SohagerCourant
Problemen van Volkswelvaart.
=31 SPORT
VAN ZONDAG
Derde Blad.
Moderne Bril, goud-doubié
Fa. Gebr. ROTGANS, Hooszijde E16, Schagen.
Dinsdag 14 Januari 1930
73ste Jaargang. No. 8594
Door de Vereeniging van Oudleerlingen der Rijks-
landbouwwlnterschool te Schagen werd Maandag 13
Januari 1930, in het Noordhollandsch Koffiehuis te
Schagen de tweede cursusvergadering gehouden.
De heer K. Koster te Midwoud presenteerde zich
als nieuwgekozen voorzitter der vergadering. In de
bestuursvergadering, een uui geleden gehouden, was
hij als zoodanig benoemd en spr. riep speciaal den
steun van de leden der Vereeniging van Opdleerlin-
gep in hij het waarnemen van zijn nieuwe functie,
een steun die door zijn overige bestuursleden was
toegezegd.
Spr. heet alle aanwezigen hartelijk welkom. De
vereeniging van Oudleerlingen heeft de laatste jaren
de goede gewoonte een serie cursusvergaderingen te
houden en we zijn gewend dat een talrijk publiek
deze bijeenkomsten bezoekt. Naar spr 's oordeel is
dat thans niet zoo het geval, maar misschien is dat
toe te schrijven aan het slechte weer van dezen
nacht en van hedenmorgen. Spr. wendt zich met een
woord van welkom tot de eereleden, de leden van
Hollands Noorderkwartier en speciaal tot den heer
Ir. C. Nobel, dio zich thans voor de derde maal be
reid heeft verklaard, een onderwerp op onze cursus
vergadering naar voren te brengen. Hoewel de heer
Nobel én onzer oudste eereleden is, brengt hij steeds
oorspronkelijke, frissche ideeën naar voren, die
hersenen prikkelen en spr hoopt dan ook, dat de
rede van den heer Nobel „Problemen van Volks
welvaart" door een vruchtbaar debat gevolgd zal
worden.
Rede van den heer Ir. C. Nobel.
De geachte spreker, de heer Ir. C. Nobel, te Haar
lem, verkrijgt hierna het woord en begint met te
zeggen dat liet bestuur hem verzocht heeft hier te
spreken over Problemen van volkswelvaart. Dit is
zonder twijfel een gevolg van het feit, dat ik een
boekje heb geschreven, dat dezen titel voert en waar
in ik eenige vraagstukken op het gebied van de
volkswelvaart heb behandeld. Ik lieb aan het ver
zoek gaarne voldaan, omdat het mij voorkomt, dat
het inzicht in de wijze, waarop de verdeeling van het
geproduceerde plaats vindt nog veel te wenschen
overlaat en een goed inzicht noodzakelijk is cm bij
te maken van wetten, die de volkswelvaart moeten
bevorderen, geen grove fouten te maken.
Bij de bestudeering van deze vraagstukken is het
mij langzamerhand duidelijk geworden, dat er in de
menschelijke samenleving economische wetten heer-
schen, die zonder ophouden werkzaam zijn, om de in
komens der menschen tot bepaalde onderlinge ver
houdingen terug te brengen, zoodat alles, wat zij door
hun arbeid en door hunne spaarzaamheid producee-
ren, volgens die verhoudingen onder hen verdeeld
wordt en daaraan door wetten of regeeringsmaatr
gelen lang niet zoo veel kan worden veranderd als
vele menschen wel meen en.
Maar ik ben daardoor tevens tot de overtuiging
gekomen, dat het onvoldoende inzicht in deze wet
ten der verdeeling mede een onvoldoend inzicht ver
oorzaakt in de vraag, hoe de productie van goederen
en diensten tot den hoogst mogelijken trap kan wor
den opgevoerd en dat dit vooral tot uiting komt in
de maatregelen, die tegen de werkloosheid worden
getroffen of voorgesteld.
