VAN DIT EN VAN DAT
WEN VAN
WAT 5
Een paar groote
dwazen.
De „Deugniet".
De Wandelaar.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 8 Maart 1930. No. 8625.
Onze tijd van kracht en snelheid
Toont een schijntje meegevoel,
Want hij jaagt in al zijn felheid
Onbesuisd naar eigen doel.
Als beheerscher van de wegen
Maakt hij toeterend misbaar,
En negeert als nietigheidje
Steeds meneer de Wandelaar!
Dit product uit oude tijden
Heeft geen eigen loopbaan meer,
't Is 'n noodzaak'lijk kwaad geworden,
'n Lastig „ding" voor het verkeer,
Iets om stug te overrijden
Met een hopeloos gebaar:
„Kijk dan uit je stomme doppen,
„Jij, meneer de Wandelaar!"
Kom nïef <op de harde wegen,
Of je wordt opzij gezet,
Ga niet op de rijwielpaden,
Da's verboden bij de wet!
Op de bermen. langs de boomen
Loop Je nog het minst gevaar,
Want je moet geen branie schoppen
Als meneer de Wandelaar!
Langs het kantje van een slootje
Voert zijn ongewisse weg,
Of in knusse samenwerking
Met een stekelige heg.
Speciaal op modderdagen
Speelt ie 't overvloedig klaar,
Om brutaal beklad te worden
Als meneer de Wandelaar!
En wanneer ie onbezonnen
Soms z'n eigen wegen kiest,
Merkt ie vaak in doorsnee nauw'lijks,
Dat ie zóó het spel verliest.
Een verwoed en snuiyend monster
Drukt z'n botjes in elkaar,
Zorgzaam raapt men dan 't restantje
Van meneer de Wandelaar!
Zoo dringt het moderne leven
Al het oude dus opzij,
En de allernieuwste hulde
Komt bedenk'lijk naderbij...
Een bescheiden monumentje,
En ootmoedig leder jaar,
Twee minuutjes stilte voor den
Onbekenden Wandelaar!!
(Nadruk verboden).
Kort verhaal
Naar het Engetsch
van
LIONEL BROWN.
(Nadruk verboden.)
Dit is het verhaal van een paar groote dwazen, waar-
Yan ik er één ben.
Het was de dag nadat ik van een meer dan verruk
kelijke vacantiê thuisgekomen was. Iemand, die dage
lijks op een kantoor zwoegt, weet wat dat beteekent.
Om één uur ging ik een luchtje scheppen en uit narig
heid besloot ik bij Emerson te gaan koffie drinken. Het
leek wel of heel Engeland daar lunchte, want het was
er stampvol en ik was juist op het punt om weer weg
te gaan, omdat ik geen tafeltje kon bemachtigen, toen
Tim Lycett mij bij den arm pakte.
„Kom bij mij zitten, Ann", inviteerde hij, „ik heb een
tafeltje bij het raam.
Ik was zcoals te begrijpen, in een reusachtige lande
rige stemming en dus blij dat ik hem ontmoette. Tim
behoort tot het „vriend in nood"soort, een jongen waar
je op aan kunt met donker haar en donkere oogen.
Officieel is hij secretaris van.de Foljamb Engeneering
Co. (mijn oom's goudmijn, waar ik ook zwoeg), maar
eigenlijk komt al het werk op hem neer, want oom Fol
jamb doet ongeveer niets dan in zijn kantoor zitten mop
peren.
„Tim," begon ik, nadat hij de lunch besteld had, „ik
ben geruineerd!".
Hij grinnikte en vroeg een naderen uitleg.
„Ik moet twee en twintig pond hebben of ik ga dood!"
„Ga verder," moedigde Tim aan.
Ik ging verder en vertelde hoe ik in de vacantie de
Hardwicks aan zee- ontmoet had Gerald en zijn zuster
Muriel, vreeselijk gezellige lui! Ijt was eigenlijk een
beetje verliefd op Gerald geworden; ze inviteerden me
op hun fiat in de stad; het eenige vervelende was dat
ze dachten dat ik net zoo rijk was als zij. Niet dat ik
gedaan had alsof, maar een maand geleden was ik jarig
geweest en had een paar mooie jurken en luxe-schoen
tjes gekregen.
Op een avond, zette ik mijn verhaal voort, toen we
Vrij naar 'n Amerikaansch gegeven, bewerkt door Sirolf.
(Nadruk verboden).
