llllllll Billis-
rtmit-
COÖPERATIE.
Uitgevers: N.V. vJi. TRAPMAN Co., Schagea
Eerste Blad.
Verlaging van de Wegenbelasting
gevraagd.
Donderdag 30 Januari 1930.
HAGS
73ste Jaargang No. 8604
COURANT.
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver
tentie!) nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst
POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20.
Prijs per 3 maanden f 1.65. Losse nummers 6 cent ADVERTEN-
TIcN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bevvijsno.
inbegrepen). Grnotere letters worden nnnr plaatsruimte berekend.
DIT NUMMER BESTAAT UIT TWEE BLADEN.
Op Woensdag 29 Januari 1930 had in het Noord-
'hollandsch Koffiehuis van Mevrouw Wed. L. Zwaag
opnieuw een cursusvergadering plaats van de Ver-
eeniging van Oudleeringen der Rijkslandbouwwin-
terschool te Schagen.
Als spreker trad op de heer Prof. H. A. Kaag te
Tilburg, die des morgens een voordracht hield over
„Coöperatie".
De Voorzitter, de heer K. Koster te Midwoud, heet
de aanwezigen welkom, in liet bijzonder Prof. Kaag,
die zoo welwillend was voor de Noordhollandsche
landbouwers een voordracht te willen houden. Prof.
Kaag heeft daartoe een tamelijke reis moeten ma
ken, doch was daartoe niettemin dadelijk bereid.
Misschien was het hem wel aangenaam, waar hij uit
Noordholland komt, nog eens onder de landbouwers
uit deze provincie te vertoeven en waar spr. ook uit
'de buurt van Hoorn komt, is het hem aangenaam
Prof. Kaag het welkom tc mogen toeroepen. Spr.
ihoopt, dat dc kennismaking van aangenamen aar 1
moge zijn. Spr. heet dan in het bijzonder welkom de
eerelcden, de leden van Hollands Noorderkwartier
en de gasten en geeft het woord aan Prof. Kaag.
Prof. Kaag begint met te zeggen, dat hij met ge
noegen de uitnoodiging van het Bestuur lieeft aan
genomen, ook omdat hij daardoor weer eens op zija
geboortegrond, Westfriesland, is gekomen. En die
geboortegrond gaat men eerst ten volle waardeeren
wanneer men er een tijd vandaan is. Spr. heeft nooit
veel moois in slooten en koeien gezien. Maar als men
dan in het buitenland vertoeft, dan kan men verlan-
.gen naar slooten en vette, dikke koeien.
Spr. zegt dat hij niet zoo zeer tot dc aanwezigen
zal spreken over coöperatie eu trust- en kartelvor
ming, maar m t de aanw ezigen over deze beide
vraagstukken zal spreken. Want de inleiding heeft
tot zwaartepunt de gedachtenwisseling, want spr.
hoopt dat dc aanwezigen uiting zullen govcn aau
- één der beste eigenschappen van het Westfricsche ras,
n.1. het critisch vermogen.
Vanmorgen zal spr. het hebben over coöperatie,
vanmiddag over trust- en kartelvorming in verband
met den landbouw. Twee vormen van organisatie, die
zeer veel verschillen in karakter, maar die toch
ook weer veel overeenkomst met elkaar hebben. Bei
den zijn ontstaan als een reactie in een tijd van wel
vaart 'en zoo groot mogelijke vrijheid. Beiden zijn
uit nood geboren, zijn een gevolg van ongunstige ver
houding.
De coöperatie is in principe blijven staan op den
grondslag van vrije concurrentie, zij heeft meer het
sociaal karakter gekozen; en daarnaast heeft de trust
vorming de bedoeling de vrijheid te beperken, heeft
zij een kapitalistisch karakter. En toch schijnt het
dat beiden hun karakter zullen vervangen, dat de
coöperatie een kapitalistisch karakter zal krijgen, de
trust daarentegen een sociaal karakter. Bij de coöpe
ratie is geen groote uniformiteit van vormen te con-
stateeren, een werkelijke definitie is aan coöperatie
moeilijk te geven. Het best is een overzicht van het
karakter van coöperatie te geven door te vertellen
van den groei.
