De inrichting van het
Gebouwencomplex.
Streven naar een onnoodig
besluit?
het droogproees
•eginnen. Zooals op de foto duidelijk is te zien, be
vindt zich onder de twee verticale kookketels een
horizontaal liggende ketel, welke droogketel is ge-
heeten en waarin men door middel van het openzet
ten van een schuif cle massa uit de kookketels kan
ledigen. In den droogketel, die door een anderen ke
tel omgeven is (dus weer een ketel met een dubbe
len wand) zit een roerwerk, dat in beweging wordt
gebracht zoodra de verbindingsschuif met den kook-
ketel wordt geopend. De massa wordt eerst nog ge
malen, alvorens het in den droogketel terecht komt.
Door het roerwerk in den droogketel wordt de
vleeschbrij rondgewenteld, terwijl tusschen den dub
belen wand heete stoom wordt gevoerd, die de
massa moet drogen. Bij goed-doorkookte vulling is
het drogen in ongeveer 2 uur na lediging van den
kookketel geëindigd. De duur van het drogen hangt
af van den graad van koken en de samenstelling
van het ruwe materiaal. De ervaring geeft hierbij op
den duur de noodige zekerheid.
Wanneer het drogen geëindigd is, kan de deur
van den droogketel worden geopend. Heeft men na
het stilzetten van het roerwerk vastgesteld, dat het
materiaal in het algemeen poedervormig is, dan stelt
men het roerwerk van den droogketel in de tegen
overgestelde richting in beweging, opdat deze gele
digd worde. De schoepen werken dan met hun schui
nen kant en schuiven het diermeel uit den ketel.
Het lijmwater, dat naar de lijmwaterindikker is ge
drukt, kan tegelijk met de andere massa worden
gedroogd, door het eenvoudig uit den indikker
hier wordt het vocht zooveel mogelijk uit het lijm
water verwijderd, zoodat een gelei-achtige massa
overblijft naar den droogketel te pompen. Do
droogduur wordt daardoor tot 3^ k 4 uur verhoogd,
waar echter tegenover staat, dat het diermeel in
waarde verhoogt.
Dit is de gehcele loop van 't proces. Het afgeschei
den vet wordt nog in het vet-klaartoestel verhit en
'met zout water begoten om er alle onzuiverheden
uit te verwijderen, alvorens het als technisch vet
in den handel kan worden gebracht.
Het vervoer.
Laat ons thans eens nagaan hoe de ophaaldienst
van het onschadelijk te maken materiaal is geregeld.
Zoodra in een gemeente, welke bij de Verwerkings
inrichting is aangesloten, een cadaver of een partij
afgekeurd vleesch e.d. onschadelijk gemaakt moet
worden, geeft de eigenaar daarvan onverwijld ken
nis aan de fabrieks-directie, hetzij telefonisch, hetzij
op een andere vlugge wijze.
Zoo spoedig mogelijk zal dan de fabriek het ma
teriaal komen halen en wel in auto's, die volgens
een bepaald ambtelijk voorgeschreven systeem zijn
geconstrueerd. Deze auto's zijn geheel van metaal en
de eigenlijke bergruimte is zóó geconstrueerd, dat zij
volstrekt waterdicht is, zoodat uitdruiping van smet
stof gedurende het vervoer uitgesloten is. De wagens
zijn verder voorzien van een lier, zoodat het cada
ver, indien dit noodzakelijk voorkomen moet wor
den, niet met de handen behoeft aangeraakt te wor
den. Op de fabriek kan het met hijschkranen ook
zoo naar boven worden getransporteerd. Het zij nog
opgemerkt, dat het cadaver na aankomst in het re
gister wordt ingeschreven (dus geen bonnenstelsel,
zooals ook wel toegepast wordt) en dat volgens de
inschrijving later ook de afrekening indien er iets
valt af te rekenen plaats vindt.
Aan de fabriek.