Duizend dollar is geen kleinigheid, en toen de jonge
Marion Glenn een erfenis van duizend dollar kreeg, was
zij, evenals haar jonge echtgenoot, in de wolken. Als je
drie en twintig bent en haar man, Georgie was pas
vijf en twintig dan lijkt dit een reusachtige som.
Vooral als je zulk een bedrag nog nooit bij elkaar ge
zien hebt. Georgie verdiende een zeventig dollar in de
week, en zoolang ze getrouwd waren, was er, nadat de
huishuur, de leveranciers en de verzekering betaald wa
ren, nog niet veel overgebleven. Het spaarbankboekje
was nog volslagen blanco.
Natuurlijk sloegen ze aan het plannen maken, alsof de
duizend dollar er honderdduizend waren. Georgie luister
de toe, hoe Marion sprak van een spaarbankboekje met
duizend dollar er op, van een eigen huisje, ergens bui
ten, met een hypotheek erop natuurlijk, van spaarobli-
gaties en zoo. Ja zeker, het leek wel .of die duizend dol
ler er honderdduizend waren. Maar ten slotte deden ze
toch iets erg mals en overmoedigs, hoewel het heel be
grijpelijk is, als je samen nog geen vijftig bent: ze koch
ten een snoes van een auto'tje, een keurig donkerblauw
wagentje, omdat hun verlangen naar de vrije natuur,
naar picnics op heerlijke zonnige dagen, naar geluk te
groot was. En zoo bleef er van de duizend dollar niets
over. Ja, eigenlijk was dit Georgie's wensch geweest.
Hij had altijd zoo vreeselijk naar een auto verlangd.
Marion wist het. Het was de vervulling van een droom
van haar Georgie, waarvoor ze graag haar duizend dol
lar gegeven had. Ze had natuurlijk wel erg graag dui-
DE ROL VAN DE KAT.
(Hummel.)
Ik uou 't niet langer uit. Waarom
schreeuwt die kat zoo
Moeder, we spelen „sprookjes" en nu
moet de kat schreeuwen.
van een cabaretvoorstelling thuisgekomen waren, had
den we vingt-et-un gespeeld. Eerst had ik aardig ge
wonnen, maar toen kreeg Gerald de bank en ik heb nog
nooit iemand gezien die zooveel geluk had. Kort en goed
ik verloor twee en twintig'pond ik had natuurlijk
niet zooveel geld bij me. Maar Gerald was reuzen-ge
schikt; ik gaf hem een schuldbekentenis en beloofde
hem het geld te sturen zoodra ik thuis was. Het idee!
Ik verdien drie pond per week en daarvan moet ik le
ven. Moeder is weduwe zooals je weet en twee kleintjes
zijn nog op school."
„Weet je zeker dat er eerlijk gespeeld werd?" vroeg
Tim.
„Absoluut, als jij de Hardwicks kende, zou je er even
min aan twijfelen als ik.
„Ja, wat dan? Weet je wat: vraag voorschot op je sa
laris; je oom kan je dan iedere week wat inhouden."
„Wat ben jij een lieve ezel." gaf"ik ten antwoord: „je
kent oom toch immers ook! Bovendien als hij wist waar
voor het was, ging ik subiet de laan uit. Bedenk eens
wat beters, Tim."
Tim staarde uit het raam, totdat ik dacht dat hij me
vergeten was. „Houd je houd je van Hardwich?"
vroeg hij plotseling.
Ik had hem wel een draai om zijn ooren willen geven
maar iets in zijn oogen waarschuwde mij me bedaard te
houden.
„Ik weet het niet," stamelde ik „misschien hij is zoo
anders dan de meesten."
Tim keek weer uit het venster; toen zei hij opeens:
„Je hebt gelijk, Ann. Dat geld moet direct betaald
worden. Laat ik het je leenen."
„Jij?" vroeg ik verbaasd. „Ik dacht dat jij blut was.
Anders was ik er niet met je over begonnen."
„Ik ben ook blut maar het gaat toch wel", lachte hij
„Dan ga ik maar niet naar Jersey mijn familie in
Sheffield heeft me graag te logeeren en dat kost me om
zoo te zeggen niets, Daarom kan ik het je leenen."
Zijn toon klonk te onverschillig en ik wist bovendien
hij had krom-gelegen om voor een vacantieuitstapje naar
Jersey te sparen.
