Eccle de Paris. Huis nummer 41. EEN FILMOPNAME. Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 11 Januari 1930. No. 8593. Hollandsche schilderskunst te Parijs. Onwillekeurig denken we bij deze woorden aan be grippen als de Florentijnsche, de Milaneesche school, om bij steden te blijven, aan de Vlaamsche of Hol landsche school voor zoover landen betreft. Begrip pen, die zeer gedefinieerd zijn en waarbij wij zoo goed als schilder voor schilder aan kunnen wijzen, die tot die betreffende school heeft behoort. Scholen, die inderdaad door' een vasten groep worden ge vormd met hunne meesters en volgelingen, die een zeer uitgesproken leer verkondigden, scholen, die een zekeren drang volgden en zich zoo zuiver bewaarden, dat men bijna zou kunnen zeggen, welke onderwer pen toonaangevend, welke lijn en welke kleuren ka rakteristiek waren. Met de zoogenaamde Ecole de Paris is dit verre het geval en het wil mij dan ook voorkomen, dat het woord „school" hierbij ten eenen- male misplaatst is, daar eerlijk gezegd, een Parij- sche school, daarbij aan dat woord de oude conven- tioneele beteekenis gevend, niet bestaat. Wie en wat behoort tot de Parijsche school? Het is niet omlijnd aan te geven. Verschillende vooraanstaande schilders, die in vroeger dagen beschouwd werden als de leidende geesten van die school om nu gemakshalve maar bij dit woord te blijven, zouden waarschijnlijk heden ten dage weinig gesticht zijn, indien men hem zou ver melden als behoorende tot de Ecole de Paris. Laten wij dus de Parijsche school een beweging noemen en het is dan slechts mogelijk een bladzijde geschie denis te lichten en uiteen te zetten, hoe de beweging, waaraan deze naam is blijven vast kleven, geboren en getogen is. Doch nogmaals dient op den voor grond geplaatst, dat deze Ecole de Paris niet mag en kan beschouwd worden als een voor Frankrijk of zelfs Parijs representatieve school. Geensdeels. Ver schillende Fransche schilders daarentegen, zagen met leede oogen, dat Frankrijk, dat toch door de eeuwen heen haar speciale schilder-school heeft ge had, deze thans mist. Dat de Fransche schilder in eigen hoofdstad vedrongen wordt door de overstroo- De Hollandsche schilder Croin te Parijs. ming van vreemdelingen, waarvan het overgroote deel zich maar al te gaarne en dikwijls op losse gron den Ecole de Paris noemt. Zij htt ook, dat zij zich aanvangs met behulp van kunsthandels, die dezelfde meening waren toegedaan als Bernhein, Marseille, Galerie d'Art Francais o.a. tot zeer bescheiden groe pen vormden, thans treden zij eenigszins meer os tentatief op cn riepen zij gelijkgestemden op tot vor ming van een Ecole de Montmartre, welke zich ten doel stelt weer terug te komen tot het gezond en verfijnde Fransch naturalisme. Doch daarover een andere maal. Dit nu moet niet worden aangemerkt als een aanval op de z.g. Ecole de Paris, neen, het is eèn zuiver nationalistische beweging, welke geen Place Contrescarpe, Parijs, door Croin. Kort verhaal (Kopenhagen). (Vervolg.) U woont, viel haar begeleider haar in de rede, als ik goed begrepen heb, op het oogenblik aan de Roskildevej? Ja. Dit najaar zijn we niet in Skodsborg gebleven. Mijn vader wordt langzamerhand een beetje oud en de Verre afstand iederen avond als de schouwburg afgeloo- pen, werd hem een beetje te veel. En er kwam ook nog iets anders bij; wij hebben de villa in Skodborg tijdelijk verhuurd haast tegen onzen eigen wil. Op een middag in September kwam er een heer bij ons, die ons vertelde, dat hij onze villa op een uitstapje had gezien en ze gaarne voor een jaar wilde huren. Mijn vader wilde hier van eerst niets weten. Het was geen huurvilla, zei hij kortaf. Maar de vreemdeling hield aan. Toen hij ten slotte zag dat zijn kansen slecht stonden, bood hij een huursom die eigenlijk heelemaal buiten verhou ding tot de waarde van het huis stond en die ook voor goed gesitueerde menschen een klein vermogen vertegen woordigde. Mijn vader, die geen besluit kon nemen, riep