Ik zal daarom trachten die wetten der verdeeling
voro U uit te leggen en tevens in het kort uiteenzet
ten, hoe in verband met die wetten het vraagstuk
der werkloosheid het best kan worden opgelost.
Maar ik wil er in de allereerste plaats Uwe aandacht
op vestigen, dat aan de volkswelvaart twee kanten
zitten, een stoffelijke en een geestelijke, en dat de
stoffelijke zijde wel eens wat al te veel op den voor
grond wordt gesteld.
De wijze, waarop in de laatste vijftig jaren de be
lastingen zijn geregeld en de zoogenaamde sociale
wetten, die in dien tijd zijn ingevoerd, hebben wel
de bedoeling gehad om de verhouding tusschen de
inkomens ten voordeele van de kleine inkomens te
wijzigen en vooral de inkomens uit grond- en ka
pitaalbezit voortspruitende te besnoeien ten bate van
de arbeidsinkomens, maar of men dit doel inderdaad
heeft bereikt of dichter is genaderd, meen ik te moe
ten betwijfelen. En hij het streven naar dit doel, bij
dit streven om de stoffelijke welvaart van de minder
bedeelden te verhoogen heeft men vaak wel wat licht
heengestapt over het feit, dat er ook nog een geeste
lijke zijde aan het vraagstuk zit en dat men er daar
om steeds angstvallig voor behoort te waken, geen
wetten te maken, die gemakkelijk kunnen worden
ontdoken of zoozeer indruischen tegen het normale
rechtvaardigheidsgevoel, dat zij ontduiking uitlok
ken. Wanneer het ontduiken van de wet op die wijze
tot een gewoonte wordt of tot een daad, waartegen
het billijkheidsgevoel niet in opstand komt, is de
schade, die zij aan de moraliteit toebrengen allicht
zoo groot, dat het voordeel van het materieele deel
van den maatregel daartegen niet opweegt. Datzelfde
geldt van wetten, die voordeelen aan de zwakkeren
verzekeren, doch waarvan door simulatie misbruik
kan worden gemaakt, want door zulke wetten wordt
de neiging om op de gemeenschapskas te parasitee
ren in de hand gewerkt en vermindert bij de men
schen het streven naar eerlijkheid en betrouwbaar
heid.
Orde, onderling vertrouwen, rechtvaardigheid en
mededoogen voor de zwakken zijn de grondslagen van
een hoogere volkswelvaart, zooals wij haar door
eeuwenlange cultuur hebben leeren zien en begrij
pen. Als wij moeten leven in een maatschappij, waar
in geen orde heerscht, de menschen elkander niet
vertrouwen en bijna niemand zich geneert om zijn
evenmensch te benadeelen of zich aan zijne maat
schappelijke plichten te onttrekken, dan wordt daar
door ons levensgenot zoo sterk verstoord, dat onze
welvaart daardoor veel moer te wenschen overlaat
dan wanneer wij ons eenige stoffelijke genietingen
moeten ontzeggen. Daarom is het van het hoogste be
lang bij het maken van wetten de geestelijke welvaart
niet te verwaarloozen en er voor te zorgen, dat het
volk geen verkeerde gewoonten en neigingen aanleert,
want wat onze voorouders met groote moeite en vol
harding hebben opgebouwd, zou daardoor in betrek
kelijk korten tijd weer worden vernietigd.
Het leven van alle menschen is gekenmerkt door
een streven naar het verkrijgen van stoffelijke zaken
en diensten van medemenschen, die noodzakelijk zijn
voor het levensonderhoud of om andere redenen be-
georenswaard worden geacht. Bij dat streven bestaat
voortdurend gevaar, dat de menschen met elkander
in botsing komen en daarom moet er orde worden
geschapen. Er moeten regels worden gesteld, waar
aan ieder zich heeft te onderwerpen, maar die ook
zoodanig zijn gekozen, dat de groote meerderheid ze
als rechtvaardig en nuttig gevoelt en erkent. De er
varing leert, dat de menschen het als recht gevoelen,
in de eerste plaats aan zich zelf te denken en eerst
daarna aan mededoogen voor anderen. Wie er kans
toe ziet, zich iets toe te eigenen of te vervaardigen,
voordat oen ander in de gelegenheid is geweest het
zelfde te doen, wordt door het menschelijk recht
vaardigheidsgevoel als meestgerechtigde bezitter be
schouwd en wie over grootere bekwaamheden be
schikt om aan de gemeenschap diensten te bewijzen
of zaken te verschaffen, wordt ook gerekend, het
meerdere, dat hij heeft voortgebracht, voor zich te
mogen behouden of aan anderen voor iets van ge
lijke waarde in ruil te mogen geven.
