De Botanist.
- De Wereldreis van -
Dicky en Dirrekie Durf
WETENSWAARDIGHEDEN.
held, wordt naar het ambulance-hospitaal gebracht.
F,en hopeloos geval. Dc dokter bemoeit zich even met
Item. Geeft een inspuiting. Als even dc rust, na den
aanval, is weergekeerd, zit een Roode Kruis-zuster
naast Jimmy's bed. Er loopt waarachtig een traan
over haar gelaat Wat een onzin. Die zuster moest
daar nu tooh allang aan gewend zijn! Ze is immers al
van hot begin af aan het front! Wie huilt er dan nog
om een soldaat, die doodgaat? De soldaat slaat even
zijn oogen op, ziet de zuster. Even flikkert zijn blik
op, in herkenning. Hij wil zich oprichten. „Stil lig
gen, Jimmy", roept Margaret, „want je bent
Jimmy heft moeizaam een hand op, om de traan
weg te vegen, het kriebelt hem. En met een wonder
lijk blijde trek op zijn gelaat, die in eens alle smart
en pijngroeven schijnt weg te vagen, fluistert hij
zacht, alsof hij een visioen beschrijft: „Ja maar
je kriebelt me zoo met je haar Mary
Daisy, laat Jimmyz'n hand los.
Zuster Margaret vecht met haar tranen. Maar
Jimmy ziet het toch niet. En met inspanning van al
haar krachten, haar snikken terugdringend, zegt ze
met een zachte, ijle stem: „Ja, ja ik moet Jim
my zijn hand vasthouden want als we groot
zijn gaan Jimmy en ik trouwen, hè Jimmy?"
„Ja, Margy", fluistert de stervende soldaat, bijna
onhoorbaar.
Naar het Engelsch
van
LYDDON SURRAGE.
(Nadruk verboden.)
Delia Merrilee zag hoe haar vader vlammend van
toorn naar zijn planten keek. Het waren zeer spe
ciale zaaiingen en ze vormden den trots van den
heer Benjamin Merrrtee. Hij was een groot liefheb
ber van planten en had die zaaiingen zelf gekruist
en gekweekt. Het waren lathyrusplantjes van een
heel nieuwe variëteit en hij had ze in gerechtvaar
digd zelfbewustzijn „Merrilee's Vroege Reuzen" ge
doopt.
„Er op getrapt!", grauwde meneer Merrilee ver
ontwaardigd. „Gewoon er op getrapt!"
Hij wees grimmig naar een aantal indrukken van
mannenvocten», die over het geheele bed verspreid
waren.
„Wie zou dat hebben gedaan?", zei Delia onschul
dig, hoewel ze drommels goed wist wie de euveldader
was.
„Ha!" Meneer Merrilee snoof plotseling als een
jachthond. „De schavuit- is over den muur van den
tuin hiernaast gekomen. Kijk maar naar die twee
voetstappen, die dieper zijn dan de rest. Daór is hij
er overheen gesprongen. Zie je wel", voegde hij er
bij triomfantelijk als een defectieve die het spoor
van een moordenaar ontdekt heeft, „alle indrukken
'komen vanaf de muur!"
„Vaderlief", riep Delia vol bewondering, „u bent
gewoon ccnig!"
Merrillee negeerde het compliment van zijn doch
ter.
„Het kan de oude Hartly niet geweest zijn", ver
klaarde hij beslist, terwijl hij zijn oogen liet gaan over
de reeks broeikassen in den aangrenzenden tuin.
„Natuurlijk niet", viel Delia hem bij.
„Hij is ook botanist, orchideeënkweeker", ging haar
vader voort, „een, collega, om zoo te zeggen. Zoo ie
mand maakt geen wandeling op andermans zaaiin-
gen."
„Bovendien", zei Delia, „is hij op reis".