mij binnen om mijn meening te hooren. Ik was ook tegen verhuren. Ik dacht aan de vele heerlijke dagen die ik met mijn vader en mijn vrien dinnen in dat allerprettigste huis doorgebracht had. Want ook 's winters gingen we, zoo dikwijls als we maar konden, er heen en dat zou natuurlijk uit zijn als we de villa gingen verhuren. Ik keek den vreemdeling van terzijde ongemerkt eens aan. Hij begreep wel dat hij aan mij geen steun had. Ik zal niet zeggen, dat hij er onsympathiek uitzag, integen deel, hij was een knappe, slanke, voorn aam-uitziende heer. Niet jong meer; hij zal zoowat midden vijftig zyn. Maar in zijn groote, donkere, opmerkelijk jeugdige oogen schitterde iets heel eigenaardigs, dat ik niet kon verklaren. Het scherpe profiel, met den energieken neus, de op elkaar geklemde lippen en zijn heerschers- manier deden me van het eerste oogenblik af denken aan een gezicht dat ik al eens meer gezien had. Ik zocht lang in mijn herinnering. En plotseling wist ik het: het was de kop van Napoleon. Duidelijk stond de Bonaparta-buste voor mijn oogen, zooals ik die gezien had in de Glyptothek van het Torwaldsen-muséum. De «nit van zijn pak was buitenlandsch en ook aan zijn uitspraak van het Deensch, dat hij overigens vloeiend sprak, kon men merken dat hij een buitenlander was. Hoe heette die heer? vroeg de Franschman. Hij gaf ons zijn visitekaartje; daarop stond: Frede- rik Johnstrup. Maar ik was vast overtuigd, dat dit niet zijn werkelijke naam was. En eigenaardig, deze man scheen een bijzonder-overheerschende wil te bezitten. Wij beiden, mijn vader en ik, waren besloten de villa niet te verhuren en niettegenstaande dat, was een kwartier later, voor we goed en wei tot bezinning waren gekomen, het contract geteekend en meneer Frederik Johnstrup was een jaar lang huurder van onze villa in Skodsborg. En... gebeurde er iets bijzonders, dat U er spijt van hebt? Het meisje schudde nadenkend het hoofd. Neen, tot nog toe niet. Een paar maal maakten we uitstapjes naar Skodsborg en zochten onze kennissen op. Daar hoorden wij dat de huurder van ons huis zich nog haast niet had vertoond. Behalve op de wandeling, die hij geregeld iederen morgen van zeven tot acht uur doet, hebben de menschen hem nog niet gezien. Verder ver telde men ons dat meneer Johnstrup dagelijks een massa brieven en telegrammen krijgt. Zoo, ik begrijp het, knikte de begeleider van de jongedame, de bedienden zijn uitgehoord. Toch niet, want hij heeft geen bedienden, alleen een oude vrouw, de weduwe van den veldwachter, die niet heelemaal wel bij het hoofd is, komt iederen morgen een paar uur om het huishouden te doen en het eten voor hem uit het Badhotel te halen. Maar die mag ook alleen in eetkamer komen, alle andere kamers zijn afgesloten. Dan is uw huis, haar begeleider glimlachte wel in Skodsborg het middelpunt van de algemeene belang stelling! De menschen op een klein plaatsje willen natuurlijk graag hun nieuwsgierigheid bevredigen. Maar het huis met den grooten tuin is als geschapen voor iemand die niet opgemerkt wil worden. Het heele terrein is met een manshooge haag omgeven. De diepe tuin is verwil derd. de hooge beuken en het dichte struikgewas weren iederen onbescheiden blik. Een enkel weggetje slingert zich tusschen het geboomte. U zult zich misschien daar over verwonderen, maar wij hebben expres het roman tische karakter van het park intact gelaten en met een zekere piëteit hebben wc er aan gedacht hoe mijn over grootvader dit alles al gezien heeft zooals het nu is. En als 's nachts de herfstwind van Halland over de Sond kwam aangieren en in de donkere boomen huilde, dan verbeelden wij ons dikwijls als wij in het stille huis zaten te luisteren, dat we in een sprcokjesslot woonden, Hebt U meneer Johnstrop nog wel eens gezien? Eenmaal was mijn vader bij hem om over een repa ratie te spreken. Meneer Johnstrop ontving hem be aanval beoogt, doch een aansluiting van landsman in eigen lancl Om weer t°rug te kecren tot de Pa