al
DE DRIE HANEN
j£ï"ó"" jtuooaij
JL_Z=S
ONS HOEKJE.
VOORONZE JEUGD
o
o
Op het kleine binnenplaatsje
Is niet zoo heel veel te zien,
Maar die twee hier op het plaatje,
Weten beter nu misschien.
En ze kunnen je vertellen
Van de zon en van de maan
En van al die mooie sterren,
Die er aan den hemel staan.
Want ze zien er al die dingen
Nog wel op klaarlichten dag,
Als geen enkel mensch het maantje
Of de sterrelichten zag
Kijk maar hoe ze bellen blazen,
Met die mooie kleurenschijn,
En ze weten ook heel zeker,
Dat de maan bewoond moet zijn.
In de zeepbel, die omhoog gaat.
Schittrcnd in het zonnelicht
Zien ze heusch waar, o zoo duidlijk,
Telkens weer een nieuw gezicht
H. H. de B.-L.
MIJN SCHRIJFTAFEL AAN HET
WOORD.
Né, maar, wat mij nu is overkomen, dat
moet ik jelui toch eens eventjes vertellen.
Je moet dan weten. In den linkerhoek van
mijn zitkamer, tegen de ramen aan staat
mijn schrijftafel. Over dien tafel moet ik
eens wat bijzonders meedeelen. 't Is die
zelfde waar al die verhaaltjes voor jelui
jongens en meisjes aan worden geschreven
en vandaag een dag na dat wonderlijk ge
beuren wat ik vertellen wil, schrijf ik aan
diezelfde schrijftafel dit verhaal.
Gisteren ben ik uit geweest,, ik had veel
zaken te doen. ik kom 's-avonds later dan
ik dacht thuis. Ik was zoo moe en ik denk:
Weet je wat, ik ga eens even lekker lui in
een stoel zitten, als ik dan wat uitgerust
ben neem ik een kop thee, want die thee
stond al op het lichtje te trekken. Daar
zorgt mijn hospita altijd voor. Jelui moest
eens weten wat een goede hospita ik heb.
Die zorgt altijd op tijd voor mijn koffie en
thee, maakt dat de kachel goed brandt en
mijn schrijftafel is opgeruimd, en daar kan
ik soms wat een rommel op maken. In denk
wel eens bij me zelf: „Ik begrijp niet hoe
iemand steeds maar weer met hetzelfde
geduld dat kan opruimen." Het geeft toch
niets, ik maak 't steeds weer rommelig.
Maar toch doet ze het, en mijn schrijfta
fel ziet er altijd patent uit.
Zoo van zelf kom ik weer op mijn schrijf
tafel terug, waar ik jelui van vertellen wil
de. Maar om het jelui goed te late be
grijpen, moet ik eerst wat over die tafel
zelf zeggen. Hij is een meter 19 centimeter
lang, 1 metev 18 centimeter hoog, 69 cen
timeter breed, en als ik het blad uitschuif
T centimeter breed. Dan zitten er voor in
aan de linkerkant twee open vakjes met een
laadje. In het midden een kastje en rechts
een kastje en rechts een la. In de linker
een kastje en recht een la. In de linker
bewaar ik wit papier en in de rechter al
de Jeugd Rubrieken die jelui altijd lezen.
Bovenop mijn schrijftafel staan een stuk
of elf boeken, en een tabakspot, want als
ik verhalen voor jullie schrijf, moet ik al
tijd mijn pijp aanhebben, dan kan ik beter
denken. Rechts staat een portret en in het
midden een lamp. Op het blad ligt een
vloeimap, een paar kalendertjes een heele-
boel potlooden ook roode en blauwe, een
stukje gummi, een paar brieven en een
doosje cigaretten. De verdere decoratie
wordt aangevuK door mijn onafscheide-
lijken aschbak die er staat met twee flesch-
jes inkt.
De schrijftafel zelf is geheel zwart bruin
gebeitst, en ik ben o zulke goede vrienden
met hem. Nu jullie goed weten hoe dit
meubelstuk e: u'tziet en wat er allemaal op
ligt en staat kunnen jullie dit verhaal ook
beter begrijpen. Het was noodig dit te ver
tellen, anders zou ik net zoo goed iets an
ders voor Jullie kunnen schrijven.
