VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT
De afspraak.
WARE WOORDEN.
Zevengebergte
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 22 Maart 1930. No. 8633.
Oudste.
Vroegwijs kindje van 't arm'lijk gezin,
Verkommerd plantje van 't eerste begin,
Voor jou is de wereld zoo klein, zoo klein,
Omdat er maar enkel je zorgjes zijn,
Je zorgjes om dit, je gedachtes aan dat,
Jij, die geen jeugd en geen blijdschap had!
Je vader was arm toen j' als eerste kwam,
En het leven bezit van jou leven nam,
Je moeder zoo zwak en zoo uitgeput,
Toen jij in haar armen was ingedut,
Zoo troost'loos alleen in haar schamel bed,
Waarvoor geen wiegje was neergezet,
Geen luiermandje met kleertjes stond,
En waar haast je mondje geen voedsel vond.
Jij werd geboren uit een tekort,
Dat later al grooter en grooter wordt,
Totdat je ook eens als je moeder zult zijn,
Geboren ver van de zonneschijn!
Nu benje vroegwijs en je praat en praat
Met moeder moe met een zorg'lijk gelaat,
Je hebt geen begrip van een zorg'looze jeugd,
Wie leerde jou ooit de lach van de vreugd?
Je schooltje en alles ging tobbend voorbij,
Je was zoo alleen in de maatschappij,
Je wist, dat je hulp'loos en haveloos was!
Zóó heeft er het leven je wijsheid geleerd,
d' Eenzijdige wijsheid van hem, die ontbeert,
Die voelt, dat hij schuchter de aren leest,
De luttele kruimkens van 't levensfeest,
Die dankbaar moet zijn. voor hetgeen men geeft,
En in de schaduw van anderen leeft!
Vroegwijs kindje van 't arm'lijk gezin,
Jij ging veel te zwakjes de wereld in,
Want zij, die je vormde, verkeerde in nood,
Ze had soms geen kleeren, geen warmte, geen
brood!
Je moeder was eens als 'jij, een kind,
Dat nergens de volheid van 't leven vindt.
En dit is het droeve van heel je bestaan,
Waarin reeds je jeugd is ten onder gegaan:
In zorg zag je 't eerste levenslicht,
In zorg sluit je later je oogen dicht!
Maart 1930.
KROES.
(Nadruk verboden.)
Een schip kan niet twee kapiteins hebben.
o
Hoe het levensbootje ook gehavend wordt, door stor
men wordt, geteisterd, de herinnering aan een gelukki
ge jeugd zal immer de klip blijven, waarop in later
leven gedachten stranden; gedachten aan moederlijke
liefde, aan vaderlijke goedheid' en zorg.
o
Schoone titels zijn bij veel lieden, evenals etiquetten,
eenvoudig opgeplakt.
Van en
om het
door
M. VISSER.
II
Van den Drachonfels, ook al als terrein van
krachtproeven van den held Siegfried genoemd,
hij sloeg daar o.a. een aambeeld in den grond, dat
niemand nu meer vinden kan, voert het Nachte-
galendal naar Königswinter. Het Nachtegnlendal.
Ken mooie legendp is aan dien naam verbonden.
Bernard van Clairveaux predikte den tweeden kruis
tocht en verbleef daarvoor ecnigen tijd in het be
roemde klooster Heisterbach. In zijn godsdienstige
overpeinzingen werd hij daar meermalen gestoord
door het gezang der nachtegalen lang niet zeld
zaam in de boschies van Heisterbach. Wat deed de
heilige nu? Hij wees den nachtegalen een andere
woonplaats aan en wel een heel mooie, een dal op
een uurtje afstand van het klooster aan den afhang
van den Drachenfels. het Nachtegalendal. Wie ooit
dit dal doorwandelde, of eens doorwandelen zal,
moet den heilige nog prijzen dat hij den liefsten
zanger onder de vogels zoo n heerlijke woonplaats
heeft gegund.
Het klooster Heisterbach. waar de heilige Bernard
van Clairveaux logeerde, was gesticht door monni
ken, die op den Petersberg woonden Het was op
dien berg echter koud en ruw en onherbergzaam.
Met toestemming van hun overste verhuisden de
monniken daarom naar een beleie plaats.
Zochten ze dien zelf uit?
Neen de legende vertelt dat ze een ezel in
1191 lang zoo dom niet als ze nu genoemd worden
Gelukkig de vorst, gelukkig de mensch tusschen wiens
willen en doen, waar de hartstochten in 't spel zijn,
tijd is voor den raad eens goeden en wijzen, plaats is
voor het Woord van God.
o
De vroolijkheld der lichtzinnigheid verwarmt niet,
wekt niet op. De blijmoedigheid van den ernst heeft
een verheffende en bezielende kracht.
o
Een goed woord gaat van hart tot hart, een kwaad
van mond tot mond.
o
Willen is streven, maar moeten Is plicht,
Blijv' steeds ons willen naar 't moeten gericht
Een oorspronkelijke schets door SIROLF.
(Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden.)
Kijk, daar staan we nu op dat kale oorlogskerkhof,
ergens in de buurt van Verdun, in Noord-Frankrijk.
Het ligt er heel stil, alsof de menschen het maar
wat achteraf hebben weggestopt, om niet steeds er
aan herinnerd te worden, dat daar, onder al die
reöhte houten kruisjes, honderden en duizenden jon
ge kerels liggen, die hun leven ten offer brachten
aan een idée. In vele gevallen nog een valsche idéé,
opgezweept door opgeblazen krantengezwets van lui,
die veilig en wel duizenden kilometers van het front
zaten, en brallende redevoeringen hielden over de
schoonheid van het sterven op het veld van eer. Of
schoon er weinig schoons is in een door granaatscher
ven opengescheurde buik, of bloedige stompen van
afgescheurde beenen en armen, of in het doodsge
rochel van jongens, die door stikgas dagen achtereen
liggen te stikken in helsche benauwdheid. Maar
daar wilde ik het heelemaal niet over hebben. Kijk,
op dat dwaze kerkhofje komt bijna geen sterveling.
Hoogstens een enkele keer een vreemdeling, een En
gel schman of een Amerikaan, een verwant van één
van die jongens, die daar liggen Zie nu eens,
daar bij één van die kruisjes, met een nummertje
en een naam er op, staat een meisje, een jonge
vrouw. Die komt hier wel meer. Dat is te zeggen,
minstens ééns per jaar, in den zomer, tegen dat de
zon begint te dalen. Ze staat roerloos bij het kruisje,
met een weemoedigen glimlach om haar mond, en
haar mat-bleeke gelaat van knappe jonge vrouw is
half opgeheven, alsof ze in aandacht te luisteren
staat, naar wat de wind suist door de korenaren van
gindsche akkers waar jaren geleden het gerochel
der stervenden en het afgrijselijk gehuil der ver
minkten opsteeg Nu gaat ze heen, langzaam, in
gedachten verzonken Laten we nu eens gaan
kijken, wat er op dat kruisje staat. Een nummer,
en een aanduiding van een regiment, Nu ja, dat heb
ben ze allemaal. En een naam: J. E. Stratford. Zoo
zoo, dus dat is Stratford. Twintig jaar was hij, toen
hij sneuvelde. Ik wed, dat hij Jimmy heette. Ja, Jim-
my, er schuilt heel wat leed in dat doodgewone hou
ten kruisje van je. Van je vader en je moeder, en
met hun kerkschatten bevrachtten en waar dat
dier zich het eerst zou neervlijen zouden ze hun
nieuwe woonplaats vestigen. De ezel wandelde den
kouden berg Af en legde zich beneden in een schoon
keteldal neer in de schaduw van een prachtigen
beuk aan den oever van een frisch helder heekje.
Dè,èr stichtten de monniken hun nieuw klooster
Heisterbach, heister (beuk) en beek.
Mooie legende, niet?
Aan dat klooster Heisterbach is nog een andere
legende verbonden, We drukken die over uit een
Schager Courant van het jaar 1907, waar ze in de
volgende dichtregelen te lezen staat:
Een monnik van het klooster Heisterbach
Doorwandeld' eens des wouddals verste oord.
Hij peinst wat d'eeuwigheid wel wezen mag
En vorscht daar naar in Godes heilig woord.
Hij leest wat Petrus, de apostel zei:
„Den Heere is één dag als duizend jaar
En duizend jaar gelijk één dag". Doch mij,
Peinst 'smonniks brein, is "t raadsel nog niet klaar.
En hij verdwaalt al denkend. Voor zich uit
Ziet hij niet, hoe zich 't bosch allengs verdicht.
Eerst als der vromen vesperklokke luidt
Herinnert zich de monnik zijnen plicht.
Hij snelt terug, gedenkend 's kloosters wet.
Een onbekende opent hem de poort.
Hij wil wat vragen, maar verhaast zijn tred,
Wijl hij van ver reeds 't koor der Broeders hoort.
Vlug treedt hij naar zijn stoel Verbaasd ziet hij
Een vreemde weer, die snel zich tot hem wendt.
Hij overziet der Broeders lange rij,
Maar niemand ziet hij bij hen, di enhij kent.