Coöperatie samenwerken voor gemeenschappelijk
uitoefenen van een bepaalde functie. Zoo onderschei
den we samenwerking van consumenten winkelver-
eenigingen en bouwverecnigingen), daarnaast samen
werking van producenten (arbeidersproducenten of
ondernemers bij inkoop van grondstoffen of verkoop
producten) en ten der'.e samenwerking bij crediet-
wezen, de z.g. crediet-roöperaties.
Het land van de vp/bruiks-coöperaties is Engeland,
waar men een geheele omvorming van de maatschap
pij, een communistische hervorming door de coöpe
ratie verwachtte. ITet waren in 1S44 in Engeland 28
wevers die de eerste coöperatie in het leven riepen
en die het richtsnoer hebben vastgesteld, dat voor
de coöperatieve beweging van zoo'n groote beteekenis
is geworden: n.1. dat contant zou worden verkocht
tegen marktprijs. Dc risico's toch werden daardoor
beperkt. Het tweede principe was de verdecling van
de winst in evenredigheid van het gebruik. En ten
slotte kwam naar voren de wenschelijkheid tot het
vormen van kapitaal, ten einde in staat te zijn de
risico's te dragen. Een doel van de winsten zou wor
den ingehouden ter vorming van kapitaal. Dank zij
een voorzichtige bedrijfspolitiek, zijn de verbruiks
coöperaties in Engeland zeer sterk gegroeid. In 1924
telde zij 4.642.000 leden, met een totaal leden-kapitaal
van 174 millioen pond Sterling, en was een kapitaal
gevormd van meer dan 20 millioen pond Sterling.
De coöperatieve vereenigingen hebben zich gevormd
tot coöperaties van inkoop cn vanuit Engeland heeft
de beweging zich vrijwel over de geheele wereld ver
spreid, ook in Nederland. Spr. noemt als eerste coö
peraties in ons land die te Rotterdam, Zaandam en
Goes en.daarna de groote stichting „Eigen Hulp'' tc
Den Ilaag in 1877. Ook in ons land hebben de ver
bruikscoöperaties zich georganiseerd voor den gc-
meenschappclijkcn inkoop en is ontstaan de z.g. Han
delskamer.
Wat zijn de voordooien van verbruikscoöperaties?
Dat zij waarborgen dat aan de leden worden ver
strekt goede waren togen fatsoenlijken prijs en dat
de winsten ten goede komen aan consumenten. Daar
naast zijn ze zeer bevorderlijk geweest voor den con
tanten verkoop, terwijl ze door opleiding van de lei
ders veel hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van
de arbeiders. Zij hebben naast dc mogelijkheden ook
de moeilijkheden ondervonden. De organisatie heeft
ook gebracht verbetering van afzet der producten, wat
dus ook was in het belang van producenten.
Als nadeel noemt spr., dat vele bedrijfsleiders do
risico's hebben onderschat, dat vergeten werd dat
men aan prijsfluctuaties onderworpen was, dat er
in tijden van bloei tc weinig werd gereserveerd. Voor
al in 1920, toen de terugslag kwam, is dit tot uiting
gekomen. De voor dien tijd behaalde winsten waren
uitgekeerd, en toen de terugslag kwam, bleek men
niet in staat de verliezen te dragen. De vorming van
kapitaal en het voeren van een voorzichtige bedrijfs
politiek is dus zeer gewenscht, vooral omdat het ka
pitaal van verbruikscoöperaties zeer gering is. Aan
vankelijk waren de leden ten volle aansprakelijk,
doch dc meeste verbruikscoöperaties hebben dc aan
sprakelijkheid zeer sterk beperkt.
De coöperaties hebben ook indirect goed gewerkt,
omdat zij oorzaak waren dat de particulieren zich
voor een beteren afzet organiseerden en we kregen
groote winkelmaatschappijen, die de politiek der ver-
bruiksvereenigingen overnamen en dividend uitkeer
den of in den vorm van korting zulks deden. De raid-
denstanders kwamen in 't gedrang en ook zij gingen
zich meer en meer organiseeren, ja zijn zelfs ook
gaan coöpercercn, door gemeenschappelijk in te koo-
pen en reclame te maken.
