De Botanist. - De Wereldreis van - Dicky en Dirrekie Durf WETENSWAARDIGHEDEN. held, wordt naar het ambulance-hospitaal gebracht. F,en hopeloos geval. Dc dokter bemoeit zich even met Item. Geeft een inspuiting. Als even dc rust, na den aanval, is weergekeerd, zit een Roode Kruis-zuster naast Jimmy's bed. Er loopt waarachtig een traan over haar gelaat Wat een onzin. Die zuster moest daar nu tooh allang aan gewend zijn! Ze is immers al van hot begin af aan het front! Wie huilt er dan nog om een soldaat, die doodgaat? De soldaat slaat even zijn oogen op, ziet de zuster. Even flikkert zijn blik op, in herkenning. Hij wil zich oprichten. „Stil lig gen, Jimmy", roept Margaret, „want je bent Jimmy heft moeizaam een hand op, om de traan weg te vegen, het kriebelt hem. En met een wonder lijk blijde trek op zijn gelaat, die in eens alle smart en pijngroeven schijnt weg te vagen, fluistert hij zacht, alsof hij een visioen beschrijft: „Ja maar je kriebelt me zoo met je haar Mary Daisy, laat Jimmyz'n hand los. Zuster Margaret vecht met haar tranen. Maar Jimmy ziet het toch niet. En met inspanning van al haar krachten, haar snikken terugdringend, zegt ze met een zachte, ijle stem: „Ja, ja ik moet Jim my zijn hand vasthouden want als we groot zijn gaan Jimmy en ik trouwen, hè Jimmy?" „Ja, Margy", fluistert de stervende soldaat, bijna onhoorbaar. Naar het Engelsch van LYDDON SURRAGE. (Nadruk verboden.) Delia Merrilee zag hoe haar vader vlammend van toorn naar zijn planten keek. Het waren zeer spe ciale zaaiingen en ze vormden den trots van den heer Benjamin Merrrtee. Hij was een groot liefheb ber van planten en had die zaaiingen zelf gekruist en gekweekt. Het waren lathyrusplantjes van een heel nieuwe variëteit en hij had ze in gerechtvaar digd zelfbewustzijn „Merrilee's Vroege Reuzen" ge doopt. „Er op getrapt!", grauwde meneer Merrilee ver ontwaardigd. „Gewoon er op getrapt!" Hij wees grimmig naar een aantal indrukken van mannenvocten», die over het geheele bed verspreid waren. „Wie zou dat hebben gedaan?", zei Delia onschul dig, hoewel ze drommels goed wist wie de euveldader was. „Ha!" Meneer Merrilee snoof plotseling als een jachthond. „De schavuit- is over den muur van den tuin hiernaast gekomen. Kijk maar naar die twee voetstappen, die dieper zijn dan de rest. Daór is hij er overheen gesprongen. Zie je wel", voegde hij er bij triomfantelijk als een defectieve die het spoor van een moordenaar ontdekt heeft, „alle indrukken 'komen vanaf de muur!" „Vaderlief", riep Delia vol bewondering, „u bent gewoon ccnig!" Merrillee negeerde het compliment van zijn doch ter. „Het kan de oude Hartly niet geweest zijn", ver klaarde hij beslist, terwijl hij zijn oogen liet gaan over de reeks broeikassen in den aangrenzenden tuin. „Natuurlijk niet", viel Delia hem bij. „Hij is ook botanist, orchideeënkweeker", ging haar vader voort, „een, collega, om zoo te zeggen. Zoo ie mand maakt geen wandeling op andermans zaaiin- gen." „Bovendien", zei Delia, „is hij op reis". „Dat is ook zoo; daar heb ik heelemaal niet aan gedacht. Maar daar schiet mij opeens te binnen da4 ik den laatsten tijd een jongmensch door die tuin heb rondslingeren „Jack Hartley", verduidelijkte Delia snel, „de neef van meneer Hartley; hij heeft verlof, hij is zee-offi cier". Meneer Merrilee keek kwaadaardig in zijn dochters verdacht blozend gezicht. „Zoo! maar wat voert die in 's hemelsnaam in mijn Vroege Beuzen uit. „Misschien", meende Delia onschuldig, „heeft hij per ongeluk