Ik ga in mijn stoel zitten en k'jk door
mijn oogharen naar het vuur dat onder het
kachelrooster zichtbaar is.
„Krik, krik", hoor ik in eens en vlak
daarop „krak, krak", wat zou dat wezen?
zeker een paar muizen achter het behang
en ik blijf rustig zitten. Maar tot mijn ver
wondering hooide ik weer „krik, krik".
..krak, krak". Nu harder en sterker dan de
vorige ketr. V-1 verbazing luisterde ik en
steeds ging het maar „krik. krik", „krak,
-ak". Dan v ar eens „krik krak", „krak
klik", krakkerdc krak krik krik. krikkerde
krik krak krak", steeds vlugger en vlugger.
Wat zou dat toch wezen! zou de kachel zoo
knetteren.
Né, dat bestond niet. Even daarna hoor
ik „Rikketik rikketik tak tik" en „rakkerde-
tak, rakkerdetak tik tik". Ik begreep er
nu heelemaal niets meer van, maar besloot
rustig te blijven zitten om te zien wat er
gebeuren zou. Het werd een formeel concert
„Rikkerdetak tik krak tik tik takkerdetik
tak krik krik krak en steeds vlugger en
vlugger. Ik kon het niet meer bijhouden
en werd erg nieuwsgierig wat of dat toch
wezen zou. Dat, krik krak tak krik tak rik
kerdetak krik krak ging zoo razend snel,
dat het op het laatst wel leek of iemand
heel vlug sprak en werkelijk, jongens en
meisjes, toen ik heel goed luisterde, hoorde
ik daar een stem zeggen: „Als jullie eens
wisten hoe ik in de wereld gekomen was,
en wat voor nut ik al voor de menschen
geweest ben". Ik hield mijn adem in. Het
geluid kwam van mijn schrijftafel, daar
was geen twijfel aan. Maar daar het pra
ten weer begon, luisterde ik scherp toe,
ofschoon ik nog niet begrijpen kon wie of
dat zou zijn. 't Beste was, maar kalm af te
wachten.
„U denkt toch zeker niet dat U alleen de
menschen van nut is", sprak een andere
stem, „zonder mij zoudt U nooit onder hen
verschenen zijn." „Hoor die nou", sprak
weer een stemmetje, „die denkt met
een grooten mond ons te overbluffen".
„Omdat U nu zwart is". „Dat ben ik niet,
ik ben blauw zwart en heet Talens". „En
wij dan en wij dan riepen 4 of 5 verschil
lende stemmen." „U moet allemaal niet
zoo'n verbeelding hebben. Zonder ons was
er niemand verschenen." „Toen sprak in
eens een zware stem: „Wat maken jullie
toch een ruzie en zijn jullie aan het kijven
Ik houd jullie in mijn laadjes verborgen.'
„O, né, alsjeblieft niet, né, né, dat niet,
we zullen nooit meer ruzie maken, maar
stop ons alsjeblieft niet in die zwarte la,
waar we nooit het licht zien, ach né, lieve
Mijnheer schrijftafel, doe dat niet".
„Als jelui dan ook geen ruzie meer maakt
want ieder is van evenveel nut. De een een
beetje meer, de ander een beetje minder.
We zijn allemaal geschapen om de men
schen tot heil te zijn. Ik maak toch ook
geen ruzie. Verbeeld je, anders zou ik den
geheelen dag wel kunnen kijven, want wat
ik al niet in mijn laadjes krijg dat is
vreeselijk, van alles. Het ergste zijn de be
lastingpapieren en die blijven er zoo ont
vettend lang in. 't Is gewoon onbetaamd,
ze denken zeker dat hun alles toebehoort.
Het meeste plezier heb ik in de Jeugd Ru
brieken. Iedere week verschijnt er een an
der en altijd zijn er weer nieuwe verhalen
in. Soms ook die hier geschreven zijn. 't Af
druksel staa' nog op het vloeiblad. Niet
waar mijnheer vloeiblad". „Soms", ant
woordde deze. ,,'t Is Zaterdag geweest moet
U weten en mijn baas", „onze baas" ver
beterde de schrijftafel, „onze baas dan,
hee't mij juist verschoond."