rijsche school. Het begin dan moet worden gezocht bij Paul Cézanne, die de eerste was, moe en verveeld van het zoet romantisch van de Ecole de Barbis- son, die den moed had zich los te scheuren van deze conventie, waarbij hij wellicht zich sterk spie gelde aan El Greco. De critieken uit die dagen lee- ren ons, hoe vijandig men hier tegenoverstond, waar toch Whistier in dien tijd schrijft, dat als een kind van tien jaar zoo niets geteekend had, het een pak slaag van zijn moeder verdiend had. En nu? Eigenlijk wordt evenwel eerst van de Ecole de Pa ris gesproken als Picasso en Henry Matisse zich op werpen als baanbrekers voor de nieuwe beweging, waarbij speciaal de laatste tracht meer vorm aan de compositie te geven. Picasso, met zijn zeer inven- ticven aard, weet meer van zich tc doen spreken als de vader van het kubisme in een tijd, dat eigenlijk iedereen zoekende was cn niemand zichzelf wist te vinden, een tijd van overdreven extremiteiten, ont aard in excessen. Do tijd dat men zich wilde los scheu ren van alles wat geweest was en men voor alles wat slechts „naïef" kon worden genoemd in stille aan bidding lag. Even voor den oorlog gaat Picasso, die dank zij den daadwerkelijken steun van Stcin en Kahnweiler zich dergelijke abnormaliteiten kon ver oorloven, cr zelfs toe over materie als lapjes, stuk jes glas en krantenpapier aan te wenden en het sno bisme van het publiek wakkert hem en zijn volge lingen aan. Gelukkig keert hij kort na 1914 weer tot een soort van naturalisme terug. Zelfs Braque en Derain doen mede aan dit „Fauve" avontuur. Als de eigenlijke vader van de nieuwe beweging nu al deze experimen ten, zou het best Derain worden genoemd, ofschoon Dunoyer de Scgonzac, die zich steeds afzijdig wist te houden en zijn eigen ik volgde; eveneens een der eersten was, die de Ecole de Barbisson ontrouw wor den. En ook al mogen allen, die zichzelf rekenen te behooren tot de Ecole de Pris, principieel dezelfde meening zijn toegedaan, in een stad als deze, waar de kunstenaars-wereld sinds den oorlog zoo overwegend internationaal is geworden, is het niet anders moge lijk, dat zij zich, beinvloed door wijd uitecnloopcnde opvoeding, aard en nationaliteit op zeer verschillen de wijze uiteen. Begonnen door een vreemdeling, want Picasso toch is Spaansch van origine, herbergt dc Parijsche school thans, ik zou bijna zeggen, vrij wel uitsluitend niet-Franschen, zooals de namon ChagaSl, Soutine, K va pil, Foujita, Goerg, Torechko- witz, Coubine, Mondzain, Ortis de Sarasato, om maar een kleine opsomming te geven, duidelijk doen voe len. Zij allen hebben wel hun kunstenaarsopvoeding aan Parijs te denken en geven in hun kunst daaraan wel uiting, doch niettegenstaande drukken zij zich zeer individueel uit en mist natuurlijkerwijze deze beweging het nationaliteits-stempcl, dat men onwille keurig zou willen zoeken. Toch heeft zich de Fran sche geest, het Fransche esprit bij ai deze kunste naars heerlijk gemengd met den geest van eigen land, hetgeen wij zoo goed bij onze eigen landgenoo- ten kunnen nagaan. Eyck, Hordijk, Gerna, de Jong, Bottema en Croin, zij voelen zich alle kinderen van de Ecolo de Paris. Croin, een onze zoo belovende jonge Hollandsche schilders, die de weemoed van zee en I-Iolland's grauwe luchten meebracht uit het Vader land, heeft zich in vele Parijsche jaren den forschen streek van petillant, Fransche kunstenaar verwor ven en die samenvoeging van grijzen weemoed, de grijze weemoed, die, als wij daarvoor gevoelig zijn, zoo oneindig veel in deze lichtstad is te vinden, weet hij zonder zwaarmoedigheid in zijn doeken te bren gen, diepvoelend weer te geven. De durf is in hem gevaren, de streek, de kleurmenging is van een ge decideerdheid geworden, die Slechts na lang zoeken gevonden kan zijn en dit is wat Parijs hem bracht. Hoe heerlijk weet hij zijn onderwerpen te kiezen, de onbeduidende hoekstraatjes, de vergeten Parijsche pleintjes, welke wij zoo vaak blind voorbij loopen, leefd, maar