een tennisbal over den muur geslagen en is die gaan halen." „Hij heeft het recht niet", antwoordde haar vader opgewonden, „om tennisballen in mijn tuin te smij ten. Lach niet zoo idioot, Delia! Dat ergert me bui tengewoon." „Hethet spijt me heel erg, vader", Delia on derdrukte met moeite haar uitbundige vroolijkheid, „maar ik vind het. werkelijk een grappig idee dat Jack geen ballen hier in uw tuin zou mogen slaan". Meneer Merrilee had de jaren bereikt, dat zijn ge staltc neiging vertoonde om in corpulentie toe te ne men, met het gevolg dat hij een enthousiast tennis speler geworden was, maar de oude heer had niet bepaald cpii vaste hand om zijn ballen de goede rich- mopperond weg en Jack keek meneer Merrilee met een schuldig gezicht aan. „Ik mag wel zeggen dat je me figuurlijk en letter lijk een leelijke rol heb gestoofd", verklaarde de ge leerde botanist met grimmige humor. „Het spijt me vreeselijk, meneermompelde Jack. „Het was een idee van mij", bekende Delia. „Neen, van mij", hield Jack vol. „Dat doet minder ter zakebesliste meneer Mer rilee. „Het schandelijke feit verandert er niet door". „Wij hebben samen het plan bedacht,", zette Delia haar bekentenis voort. „We hadden afgesproken dat we dien koolstronk in een pot zouden zetten en dat Jack zou afwachten dat er een bal over den muur vloog en op dat moment een ruit zou kapot slaan. Het lukte prachtig, dat zult u moeten toegeven." „Ik blijf het meer dan schandelijk vindenver klaarde meneer Merrilee onverzoenlijk. „En die ver loving kunnen jullie als geëi- gd beschouwen. Ik zal meneer Hartley van het gebeurde in kennis stellen. „Maar vader", wierp Delia tegen, „U kunt Jack niet verraden zonder uzelf in de kaart te laten kij ken." „Hoe bedoel je dat?" „Een botanist, die het verschil niet kent tusschen de stek van een orchidee en een koolstronk Er viel even oen stilte en toen beloofde meneer Merrilee grootmoedig: Enfin, ik zal u ook er maar buiten laten, meneer Hartley." „En de verloving?" vroeg Delia. „Zou het niet be ter zijn, vader als we de heele geschiedenis maar on der ons hielden?" Meneer Merrilee keek van het glimlachende ge zicht van Delia naar dat van Jack. Ten slotte was het geen onaardige jongen en de oude heer schaamde zich vreeselijk voor den schok die zijn wetenschap pelijke reputatie had gekregen. „Op mijn woord, Delia", zei hij .„jullie zijn een paar gewetenlooze afpersers en er zit niet anders voor me op dan me op genade en ongenade aan jullie over te geven." Hij glimlachte veelbeteekenend. „Ja, ik weet het al. Ik zal wel gaan hoor; ik moet nog even naar mijn tomaten gaan kijken." En met groote stappen verdween hij IS HET U BEKEND: dat er in Engeland, sinds 1914, 14.000.000 oorlogs medailles werden uitgereikt? dat een bordenwasscher in een hotel in Philadel- phia een wereldrecord bordenwasschen behaalde, door 31 uur achtereen borden te wasschen? dat de 6tikgassenoorlog al in het jaar 189 vóór Christus bekend was? dat men toen witte veeren in een-pot deed en die in brand stak? dat men de rook door pijpen in het gelaat der aanvallers blies? dat voor de volkstelling in Amerika in 1930 een bedrag aan onkosten werd uitgetrokken van ruim 20 millioen gulden? De Wolkenburg, vroeger de hoogste der zeven heu velen, schonk zijn naam aan een edel geslacht, de ridders van den Wolkenburg, van welk geslacht de laatste vertegenwoordiger als een boetvaardige klui zenaar ergens aan deti Rijnoever zijn laatste levens jaren sleet. Een sage vertelt ons