Aan de fabriek gekomen, rijdt de auto vóór de uit-
slachtruimte, waar het cadaver, ook alweer door
practisch aangebrachte hijschkranen, kan worden
gelost, behoudens natuurlijk in geval van besmette
lijke ziekte, waarbij gehandeld wordt, ats hiervoor
beschreven.
In het gewone geval wordt het cadaver na van de
huid te zijn ontdaan, in groote stukken gesneden,
welke dan in de extractorketels (de kookketels) de
bewerking ondergaan als hiervoor beschreven.
Hierbij dient opgemerkt, dat niet alle vleesch
vernietigd behoeft te worden. Na slachting
wordt het gekeurd en al naar gelang het wordt af-
of goedgekeurd, wordt het vernietigd of voor de
consumptie geschikt gemaakt.
Uit het feit, dat in den naam van de inrichting
ook voorkomt „Noodslachtplaats" kan worden afge
leid, dat op de fabriek ook noodslachtingen
worden uitgevoerd, terwijl eveneens wat de prak
tijk noemt „dunne" koeien aan de fabriek kun
nen worden geslacht.
Hygiëne bovenal.
Het is te begrijpen, dat in een inrichting als deze,
waar afgekeurd vee en vleesch wordt verwerkt, het
besmettingsgevaar lang niet denkbeeldig is en er
met het oog daarop de uiterst mogelijke hygiënische
maatregelen zijn genomen.
Overal en op elke plaats waar men komt in de fa
briek valt dit direct opde systematische hy
giëne voor personeel, product en omgeving. Dit is
trouwens een vereischte!, aangezien eventueele smet
stof op geenerlei wijze, noch tijdens het transport
of door het personeel, noch via afvalwater of dier
meel ook maar eenigszins verspreid zou mogen
kunnen worden.
Een voorzorgsmaatregel voor het personeel is, dat
een douche de gelegenheid voor ze biedt, om zich
grondig te reinigen.
Een andere, eveneens zeer belangrijke maatregel
is, dat het boen- en schrobwater van het dnreine
gedeelte (het gedeelte waar de eigenlijke verwerking
plaats vindt) afvloeit naar een ondergronds gelegen
reservoir of liever gezegd: ketel waarin het door
stoom boven kookhitte wordt gebracht (115 a 120 gr.
Het is dan gesteriliseerd, dus steriel (ongeschikt
voor ontwikkeling van bacteriën gemaakt). Ondanks
gaat men nog verder en pompt dit gesteriliseerde
vuile water op naar een aan den Noord-Oost kant
van de fabriek gelegen aparte inrichting, waar het
tegelijk met al het andere schrob- en boenwater uit
de fabriek nogmaals aan een ontsmettend proces
wordt onderworpen, om eerst daarna in de sloot ge
loosd te kunnen worden.
Ingeval een door besmettelijke ziekte gestorven
dier (practisch gesproken: miltvuur) wordt aange
voerd, dan gaat het cadaver oogenblikkelijk naar do
ketels, waar het in zoo weinig mogelijk stukken en
met „huid en haar" wordt vernietigd.
De transportwagens, en vooral in laatstgenoemd
geval, kunnen met stoom gereinigd worden, zoodat
ook smetstofverspreiding langs dezen weg practisch
gesproken is uitgesloten.
Be producten.
Tenslotte de vraag: welke zijn de producten, welke
de fabriek voortbrengt?
Beginnen we met 't eindproduct van het in de eign-
lijke verwerkingsinrichting onschadelijk te maken
materiaal. Bij de bespreking van dit gedeelte der fa
briek hebben we reeds gezien, dat we na de vernie
tiging overhielden: diermeel, lijmwater en vet. Het
diermeel wordt, na nog eenige bewerkingen te heb
ben ondergaan, in den handel gebracht als veevoer,
voornamelijk voor varkens en pluimvee. Het bevat
verteerbare eiwitachtige stoffen, extractief stoffen,
kalk-, phosphor- en andere minerale verbindingen,
benevens vet.