Hieruit is voortgekomen, dat de menschen beloond
willen worden naar verhouding van de waarde, die
zij door arbeid en spaarzaamheid hebben voortge
bracht, hoewel ook in den loop der eeuwen het mede
doogen een grootere rol is gaan spelen en men het
zich daardoor als een plicht is gaan rekenen, een
deel van het verkregene of van hetgeen men zou
kunnen verkrijgen, aan den zwakkere of minder be
kwame af to staan. Door die neiging om eerst aan
zich zelf te denken hebben zich in de samenleving
economische wetten ontwikkeld en ik ben, zooals ik
reeds opmerkte, langzamerhand tot het inzicht ge
komen, dat onder de werking van die wetten, al wat
de menschen door arbeid en spaarzaamheid voort
brengen, volgens bepaalde verhoudingen onder hen
wordt verdeeld, zonder dat daarin door wettelijke
maatregelen duurzaam verandering is te brengen.
Al wat dienen kan voor 's menschen levensonder
houd en voor de veraangenaming van zijn bestaan,
moet door arbeid worden verkregen en daar de men
schelijke begeerten aan gpen grenzen zijn gebonden,
ligt het voor de hand, dat het maximum van stoffe
lijke welvaart eerst kan worden bereikt, als alle
menschen in de gelegenheid worden gesteld, maar
hun vermogen door hun arbeid aan de productie bij
te dragen. Dat dit in onze tegenwoordige samenle
ving niet geschiedt moet dan ook als een groote fout
van de organisatie van den menschel ijken arbeid
worden aangemerkt, want zoolang aan een deel der
menschen geen werk wordt gegeven, moet daarvan
het gevolg zijn, dat er minder wordt geproduceerd
dan bij een goede organisatie mogelijk zou zijn.
Wij zitten hier direct midden in het probleem der
werkloosheid en velen zullen wellicht de schouders
ophalen met de gedachte, dat aan werkloosheid blij
kens de ervaring niets te doen is. Ik hoop straks nog
in de gelegenheid te zijn, daarop een ander licht te
laten vallen en aannemelijk te maken, dat de hoofd
oorzaak ligt in de ongebreidelde vrijheid van den
werkgever om arbeiders te ontslaan en in dienst te
nemen en de eveneens ongebreidelde vrijheid der ar
beiders tot het stellen van looneischen en het neerleg
gen van het werk.
Ik zal daarop thans niet verder ingaan, daar ik
eerst Uwe aandacht wil vragen voor het feit, dat
voor productie niet slechts arbeid, maar ook spaar
zaamheid wordt vereischt. Wanneer de menschen
iets willen produceeren en hun product aan anderen
willen verkoopen, moeten zij een onderneming op
touw zetten en voor het drijven eener onderneming
zijn allerlei hulpmiddelen noodig, die men kapitaal
noemt, en die met den grond, die de grondstoffen le
vert, den rijkdom der mensehen vormen. Tot dien
rijkdom behooren ook de woningen en verbruiksar-
tikelen, die zich in de woningen bevinden, maar ove
rigens bestaat er geen rijkdom, want effecten en geld
vertegenwoordigen slechts rijkdom, doordat hunne
waarde gewaarborgd is door het bezit van grond en
kapitaal.