„Dat is ook zoo; daar heb ik heelemaal niet aan
gedacht. Maar daar schiet mij opeens te binnen da4
ik den laatsten tijd een jongmensch door die tuin
heb rondslingeren
„Jack Hartley", verduidelijkte Delia snel, „de neef
van meneer Hartley; hij heeft verlof, hij is zee-offi
cier".
Meneer Merrilee keek kwaadaardig in zijn dochters
verdacht blozend gezicht.
„Zoo! maar wat voert die in 's hemelsnaam in mijn
Vroege Beuzen uit.
„Misschien", meende Delia onschuldig, „heeft hij
per ongeluk een tennisbal over den muur geslagen
en is die gaan halen."
„Hij heeft het recht niet", antwoordde haar vader
opgewonden, „om tennisballen in mijn tuin te smij
ten. Lach niet zoo idioot, Delia! Dat ergert me bui
tengewoon."
„Hethet spijt me heel erg, vader", Delia on
derdrukte met moeite haar uitbundige vroolijkheid,
„maar ik vind het. werkelijk een grappig idee dat
Jack geen ballen hier in uw tuin zou mogen slaan".
Meneer Merrilee had de jaren bereikt, dat zijn ge
staltc neiging vertoonde om in corpulentie toe te ne
men, met het gevolg dat hij een enthousiast tennis
speler geworden was, maar de oude heer had niet
bepaald cpii vaste hand om zijn ballen de goede rich-
mopperond weg en Jack keek meneer Merrilee met
een schuldig gezicht aan.
„Ik mag wel zeggen dat je me figuurlijk en letter
lijk een leelijke rol heb gestoofd", verklaarde de ge
leerde botanist met grimmige humor.
„Het spijt me vreeselijk, meneermompelde Jack.
„Het was een idee van mij", bekende Delia.
„Neen, van mij", hield Jack vol.
„Dat doet minder ter zakebesliste meneer Mer
rilee. „Het schandelijke feit verandert er niet door".
„Wij hebben samen het plan bedacht,", zette Delia
haar bekentenis voort. „We hadden afgesproken dat
we dien koolstronk in een pot zouden zetten en dat
Jack zou afwachten dat er een bal over den muur
vloog en op dat moment een ruit zou kapot slaan.
Het lukte prachtig, dat zult u moeten toegeven."
„Ik blijf het meer dan schandelijk vindenver
klaarde meneer Merrilee onverzoenlijk. „En die ver
loving kunnen jullie als geëi- gd beschouwen. Ik zal
meneer Hartley van het gebeurde in kennis stellen.
„Maar vader", wierp Delia tegen, „U kunt Jack
niet verraden zonder uzelf in de kaart te laten kij
ken."
„Hoe bedoel je dat?"
„Een botanist, die het verschil niet kent tusschen
de stek van een orchidee en een koolstronk
Er viel even oen stilte en toen beloofde meneer
Merrilee grootmoedig:
Enfin, ik zal u ook er maar buiten laten, meneer
Hartley."
„En de verloving?" vroeg Delia. „Zou het niet be
ter zijn, vader als we de heele geschiedenis maar on
der ons hielden?"
Meneer Merrilee keek van het glimlachende ge
zicht van Delia naar dat van Jack. Ten slotte was
het geen onaardige jongen en de oude heer schaamde
zich vreeselijk voor den schok die zijn wetenschap
pelijke reputatie had gekregen.
„Op mijn woord, Delia", zei hij .„jullie zijn een
paar gewetenlooze afpersers en er zit niet anders voor
me op dan me op genade en ongenade aan jullie
over te geven." Hij glimlachte veelbeteekenend. „Ja,
ik weet het al. Ik zal wel gaan hoor; ik moet nog
even naar mijn tomaten gaan kijken."
En met groote stappen verdween hij
IS HET U BEKEND:
dat er in Engeland, sinds 1914, 14.000.000 oorlogs
medailles werden uitgereikt?
dat een bordenwasscher in een hotel in Philadel-
phia een wereldrecord bordenwasschen behaalde,
door 31 uur achtereen borden te wasschen?
dat de 6tikgassenoorlog al in het jaar 189 vóór
Christus bekend was?
dat men toen witte veeren in een-pot deed en die
in brand stak?
dat men de rook door pijpen in het gelaat der
aanvallers blies?
dat voor de volkstelling in Amerika in 1930 een
bedrag aan onkosten werd uitgetrokken van ruim 20
millioen gulden?
