar, die met een nijdig gezicht naar hem toekwam. Toen hij de schoentjes op den grond zag, sprak hij geen woord, maar raapte ze op en droeg ze naar de kast, waarin hij ze weg sloot. Daar zat nu Hans zonder schoenen. Het zou nog erger worden. Op last van den leeraar namen de kinderen hun Men, om de vragen schriftelijk op te lossen. Hans kauwde op zijn griffel, woelde in zijn haren maar er viel DE WINTER KOMT! De winter komt, de winter komt. We roepen al hoezee! Straks ligt de sneeuw weer op den weg, En glfj ik met m'n sleê We rollebollen wel eens, hoor, Dat vind ik juist zoo fijn. Want Je laat je dan maar glijden En dat doet je heusch geen pijn. hem niets in, en toen de leeraar bij hem kwam, om eens naar zijn werk te zien, moest hij lezen: 5X1 1 2X1=3 Anders stond er niet op de lei. Nu was 't geduld van den leeraar toch ten einde. Hij schreef op den lessenaar een paar woordjes op een vel papier en gaf dit een jongen met de mondelingen boodschap: „Frans, breng 'dit briefje straks aan Hans' vader, en zeg hem, dat Hans vandaag na vieren school blijft om zijn rekenwerk te maken." Dat was wat moois! Hans moest schoolblijven en kreeg dus geen eten, juist nu zijn maag van den honger rammelde. Toen het vier uur sloeg, zat hij muisstil en hoopte nog dat hij er met den schrik van zou afkomen. Maar daar had hij zich in vergist! Alle kinderen pakten hun boeken in en liepen vroolljk naar huis; Hans daarentegen moest in de eerste bank gaan zitten, de leeraar legde de lei voor hem en sprak; „Fouten mogen er niet in zijn, hoor." Toen ging hij weg en de deur op slot. Nu was Hans een gevangene. Hij had het hoofd op de bank gelegd en weende tranen met tuiten. Langzamerhand werd hij stiller en tenslotte was hij ingeslapen. Een poos later scheen het hem toe alsof iemand hem bij zijn rechter oor pakte. Ver schrikt vloog hij op en wreef zich de oogen. Wat was dat? Voor hem op de schoolbank stond een kittig, klein ventje, dat hardop lachte en met fijn stemmetje riep: „Wat een uil is toch die Hans, Reek'nen doet-ie als een gans!" Nu werd het opeens levendig in 't school lokaal Uit alle hoeken kwamen mannetjes te voorschijn; ze slopen van onder de ban ken, klauterden er tegen op en waren in een oogenblik bij Hans. Daar bekeken zij de lei en begonnen vervolgens met hun fijne stem metjes te gichelen en te lachen. Toen pakten zij elkaar bij de handen, vormden een kring om Hans en zongen: „Wat een uiltje ls die Hans, Reek'nen doet-ie als een gans!" Hans dorst de oogen niet op te staan en werd vuurrood, zoo schaamde hij zich. Toen de kereltjes wat bedaard waren, sprak het eerste mannetje. „Nu is 't uit met lachen. Eiken dag zien en hoor en wij, hoe de luie jongen zijn meester ergert. Nu zullen we Hans meenemen. Bij de schoolgeesten zal hij wel leeren rekenen! EEN MAGER VARKEN. In een dorp woonde een arme weduwe met zes kinderen; in bittere armoede had de man bU zijn dood het huishouden achtergelaten. De vrouw moest eerst hard werken om brood voor haar kinderen te verdienen. Nu waren gelukkig de aardappelen heel voor- deelig opgekomen en daarom besloot ze 'n mager varkentje te koopen. Daarom ging ze naar de markt om zoo'n aardig beestje te halen. Een boertje bood haar vriendelijk aan het haar niet duur te ver >open en haar met het varkentje op zijn wagen thuis te brengen. Maar de prijs viel haar lang niet mee en ze durfde het niet aan. Telkens telde ze den inhoud van haar beursje; 't ging niet. Er was nog zoo veel noodig. Win terschoenen voor Willem, in- maakgoed voor het huishouden en nog heel veel andere dingen. Daar stond nog een verkooper. De man en