Allerlei kunstwerke* die op den grond worden
aangebracht en allerlei bewerkingen, die op den
grond worden toegepast, zooals slooten, afscheidingen,
bruggen, wegen, greppels, draineeringen, grondbewer
kingen en bemestingen zijn kapitaal, want het zijn
hulpmiddelen om den arbeid vruchtdragend te maken
en hetzelfde geldt voor de ontginningswerken, die
bij woeste of met bosch begroeide gronden moeten
worden uitgevoerd om den grond voor landbouw en
veeteelt geschikt te maken. Daarbij komen dan nog
de tallooze gebouwen, vervoermiddelen, wegen, ha
venwerken, werktuigen, gereedschappen, vee, brand
stoffen, voedermiddelen, grondstoffen en andere hulp
middelen, die niet gemist kunnen worden om een
onderneming van landbouw, handel of industrie zoo
rendabel mogelijk te maken. Al dat kapitaal, al dien
rijkdom is door arbeid van menschen voortgebracht
en zou niet zijn ontstaan en bewaard gebleven, in
dien de menschen niet hadden afgezien van een deel
der genietingen, die zij met dien arbeid hadden kun
nen verkrijgen. Voor het in het leven roepen van al
dat kapitaal hebben dus de menschen spaarzaamheid
betracht, hebben zij een deel van het mogelijk ge
not opgeofferd om over al die hulpmiddelen de be-
sohikking te verkrijgen. Zonder die spaarzaamheid
zouden tal van hulpmiddelen hebben ontbroken, die
den arbeid nu veel meer productief maken, zoodat
met evenveel recht kan worden gezegd, dat de men
schen produceeren door spaarzaamheid als door het
verrichten van arbeid.
Dit feit is aan velen natuurlijk wel bekend en het
heeft aanleiding gegeven tot de meening, dat men de
kapitaalvorming kan bevorderen door het betrachten
van een grootere spaarzaamheid of door de men
schen tot grootere spaarzaamheid aan te sporen. Zoo
bestaat tegenwoordig ook vrij algemeen de meening,
dat door de grootere genotzucht der menschen de ka
pitaalvorming wordt benadeeld. Dit nu is een vol
komen onjuiste meening, want het zijn niet de
spaarders, die het kapitaal stiheten, maar de lei
ders der verschillende ondernemingen en het hangt
daarom van de ondernemers af of er genoeg nieuw
kapitaal wordt gevormd.
Wanneer men alle menschelijke arbeidskracht zoo
productief mogelijk wil maken, moet er genoeg ka
pitaal worden gevormd, om dat te kunnen bereiken.
Als er te weinig kapitaal daarvoor is gevormd, is
men genoodzaakt een deel der menschen zonder
werk te laten rondloopen of als men het werk on
der allen verdeelt, wordt toch minder geproduceerd
dan bij een grooteren kapitaal voorraad mogelijk zou
zijn. Het geval is echter ook denkbaar, dat er teveel
kapitaal is gevormd om het met de voorhanden ar
beidskracht productief te maken. Daarom moet de
hoeveelheid kapitaal stoeds zoo worden geregeld als
met den stand der techniek overeenkomt. In vroeger
jaren kon men met een bepaald aantal menschen
niet zooveel kapitaal productief maken als tegen
woordig en dit zal waarschijnlijk geleidelijk toene
men, daar men steeds grootere machines met een ze
ker aantal menschen weet te bedienen.
Men kan de hoeveelheid kapitaal, die voor een be
paalde onderneming noodig is het best uitdrukken
door de stichtingskosten, die een geheel aan de
eischen des tijds voldoende inrichting zou vereischen
en deze stichtingskosten te vergelijken met hetgeen
jaarlijks aan loonen en salarissen van het personeel
moet worden uitgegeven. Bij eenig nadenken zal
men inzien, dat er tusschen de inkomens van het
personeel en de stichtingskosten van het kapitaal,
dat noodig is om het personeel voldoende van werk
te voorzien een zekere vernouding bestaat, dio niet
afhankelijk is van de hoogte der loonen en salaris
sen, maar wel van den stand der techniek. Wanneer
immers de loonen en salarissen hooger worden, stij
gen de stichtingskosten van het kapitaal in dezelfde
mate, omdat die kosten voor een zeer groot deel be
staan in betaling van arbeid en voor zoo ver zij wor
den veroorzaakt door betaling van kapitaalsdienst of
grondstoffpn is het niet moeilijk te bewijzen, dat ook
die kosten evenredig zijn aan de hoogte der arbeids
inkomens. Hoe die verhouding tusschen de arbeids
inkomens en de stichtingskosten van het
kapitaal in iedere onderneming is, zou ik niet kun
nen zeggen, 'daar het voor zoo ver mij bekend nim
mer nauwkeurig is nagegaan. Vrij zeker is zij in de
eene soort van ondernemingen anders dan in de an
dere soort, maar wanneer men alle ondernemingen
te zamen neemt, zal men tot een gemiddeld cijfer
kunnen komen.