Nu begon ik er iets van te begrijpen.
Mijn schrijftafel en alles wat daar oplag
sprak. De potlooden, de inktkoker, het pa
pier, het vloeiblad, de boeken, alles was
druk met elkaar in gesprek en maakte ook
wat ruzie. Maar dat schijnt nu eenmaal
zoo te hooren.
Ik vond het toch wel interessant wat ze
elkaar te vertellen hadden en besloot om
maar eens goed te luisteren. Wie weet had
den ze ook nog wat van mij te zeggen.
„Ik sta hier al heel lang," begon de
schrijftafel weer. „Iedereen die een kamer
tje bij mij gehuurd heeft of op mijn blad
ligt heb ik zien komen. Ook de baas. Vroe
ger mijne heeren heeft men mij uit boo-
men gezaagd, daarna in het water gesme
ten en ben toen in ik weet niet hoeveel
kleine stukjes gehakt, getimmerd, gedraaid
en gevijld en gezaagd. Ik wist gewoon niet
wat er nu van mij worden moest. Die men
schen doen alles zoo vreemd en na maan
den van passen, meten, draaien, wringen
en vijlen" werd ik in elkaar geschroefd."
„Daar hoeft U nu niet om te lachen" sprak
de schrijftafel boos; toen een potlood een
onderdrukt kuchje liet hooren, het is vree
selijk genooor". „Ik lach niet", sprak het
potlood, „maar ik ben wat verkouden ge
worden. Gisteren heb ik den geheelen dag
in dc jaszak naast de vulpenhouder moeten
zitte en de baas ging overal heen. Door
regen en sneeuw, het woei en het hagelde,
't was vreeselijk. Eenmaal ben ik zelfs nog
toen de baas zich bukte om zijn schoen
vast te maken op straat gevallen in een
plas. De baas r.ag me niet eens, hoe ik ook
schreeuwe, hij hoorde me niet. Gelukkig
raapte een ander mij op en bracht me
terug. En toen was de vulpen zoo kwaad
omdat ik met modder zat." Natuuxhjk
dat is te begrijpen", merkte de inktflesch
op. „Het spijt me dat ik op het oogenblik
geen vuur in me heb, anders zou ik U
warmen". Waar kwam die stem vandaan?
Dat was warempel mijn pijj. op het
aschbakje die zoo sprak. „O, maar dan
heb ik niets gezegd" en de schrijftafel
kuchte. „Ik geloof warempel dat ik ook al
verkouden begin te worden".
„Gaat U nu verder met Uw verhaal mijn
heer schrijftafel", „en luistert U niet naar
de oude zeur van Mijnheer Potlood, die
heeft altijd wat", riepen nu een paar on
geduldige stemmen. „Wel nu dan. Ik paste
gelukkig overal en groote schroeven en spij
kers werden door mijn lijf gedraald en ge
slagen om mijn beenen en andere lichaams-
deelen goed vast te houden. Daarna werd
ik met bruine verf, de menschen noemen
HET DINER.
Meester Leeuw en ook z'n gade,
zijn getrouwe gemalin,
Zetten met een keur van gasten
t eens een feestdag plechtig in.
't Was nu juist 10 jaar geleden,
dat het echtpaar was getrouwd,
En 't had hen geen van beiden,
nog geen oogenblik berouwd.
Om het feest te saam te vieren,
gaven ze een fijn diner,
Warme biefstuk, coteletten,
En croquetten bij de thee
Ma Pauwin hield er een toespraak,
't klonk heel deftig en geleerd,
Drie hanen streden over den voorkeur, dien
zij bij de menschen genoten.
De huishaan nam het allereerst het woord
en zei „Ik vervang bij den buitenman de
klok; op mijn gekraai kruipt hij uit de vee-
ren en geeft 't werkvolk zijn taak op. Ook
voorspel ik *t weer en kijk dan, hoe alles zich
haast, om hooi en koren vóór 't onweer onder
dak te brengen. „Het éérste hanenge
kraai" dat noemen de menschen het aller
vroegste uur. In hun liedjes steken ze mij da
nig in de hoogte ,,'s morgens vroeg, als de
hanengekraai„Overigens leef ik met mijn
kippetjes op 't erf zoo genoeglijk en zoo pret
tig, dat ik niet graag met één van jullie zou
willen ruilen. Van den baas krijgen we nu
en dan lekkere versnaperingen en op veld en
in bosch vinden we meer dan wij noodig heb
ben".