De Wolkenburg, vroeger de hoogste der zeven heu
velen, schonk zijn naam aan een edel geslacht, de
ridders van den Wolkenburg, van welk geslacht de
laatste vertegenwoordiger als een boetvaardige klui
zenaar ergens aan deti Rijnoever zijn laatste levens
jaren sleet. Een sage vertelt ons daarvan het vol
gende.
Een reizend minstreel won de liefde van Hedwig,
de eenige dochter van den trotschen ridder van den
Wolkenburg. Toen deze dit gewaar werd, vervloekte
hij zijn eenig kind en bracht haar naar het ver af
gelegen klooster Anna-Zell De minstreel ontdekte
haar verblijfplaats en vluchtte met haar te paard
naar de oevers van den Rijn. Daar ontmoetten zij
den zeer vertoornden vader, die Hedwig de hevigste
verwijten deed. Vertwijfeld gaf de jonkvrouw haar
paard de sporen en met den kréet: „Vader, ge drijft
me in den dood!" sprong zij in de rivier. De minstreel
aarzelde geen oogenblik, maar stortte zich eveneens
met zijn paard in den vloed, waar beide geliefden
den dood vonden.
Ontzet zag de vader wat zijn verwijten hadden te
weeg gebracht. Vol smart verliet hij den Wolkenburg
en bouwde zich een kluizenaarshut aan den oever
van den Rijn, waar Hedwig zich het leven had be
nomen.
Korte jaren daarna stierf hij. De bezittingen van
den laatste der Wolkenburgers vervielen na zijn
dood aan den aartsbisschop 'Van Keulen. De burcht
verviel. Drachenfels, Wolkenburg, Lohrberg, ölberg,
Nonnenstromberg, Petersberg, Löwenburg alle
zeven bergen, die men als samenhangend alleen van
uit de omgeving van Keulen kan zien, hebben hun
namen verbonden aan nog meer sagen en legenden.
Alleen de meest bekende hebben we hierbij voor on
ze lezers enlezeressen opgeteekend.
(Wordt vervolgd.)
ting te geven, zoodat zc veelal op buurmans erf tc
land kwamen.
Toen hij merkte, dat Delias vroolijkheid een toespe
ling beteekende op zijn geringo tcnnis-capaciteiten,
we'rd meneer Merrilee paars.
„Ah! Hm! Ja!", mompelde hij haastig. „Maar ik
wil weten waarom die boosdoener expres op mijn
Lathyrus getrapt heeft'.
„Dat deed hij natuurlijk niet expres! Ik denk eer
der dat hij over de muur gesprongen is zonder oo
te leiten waar hij neer kwam, omdat hij haast had
en nog even iets wilde zeggen."
„Tegen wie moest hij iets zeggen?"
„Tegen niemand", was het ontwijkende antwoord.
„Je schijnt meer van dien jongen af te weten. Te
gen wie moest hij iets zeggen, vraag ik jc nog eens."
Delia was te ver gegaan om nog te kunnen reti-
reeren. j
„M ij, als u het dan Dersé weten wilt", zei ze uit
dagend.
„J o u!"
„Tenslotte is dat niet meer dan doodnatuurlijk, om
datomdat we verloofd zijn."
Meneer Merrilee was sprakeloos. Delia verloofd met
een onmensch, die zoo maar op zijn Vroege Reuzen
trapte!
„Je maakt maar een grapje, Delin: je maakt maar
een grapje", mompelde hij ten slotte.
Delia kende haar vader. Ze klopte hem liefdevol
op den schouder en drukte een kus op het puntje
van zijn neus.