„Tim." verklaarde ik; „dat offer neem ik niet van je
aan, je kunt mij niet voor de mal houden. Ik vind je een
reuzenschat, maar dat doe ik niet"
Enfin, we kregen er ruzie om en den heelen weg naar
kantoor en later van kantoor en naar huis ruzieden we
verder, maar ik hield voet bij stuk en nam het geld niet
aan.
Den volgenden morgen, toen ik aan de schrijfmachine
zat, werd ik bij Oom Foljamb ontboden.
„Tel dit, Ann!" snauwde hij, terwijl hij zijn voorhoofd
afveegde. „Ik geloof dat ik mij vergist heb."
Ik telde de bankbiljetten en de zak met zilvergeld die
op tafel lagen en gaf hem het totaal op. Hij spuwde
haast vuur toen hij zei dat hij ook tot dat bedrag geko
men was en dat er twintig pond mankeerde aan wat er
had moeten zijn.
„Ik heb de Bank opgebeld," zei hij, „voor het geval
zend dollar op haar spaarbankboekje gehad, Daar had
z ij nu altijd van gedroomd, omdat het zoo'n heerlijk vei
lig gevoel gaf, en omdat de eerste duizend zoo ver
schrikkelijk moeilijk bij elkaar te krijgen zijn. En dan,
nu ja, ze had ook wel graag zoo'n mooie gladde ring
met één enkele klare, fonkelende diamant gehad. Maar
neen, het was goed zoo. Georgie was gelukkig en dat
was het voornaamste. En grootmoedig zei ze, dat de
auto net zoo goed van Georgie was, als van haar. Ze ge
noten kostelijk dat voorjaar. En ze zei er niets van, toen
Georgie langzamerhand begon met den auto te gebruiken
om er eiken dag mee naar kantoor te gaan. Als dat hem
plezier deed, had zij er vrede mee.
Pas toen hij 's avonds alleen begon uit te gaan, voelde
zij zich een beetje veronachtzaamd. En terwijl de maan
den voorbijgingen, meende ze langzaam maar zeker een
verandering in Georgie op te merken. Hij scheen aller
lei uitvluchten te bedenken, om 's avonds alleen met den
auto uit te gaan. Lange avonden zat Marion alleen. En
ze voelde, hoe langzamerhand het ongeluk haar bekroop.
De eenzame avonden werden tot folteringen. Hun aardi
ge hqisje werd een hel dan. Waar ze alleen was, met
haar pijnigende, angstige, ellendige gedachten. Terwijl
Georgie... Ze probeerde dan te lezen, tot hij laat in* den
avond thuiskwam, en hij haar op overdreven wijze be
groette, zoo, in haar oogen, overdreven lief deed, alsof
hij blijkbaar iets aan haar goed wilde maken, alsof hij
iets gedaan had, wat niet in den haak was. Neenee,
Georgie was een deugniet...
Zoo werd de auto, die ze gekocht had, om hun geluk
te verhoogen, alleen voor Georgie, de oorzaak, dat ze
hoe langer hoe meer uiteen dreven, dat de klove steeds
grooter werd, waarin hun geluk verzonken was...
Toen kwam er een avond, dat hij weer zoogenaamd
voor-zaken met den auto weg moest, en de eenzaamheid
van hun kleine woning haar te machtig werd. Ze verliet
haastig het huis, sprong op een tram, naar de stad,
om naar de bioscoop te gaan... Onderweg had ze een
vriendin ontmoet, die met haar meeging. En terwijl ze
op bet achterbalcon stond, en naar buiten keek, naar het
voorbijspoedende verkeer, smoorde ze opeens een snik
in haar keel, zoodat haar vriendin verschrikt opkeek en
zei: Lieve^Hemel, Marion, wat scheelt er aan, je ziet zoo
bleek als een doek! Wat heb je gezien?
Het was alweer voorbij. Ze glimlachte dapper, Marion
en zei met een vreemde, koude stem: „O, niets, Betty,
heusch het was niets."
Maar daar buiten, voorbij de tram, suisde een snoe
zige donkerblauwe auto. Georgie's auto. En naast Ge
orgie zat een jonge vrouw. In hun auto... in haar auto.
Die ze gekocht had, van haar geld om hun geluk te ver
hoogen. Georgie in haar auto, met een andere vrouw.
Georgie was een deugniet...
In de bioscoop werd het haar te benauwd. Zoodat ze
dolblij was, dat Betty de film vervelend vond en voor
stelde, midden in de voorstelling weg te gaan. Eindelijk
was ze weer alleen in hun huis.