daarvan het vol gende. Een reizend minstreel won de liefde van Hedwig, de eenige dochter van den trotschen ridder van den Wolkenburg. Toen deze dit gewaar werd, vervloekte hij zijn eenig kind en bracht haar naar het ver af gelegen klooster Anna-Zell De minstreel ontdekte haar verblijfplaats en vluchtte met haar te paard naar de oevers van den Rijn. Daar ontmoetten zij den zeer vertoornden vader, die Hedwig de hevigste verwijten deed. Vertwijfeld gaf de jonkvrouw haar paard de sporen en met den kréet: „Vader, ge drijft me in den dood!" sprong zij in de rivier. De minstreel aarzelde geen oogenblik, maar stortte zich eveneens met zijn paard in den vloed, waar beide geliefden den dood vonden. Ontzet zag de vader wat zijn verwijten hadden te weeg gebracht. Vol smart verliet hij den Wolkenburg en bouwde zich een kluizenaarshut aan den oever van den Rijn, waar Hedwig zich het leven had be nomen. Korte jaren daarna stierf hij. De bezittingen van den laatste der Wolkenburgers vervielen na zijn dood aan den aartsbisschop 'Van Keulen. De burcht verviel. Drachenfels, Wolkenburg, Lohrberg, ölberg, Nonnenstromberg, Petersberg, Löwenburg alle zeven bergen, die men als samenhangend alleen van uit de omgeving van Keulen kan zien, hebben hun namen verbonden aan nog meer sagen en legenden. Alleen de meest bekende hebben we hierbij voor on ze lezers enlezeressen opgeteekend. (Wordt vervolgd.) ting te geven, zoodat zc veelal op buurmans erf tc land kwamen. Toen hij merkte, dat Delias vroolijkheid een toespe ling beteekende op zijn geringo tcnnis-capaciteiten, we'rd meneer Merrilee paars. „Ah! Hm! Ja!", mompelde hij haastig. „Maar ik wil weten waarom die boosdoener expres op mijn Lathyrus getrapt heeft'. „Dat deed hij natuurlijk niet expres! Ik denk eer der dat hij over de muur gesprongen is zonder oo te leiten waar hij neer kwam, omdat hij haast had en nog even iets wilde zeggen." „Tegen wie moest hij iets zeggen?" „Tegen niemand", was het ontwijkende antwoord. „Je schijnt meer van dien jongen af te weten. Te gen wie moest hij iets zeggen, vraag ik jc nog eens." Delia was te ver gegaan om nog te kunnen reti- reeren. j „M ij, als u het dan Dersé weten wilt", zei ze uit dagend. „J o u!" „Tenslotte is dat niet meer dan doodnatuurlijk, om datomdat we verloofd zijn." Meneer Merrilee was sprakeloos. Delia verloofd met een onmensch, die zoo maar op zijn Vroege Reuzen trapte! „Je maakt maar een grapje, Delin: je maakt maar een grapje", mompelde hij ten slotte. Delia kende haar vader. Ze klopte hem liefdevol op den schouder en drukte een kus op het puntje van zijn neus. „U moest eens even gaan kijken hoe die tomaten verpot worden. U hebt toch immers liever niet dat Briggs dat op zijn eigen houtje doet Meneer Merrilee streek met de vingers door zijn haar. „Lieve deugd, ja. Ik had dat haast heelemaal ver geten door den schrik van dat platgetrapte bed. De tomaten, ja!" Hij liep een eindje weg, maar eensklaps keerde hij terug. Tenslotte was hij Delia's vader, besefte hij. En zijn plicht eischte, dat hij zich flink toonde. „Van die verloving, Delia", zei hij op voor zijn doen beslisten toon, „wil ik niets hooren. Heb je me begrepen; ik weiger mijn toestemming". „Ja, schat", zei Delia. Ze keek he mglimlachend na tot hij uit het gezicht was. Toen liep ze naar den muur, voorzichtig, dat ze niet op de lathyrus trapte; ging op een omge keerden bloempot staan en keek in den aangren zenden tuin. Een oude tuinman met een blauw schort voor was het eenige