Tot zoover over de verbruikscoöperaties.
Het land van de productie-coöperaties is Frankrijk,
de coöperaties van arbeiders, die gemeenschappelijk
produceerden. De meeste dier coöperaties hadden
geen succes, door gebrek aan leiding en kapitaal, het
meeste succes nog werd verkregen in de bouwvak
ken.
Van veel grooter beteekenis is de credietcooperatie,
speciaal voor den landbouw en het historisch land
daarvan is Duitschland. In 1846 is met dezen vorm
van coöperatie begonnen door Reichweise, toen de lan
delijke bevolking in nood verkeerde en die V>sn da
gelijksche levensbehoeften voor zoo billijk mogelijken
prijs beschikbaar stelde. Moesten daarbij oorspronke
lijk de mcergegoeden het benoodigde crediet verschaf
fen, later heeft men ook de minder gegoeden bij de
credietcooperatie betrokken, al bleven de meergegoe-
den een belangrijke rol spelen. Op grond van de aan
sprakelijkheid was de coöperatie in staat geld op te
nemen. Een andere man, die in Duitschland, terzake
de credietcooperatie kan worden genoemd, was
Schulze. Wilde Reichweise evenwel niets weten van
winstverdeeling en bezoldiging van ambtenaren.
Schulze daarentegen wilde dat wel.
De Reichweise banken hebben een groote vlucht
genomen en de gedachte die aan deze coöperatie ten
grondslag ligt,, wordt in ons land gevormd door de
boerenleenbanken. Ook hieraan lag ten grondslag de
gedachte om den boerenstand te verheffen door mid
del van een betere credietregeling. Spr. wijst er op
dat ieder lid hoofdelijk aansprakelijk was voor de
verplichtingen die de boerenleenbank had aangegaan,
boe die banken dienst deden als spaarbanken en de
boerenleenbanken van dat geld credieten verleenden
aan den landbouwer.
De boerenleenbanken hebben in ons land een groote
vlucht gekregen en men is overgegaan tot stichting
van centrale boerenleenbanken. Aanvankelijk was hst
de bedoeling één centrale te stichten, maar op het
laatste moment kwam er oneenigheid, n.1. over de
vraag op welke basis de vorming zou moeten plaats
vinden, in het zuiden van het land wilde men da*
niet alleen op de basis van de wet op de coöperatieve
vereenigingen, cn in het noorden wèl. Zoo zijn ont
staan de Centrale te Eindhoven en die te Utrecht en
het blijkt dat de scheiding aanvankelijk niet confes
sioneel was. Een geweldige ontwikkeling hebben de
beide centrales te zien gegeven. Voor die te Utrecht
werd bepaald de hoofdelijke aansprakelijkheid, welke
aansprakelijkheid later onbeperkt werd, in Eindho
ven had men de hoofdelijke aansprakelijkheid.
Dat de credietcooperaties meer geld ter beschikking
dienen te hebben, bleek wel in het zuiden, toen de
crisis bij de Hanzebank, het opvragen van gelden
bij de boerenleenbanken tengevolge had, en ook voor
enkele jaren terug te Utrecht, toen in verband met
den crisistoestand, geldnood was. De vraag kwam
dan ook aan de orde in hoeverre de Ned. Bank be
reid zou zijn om, evenals zij dat met andere bankin
stellingen deed, indien het noodig was, de centrale
boerenleenbanken zou willen steunen. Aanvankelijk
heeft de Ned. Bank ten aanzien van die eventueeie
hulpverleening een afwijkende houding aangenomen.
De president van de Ned. Bank oordeelde dat het
verschil tusschen debet- en credit-rente te gering was.
Spr. gelooft dat daarvoor een redelijke grondslag aan
wezig is, n.1. omdat de kosten aan de credietverlee-
ning verbonden, veel geringer zijn dan bij andere
banken, minder kosten voor bezoldiging, enz.