Ze was heel bleek, toen hij laat thuiskwam, als ge
woonlijk, en haar zoo uitbundig lief begroette. Op zijn
herhaalde vragen, wat haar scheelde, gaf ze ternauwer
nood antwoord. Eindelijk zei ze sarcastsich, met trillen
de lippen: „Ik heb je gezien, vanavond, Georgie. Je bent
een gemeene deugniet. Je had een passagier bij je..."
LEEK OM LEER.
(Passtc^ Show.)
dat Lycett zich vergist had; maar ze zeiden dat hij het
gewone bedrag gehaald had."
„Waarom laat u hem niet even halen; hij gaat pas met
de trein van 11,20,"
Hij stuurde de boodschappenjongen op de fiets weg
en het duurde niet lang of Tim kwam in een nieuw
reispak het kantoor binnenwandelen.
„Ik begrijp niet dat er iets van gestolen kan zijn, me
neer," zei hij, toen mijn oom hem op de hoogte had ge
bracht. „Dan zou de dief de rest ook wel meegenomen
hebben."
„Waar is het ontbrekende, als het niet gestolen is?"
vroeg oom.
Tim fronste het voorhoofd.
„Waar hebt u de sleutels gelaten, nadat ik ze u gisteren
gegeven had, meneer?"
„In mijn zak gestopt natuurlijk." blafte mijn oom.
„Dacht je soms dat het mijn schuld was?"
„Ze lagen op de schrijftafel, toen ik er de post neer
legde om te teekenen," mompelde ik. „U was toen in
de fabriek."
„Kun je daar een eed op doen?" schreeuwde oom.
„Ja!" antwoordde ik kalm. „Iedereen kon door uw pri-
védeur hier binnenkomen, zonder dat er in het perso-
neclkantoor iemand het merkte tenminste iemand, die
met de situatie hier op de hoogte is."
Oom blies als een locomotief die op vertrekken staat
en greep de telefoon.
„Ik zal de politie ervan in kennis stellen!" brulde hij,
„Daar zal die dief voor boeten!"
Ik gaf Tim een knipoogje. Als oom zich zoo vreeselijk
opwindt, ziet hij er zoo ontzettend grappig uit.
Tot mijn verbazing knipoogde Tim niet terug. Hij gaf
mij een koelen blik en wendde zich tot mijn oom.
„Wacht u nog even, meneer", viel hij hem in de rede.
„Ik bedenk daar plotseling iets. Hebt u wel in mijn kan-
toorkas gekeken?"
We zeiden dat dit niet het geval was en Tim haastte
zich naar zijn kantoor. In twee minuten was hij terug
met een pakje bankpapier.
„Ik ben bang dat het mijn domme schuld is, meneer",
zei hij met een effen stem. „Ik heb deze gisteren in de
haast in mijn kantoor laten liggen."
Oom nam de bankbiljetten, telde ze en keek toen ijzig
op en knikte. „Het is twintig pond, meneer Lycett. We
zullen er maar niet verder over spreken, maar als jullie
jongelui eens wat meer aan je werk en minder aan
vacantie dachten, zou het wel zoo goed zijn."
Er viel een lange stilte; ik kookte inwendig van woe
de. Als ik bedenk hoe vreeselijk hard Tim werkt en hoe
veel hij oom uit de hand neemt, was het meer dan erg
dat hij zoo uitgekafferd werd om een kleinigheid. Ik wou
juist iets zeggen toen oom vervolgde:
„Gaat u nu maar heen meneer Lycett. Ik hoop dat u
een prettige vacantie hebt"
Tim zei geen stom woord en keek mij niet eens aan
toen hij wegging.
Moeder: Wat voer |e uit, met vader»
kleereD, Eddie?
E d d i eO, nu zijn we quitte, moeder.
Vader speelt al den heelen morgen met mijn
«.nieuwe spoor.
Georgie werd bleek: „O," stamelde hij beduusd, „dat
spijt me, ik had gedacht, ik... wilde..."
„Hou je excuses maar voor je, beste jongen. Ik begrijp
het zonder dat ook wel. Ik snap best, dat het je spijt,
dat ik je zag, dat begrijp ik best. In onze auto, in mijn
auto..."
„Maar vrouwtje, ik dacht niet... ik meende... dat je het
niet zoo erg zou vinden, dat je..." begon hij aarzelend,
nerveus.