„U moest eens even gaan kijken hoe die tomaten
verpot worden. U hebt toch immers liever niet dat
Briggs dat op zijn eigen houtje doet
Meneer Merrilee streek met de vingers door zijn
haar.
„Lieve deugd, ja. Ik had dat haast heelemaal ver
geten door den schrik van dat platgetrapte bed. De
tomaten, ja!"
Hij liep een eindje weg, maar eensklaps keerde hij
terug. Tenslotte was hij Delia's vader, besefte hij. En
zijn plicht eischte, dat hij zich flink toonde.
„Van die verloving, Delia", zei hij op voor zijn
doen beslisten toon, „wil ik niets hooren. Heb je me
begrepen; ik weiger mijn toestemming".
„Ja, schat", zei Delia.
Ze keek he mglimlachend na tot hij uit het gezicht
was. Toen liep ze naar den muur, voorzichtig, dat
ze niet op de lathyrus trapte; ging op een omge
keerden bloempot staan en keek in den aangren
zenden tuin.
Een oude tuinman met een blauw schort voor was
het eenige levende wezen dat zij zag.
„Sara!" riep ze.
De oude man hield op met werken en keek haar
kant uit.
„Weet jij ook waar meneer Jack is?" vroeg Delia.
„Net naar het dorp gegaan, juffrouw. Hij haalt
nieuwe lathyrusplanten", voegde hij er vertrouwelijk
aan toe.
„Lathyrus?"
„Ja, meneer Jack kwam daarnet bij mij. Sara, zegt
kijk over den muur. Wat zijn dat?"
„Lathyrus, zeg ik. D'r is aardig op getrapt!"
„Ja, zegt hij, dat heb ik gedaan, per ongeluk. Kun
nen ze daar tegen?"
„Of ze daar tegen kunnen", zeg ik, „dat is me ook
een vraag. Ze zijn notabcne heelemaal kapot", zeg
ik. Nu, toen vroeg hij me, juffer, of ik er wat nieuwe
in wou zetten en ik vertelde hem waar hij ze krij
gen kon; als een haas is hij 'm gesmeerd."
Een vroolijk deuntje klonk haar in de ooren. Oude
Sam ging weer naar zijn werk en Delia? wuifde te
gen een zon-gebruinden jongeman in. een flanellen
pak, die met groote passen haar richting uitkwam.
„Hallo, lieveling", zei hij opgewekt, terwijl hij te
gen den muur aan leunde.
„Zeg Jack, wat ben jij een idioot", begroette Delia
hem.
„Je bedoelt omdat ik op de lathyrus getrapt heb?"
„Natuurlijk".
„O, dat komt in orde; ik heb er wat meegebracht".
Opgewekt toonde hij een collectie slaphangende la
thyrusplantjes.
„Je vader zal het verschil wel niet zien", meen
de hij hoopvol.
„Dwaze jongen!" zei Delia. „Begrijp je dan niet
dat die planten daar door vader zelf gekweekt zijn?
Bovendien hij heeft al gezien wat voor verwoesting
jij hebt aangericht."
„Is hijerg boos?" vroeg Jack zenuwachtig.
„Boos? Hij beschouwt je eenvoudig als een on
mensch!"
„Ik hoop maar dat hij gauw bijdraait", zei Jack
peinzend, „want ik wilde juist eens een woordje
met hem praten over jou."
Delia schudde het hoofd.
„Ik had gehoopt dat ik, als ik hem tactvol voor
bereidde, ik hem wel op onze hand zou krijgen,
maar dit heeft alles bedorven. Hij wil niets van
onze verloving weten. Hij heeft zijn toestemming per
tinent geweigerd."
„Wat? Alleen om een paar onnoozele plantjes?"
„Lieve jongen, je hebt geen idéé hoe dol vader op
zijn bloemen en planten is."
„Maar Delia, voor jou maakt het toch geen ver
schil? Als je vader iets tegen mij persoonlijk had,
was het wat anders. Maar om voor zoo iets onze
verloving te verbieden, is toch te kinderachtig om
los te loopen."