hij was erg kortaf. Hij opende zelf de tuin poort toen mijn vader belde en in den tuin besprak hy alles verder met mijn vader. Sedert hebben we nooit meer wat van hem gehoord. Het eenlge wat we weten is, dat meneer Johnstop zoo nu en dan bezoek ontvangt van onbekenden, die na een paar uur weer weggaan. Wij dachten ook niet meneer Johnstrop ooit weer te zullen zien, als een paar dagen geleden niet Iets ge beurd was waardoor mijn vader direct met hem in aan raking kwam. Dat was namelijk het volgende. Dien avond ging in de Koninklijke Schouwburg „De Schenker" van Holberg en mijn vader speelde daarin een kleine rol. Ik was in de schouwburg. Ik heb altijd de gewoonte mijn vader in de pauze even te gaan opzoeken. In de derde acte had hij niets te doen en ik hield hem in de artistenfoyer gezelschap. De deur ging open en de theaterknecht kwam binnen met in zijn hand een visitekaartje. Meneer Carstens, zei hij, in dc gang is een heer die u wil spreken. Mijn vader nam het kaartje aan en las wat er op stond. Toen schudde hij het hoofd en gaf mij het kaartje. Ik las „Van Dymen, Directeur van de Diana-FilmmaatschappiJ." Enkele oogenblikken later kwam een wat oudere, deftig uitziende heer met rustige, zekere passen binnen. Hij keek mijn vader vriendelijk aan, boog en zei: Heb ik het genoegen met den grooten Peter Car stens te spreken? Mijn vader zou geen rasechte tooneelspeler zijn als hij zich door deze vraag niet gevleid had gevoeld. Een beetje verlegen, maar toch met een gelukkig gezicht, boog hij eveneens en zei: Teveel eer. Mijn naam is wel Peter Carstens. De heer glimlachte en stond op. Ik ben, zooals U op mijn kaartje hebt gelezen, directeur van de Diana- Filmmaatschappij. Ik vermoed dat de firma U wel be kend is. Mijn vader haastte zich ja te zeggen, hoewel hij zooals hij me later bekende, nog nooit van de firma gehoord had. Meneer Carstens, ging de vreemde verder, de reden dat ik bij U kom, betreft Uzelf. Om kort te zijn, ik heb het gevoel dat men U en Uw talent hier aan dit theater miskent. Ik wil U wel eerlijk zeggen dat wij al een tijdje uw carrière gevolgd hebben, en dat wij met ergernis zien wat voor kleine rollen men U steeds geeft, terwijl u zulke geweldige capaciteiten hebt. Jawel, weerde hij met zijn hand af, toen mijn vader dit bescheiden wilde tegenspreken, geweldige capa citeiten, meneer Carstens. Daarvan krijgt men verstand als men een jaar of twintig dagelijks met tooneelspelers omgaat. En daarom wilde ik U een aanbod doen. maar waar toch Parijs, hot grijze Parijs, zoo verruk kelijk uit spreekt. En dit is een van dc velen, die ons als landgenoot dichter aan het hart ligt. Zij zijn er van alle nationaliteiten, die door Parijs en in Pa rijs zich gevonden hebben. Maar slechts vraag ik mij af, is het noodig, dat zij allen zich verborgen achter een schuilnaam, zij deze ook Ecole de Paris, want ongelukkigerwijs is dit inderdaad niet dan als schuilnaam te beschouwen. Een griezelige geschiedenis, door SIROL.F. (Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden.) Toen Joannes Mergel in den kouden, donkeren win ternacht naar zijn eenzame woning in de slecht verlicht© straat in de buitenwijk terugkeerde, voelde hij zich be paald onaangenaam te moede. Hij was de laatste tien minuten geen sterveling tegengekomen, en het leek als liep hij door een doode stad. Daarbij kwam, dat er dien avond in het oude stamcafé waar hij zich tot sluitinngs- tijd had opgehouden, in het schemerige hoekje van den stamtafel kippevel bezorgende spookhistories waren ver teld, de eene nog afschrikwekkender dan de andere. Onzin, had Joannes Mergel die een zeer prozaïsch rnensch was gezegd. Onzin, ik geloof daar niet aan. Joannes Mergel noemde zich zelf prozaïsch. Maar an deren waren eerder geneigd dat egoistisch en schraperig te noemen, terwijl er door sommigen wel eens iets ge mompeld werd over minder fraaie gebeurtenissen in het verleden van Mergel. Niet alleen de spookgeschiedenissen uit het café