Daarnaast noemde de heer Vissering nog het be
zwaar van het geringe kapitaal der Centrale Boeren
leenbanken. Inderdaad is het kapitaal wel gering en
vormt het geen stootblok om de risico's op te vangen,
maar er staat tegenover, dat de risico's, die worden
geloopen, ook veel geringer zijn, dan bij andere ban
ken. Voor de crod ietwaardigheid behoeft men niet
zoo te vreezen, juist met het oog op de hoofdelijke en
onbeperkte aansprakelijkheid.
Toch moet men de nadeelen niet vergeten, als van
die aansprakelijkheid gebruik gemaakt moet worden.
Een zwak punt in de boerenleenbank is het geringe
kapitaal, al is het reeds veel beter dan het geweest
is. En ook dat de credieten een eenzijdig karakter
hebben, men is te veel gebonden aan het risico van
het boerenbedrijf. Als er een landbouwerscrisis, zou
voorkomen, zouden er waarschijnlijk ernstige moei
lijkheden ontstaan.
Het is dan ook ongetwijfeld van groot belang, dat
boerenleenbanken reserves vormen door het inhou
den van winsten, waarvoor de marge tusschen debet-
en creditrfente niet te gering moet zijn.
De ondernemers-coöperaties zijn voor den landbouw
van groot belang geweest. Er zijn verschillende vor
men, als: coöperatieve zuivelfabrieken, coöp. zuivel
fabrieken, coöp. aardappelfabrieken, coöp. veilingen,
enz. en deze coöperaties zijn van groote beteekenis
geweest bij de bestrijding van trusts en kartels.
Als eerste coöperatieve veiling noemt spr. die te
Broek op Langendijk, de verzendverecniging te Beem-
ster, en te Andijk en van welk groot nut deze vei
lingen zijn, weten de toehoorders nog beter dan spr.
Al zijn er dus aan de coöperatie veel voordeelen
verbonden, toch heeft zij geen geheele omvorming
der maatschappij, zooals de eerste coöperatoren hal-
den gedacht, teweeg gebracht, maar is de verbetering
slechts door geleidelijken, gestadigen arbeid verkre
gen, en juist in Noordholland is door dien nistigen
arbeid veel tot stand gebracht. Nog zeer veel zou over
de coöperatie zijn te zeggen, maar spr. herinnert aan
het Fransche spreekwoord: De kunst om alles te ver
tellen, is de kunst om allen te vervelen.
De discussiën.
Ook nu weer wordt gelegenheid gegeven om vragen
te stellen en opmerkingen te maken.
De heer Jm. Blaaubocr Gz.. Kolhorn, informeert
nader naar dc aansprakelijkheid van leden van boe
renleenbanken, hij dacht dat die te Utrecht niet an
dere was dan hoofdelijk.
Prof. Kaag verduidelijkt nader de beteekenis van
hoofdelijke aansprakelijkheid, zooals die ook bestaat
bij vennootschappen onder firma en waarbij een der
3 vennoten bijv. tenslotte voor het geheele te vorde
ren bedrag kan worden aangesproken. Bij onbeperkte
aansprakelijkheid kan men niet voor het geheele de 1
worden aangesproken. Spr. deelt verder mede, dat de
wet voorts nog kent dc wettelijke aansprakelijkheid,
de uitgesloten aansprakelijkheid en de gewijzigde
aansprakelijkheid.
De heer Ir. Veenstra^ Schagen, merkt op dat J?
hoofdelijke aansprakelijkheid wel is in het gemak van
den geldschieter, maar de moeilijkheid wordt ver
plaatst Immers als de aangesprijken persoon aan zijn
verplichting heeft voldaan, dan moet hij weer trach
ten het teveel betaalde deel van zijn medeleden terug
te krijgen.
Prof. Kaag beaamt dit.
De heer J. Best Nz., Berkhout, merkt op dat de
hoofdelijke aansprakelijkheid een belangrijk crite
rium is. Spr. dacht dat bij Utrecht die aansprakelijk
heid bestond en vraagt of ze dan gewijzigd is na de
wijziging van de wet op de coöperatieve vereenigin
gen in 1925. En waardoor, vraagt spr., zijn de moei
lijkheden bij dc Centrale te Alkmaar ontstaan?