„Arme vader", zei Delia plotseling ernstig. „Ik ben
alles voor hem, sedert moeder gestorven is cn ik-.
ik houd van jou, Jack, dat weet je toch wel? Maar
zelfs terwille van jou zou ik vader niet ongelukkig
kunnen zien. En het zou hem ongelukkig maken, als
ik mij met hand en tand tegen hem ging verzetten,
begrijp je."
„Niet heelemaal, maar in ieder geval ziet het er
beroerd uit."
„Nogal", gaf Delia toe. Maar het lag niet in baar
natuur om lang over de dingen te tobben en plotse
ling begon ze te lachen om Jack s verdrietig* gezicht
en woelde ze met haar handen door zijn haar.
„Kom Jack. Zoo wanhopig is het niet. We moeten
een krijgslist bedenken om vader te vermurwen. Ik
ga nu een eind wandelen; kom me met de auto ach
terop; dan maken we een zalig tochtje en vergeten
alle narigheid."
En met een kushand ging ze heen.
„Forty-thirty!" riep meneer Merrilee. „Ik heb ge
wonnen."
„Je speelt vandaag buitengewoon, vader", riep De
lia van het andere eind van het tennisveld.
„Ja, ja", antwoordde meneer Merrilee vergenoegd.
„Ik leer het wel. Vooruit maar weer!"
Hij sloeg een baldie pardoes over den muur
vloog in den aangrenzenden tuin! Als een pistool
schot kwam het onheilspellend gekletter van bre
kend glas.
„Lieve deugd!" riep meneer Merrilee benauwd.
„Zou er een ruit gebroken zijn?"
„Ik zou zeggen van wel", zei Delia droog.
„Afschuwelijk", kreunde meneer Merrilee. „Als er
maar geen schade aangericht is!"
Gevolgd door Delia liep hij opgewonden naar den
muur en keek in den tuin naast-aan. Zijn somberste
vermoeden was bewaarheid. Er was een groot gat
geslapen in een zijkant van een van Harley's broei
kassen en in de nabijheid van de gebroken ruit
stond Jack Hartley met 'n bedroefd gezicht te kijken
naar een bloempot, die hij in de hand hield. Een
groen stompje met een gebroken tak er aan, vormde
het zielig getuigenis van de schade, die door meneer
Merrilee's onhandigheid veroorzaakt was.
„Delia", klonk het verschrikt, „Ik heb een van
Harley's orchideeën kapot gegooid."
„I)e was niet van mijn oom, meneer", antwoordde
Jack niet een benepen stem, „deze hoorde van mijl"
„O, hemel!" stamelde meneer Merrilee. „Ik weet
niet wat ik zeggen moet ik
„Met mijn eigen handen heb ik deze geplant", ver
volgde Jack, terwijl hij weemoedig naar het gebroken
stompje keek, „Tk heb hem verpoot en verzorgd en
opgekweekt. Als hij niet zoo ruw vernield was, was
er een wonderlijke bloem aan gekomen."
Zijn stem trilde van ontroering. Delia wendde zich
af, haar schouders schokten zenuwachtig.
„Mijn beste jongen! Mijn beste jongon!", zuchtte
meneer Merrilee, die, als botanist, zich heel goed in
Jack's gemoedstoestand kon verplaatsen. „Wat moet
ik zeggen? Ik weet hoe zoo iets je moet treffen. Ik
kan je niet zeggen hoe het mij spijt".
Jack ging naar de gebroken ruit en zette de plant
in de kas terug. „We zullen er niet meer over pra
ten", zei hij, terwijl hij glimlachend op meneer Mer
rilee toekwam. „liet was een ongeluk en ongelukken
zijn zoo nu en dan onvermijdelijk."
„U bent edelmoediger dan ik verdien", mompelde
meneer Merrilee. „Ik kan u niet genoeg zeggen
„We zullen maar zeggen dat het niemands schuld
was. Het is het beste om het maar te vergeten, niet
waar?"