Het lijmwater kan, zooals we ook reeds gezien
hebben, aan het diermeel worden toegevoegd, waar
door het eiwitgehalte van dit laatste verhoogd wordt
De houdbaarheid van het diermeel wordt er echter
niet grooter door, dus wil men dit langer kunnen
bewaren, dan wordt het lijmwater er niet aan toege
voegd, wat dan eenigszins ten koste van het voe
dingsgehalte gaat. Al naar gelang er nu vraag is zal
er overigens met of zonder worden geproduceerd.
Als derde product noemden we vet. Dit is winstge
vend een der voornaamste producten van de fabriek.
Het wordt goed gezuiverd en dan als technisch vet
n den handel gebracht of aan de zeepfabrieken ver-
ocht.
Reeds hebben we aangestipt, dat niet alle vleesch
op de fabriek vernietigd wordt, maar dat er ook bij
is, wat voor de consumptie geschikt is en zelfs gelijk
waardig is aan het" vleesch in den vrijen handel. Dit
wordt bij de keuring vierkant gestempeld, zooals wel
bij de vakmenschen bekend zal zijn, terwijl het van
noodslachting afkomstige vleesch ovaal wordt ge
stempeld en aan de fabriek wordt gesteriliseerd. Dit
verlaat dus als gekookt vleesch de fabriek.
Het vleesch van die noodslachtingen gaat zooveel
mogelijk terug naar de gemeente, waaruit het afkom
stig is. Naar er geruchten gaan is de mogelijkheid
niet uitgesloten, dat een winkel den verkoop dezer
gekookte stukken vleesch ter hand zal nemen.
Dit is in korte trekken weergegeven, wat er bin
nen enkele dagen aan de Noodslachtplaats en Ver
werkingsinrichting aan de Menisbrug zal zijn te
Het gebouwencomplex daar binneri^de monumen
tale poort, welke toegang tot het terrein geeft, biedt
ons al direct het idéé van een werkelijke fabriek,
waar we binnenkort de bedrijvigheid hopen aan te
treffen, welke we er ons van voorstellen. Door de
op deze pagina voorkomende schetsteekening (die we
reeds eerder plaatsten) en de foto's van het inwen
dige van het gebouw op de voorpagina, worden wij in
dit' idee niet weinig gesterkt.
Architectonisch, zoowel in afwerking als in uit
voering heeft het gebouw ons al den tijd, dat wij het
hebben zien verrijzen, kunnen bekoren.
Aan de hand van de schetsteekening is gemakke
lijk na te gaan, hoe wij over de brug (rechts op de
teekening) op het terrein komen. Het is duidelijk dat
wij, links de brug overgaande, uit de richting komen
der gemeente.
Over de brug zijnde, vinden wij aan onze rechter
hand een drietal woningen van beambten onder één
dak, waarin gevestigd zijn de beide keurmeesters
Keetman en Wurkum en de slager Quax. Daarachter
't platte gebouw, dat in dien zin gewijzigd is, dat 't
één groote deur gekregen heeft, staat de garage waar
in de vervoerwagens e.d. zijn ondergebracht. Dat dit
vervoer niet gering belooft te worden, bewijst wel,
het feit, dat de inrichting haar eigen benzinepomp
heeft.
De overige gebouwen, die wij verder op de teeke
ning zien<- vormen tenslotte de eigenlijke fabriek.
Het ronde gedeelte bij den ingang wordt ingeno
men door rechts het kantoor en links het laborato
rium. De 3 deuren daar voor geven toegang tot de
slachtplaats, waar we tevens vinden de koelcel,
de koelmachine, het verkooplokaal-, voorts een af
zonderlijke varkensslachterij (in verband met de
groote dampvorming), een darmenwasscherij en al
dergelijke inrichtingen, welke onafscheidelijk aan
elke slagerij verbonden zijn, alleen wat meer geper
fectioneerd, waarbij van de nieuwste vindingen op
dat gebied gebruik is gemaakt Van dit laatste wil
len we bijv. noemen de „iuchtspoor" (zie de foto) die
het vervoer der geslachte dieren naar de verschil
lende afdeelingen niet alleen vlug, maar vrijwel zon
der veel krachtsinspanning mogelijk maakt.