Prof. Kaag deelt mede, dat de aansprakelijkheid da
teert van voor de wet op de coöp. vereenigingen en
bij de Centrale te Utrecht hoofdelijk was, bij die te
Eindhoven hoofdelijk en onbeperkt, bij die te Alk
maar hoofdelijk. Op de vraag hoe de moeilijkheden te
Alkmaar ontstonden, durft spr. geen antwoord ge
ven, daarvoor zou men de finesses moeten kennen
en waar er zooveel personen bij betrokken zijn, zou
het onverantwoord zijn er een antwoord op te geven.
De heer Best zegt dat hij bedoelt of de aansprake
lijkheid van de leden der boerenleenbanken anders
is geworden na de wijziging van de wet, of ze zijn
hoofdelijk en persoonlijk aansprakelijk.
Prof. Kaag zegt, dat bij de oprichting der Centra
les de aansprakelijkheid hoofdelijk was, maar daarna
is hot gewijzigd en dat heeft de splitsing teweeg ge
bracht.
De heer P. J. Waiboer, Anna Paulowna, vraagt of
het bezwaar van den president der Ned. Bank in
hield dat er teveel credieten werden verleend of te
weinig overwaarde, of was er te weinig kapitaal bij
d' boerenleenbanken? En is sindsdien de meening
van den heer Vissering gewijzigd?
Prof. Kaag doet uitkomen, dat als de Ned. Bank
een bankinstelling helpt, zij tot zekerheid óf effecten
in bewaring ontvangt óf promessen in disconto, cn
in dat laatste geval moet èn de Bank èn de cliënt
van de Bank verklaren de promesse te zullen aan
vaarden. En ten opzichte van een boerenleenbank
werd die regeling te omslachtig geoordeeld; een pro
messe van een coöperatieve boerenleenbank kan
moeilijk te innen zijn. Thans evenwel heeft de Ned.
Bank zich bereid verklaard eventueel de boerenleen
banken te zullen steunen.
De heer E. Dz. Govers, Alkmaar, wijst er op, dat
de Coöperatie oorzaak is geweest, dat een product
wordt gemaakt, dat anders niet gemaakt had kunnen
worden (zuivëlcoöperatie). Maar spr. vraagt zich af
of het brengen van een eenvormig product op de
markt nu niet tot gevolg zal hebben dat we behoefte
krijgen aan coöperatieve handelsvereenigingen? Spr.
vraagt ook of het niet gewaagd is, dat uitsluitend cre
dieten worden verstrekt aan eenvormige bedrijven, als
tuin- en landbouw en noemt als voorbeeld het cre
diet aan de wolindustrie, waardoor een debacle is
veroorzaakt. Is vereeniging met andere credietver-
ecnigingen niet noodig?
Prof. Kaag zegt, dat de coöperaties niet uit
sluitend behoeven te bestaan in juridischen vorra,
het kunnen ook N.V. zijn. Het gaat om samenwer
king van personen, niet van kapitaal. Dat er een na
der contact tusschen producent en consument bestaat,
kan wenschelijk zijn en spr. wijst op het belangrijke
werk van den F.N.Z. om de marktverhoudingen te
onderzoeken.
Waar de heer Govers wees op het eenzijdige crediet-
wezen, zal spr. het licht ook op een andere zijde moe
ten laten vallen. Het eenzijdige credietwezen heeft
dat groote voordcel, dat het bestuur van de boeren
leenbank de personen, aan wie de credieten worden
verleend, beter kan beoordeelen dan een bankier, de
bestuursleden kennen de positie van den cliënt. En
bovendien, de landbouw is nog uit verschillende een
heden samengesteld, de producten die geteeld wor
den, zijn niet dezelfde, verschil van risico is dus in
den landbouw nog mogelijk. Over een debacle bij de
wolbank kan men niet spreken, verlies is er niet ge
loden, het was hier een bijzonder geval.
Banken, die in een bepaalde richting zaken doen,
werken veelal gunstig, de middenstandsbank bijv.
heeft niet zoozeer geleden door credieten aan mid
denstanders dan wel door credieten aan groot-bedrij
ven.