levende wezen dat zij zag. „Sara!" riep ze. De oude man hield op met werken en keek haar kant uit. „Weet jij ook waar meneer Jack is?" vroeg Delia. „Net naar het dorp gegaan, juffrouw. Hij haalt nieuwe lathyrusplanten", voegde hij er vertrouwelijk aan toe. „Lathyrus?" „Ja, meneer Jack kwam daarnet bij mij. Sara, zegt kijk over den muur. Wat zijn dat?" „Lathyrus, zeg ik. D'r is aardig op getrapt!" „Ja, zegt hij, dat heb ik gedaan, per ongeluk. Kun nen ze daar tegen?" „Of ze daar tegen kunnen", zeg ik, „dat is me ook een vraag. Ze zijn notabcne heelemaal kapot", zeg ik. Nu, toen vroeg hij me, juffer, of ik er wat nieuwe in wou zetten en ik vertelde hem waar hij ze krij gen kon; als een haas is hij 'm gesmeerd." Een vroolijk deuntje klonk haar in de ooren. Oude Sam ging weer naar zijn werk en Delia? wuifde te gen een zon-gebruinden jongeman in. een flanellen pak, die met groote passen haar richting uitkwam. „Hallo, lieveling", zei hij opgewekt, terwijl hij te gen den muur aan leunde. „Zeg Jack, wat ben jij een idioot", begroette Delia hem. „Je bedoelt omdat ik op de lathyrus getrapt heb?" „Natuurlijk". „O, dat komt in orde; ik heb er wat meegebracht". Opgewekt toonde hij een collectie slaphangende la thyrusplantjes. „Je vader zal het verschil wel niet zien", meen de hij hoopvol. „Dwaze jongen!" zei Delia. „Begrijp je dan niet dat die planten daar door vader zelf gekweekt zijn? Bovendien hij heeft al gezien wat voor verwoesting jij hebt aangericht." „Is hijerg boos?" vroeg Jack zenuwachtig. „Boos? Hij beschouwt je eenvoudig als een on mensch!" „Ik hoop maar dat hij gauw bijdraait", zei Jack peinzend, „want ik wilde juist eens een woordje met hem praten over jou." Delia schudde het hoofd. „Ik had gehoopt dat ik, als ik hem tactvol voor bereidde, ik hem wel op onze hand zou krijgen, maar dit heeft alles bedorven. Hij wil niets van onze verloving weten. Hij heeft zijn toestemming per tinent geweigerd." „Wat? Alleen om een paar onnoozele plantjes?" „Lieve jongen, je hebt geen idéé hoe dol vader op zijn bloemen en planten is." „Maar Delia, voor jou maakt het toch geen ver schil? Als je vader iets tegen mij persoonlijk had, was het wat anders. Maar om voor zoo iets onze verloving te verbieden, is toch te kinderachtig om los te loopen." „Arme vader", zei Delia plotseling ernstig. „Ik ben alles voor hem, sedert moeder gestorven is cn ik-. ik houd van jou, Jack, dat weet je toch wel? Maar zelfs terwille van jou zou ik vader niet ongelukkig kunnen zien. En het zou hem ongelukkig maken, als ik mij met hand en tand tegen hem ging verzetten, begrijp je." „Niet heelemaal, maar in ieder geval ziet het er beroerd uit." „Nogal", gaf Delia toe. Maar het lag niet in baar natuur om lang over de dingen te tobben en plotse ling begon ze te lachen om Jack s verdrietig* gezicht en woelde ze met haar handen door zijn haar. „Kom Jack. Zoo wanhopig is het niet. We moeten een krijgslist bedenken om vader te vermurwen. Ik ga nu een eind wandelen; kom me met de auto ach terop; dan maken we een zalig tochtje en vergeten alle narigheid." En met een kushand ging ze heen. „Forty-thirty!" riep meneer Merrilee. „Ik heb ge wonnen." „Je speelt vandaag buitengewoon, vader", riep De lia van het andere eind van het tennisveld. „Ja, ja", antwoordde meneer Merrilee vergenoegd. „Ik leer het wel. Vooruit maar weer!" Hij sloeg een baldie pardoes over den muur vloog in den aangrenzenden tuin! Als een pistool schot kwam het onheilspellend gekletter van bre