Verbaasd zien ook de Broeders naar hèm om.
Men vraagt zijn naam, zijn d^el en wat hij deed.
Hij spreekt - daar fluistert men in 't heiligdom:
„Geen hier sinds driemaal honderd jaar zoo heet".
van dat meisje, van daarstraks. En zoo zijn er nu
honderdduizenden, nee, millioenen hartbrekende, el
lendige histories van leed en vertwijfeling en gebro
ken harten en levens, allemaal verbonden aan zulke
houten kruisjes op verre oorlogsgraven. Maar ja, die
zijn nu eenmaal niet allemaal te vertellen. Alleen
die eene van Jimmy, die is aardig Hoor maar
eens.
De zomer van 1906 was heei erg heet. De zon-
doorgloeide lucht stond te trillen boven het groene
gras van een prachtige, glooiende weide, op het land
goed van Graaf Stratford, in Kent. Kinderen speel
den een heerlijk spel in het prachtige groene gras,
waarin hier en daar een machtige oude boom prijk
te. O, zie eens, ze hebben soldaatje gespeeld. Jimmy
is als een moedige held op het veld van eer geval
len. Hij weet precies hoe het gaat, natuurlijk, als
je tien jaar bent. Hij heeft zijn nieuwe buks in het
gras geworpen, heeft „Ik ben dood" geroepen, en is
toen voorover in het gras geduikeld. Zijn vriendje
Harold houdt de wacht bij hem. En daar, die don
kere krullenbol, dat meisje met haar bruinverbran
de gezichtje, is van het Roode Kruis. Dat kun je
trouwens wel aan den witten lap om haar armpje
zien. Ze is hee-l ernstig en kijkt een beetje angstig
naar Jimmy, die zich doodstil houdt. Daar komt
Margaret aangedraafd, ze sleept een paar stokken
met zeildoek ertusschen gespannen, achter zich aan.
Margaret is de verpleegster. En ze commandeert da
delijk: Jimmy moet naar het gasthuis, op de draag
baar". Jimmy wordt op het zeildoek gerold. Met
groote ernst bindt Margaret een groote witte hand
doek om Jimmy's hoofd; Jimmy, hoewel dood, veegt
even met een knuist over zijn gezicht, omdat Mar-
garet's korenblonde pijpenkrullen hem in het gelaat
kriebelden, toen ze zich over hem heenboog, om hem
met moederlijke teederheid te verbinden. „Stilliggen,
Jimmy!", roept Margaret, „want je bent echt dood!"
„Ja, maar je kriebelt me zoo, met je haar", mop
pert Jimmy, de doode.. Hij ziet er voor een doode
nogal gezond uit. Zijn gezicht is vuurrood van de
hitte, vanwege het dikke verband om zijn hoofd. Zoo,
nu gaat de stoet naar het gasthuis. Het vriendje
draagt vooraan, Margaret achteraan. Het gaat moei
lijk, want Jimmy is zwaar, en ze zijn allemaal nog
zoo klein. De donkere krullenbol loopt ernaast en
houdt krampachtig Jimmy's hand vast. De stoet
stokt even. „Daisy, laat Jimmy zn' hand los, hier,
draag jij maar. Zoo. Ik moet Jimmy zijn hand vast
houden, want als we groot zijn, gaan Jimnfy en ik
trouwen, hè Jimmy?" „Ja, Margy", zegt de doode,
terwijl het zweet hem op het gelaat staat. Nu loopt
het vriendje weer vooraan, de donkere krullenbol
achteraan, en Margaret ernaast, met Jimmy's vuile
jongensknuist in haar handje geklemd. En ze schudt
haar blonde krullen en loopt trotsch naast de baar,
met die doode Jimmy. Ze spelen verder onder een
dikke eikenboom is het gasthuis
De zomer van 1918 was heel erg heet. De zondoor-
gloeide lucht stond te trillen boven de dorre, woeste
vlakte, bezaaid met granaattrechters, ergens vóór
een loopgraaf, in Noord-Frankrijk. Als de zon gaat
dalen, en de schemering over de aarde zich spreidt,
flitst het hier en daar onheilspellend op, het begint
te donderen en te razen en te gieren qn te huilen,
de hel braakt vuur en lood en staal uit, dood en
verderf, nameloos leed en smart Er is een jonge
Britsche soldaat gevallen. Niks bijzonders. Zoo gaan
er eiken dag aan alle fronten duizendenNu ja,
maar dit is Jimmy Stratford. Jimmy, de moedig©
Dezer dagen werd op feestelijke wijze het 12.5 jarig jubileum herdacht van het
Vereenigd Rotterdamsch Hofstad Tooneel met een opvoering van De keizer van
Amerika", waarna officieele huldiging plaats vond. In het midden (met sik) de di
recteur Cor van der Lugt Melsertmet rechts van hem zijn echfgenoote Annie van Ees.