Wanneer wij nu eens aannemen., dat bij den tegen-
woordigen stand der loonen en salarissen het gemid
deld inkomen uit arbeid f 1500 per persoon bedraagt,
arbeiders, ambtenaren en leiders door elkander ge
nomen, en dat eveneens per arbeidende persoon de
stichtingskosten van het benoodigde kapitaal f 10000
bedragen, dan zal men mogen aannemen, dat als het
arbeidsinkomen gemiddeld f1800 bedroeg, de stich
tingskosten van het kap'taal f 12000 zouden bedra
gen, dus eveneens 6/5 maal zooveel. Dat deze verhou
ding aldus is,.beteekcnt,, dat de ondernemers er geen
kans toe zien, een grootere waarde aan kapitaal per
arbeider rentegevend te maken, dat dus de stand der
techniek dit niet toelaat. Wat natuurlijk niet weg
neemt, dat men in de toekomst, misschien wegen
zal vinden, zooals door het gebruik van nog groo
tere machines, om het tot f 15000 per arbeider te
brengen bij een jaarloon van f1500 per arbeider.
In onze huidige samenleving wordt aan de particu
liere ondernemers de zorg overgelaten, dat er vol
doende kapitaal zal worden gev: rmd om alle voor
handen arbeidskrachten aan werk te helpen en het
resultaat van die samenwerking van arbeid en ka
pitaal zoo groot mogelijk zal zijn. In de bepaling van
de hoeveelheid en de soort van kapitaal, die zal wor
den gesticht, worden zij volkomen vrij gelaten, in de
veronderstelling, dat de prikkel van de winst, die
met het kapitaal kan worden gemaakt, voldoende
is om het kapitaal steeds op peil te houden. Daar in
ons land de bevolking ieder jaar met 1.5 toeneemt,
moet ook de hoeveelheid kapitaal jaarlijks met min
stens 1.5 toenemen, als men alle menschen van
voldoende loonend werk wil voorzien en als de tech
niek vooruitgaat, zal de toeneming van het kapitaal
nog grooter moeten zijn.
Het ligt voor de hand, dat er menschen zonder
werk zullen blijven, als de ondernemers niet steeds
voor voldoende aanvulling van het kapitaal zorgen
en als men zich afvraagt in welke takken van be
drijf de kapitaalvorming in de eerste plaats zal moe
ten plaats vinden, is wel geen ander antwoord mo
gelijk, dan dat dit zal moeten geschieden in de tak
ken van bedrijf, die de meeste winst maken. Dit zou
vrij wel van zelf geschieden, indien ieder mensch
die werk zoekt, in de gelegenheid was, op eigen
houtje een onderneming te stichten, want dan zou
men dit immers doen in die bedrijfstakken, waar de
meeste winst gemaakt wordt en zou men dus geld
gaan leenen om daarvoor het benoodigde kapitaal te
stichten. Vrees, dat er niet genoeg zou worden ge
spaard, om het daartoe bonoodigde geld te kunnen
leenen, zou niet behoeven te bestaan, want
de rentestand zou zoo hoog stijgen, dat er ge
noeg menschen bereid zouden blijken, een deel yan
hun genot op te offeren om dat geld te verschaffen.