kend glas. „Lieve deugd!" riep meneer Merrilee benauwd. „Zou er een ruit gebroken zijn?" „Ik zou zeggen van wel", zei Delia droog. „Afschuwelijk", kreunde meneer Merrilee. „Als er maar geen schade aangericht is!" Gevolgd door Delia liep hij opgewonden naar den muur en keek in den tuin naast-aan. Zijn somberste vermoeden was bewaarheid. Er was een groot gat geslapen in een zijkant van een van Harley's broei kassen en in de nabijheid van de gebroken ruit stond Jack Hartley met 'n bedroefd gezicht te kijken naar een bloempot, die hij in de hand hield. Een groen stompje met een gebroken tak er aan, vormde het zielig getuigenis van de schade, die door meneer Merrilee's onhandigheid veroorzaakt was. „Delia", klonk het verschrikt, „Ik heb een van Harley's orchideeën kapot gegooid." „I)e was niet van mijn oom, meneer", antwoordde Jack niet een benepen stem, „deze hoorde van mijl" „O, hemel!" stamelde meneer Merrilee. „Ik weet niet wat ik zeggen moet ik „Met mijn eigen handen heb ik deze geplant", ver volgde Jack, terwijl hij weemoedig naar het gebroken stompje keek, „Tk heb hem verpoot en verzorgd en opgekweekt. Als hij niet zoo ruw vernield was, was er een wonderlijke bloem aan gekomen." Zijn stem trilde van ontroering. Delia wendde zich af, haar schouders schokten zenuwachtig. „Mijn beste jongen! Mijn beste jongon!", zuchtte meneer Merrilee, die, als botanist, zich heel goed in Jack's gemoedstoestand kon verplaatsen. „Wat moet ik zeggen? Ik weet hoe zoo iets je moet treffen. Ik kan je niet zeggen hoe het mij spijt". Jack ging naar de gebroken ruit en zette de plant in de kas terug. „We zullen er niet meer over pra ten", zei hij, terwijl hij glimlachend op meneer Mer rilee toekwam. „liet was een ongeluk en ongelukken zijn zoo nu en dan onvermijdelijk." „U bent edelmoediger dan ik verdien", mompelde meneer Merrilee. „Ik kan u niet genoeg zeggen „We zullen maar zeggen dat het niemands schuld was. Het is het beste om het maar te vergeten, niet waar?" Met een ontwapenenden glimlach stak hij de hand uit. Meneer Merrilee verhief zich op zijn teenen en greep de hem aangeboden hand der verzoening; hij was zeer ontroerd, Delia eveneens, te oordeelen naar het schokken van haar schouders, dat nog steeds niet bedaard was. „Nu we het er toch over hebben", merkte Jack na een oogenblik zoo langs den neus weg op, „ik hoop dat u mij vergeven wilt dat ik op uw lathyrus ge trapt heb. Ik ben bang, dat ik groote schade heb aan gericht. Ziet u, ik, Meneer Merrilee wist van edelmoedigheid niet wat hij doen moest. „Mijn beste jongen, dat was niet zoo erg. Er zijn er maar twee bedorven. Ik heb er nog genoeg van. Wat zijn nu een paai* lathyrusplanten in vergelijk met de kostbare orchidee, die ik vernield heb. Was het een odontoglossum?" „Neen, dat niet zei Jack. „O, een hybride!", riep meneer Merrilee zijn bo tanische belangstelling was nu de vrede geteekend was gewekt „vertelt u mij eens precies hoe u die gekruist hebt, meneer Hartley." Er kwam een verwarde uitdrukking in Jack's oogen, maar Delia kwam gelukkig op het juiste moment tus- schenbeide. „Zoudt u hem niet liever Jack noemen, vaderlief? Dat lijkt me in de gegeven omstandigheden meer op zijn plaats, vindt u ook niet?" „Hé? O, ja, ja. Ik herinner me, Delia vertelde me ehJack, dat jij en zij „Verloofd waren", vulde Delia aan. „Tenminste als u geen bezwaren hebt, meneer", zei Jack beleefd. Meneer Merrilee ging weer op zijn teenen staan en schudde hem de hand. „Mijn beste jongen, integendeel, ik