Dat de hygiëne in deze inrichting voorbeeldeloos
is, behoeven we natuurlijk nauwelijks neer te schrij
ven. De waterkranen, op verscheidene punten aan
gebracht, zijn hiervan het beste bewijs. Het benoo-
digde water (en dit is uit den aard der zaak niet wei
nig) wordt betrokken van de waterleiding en uit
eigen installatie. Dit laatste is speciaal s p o e lwater
en wordt uit de sloot opgepompt, maar niet eer ge
bruikt dan nadat het door een inrichting een zekere
graad van zuiverheid verkregen heeft. De voortdu
rende aanwezigheid van stoom kan elk oogenblik
voorzien in warm water.
Tenslotte vinden we links boven op de teekening
het gebouw met het schuine dak de eigenlijk#
verwerkingsinrichting. Het voornaamste inwendig#
gedeelte van deze inrichting kunnen wij niet beter
weergeven dan door de foto op de voorzijde van deze
pagina, al zult U bij het eerste gezicht hoogstwaar
schijnlijk niet veel wijzer worden uit het netwerk
van buizen, kranen en ketels. Doch de beschrijving
zal U daarbij wellicht een handje helpen.
Verder vindt U in een daaraan grenzende ruimte
den stoomketel en wat verder in het ketelhuis van
een fabriek thuis behoort.
Hiermee is in ruwe trekken een beschrijving van
het in- en uitwendige van de inrichting gegeven,
aan het hoofd waarvan zal komen te staan de di
recteur, de heer P. de Boer, veearts te Schagen.
Verder is de adjunctdirecteur de heer Rempt, vee
arts te Nieuwe Nicdorp, administrateur de heer Joh.
de Veer te Schagen, de heeren Keetman en Wurkum
keurmeesters, de heer Quax slager en de heer J.
Lingeman, machinist.
Hiervoor schreven wij naar aanleiding van de ope
ning der „Centrale Noodslachtplaats en Verwerkings
inrichting in den Kring Barsingerho/ri", gesticht te
Schagen, dat er ook gemeenten waren die meenden
op andere wijze te kunnen voorzien in de vernieti
ging van afgekeurd vee en vleesch binnen hun gren
zen. Wij hadden daarbij op het oog de aansluiting
dier gemeenten bij de „N.V. Nod. Thermo-chemische
fabrieken" te Amsterdam, die voor hetzelfde doel een
dergelijke inrichting te Woerden (Zuid-Holland) den
ken te stichten en van daaruit heel de provincie
Noord-Holland dachten te bedienen. Dit zou den
gemeenten niets kosten!
Ofschoon dit ons op het oogenblik koud kan laten,
zijn wij toch nieuwsgierig in de toekomst daarvan de
resultaten te zien.
Zooals bekend heeft de oprichting dezer N.V. Ther
mo-chemische fabrieken de plannen van den „Kring
Barsingerhorn" voor een oogenblik in het honderd
dreigen te sturen, doch in den strijd, .die daaruit is
ontstaan, is de „Kring Barsingerhorn" overwinnaar
gebleven, waarvan het gebouw aan de Menisbrug
thans wel het beste bewijs is.
Wij hebben hierin nooit anders kunnen zien dan
een strijd tusschen de stad en het platteland, waar
bij de groote bladen als altijd er wel voor
zorgden der stad de handen boven het hoofd te hou
den. Want was het niet het „H a n d e 1 s b 1 a d", dat
in die dagen in een artikel de groote voordeelen van
de N.V. Thermo-chemische fabrieken deed uitkomen
boven die van de verwerkïngsinricbting, zooals men
die te Schagen van plan was te stichten?