„De laatste van dien naam" vervolgt men dan
Was door des duivels twijfelgeest verstrikt
Verdween. Geen koos den naam van dezen man
Ooit na diens onheil weer." Ziet, hij verschrikt.
Hij noemt den naam zijns abts, hij noemt het jaar.
Men vindt in 't oudste boek dien naam alleen.
Toen werd een wonder Gods den monnik klaar:
Hij is 't, die voor drie eeuwen hier verdween.
Ha, welk een feit! Plot? grijst zijn donker haar.
Hij zinkt terneer, tot scheiden thans bereid,
En stervend zegt hij tot de Broederschaar:
„God is verheven boven oord en tijd."
„Wat ik niet vond maakt mij dit wonder klaar.
Geen uwer, Broeders, die meer twijfelen mag;
Den Heere is één dag als duizend jaar,
F.n duizend jaar zijn hem gelijk één dag!"
(Naar Wolfgang Muller.)
Een andere lezing van deze legende laat den mon
nik een vogel volgen, die hem, van tak op tak sprin
gend, in het dichtst van het woud brengt, waar hij
zich nederzet oin te luisteren naar den wonderen
zang van het dier en te kijken naar de heerlijke
veerenpracht waarmee de zanger getooid is. Meer
dan driehonderd jaar bleef de monnik zoo zitten eer
hij, door de vesperklok tot de werkelijkheid terug ge
roepen, opstond en naar het klooster wederkeerde.
Aan den Nonnenstromberg en den Löwenburg
knoopen zich sagen en legenden vast uit den tijd der
kruistochten Als de maan schijnt ziet men in de
lichte nevelen, die de top van den Löwenburg om
hullen de figuur van een treurende jonkvrouw, die
nog altijd wacht op de terugkomst van haar bruide
gom, die met zooveel andere ridders naar het Hei
lige land trok, maar niet wederkeerde. In het rui-
schen der boomen boort men in zulke maannachten
de jonkvrouw zacht klagen en zuchten om haar ver
loren geluk. Haar golvend haar wordt dan licht
door den wind bewogen en haar beweende oogen
blikken diep in het hart van den mensch, die het
waagt in zulke nachten den berg te beklimmen. Im
mers vlecht zij zich weer nieuwe bruidskransen,
maar geen meisje uit het Zevengebergte zal het wa
gen er een op te rapen of aan te raken als zij die
voor haar voeten op den berg ziet liggen. Ze brengen
onheil aan.
Op den Nonnenstromberg is een verborgen graf,
waarin het doode, maar niet vergane lichaam rust
van Mathilde van Argenfels.
De bevolking spreekt nog van de wonderen, die er
vroeger bij dit graf gescheidden. Jammer, dat men
het maar niet rtieer vinden kan. Mathilde van Argen
fels leefde langen Tijd met haar zuster Bertha ver
scholen in een diepe spleet van den berg. Zij hadden
moeten vluchten voor de vijanden van hun vader,
die zijn burcht hadden verbrand en den ridder zelf
nadden gedood. Bertha was de bruid van Diether
van Schwarzcneck toen deze werd opgeroepen om ter
kruisvaart te gaan. In het Heilige land werd hij ge
vangen genomen en zuchtte hij jaren in den kerker.
Verlost door de Christenen, ijlt hij naar het vader
land terug om zijn bruid weer te zien en haar naar
het altaar te geleiden. Hoe vond hij daar alles ver
anderd. De burcht Argenfels vernietigd, de slotheer
gedood, zijn dochters verdwenen. Niemand kon
Diether inlichten over de verblijfplaats of het lot van
bruid en zuster. Troosteloos dwaalde de ridder rond,
reden waarom hij eindelijk besloot in het klooster
verzachting te vinden voor zijn smart.
Tevoren ging hij nog eenmaal ronddwalen door de
streken waar hij zooveel zoele uren met zijn bruid
had gesmaakt Plotselingeen kreet! Twee
woorden: Diether! Bertha! De geliefden hadden el
kander weergevonden. Gol had een einde aan hun
beproeving gemaakt. Bertha volgde haar bruidegom,
Mathilde wenschte als kluizenares achter te blijven.
Reeds tijdens baar leven werd zij als een heilige ver
eerd. Aan de twee zusters, die zoo langen tijd nis
nonnen geleefd hadden in een spleet van den Strom-
borg dankt de berg der naam van Nonnenstromberg,
zooals hij in later tijden genoemd werd.