ben erg blij, erg blij. Een collega! En na de royale manier, waarop je dit opgenomen hebt „Neemt u me niet kwalijk, meneer Jack", klonk opeens een stem. „Hoe komt die koolstronk Oude Sam stond achter Jack. In zijn hand hal hij den pot, waarin de gebroken „orchidee" stond en hij keek er vol afschuw naar. „Héwat?", stamelde Jack. „Waarom hebt u dien koolstronk in de broeikas gezet?", vroeg Sam, „Notabene opgepot en wel! Die groeit toch niet meer, meneer Jack!" Er lag een we reld van minachting in de stem van den ouden tuin man. „Koolstronk!" hijgde meneer Merrilee. „Och, gooi dat ding toch weg!" grauwde Jack woe dend. Maar Sam was nog niet klaar met zijn akte van beschuldiging. „Pin als ik dat gedaan heb', vervolgde hij met een beleedigd air, „dan ga ik naar het dorp om een nieu we ruit voor de kas te halen; ik heb best gezien dat u die met een schop kapotgeslagen hebt." „Schiet op vent!", viel Jack woest uit. „Wat zal uw oom er wel van zeggen!" Met dezen klap-op-den-vuurpijl schuifelde Sam dat de begrooting voor land-, zee- en luchtstrijd krachten der 5 groote mogendheden op de Londen- sche conferentie een totaal bedrag aan jaarlijksche kosten aanwijzen van 60.000 millioen gulden? 106. Even later staat de heele Mottaneesche Jeugd op stelten, want daar komèn de drie veldwachters ieder met een grooten zak vol geld aanzetten. Alle mondjes en oogjes gaan wijd open. Waar zouden die schatten zoo maar Ineens vandaan komen? Angellco Bomblno, de zoon van den schoenmaker, denkt dat hij het weet. Onze burgemeester heeft de honderdduizend getrokken uit de loterfj, roept hij. Dat zal me een feest geven! Maar de drie veldwachters zien er heelemaal niet fees telijk uit Carlo Caro, die de zwaarste zak moet dragen, wenscht heimelijk den Burgemeester, Gerrit Dicky en Dirrekie gezamenlijk naar de maan. Fernando Faro en Pietro Pardo vinden het leven ook al niet gemakkelijk. Een mensch kan niet eens ongestoord een potje kaar ten. Dan word je nog lastig gevallen door brutale rei zigers in een auto, die pardoes de wacht binnenrijden, Fernando en Pietro meenen nog altijd, dat Gerrit, Dicky en Dirrekie subiet moesten worden opgesloten. En Carlo Caro vindt dat nog lang niet erg genoeg: hij wil zo dadelijk over de grenzen zetten en burgemeester Balzanl erbij... Is dat sjouwen met zoo'n zwaren zak geld! 107. Als Burgemeester Balzanl die drie groote zakken met geld op zijn bureau heeft, schiet hij dadelijk ls feeststemming. Leve de Volvettendamsche jeugd, roept hij. Dat het haar in lengte van jaren voor spoedig moge gaan is de Innige wensch van onderge- teekende. Gerrit staat achter zijn rug te glunderen. Ik bad wel in de lamp, zegt hij, dat die ouwe pieter man «en gezellige druif is! Maar de drie veldwachters kijken zoo zuur als of ze zes weken geleden in de straffe azijn mot laurierblaadjes waren gezet, net als gemari neerde haring. De Burgemeester kijkt hen aan met twee vernietigende blikken (in leder brilleglas één) en hij zegt in het Italiaansch: Neemt gijlieden een voor beeld aan dit Volvettendamsche kroost, dat met zoo veel moed, beleid en trouw is opgetreden in het belang van de Mottaneesche gemeentekas. Gedurende zes en dertig jaren zal de bevolking zijn vrijgesteld van aPe belastingen met uitzondering van die op de honden, want anders komen er te veel. Gaat heen en verkondigt deze blijde boodschap aan ieder die haar hooren wil. Ik heb de eer u te groeten. Saluut!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 22