het dier zagen er al even wonderlijk uit, eigenlijk wel een beetje groezelig. Hij was heel lang, schraal, had een mager gezicht, groote zwarte oogen, een langen, ruigen baard en net zulk hoofdhaar. Het varken leek veel op hem, het was ook groot en mager, had vooruitstekende beenderen, hooge pooten en een lang staartje, dat in krulletjes uitliep. Zijn lijf was met zwarte borstels bedekt en alleen aan kop en pooten zag men hier en daar witachtige plekken. De men schen keken naar het zonderlinge stel en menige grap of opmerking werd gemaakt. De man scheen er zich niets van aan te trek ken. Voor z'n varken vroeg hij zulk een hoogen prijs, dat er geen kooper aan wilde. Toch bleef hij geduldig wachten. Daar trad de arme vrouw er op af en vroeg verlegen naar den prijs. ..Het varken kost twee gulden!" was het ant woord. Maar twee gulden?" riep ze. Ja!" Dan koop ik het!" Haastig haalde ze haar beursje voor den dag en stak den boer het geld toe. De boer nam haar en haar varken op zijn wa gen en rend nu met allebei huiswaarts. Onder weg zei hi1 tegen haar: „Je zult wel heel wat te voeren hebben, voor er op die dorre knoken wat vet komt. maar twee gulden is ook geen geld". De weduwe liet hem maar praten, ze dacht dat het dier als ze het goed voerde en behandelde, wel gediien zou. Toen moeder thuiskwam, spron gen de kinderen van plezier. Het varken werd in den stal gebracht, waar het een goed. zindelijk strooleger vond. Het werd geliefkoosd en kleine Jan wilde het zelfs een zoentje geven. Maar de borstelige kameraad keerde knorrend ziin kop om. Bij den eersten maaltijd, die sinjeur kreeg, was de heele familie tegenwoordig Wat smaakte het ons varkentje en moeder zei: „Als het zoo'n eet lust houdt, zal het gauw vet worden. Misschien kunnen wij het al tegen Kerstmis verkoopen en dan hoef ik met nieuwjaar niet voor de huur te zorgen. Maar 't liep tegen: De honger en eetlust van het beest waren letterlijk niet te stillen. Nauwe lijks had het een reuzenportie naar binnenge- slokt of het knorde en schreeuwde om meer. De voorraad voer smolt zichtbaar weg en daarbij nam het dier niet In omvang en dikte toe. maar werd nog magerder. Wat had de vrouw het graag verkocht, maar niemand wilde het hebben en men lachte haar uit. Toch bleef de vrouw nog hopen op het vet worden van het beest, maar alles te vergeefs. Zoo werd het dan ook Kerstmis. Nog een week scheidde hen van het groote feest. Er was veel sneeuw gevallen, voetenhoog lag ze gespreid. Toen laadde de goedhartige boer de vrouw met het varken weer op zijn wagen en feed weer naar de stad. Het varken lag In een hoek en de vrouw keek telkens om. uit vrees, dat het er af zou springen, want het was den laatsten tijd erg wild en on gemanierd. Maar het bewoog niet en knorde be- hagelijk. „Vrind", kijk toch eens", zei de vrouw, „ik vind heusch. dat 't beest niet meer zoo heel erg mager is; het heeft al een laagje spek op zijn rug". De boer knikte „Je hebt gelijk!" Een poos later riep ze angstig „Kijk eens. het beest is nu ineens zoo dik en opgezwollen! Zou het ziek zijn?" De boer keek opnieuw en zei: „Het gaat mijn verstand te boven. Ziek is het niet; het ziet gezond uit zijn oogen; maar vèt, dat het is er is een wonder gebeurd, mijn paard kan de vracht ternauwernood trekken!" Men kwam in de stad. kooplustigen verdrongen zich om den wagen. Allen keken naar het dier; een vetmonster zooals men nog niet gezien had. De spekbuik hing op den grond en de oogen wa ren bijna dichtgegroeid. Met een slager werd men het tegen hoogen prijs eens. Gewogen, bleek het, dat het varken zeven zware centenaren zwaar