Hoe grooter de genotzucht der menschen is, des te
hooger zal de rentestand moeten zijn om het be
noodigde geld te verkrijgen, doch de ervaring heeft
tot nu toe geleerd, dat bij een rentevergoeding van 5
genoeg geld voor de kapitaalvorming is te ver
krijgen.
Onvoldoende spaarzaamheid kan daarom nimmer
een beletsel zijn voor een voldoende kapitaalvor
ming. Wel wordt de rentevergoeding door vermin
derde spaarzaamheid hooger, doch op den duur heeft
zwart en gevlamd overtrokken
compleet met ronde glazen f 6.50.
Gediplomeerd Opticien.
Het aangewezen adres voor Goede en
GoedKoope Optiek.
dit geen anderen invloed dan dat de verdeeling tus
schen arbeider en kapitaalbezitter iets anders wordt.
In het door ons veronderstelde geval zal bij een
rentestand van 5 de bezitter van het kapitaal f500
ontvangen voor iederen arbeider, die f 1500 ontvangt,
zoodat de arbeider van het gezamenlijk inkomen van
f 2000 f 1500 ontvangt.
Stijgt b.v. door verminderde spaarzaamheid de
rentestandaard tot b.v. 5.5 zoodat de kosten van
het product stijgen tot f 20.50 per arbeider, dan zullen
de ondernemers de prijzen zooveel opdrijven, dat dio
kosten betaald kunnen worden, want zoolang de prij
zen lager blijven, is de stichting van nieuw kapitaal
niet loonend en hebben de ondernemers dus geen
concurrentie te duchten van menschen, die nieuw ka
pitaal stichten. Zoodra de prijzen zoo hoog zijn ge
worden, dat de stichting van nieuw kapitaal weer
rekening velen kan, is de toestand weer in even
wicht met den verhoogden rentestand, maar het ge
volg van dat alles is dan tevens, dat de winst van
den kapitaalbezitter 550 bedraagt tegenover een loon
voor den arbeider van 1500 en dat dus de productie
volgens die verhouding onder hen verdeeld wordt.
Inien de ondernemers de prijzen hooger zouden op-
drijven dan noodig is bij een rentestand van 5.5
een loonend bedrijf te hebben, dan zou het stichten
van nieuw kapitaal zoo voordeelig worden, dat er
teveel kapitaal zou ontstaan in dien tak van bedrijf en
zou de onderlinge concurrentie de ondernemers nood
zaken tegen een lageren prijs te verkoopen en zoo
worden dus de prijzen als het ware automatisch op-
gevoerd of teruggebracht tot een hoogte, die in over
eenstemming is met den rentestand.
Een groote belemmering voor een voldoende kapi
taalvorming is evenwel het feit, dat lang niet ieder
een in de gelegenheid is om voor zichzelf 'n onderne
ming te beginnen, omdat menschen zonder eigen be
zit het ervoor benoodigde geld niet te leen kunnen
krijgen of slechts onder zeer bezwarende voorwaar
den. Daardoor zijn zeer velen, die zich geen werk
kunnen verschaffen door zelf ondernemer te worden,
wel verplicht hun arbeid aan de eene of andere groo
tere onderneming te verhuren. Daarbij komt nog, dat
het voor de kleine ondernemingen steeds moeilijker
wordt om tegen de groote te concurreeren, daar do
laatstgenoemde door het gebruik van machtige ma
chines, inkoopen in het groot en meerdere draag
kracht bij het maken van reclame een grooton voor
sprong hebben. De productie komt hierdoor in bijna al
hare geledingen meer en meer in handen van groote
ondernemingen en combinaties van ondernemingen,
die hunne arbeiders een hooger inkomen kunnen ge
ven dan de kleine ondernemer zich door eigen arbeid
kan verschaffen.
ZF.C. versterkt haar leidende positie; haar
tegenstanders verliezen punten. P.S.V.
slaat Willem n. R.C.H. uitgeschakeld.
12 Januari.
In alle afdeelingen stonden belangrijke wedstrijden
op 't programma. In verschillende afdeelingen wonnen
de degradatiecandidaten en in afdeeling I was het dat
Haarlem haar eerste overwinning bevocht
AFDEELING I.