Het haantje op den toren.
„Wat kraai jij van 't weer hernam de
weerhaan. Je schijnt het oude spreekwoord
niet te kennen, dat een loopje met je voor
spellingen neemt. Daar kun je althans uit
zien, wat men aan je voorspellingen hecht.
De landman verlaat zich dan ook liever op
mij. Meermalen per dag kijkt hij naar me op
en zet een vroolijk gezicht, als ik naar het
Oosten wijs. Komen de vacantiedagen aan,
en willen de stadsmenschen eens heerlijk
naar buiten, of maken de wandelaars plan.
eens een aardig tochtje te doen, dan zijn
aller oogen op mij gevestigd Naar mij be
paalt men tijd en duur der tocht mij be-
zelfs menschen die zomers verhuren, die
hechten meer waarde aan mij dan aan den
barometer. Als zij mij terdege geraadpleegd
hebben, maken zij hun voorbereidingen en
houden zich voor een druk bezoek gereed. In
het tegenovergesteld geval behoed ik hen
voor schade, zoo mijn heen en weergedraai
b. v. weinig goeds voorspelt. Al richt mijn
knarsende stem ook weinig uit, mijn klok is
des te duidelijker en helder. Vooral op Zon
dagen klinkt ze dubbel mooi.
Wie het won van de drie.
Een kleine jongen stond op het erf te spe
len en hoorde de hanen te keer gaan. In een
jogenblik had de rekel zich tusschen hen in
geplaatst met een stok, waarmee hij ze op
joeg, waardoor het geschreeuw nog veel
erger werd. Moeder keek om het hoekje van1
de tuindeur. Wat is er nu weer aan het
handje riep ze verschrikt.
„O ik zie 't al, m'n jongste spruit is weer
aan den gang die is weer „haantje de
voorste", natuurlijk l"
De hanen stoven weg ze konden niet ver
staan wat de vrouw zei en wisten evenmin,
dat de kleSie jongen het van hen allebei ge
wonnen had I
De B. L.
het: Hoe noemt men dat ook weer mijn
heer De Vries en Te Winkel?" Het laa'ste
was tot mijn dicf:onaire, die boven op de
schrijftafel stond, gericht. „Beits" noemde
deze zonaer oogenblik aa^e^n cp „O,
juist, Beits, dat zoo'n woord je zoo gauw
ontschieten kan. U is toch wel erg knap
Mijnheer"! „O, 't is mijn vak, zoo heeft een
ieder het ziji.e". „Heel goed opgemerkt,
maar om verder te gaan," ver 'olgde de
schrijftafel. „Toen ik dan mooi bruin was
werd ik voor een raam gezet, waar ik juist
in de straat kon kijken. Maanden bleef ik
daar staan. Ik kende de menschen op een
prik en wist precies hoe laat de bakker,
melkboer, postbode en slager voorbij
moesten komen. Veel menschen bleven voor
het raam naar me staan kijken, ik vond
het niets prettig zoo aangegaapt te wor
den. Maar eindelijk op een goeden dag,
daar komt deze baas aanstappe.. en koopt
me. Wat was ik blij. Ik nam afscheid van
al de stoeltjes, lampjes, tafeltjes en kleed
jes, waarmee ik voor het raam stond en
kwam hier in deze kamer. Dat is mijn ge
schiedenis. Ieder hier heb ik zien komen,
en wat een verhalen die baas niet aan mijn
blad heeft geschreven. Dat zijn altijd heel
gelukkige uren die ik dan met hem heb.
Ik weet nog heel goed dat de eerste waar
mee ik kennis maakte en die op mijn blad
werd gezet, mijnheer de tabakspot was.
Herinnert U zich nog wel?" „Ja zeker",
„zeker, dat weet ik nog heel goed." „Ja, en
de tweede dag heeft U nog zoo gehuild".