„Niet erg vinden?" riep ze wit van woede uit „Niet
erg vinden? Haha, die is goed! Haha, nee, ik vind het
heelemaal niet erg, als mijn man mij bedriegt met een
andere vrouw, in mijn auto, nee, dat is modern, daar
moet ik zeker nog om lachen, nietwaar Georgie, deug
niet?"
„Marion!"
De kreet ging haar door merg en been, Het was als
de kreet van een gewond dier. Ondanks haar zelf
schrikte ze op, staarde in het nu star-bleeke ontdane ge
zicht van Georgie, die langzaam zijn hand uit zijn zak
haalde en iets voor haar neerlegde. Een boekje was het
Een spaarbankboekje. Automatisch nam ze het op. Er
stond duizend dollar op, en het boekje was op naam van
Marion Glenn. Ze bladerde het door. Telkens met bedra
gen van tien en vijftien dollar was de duizend bereikt*
De stilte was tastbaar. Eindelijk sprak Georgie, die
deugniet! Kijk, Marion, ik vond het prachtig, dat jq die
duizend dollar gaf, om den auto te koopen, voor jnij...
en toen dacht ik, dat ik er feitelijk best wat mee kon
verdienen, zonder dat je het wist. Ik wilde met den
wagen jouw duizend dollar terugverdienen, voor dat
spaarbankboekje, waar je zoo erg op gesteld was. Nou,
toen maakte ik een overeenkomst met een garage-hou-
Een week lang gebeurde er niets bijzonders. Ik was
er tenslotte toe gekomen om Gerald te schrijven dat ik
geen geld had en hem iedere maand twee pond zou stu
ren tot we quitte waren; ik schreef Muriel ook, maar
kreeg van geen van beide antwoord.
Tim schreef evenmin en ik had danig het land.
Een dag of tien na de scène over de vermiste twintig
pond riep oom mij weer in het privé-kantoor.
„Lees dat", brulde hij met uitpuilende oogen. „En zeg
me dan je meening!"
Hij smeet een groezelig velletje schrijfpapier toe, waar
op in slordige letters dit geschreven stond:
Den heer Henry Foljamb.
Geachte Heer,
„Als u dezen ontvangt, ben ik veilig weg. Ik wil U
zeggen dat ik dol ben op wedden en toen ik die sleutels
op uw bureau zag liggen. leende ik twintig pond van u.
U kon ze missen en ik kreeg de kans waarnaar ik zoo
lang verlangd heb. Ik heb ze op „Wandering Star" gezet
en een aardig stapeltje bankpapier gewonnen, redei#
waarom ik u de twintig pond hierbij retonrneer met
dank voor het gebruik. Ik ben op weg naar een nieuw
land en hoop even veel succes in het leven te hebben
als U.
Met beleefde groeten, Hoogachtend,
Joseph Salt."
Salt was de conciërge.
„Maar", hijgde ik, „Tim heeft die twintig pond in zijn
kas gevonden."
„Juist! En Salt geeft me twintig pond terug!",
schreeuwde hij, terwijl hij het bankpapier over de tafel
smeet. „Ik moet van dat gegoochel en geknoei niets
meer hebben op mijn kantoor. Waar is Lycett? Wanneer
komt hij terug? Ik moet het naadje van de kous weten!"
Met een schok stond de afschuwelijke waarheid voor
mijn geest en ik was te veel van streek om te spreken.
Tim die gezegde idioot moet gedacht hebben dat
ik ze weggenomen had en ze van zijn eigen geld ha<l
terugbetaald! Ilt had lust om te gaan gillen en den boel
kapot te slaan. Dus zoo'n mooi idee had hij van mij
dat hij mij tot zooiets in staat achtte! Ik was eenvoudig
dol van woede.
Oom praatte aan één stuk door, maar ik hoorde ntels
van wat hij zei. Ik zat op heete kolen tot het eindelijk
lunchtijd was en toen de fluit ging, holde ik weg om
te trachten Tim's adres gewaar te worden.
„Zijn adres is „de tuin!" antwoordde zijn kostjuffroA
glimlachend. „Hij is heelemaal niet op reis geweest, m)
doet hier een rustkuur. U weet dc weg wel." En ver
trouwelijk voegde ze er aan toe. „meneer is niks nie-
mandal in zijn humeur den laatsten tijd."
Het was een oud huis met een grooten. diepen, lom
merrijken tuin en toen ik met opgestoken zeil ove*
het grasveld liep, was ik verheugd dat Tim inderdaaê
behoefte zou hebben aan een rustkuur als ik mijn halt
gelucht had.