A.D.O. had een lastige plaatselijke wedstrijd tegen
H.B.S. Toch kwamen de mannen van Tap er heelhuids
af. 't Werd 33, waarmee Ajax dat in Haarlem R.C.H.
zoo goed als definitief door een 52 overwinning uit
schakelde, sterk gebaat is. Zoowel A.D.O. als Ajax heb
ben 14 punten, doch A.D.O. heeft een wedstrijd minder
gespeeld. Sparta won met 31 van D.F.C., waardoor de
Spartanen theoretisch nog kans hebben. V.S.V. en Hil
versum deelden met 22 de eer. Haarlem won zoowaar
den eersten wedstijrd van dit seizoen van Exselsior 42,
dat door een overwinning no. 3 geweest zou zijn en nu
no. 8 staat Toch baat dit Haarlem niet veel.
De stand luidt:
A.D.O. 10 5 4 1 28—18 14
Ajax 11 6 2 3 29—14 14
R.C.H. 12 5 3 4 38—28 13
Hilversum 12 5 3 4 28—31 13
V.S.V. 13 4 5 4 26—28 13
Sparta 11 5 2 4 28—17 12
H.B.S. 10 4 3 3 26—22 11
Excelsior 11 4 3 4 31—33 11
D.F.C, 12 2 4 6 19—27 S
Haarlem 10 1 1 8 2040 3
't Zij vermeld, dat A.D.O. nog eenmaal bij Ajax op
bezoek moet We vc jnderstellen dat ze belden nog ver
scheidene punten zullen verliezen, voordat 't einde be
reikt la
2e Klasse A.
't Merkwaardige resultaat, dat de wedstrijd D.W.S.—
W.F.C. leverde (12) heeft ten gevolge, dat de toekomst
voor K.F.C. nog zoo onzeker niet is. al speelde ze in
Amsterdam gelijk tegen V.V.A. (2—2), daar ze pas 4
verliespunten heeft en geen harer concurrenten minder
dan 9. De beide ontmoetingen tegen Alcmaria, dat met
42 van Z.V.V. won, en de uitwedstrijd tegen H.R.C.,
kunnen echter nog heel wat veranderingen teweeg bren
gen. H.R.C. nam thuis met 31 revanche op Spartaan,
waarvan destijds met 3—1 werd verloren. West-Frisia
won van Hollandia (6—5) De stand luidt:
Alcmaria 13 8 1 4 38—22 17
K.F.C. 10 7 2 1 33—21 10
D.W.S. 11 6 1 4 27—18 13
Hollandia 13 5 3 5 24—34 13
H.R.C. 10 5 1 4 27—22 11
West-Frlsla 10 4 1 5 24—28 9
V.V.A. 11 3 3 5 21—28 9
W.F.C. 11 3 3 5 2031 9
Spartaan 11 3 2 6 23—28 8
Z.V.V. 12 2 3 7 22—30 7
2e Klasse B.
De race tusschen Zeeburgia en D.E.C. welke twee el
kaar niet meer ontmoeten ontneemt, wat den strijd van
den bovensten plaats betreft, aan deze afdeeling alle
spanning. Ook nu wonnen beiden weer. Zeeburgia met
een groote 81 op A.F.C. en D.E.C. ternauwernood van
Zand voort (10). Hercules stuurde Baarn met 41 huis
toe. B.F.C. won met 30 van H.V.C. Velox met 32 van
Bloemendaal. De stand luidt:
D.E.C. 14 11 1 2 37—19 23
Zeeburgia 13 10 0 3 35—16 20
Velox Ï3 7 22 4 37—25 16
Hercules 11 6 3 2 37—28 15
AFDEELING II.