spookten hem door het hoofd. Hij bedacht tegelijkertijd, dat zijn huis, nummer 41, aan het einde van de doodsche straat lag, en dat de bovenverdiepingen al sinds maan den onbewoond waren... Zijn voetstappen klonken vreemd hol en zijn onzekere schaduw gleed stil en bfjna geheimzinnig voor hem uit in steeds vager omtrekken. Want de verlichting was zoo slecht, vooral bij huls num mer 41. Voorbij het huis gaapte het pikzwarte duister van de onbebouwde landen. Plotseling klonk een schreeuw, langgerekt door de stille nacht, een schreeuw, als van een kind in pijn... Joannes Mergel rilde, Zonder op of om te kijken, rende hij naar zijn huis. De sleutel ging moeilijk in het slot. Misschien kwam het wel, omdat zijn handen zoo beefden. Maar hijzelf schrok ervan, zoodat zijn ha*i bijna stilstond, Zou er iemand... Eindelijk lukte het. De deur knarste open. Met een zucht van verlichting greep hij in het duister naar het knopje van het electrisch licht, blij nu zoo dadelijk dat ellendige, benauwende duister kwijt te raken... licht te hebben... licht... om tenminste te kunnen zien... Het knopje knipte om... maar er kwam geen licht! In koortsachtige haast voelde Joannes Mergel in zijn zak ken, om een doosje lucifers op te diepen... hij vond er geen. De muntmeter van het electrisch licht was blijk baar leeg... hij moest dus een gulden hebben, om in het apparaat te doen... anders kon hij geen licht krijgen. Ik keek mijn vader tersluiks aan en zag hoe hij' groote oogen opzette en hoe hij vol vreugdevolle verwachting was. Meneer Carstens, ging de directeur verder, we- hebben het plan een serie-film te maken waarin u een van de hoofdrollen krijgt Al deze films worden in Dene marken opgenomen. De eerste film is een liefdesdrama. Deze speelt aan de Oresund. Ja, en hier glimlachte de bezoeker. ik zal u nog meer verraden ook. Niet al leen U, maar ook Uw bezitting in Skodsborg zullen een rol in deze film hebben. z Toen mijn vader verbaasd opkeek, ging de directeur glimlachend verder: Ja meneer Carstens, de voornaamste scène van' d© tweede acte zal opgenomen worden in Uw sprookjes- tuin in Skodsborg. Mijn vader keek mij besluiteloos aan, daarna den vreemde en boog het hoofd. Dat zal helaas niet kunnen, zei hij zacht. En waarom niet? vroeg deze. Wel ik heb mijn bezitting verhuurd. En de huur der, meneer Johnstrup, zal onder geen voorwaarde een filmopname toelaten. Meneer van Dymen stond op, maakte een geruststel lende beweging met zijn hand en glimlachte wéér. Overal is voor gezorgd, zei hij lachend. ja. ik zal u nog meer vertellen, Uw huurder, meneer Johnstrup, heeft zich zelf* bereid verklaard Uw medesseler in fie Scène te zijn! Mijn vader keek stom verbaasd en ik kon ook mijn verbazing niet verbergen. U zult U hierover misschien verwonderen, meneer Cartens, ging de directeur verder, maar hebt u wel opgemerkt wat voor koninklijke figuur cn gelaatstrek ken meneer Johnstrup heeft? Wij kennen geen acteur in heel Deenmarken die in staat is zich zoo te grimee ren, zelfs met den besten wil niet. Meneer Johnstrup wilde eerst, zooals U wel kunt denken, niet ingaan op de aanbieding en we hebben hem een aardige som moeten bieden. Hij speelt alleen deze eene scène in de heele film, waarin U zijn partner bent. Hij is de dic tator, die de dochter van zijn veldheer ontvoerd heeft. En U. als veldheer, elscht rekenschap van hem en stormt op hem los als hij van een bezoek bij Uw dochter terug keert Maar een zekere voorzichtigheid is wel noodig, waar het hier een speler zonder ervaring geldt cn daar om zouden we graag willen, meneer Carstens. dat als wij het eens worden, we op den eersten den besten ge- schikten dag een proefopname maken om te zien c.f meneer Johnstrup in zijn spel niet teleurstelt. Toen nam meneer van Dymen een papier uit zijn zak. Gaat U accoord, meneer Carstens? Dan wilt u misschien dit wel teekehen? Mijn vader las het contract door en kon van opwinding

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 17