„Geen wonder", sprak de tabakspot nu. „Ik
was ook pas gekocht ik had maanden ge
staan iri een winkel met allerlei glas. Zelf
ben ik in Noord Brabant geboren. Daar
heeft men mij uit klei gemaakt. Toen ik
nog niet geheel droog was, krabbelde men
met een spijker letters in mijn lichaam".
„Wat is dat", vroegen allen nu als uit een
mond. „Daar staat „Stopt nog eentje" op
mijn lijf. Nu, daarna ben ik gebakken. Lieve
menschen wat was het warm in die oven.
't Was vreeselijk, maar mijn lichaam werd
wel steviger en vaster. Juist op het moment
dat ik van warmte dacht te springen haal
de een groote schop mij uit den oven en
daarna werd ik gepolijst en ben hier geko
men". Heeft U daarvoor gehuild?" „Ach
wel né, laat iemand dan uitspreken. De
tweede dag liet dt baas, toen hij mijnheer
Pijp stopte, mijn hoofd op den grond val
len en natuurlijk in honderden stukjes".
„Maar ik heb U toch maar mooi gehol
pen is het niet?" riep nu een benauwd
stemmetje uit een der laadjes. „Dat is mijn
heer tube Syndeticon, die daar roept", hel
derde de tabakspot op, toen ieder verwon
derd keek van waar het geluid vandaan
kwam. „Die heeft mij prachtig geholpen".
„Zeker mijnheer Syndeticon, ik ben er U
ook altijd erg dankbaar voor, 't lijkt zelfs
wel of mijn hoofd nu steviger is." „Ach en
waarom mag het laadje nu niet even open,
ik zal wel stil wezen", klaagde de arme tube
„Ik wist niet dat mijnheer tube Syndeticon
zoo nuttig was." begon nu in eens weer de
schrijftafel. „O ja," riepen nu een heeleboel
stemmetjes, „hij heeft zeer veel nut ge
daan. „O mijnheer schrijftafel, U moet zijn
geschiedenis beslist hooren". „Natuurlijk
moet U dat," begon nu in eens 't woorden
boek. „Als U eens wist mijnheer schrijfta
fel van hoeveel nut de kleverige inhoud
dezer tube het menschdom al is geweest en
welk een catastrophe de wereld-zou hebben
wanneer het niet bestond, dat is casueel."
„Dat is natuurlijk, mijnheer de De Vries
en Te Winkel, die daar spreekt", bromde
de schrijftafel, „spreek maar gewoon hoor,
die deftige woorden gelooven we wel, ge
bruik die maar als het noodig is. We we
ten heusch wel dat U uit's-Gravenhage",
en de schrijftafel prol erde dit woord zoo
deftig mogelijk uit te spreken, „komt". „U
is alweer abuis", ging 't woordenboek, zon
der acht te slaan op de booze woorden van
de schrijftafel verder. „Ik ben niet alleen
in de Residentie gemaakt, doch ook in de
academiestad". „Hoor es, hoor es wat 'n
deftigheid, zeg dan Leiden" riep nu de
schrijftafel werkelijk boos uit.
„Maak liever niet zoo'n ruzie, met al dat
gepraat blijf ik maar in het donker lig
gen", huilde de arme tube Syndeticon. In
hun woordenstrijd hadden ze allemaal de
arme lijmtube vergeten, maar nu kreeg
zelfs de schrijftafel medelijden met hem
.en ineens ging floep het laadje open. „Hè,
hé, gelukkig" zuchtte de tube," wat ben ik
blij dat ik even frisch kan adem halen, 't
valt nijt mee heeren en dames, om den
heelen tijd in zoo'n benauwd laadje te
moeten liggen. „Ik dank U vriendelijk mijn
heer, schrijftafel'. ,Geen dank,'antwoordde
deze op zijn beminnelijksten toon, „nu ik
dit alles weet zal het mij een waar genoe
gen zijn wat meer van Uw leven af te
weten".
„Ik besta uit een heeleboel deelen", be
gon de tube nu te vertellen. „Mijn lijf is van
lood, dat is een delfstof. Ik werd gevonden
en daarna gesmolten in een grooten oven.