Z.F.C. bofte wel even, Zondag J.I.. Dat ze zelf zou win
nen van H.F.C. (31) lag in de lijn der verwachtingen,
maar haar drie concurrenten (Feijenoord, Stormvogels
en Blauw Wit) verloren allen zooveel punten, dat ze in
't gunstigste geval nog slechts met Z.F.C. gelijk kunnen
komen. Feijenoord ln de eerste plaats, verloor met 20
van H.V.V., dat zich nu plotseling weer tot die clubs
groepeerde, die Z.F.C. nog kunnen bereiken, 't Gooi sloeg
met 2—1 Stormvogels, zoodat ook deze 11 verliespunten
hebben. En tenslotte speelden in Amsterdam Blauw Wit
E.D.O. gelijk (11). Dus nu hebben zes van de 10
clubs 11 verliespunten. (H.D.V.S. komt er n.1. ook nog
bij. De stand is:
Z.F.C. 15 9 1 5 50—34 19
Feijenoord 13 6 3 4 3922 15
BI. Wit 13 5 5 3 24—20 15
H.V.V. 13 6 3 4 30—29 15
Stormvogels 12 6 1 5 32—27 13
Er zullen hiervan wel enkele moeten uitvallen, want:
Blauw Wit moet nog 2 keer tegen V.U.C. en H.D.V.S. on
eenmaal uit tegen H.V.V. Feijenoord 2 keer tegen
Stormvogels, o.a. Z.F.C. uit tegen Stormvogels en H.D,
V.S.. en thuis tegen E.D.O.
Mochten er echter eenigen met gelijk aantal punten
eindigen, dan geeft het quotiënt van de aantal doelpun
ten voor en tegen den doorslag. Op deze wijze is Feijon-
oord enkele jaren geleden kampioen geworden. Een her
haling, die eenig zou zijn in de analen der voetbalge
schiedenis, is niet onmogelijk.
AFDEELING IIL
Als Go Aliead uit haar resteerende 5 wedstrijden 6
punten behaalt is zij definitief kampioen. Gisteren, toen
mon haar nog een nederlaag voorspelde, won zij n.L
wederom en ook A.G.O.V.V. Is uitgeschakeld. Enschede
Z.A.C. werd 42. Enschede kan 't nog tot 30 punten
brengen. Z.A.C. tot 26, A.G.O.V.V. tot 27, terwijl Go Ahead
er reeds 25 heeft In de onderste regionen deed zich 't
merkwaardige verschijnsel voor dat alle drie candidaten
voor de hekkesluitersfunctie wonnen. Tubantia n.1. sloeg
Heracles (62), P.E.C. won met 72(!) van Wagenin-
gen, en Robur et Velocitas won met 2—1 uit van Vitesse
Tubantia en Vitesse wisselden van plaats. De stand on
deraan is thans:
No. 6. Heracles
No. 7 Tubantia
No. 8 Vitesse
No. 9 P.E.C.
No. 10 Robur et Vol. 14
13 5 2 5 31—38 12
13 4 3 6 31—35 11
15 3 4 8 31—49 10
14 3 1 10 37—51 7
10 23-64
AFDEELING TV.
Het was voor ons heelemaal verrassing, dat Willem II
door P.S.V. geklopt zou worden. Dat het 3—1 werd, ge
tuigt o.i. ervan dat P.S.V. de sterkste club uit het Zui
den is. N.A.C. welks achterstand op Willem II tot 2
punten gereduceerd is, zal nu wel alle pogingen in het
werk stellen om uit P.S.V. en Willem H het hoofd te
bieden. Nu won N.A.C. net aan van Roermond (l—O),
wat niet zooveel vertrouwen inboezemt. M.V.V. won met
3—0 van Eindhoven en N.O.A.D. met 3—1 van Wilhel-
mina, waardoor de situatie als volgt Is:
Willem n 12 8 3 1 33—19 19
N.A.C. 12 7 3 2 23—12 17
P-S-V. 12 7 2 3 41—22 16
AFDEELING V.
Ook hier wonnen beide degradatiecandidaten. Be-
Quick met 4—0 van G.V.A.V. en W.V.V. van Alcidea met
3—1, waardoor Be Quick de voorlaatste plaats aan Al-
cidcs heeft afgestaan. Veendam—Friesland 2—0 is van
geen belang.