was. De weduwe straalde van geluk, ze kon tweehonderd gulden schoon mee naar huis nemen. De knecht moest nu het dier naar den slager brengen. Een dik touw werd hem om zijn achter poot geslagen. Opeens ging het dier echter op zijn achterpooten staan en toen de knecht aan het touw sjorde, verroerde de dikbuik zich niet van de plek. Het scheen of hij plezier had ln het verblufte gezicht van den slager. Maar toen er opnieuw met een hevigen ruk aan het touw ge trokken werd. sprong 't beest in de hoogte, rukte zich met geweld los. zoodat het achterover ln de sneeuw rolde en rende toen als het weerlicht voort, bij elke poging magerder en dunner wor dend. Nu ontstond er een woeste vervolging. Al les wat beenen had. vloog hem achterna. Maar spoedig had het varken het woud bereikt en werd niet meer gezien. De weduwe kon door den kooper niet lastig ge vallen worden: zij was in haar recht. Dankbaar en vroolljk, als in jaren niet gebeurd was, vierde het huisgezin Kerstmis. Nu was het Oudejaar. Moeder en kinderen waren tot middernacht opgebleven, om in dank baarheid Jegens God het begin van nieuwjaar te vieren. Juist had men een nieuwjaarsliedje gezongen, toen de klok twaalf sloeg. Nauwelijks waren de slagen weggestorven, of men hoorde aan de deur een zonderling geknor. Men liep naar buiten; daar stond het varken, even mager en schraal als vroeger. In zijn snuit had het een buidel van niet geringen omvang, dien legde het snuffelend en knorrend aan de voeten der we duwe. Toen liep het haastig heen. Aan den buidel, die tot boven toe met goud stukken gevuld was. hing een stuk papier waar op het volgende stond: ,Jk ben de toovenaar Rostibal, die in een too- verhal woont en velen dienen mij. Ik heb een gelukszwijn, dat ik de wereld rondzend: ontmoet ge het op uw pad. dan brengt het u geluk, wan neer het driemaal naar u omkijkt. Met u meen Ik het goed: neem het geld gerust aan!" Dus nu weet Je het: het gelukszwtjntje loopt door de wereld, dat heb Je nu gehoord. Be hoop. dat ook Jullie het tegenkomt en driemaal naar je omkijkt! Een aardig mandje. Nog een keurig werkje van carten. 't Is verbazend gemakkelijk te mak»*, Fig. 1. als 't mandje af en op smaakvolle wija» *•»- sierd ls, is 't een allerliefst bloemenkorf je. Teeken door middel van Je passer een grooten cirkel. De grootte van Je mandje hangt geheel af van den omvang van den cirkel, die je teekent. Teeken nu de stippel lijnen (zie fig. 1) en vouw ze opwaarts. Knip een lange streep carton (zie fig. 2) en Pig. a. vouw het om, zooals aangegeven. Bevestig het handvatsel aan het mandje door middel van metalen pennetjes, waarmede men wel monsterzakjes dichtmaakt, en als ge die niet bezit, kunt ge 't hengsel er wel aan lijmen of naaien. Nu is Je mandje klaar om versierd t» 1 den naar je eigen smaak. WAT KINDERACHTIG. Ze speelden eerst een poos héél lief, Broer Jan en zusje Jet, De kleine witte teddybeer, Mocht meedoen met de pret. Eerst ging het heusch een poosje goed. Ze stoeiden met elkander, Eerst droeg de een de beer een poos En dan kreeg hem de ander. Maar na een tijdje was het mis, Ons Jetje ging aan 't pruilen En kleine broer die zou het liefst En heel klein deuntje hullen! De kleine witte teddybeer, Die zat er van te kijken; „Zeg, laat ons liever spelen gaan, Dat zou me beter lijken!" „Wat heb je nu aan dat gepruil? Kom, laat ons verder spelen, Dat Jullie kibbelt, vind ik flauw, Ik zit me te vervelen! Toen zelden Jan en Jet beschaamd: „We zullen niet meer zeuren, Neen, Teddylief, die kibbelarij Zal heusch niet meer gebeuren! RO. I*.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 19