Toen ik vloeibaar was werd ik Li een vorm
gegoten <,n nadat ik afgekoeld was, werd
ik eerst te koop gezet met een heeleboel
broertjes en zusjes. Daarna werd ik vol
gegoten met deze gom, die bestaat uit loei-
bare rubber en benzine. De menschen heb
ben daar een eigenaardigen naam voor.
Kunt U mij ook helpen mijnheer de Vries
en te Winkel want ik ben het vergeten.
„Ik zal even mijn buurman Koenen vra
gen", antwoordde deze, „want ik weet niet
precies wat U bedoelt". De beide woorden
boeken beraadslaagden even en eensklaps
riep de dictionnaire uit: „O, u bedoelt een
Chemische samenstelling", „verbinding kan
Iedereen zat stil te luist'ren,
en ze zei geen woord verkeerd
Pieteloet met 't bonte kuifje,
schreef de zinnen netjes op,
En de eend zat stil te schudden
met haar groenig-blauwen kop,
„Machtig koning sprak de Pauwin,
'k wensch u beiden veel geluk,
Sta mij toe, dat ik mij even
voor uw Majesteiten buk
Maar daar was ze véél te trotsch voor,
wijd sloeg ze haar vleugels uit,
Raakte daarbij een der ooren
van de lieve Leeuwenbruid.
Maar ze bleven even vroolijk,
vierden blij het heug'lijk feest,
Waarvan jullie in dit blaadje
nu ook de beschrijving leest
DE B.-L.
ook", sprak het woordenboek Koenen. „A<
ach, wat is er toch een geleerdheid in
wereld te koop." zuchtte de schrijftak
„Zucht daar maar niet zoo om, mijnhe
schrijftafel", sprak de kleine tube nu. „I
hoofdzaak is dat ik plak en dat doe ik. I
menschen koopen mij ten minste heel vei
Maar ik zal verder gaan. Daarna werd o
mijn, lijf een keurig papier geplakt met a
lerlei lettertjes er op, die worden gedru
maar hoe dat gaat en waarmee weet
niet." „Dat weet ik", begon nu in eens i
inktflesch te spreken. „Dat gebeurt op e<
drukkerij, maar van te voren moet m<
eerst inkt hebben, anders kan men ni
drukken. Ik word gemaakt uit gal-not*
en besta ook uit een Chemische samenstc
ling, want als ik vloeibaar ben, doen i
menschen looizuur en ijzervitriool do
mij heen. Dan heet ik, als dit
opgelost, ongekleurde inkt. hierna wor
blauwe aniline verf in mij opgelost en he
ik „Blauwzwarte schrijf inkt, en ik teeki
die letters en die letters vormen woordi
en die woorden maken zinnen en 4' zii
nen verhalen en die verhalen... Wo
den aan mijn blad geschreven'" "v> iel
schrijftafel in „en worden dooi' afg
vloeid" riep nu de hrijfmap uit. „Do
ons worden ze nagekeken", schreeuwdi
d woordenboeken, „Ik help den baas de:
ken", galmde de pijp op het aschbakje,
ik bewaar de tabak" zong de tabakspi
„en ik de asch die hij maakt" gilde
aschbak, „en wij verzenden de verhaler
riepen de enveloppen, „en wij betalen
port", riepen de postzegels. „Rik tik ti
krik", 't was een geschreeuw en lawaai vj
U welste, „schei uit, krak krak ik kr:
hoofdpijn", brulde de schrijftafel, „tikk
tikketik krak krak. „Neen. dan een tabl
uit mijn kokertje lachte aspirinetube
het laatje.
„Krak krak, zoo zien jullie, krak, kn
krik, krik, dat alles nuttig is een evenvi
nut op zijn tijd doet als het maar voor b
doel, waarvoor het geschapen is, gebrul
wordt. Dit he^ft mijn schrijftafel en al
wat daar op lig' mij geleerd en ik ben
heel dankbaar voor.
Nooit heeft mijn schrijftafel meer gespi
ken. Ook niet datgene wat er op ligt
staat. Maar het heeft iets tot mij geze
en ik hoop dat het ook wat persoonll
teger. jullie jongens en meisjes, die dit vf
haal lezen te zeggen heeft, krik, krak.
M. J. A. ART