De heer J. Dokter, Alkmaar, juicht het toe dat in
deze bijeenkomst gewezen is op de verhouding tus
schen de Centrale te Utrecht en de Ned. Bank. Ook
spr. oordeelt dat de boerenleenbanken er op uit moe
ten zijn haar kapitaal krachtig te maken. Spr. wijst
bijv. op de coöp. graanmalerijcn, die, nu de graanprij
zen gaan dalen, straks niet voldoende zullen kun
nen steunen, doordat in de goede jaren geen flinke
reserves zijn gevormd. Bij coöp. graanmalerijcn zal
het dus van belang zijn fondsen te stichten voor prijs
verschillen en gelukkig is er reeds een graanmalerij
die daartoo is overgegaan.
Prof. Kaag is den heer Dokter dankbaar voor diens
waarschuwingen. Ook spr. acht het van belang fond
sen voor prijsverschillen te stichten. Wij allen heb
ben de crisis van 1920 meegemaakt cn misschien
staan we wel weer aan den vooravond van een der
gelijke crisis. En het merkwaardige is, dat een crisis
venvacht wordt omdat in het komen van een crisis
een regelmatigheid bestaat, een crisis die zich om do
9 h 10 jaren herhaalt. Men is dan ook gaan sprc
ken van conjunctuurverloop.
De heer J. H. Vclders, Schagen, wijst er op dat dc
statistiek aantoont, dat ook in ons land de coöperatie
sterk is ontwikkeld, maar in hoofdzaak daar waar
nieuw ontgonnen land is en zich een nieuwe boeren
stand heeft gevestigd. Spr. gelooft in de coöperatie,
in de zedelijke verheffing die coöperatie ten grond
slag ligt en spr. oordeelt dan ook dat er veel meer
gecoöpereerd moet worden. Als voorbeeld noemt spr.
de verzending van eieren naar het buitenland. Maar
wat de coöperatie naar spr.'s mecning tegen houdt,
is het feit dat er tc weinig menschcn zijn, om als
leiders te kunnen optreden. Die menschen hebbe.i
te weinig kennis, zijn te weinig doordrongen van
de coöperatie-idee. Meerdere landbouwers zullen daar
om notitie moeten nemen van de ontwikkeling van
dergelijke krachten, opdat de centrale coöperatie be
ter tot haar recht komt.
Prof. Kaag onderschrijft dat de zedelijke verheffing
een basis is geweest, waarop de coöperatie is ge
vormd. Dat er zoo weinig goede leiders beschikbaar
zijn, wat vooral bij centrales wel gewenscht is, is
juist. En spr. zou dan nog op een eisch kunnen wij
zen, n.1. dat men voor die leiders dan niet tc karig
moet wezen wat dc salarieering betreft, want anders
worden die leiders weer weggetrokken door de groote
ondernemingen.
De heer P. Visser Az„ Wieringerwaard beeft wel
eens gehoord dat een plaatselijke boerenleenbank in
eigen omgeving zooveel mogelijk credieten moet ver-
leenen, want wanneer dan de Centrale in moeilijk
heden komt te verkeeren, za! zoo n plaatselijke bank
er beter voor staan dan een plaatselijke boerenleen
bank die in evenwicht verkeert.
De heer Dokter, Alkmaar, merkt op, dat een boe
renleenbank juist niet veel geld op hypotheek moet
verstrekken, want dan komt die bank vast te zitten.
Zoowel de coöperatieve bank als de Centrale moeten
zorgen dat haar geldmiddelen liquide blijven.
Prof. Kaag deelt mede, dat óf een bank geld geeft
aan de Centrale óf dat een bank geld neemt van de
Centrale, ieder blijft aansprakelijk. Maar niet is
er een onbeperkte aansprakelijkheid tegenover de
Centrale, doch ccn beperkte, n.1. naar de aandeelcn
die zijn genomen.
De heer Ir. Huisman wijst er op. dat uit het be
zwaar dat de Staatsbank aanvankelijk maakte om
eventueel de boerenleenbanken te steunen, niet moet
worden afgeleid, als zou de Coöp. Centrale Raiffeisen-
bank niet voldoende zekerheid bieden. Het is één van
de zekerste credietinstellingen die wij, boerenstand,
hebben.
Prof. Kaag acht het goed dat de heer Huisman
hierop wijst. Tenslotte hoeft elke onderneming risico.
Wel zal het goed zijn, dat de boerenleenbanken haar
positie zooveel mogelijk versterken.
Hierna wordt gepauzeerd.
Wordt vervolgd.
Door de besturen van A.X.W.B. en K.N.
A.C. De belasting brengt anderhalf
maal zooveel op als aanvankelijk was ge
raamd. Verlaging gevraagd met terug
werkende kracht tot 1 Januari J.1.
De besturen van den A.N.W.B., Toeristenbond voor
Nederland en van de Kon. Ned. Automobiel Club heb
ben een adres gericht aan de Ministers van Waterstaat
en van Financiën, met verzoek om vermindering van
de Wegenbelasting voor 'personenauto's cn motor
rijwielen.
Zij wijzen er op, dat in het oorspronkelijke ontwerp
Wegenbelastingwet een tarief was voorgesteld, dat ge
baseerd was op het gebruik, dat gemiddeld door de
verschillende categorieën van voertuigen van den weg
wordt gemaakt. Hoewel dit tarief dus op juiste begin
selen was gebaseerd, werden daarin niettemin tijden3
de behandeling van de wet belangrijke wijzigingen ge
bracht: Voor de autobussen werd het tarief vermin
derd met ongeveer 35 voor de vrachtwagens met
40
De opbrengst van de wegenbelasting was oorspron
kelijk geraaihd op ruim f 6 millioen en zou na de
aangebrachte verlaging van het tarief hebben bedragen
pl.m. 4.9 milllioen. De opbrengst heeft in werkelijkheid
in het eerste jaar bedragen pl.m. f 6% millioen en is
door de sterke toeneming van het aantal motorrijtuigen
gestegen tot bijna f 94 millioen in 1929.
Ook het tarief voor de gewone rijwielen is sinds de
inwerkingtreding van de Wegenbelastingwet vermin
derd van f 3 tot f 2.50. De opbrengst van deze belas
ting, die met de opbrengst van de wegenbelasting in het
wegenfonds wordt gestort, is ondanks deze verlaging
toch nog gestegen tot boven de oorspronkelijke raming
van 6 millioen, n.1. tot bijna f 64 millioen in 1929.
Alleen de oorspronkelijk in de Wegenbelastingwet
voorgestelde tarieven voor de motorrijwielen en voor de
gewone personenmotorrijtulgen zijn nog onverminderd
dezelfde gebleven als In het Ontwerp Wegenbelasting
wet en waar nu de opbrengst van de wegenbelasting
al zoo belangrijk nooger ls dan bij de invoering daarvan
kon worden verwacht en met reden mag worden ver
wacht» dat de groei nog voortdurend in sterke mate
zal toenemen, is naar de meening van adressanten de
tijd gekomen om voor de tot dusver ten achter gestelde
groepen van weggebruikers de bijdrage in de wegen
belasting meer in juiste verhouding te brengen tot die
van de overige groepen.
Op grond van deze overwegingen vragen adressan
ten te willen bevorderen, dat zoo spoedig mogelijk ari.'
3 van de Wegenbelastingwet, met terugwerkende kracht
tot 1 Januari J.1. In zooverre worde gewijzigd, dat dit
zal luiden:
1. De belasting bedraagt voor een vol jaar:
a. voor een rijwiel, waarop of waaraan een hulp
motor ls aangebracht, onverminderd de rijwielbelasting
f 2 (thans f 3).
b. Voor een motorrijtuig op twee wielen, niet val
lende onder de omschrijving van letter a:
Indien het eigen gewicht niet meer bedraagt dan
60 kilogram f 8 (f 10)
indien het eigen gewicht bedraagt meer dan 60 kilo
gram, doch niet meer dan 120 kilogram f 16 (f 20);
indien het eigen gewicht meer dan 120 kilogram be
draagt f 24 (f 30).
c. Voor een motorrijtuig op meer dan twee wielen,
niet vallende onder de omschrijving van letter a cn
ingericht voor personenvervoer:
indien het is ingericht voor het vervoer van niet meer
dan zeven personen, den bestuurder inbegepen, per 100
kilogram eigen gewioht f 5 (f 6 met een minimum
van f 48).