Met een ontwapenenden glimlach stak hij de hand
uit. Meneer Merrilee verhief zich op zijn teenen en
greep de hem aangeboden hand der verzoening; hij
was zeer ontroerd, Delia eveneens, te oordeelen naar
het schokken van haar schouders, dat nog steeds
niet bedaard was.
„Nu we het er toch over hebben", merkte Jack na
een oogenblik zoo langs den neus weg op, „ik hoop
dat u mij vergeven wilt dat ik op uw lathyrus ge
trapt heb. Ik ben bang, dat ik groote schade heb aan
gericht. Ziet u, ik,
Meneer Merrilee wist van edelmoedigheid niet
wat hij doen moest.
„Mijn beste jongen, dat was niet zoo erg. Er zijn
er maar twee bedorven. Ik heb er nog genoeg van.
Wat zijn nu een paai* lathyrusplanten in vergelijk
met de kostbare orchidee, die ik vernield heb. Was
het een odontoglossum?"
„Neen, dat niet zei Jack.
„O, een hybride!", riep meneer Merrilee zijn bo
tanische belangstelling was nu de vrede geteekend
was gewekt „vertelt u mij eens precies hoe u die
gekruist hebt, meneer Hartley."
Er kwam een verwarde uitdrukking in Jack's oogen,
maar Delia kwam gelukkig op het juiste moment tus-
schenbeide.
„Zoudt u hem niet liever Jack noemen, vaderlief?
Dat lijkt me in de gegeven omstandigheden meer op
zijn plaats, vindt u ook niet?"
„Hé? O, ja, ja. Ik herinner me, Delia vertelde me
ehJack, dat jij en zij
„Verloofd waren", vulde Delia aan.
„Tenminste als u geen bezwaren hebt, meneer",
zei Jack beleefd.
Meneer Merrilee ging weer op zijn teenen staan en
schudde hem de hand.
„Mijn beste jongen, integendeel, ik ben erg blij, erg
blij. Een collega! En na de royale manier, waarop
je dit opgenomen hebt
„Neemt u me niet kwalijk, meneer Jack", klonk
opeens een stem. „Hoe komt die koolstronk
Oude Sam stond achter Jack. In zijn hand hal
hij den pot, waarin de gebroken „orchidee" stond
en hij keek er vol afschuw naar.
„Héwat?", stamelde Jack.
„Waarom hebt u dien koolstronk in de broeikas
gezet?", vroeg Sam, „Notabene opgepot en wel! Die
groeit toch niet meer, meneer Jack!" Er lag een we
reld van minachting in de stem van den ouden tuin
man.
„Koolstronk!" hijgde meneer Merrilee.
„Och, gooi dat ding toch weg!" grauwde Jack woe
dend.
Maar Sam was nog niet klaar met zijn akte van
beschuldiging.
„Pin als ik dat gedaan heb', vervolgde hij met een
beleedigd air, „dan ga ik naar het dorp om een nieu
we ruit voor de kas te halen; ik heb best gezien dat
u die met een schop kapotgeslagen hebt."
„Schiet op vent!", viel Jack woest uit.
„Wat zal uw oom er wel van zeggen!"
Met dezen klap-op-den-vuurpijl schuifelde Sam
dat de begrooting voor land-, zee- en luchtstrijd
krachten der 5 groote mogendheden op de Londen-
sche conferentie een totaal bedrag aan jaarlijksche
kosten aanwijzen van 60.000 millioen gulden?
106. Even later staat de heele Mottaneesche Jeugd op
stelten, want daar komèn de drie veldwachters ieder
met een grooten zak vol geld aanzetten. Alle mondjes
en oogjes gaan wijd open. Waar zouden die schatten zoo
maar Ineens vandaan komen? Angellco Bomblno, de
zoon van den schoenmaker, denkt dat hij het weet.
Onze burgemeester heeft de honderdduizend getrokken
uit de loterfj, roept hij. Dat zal me een feest geven!
Maar de drie veldwachters zien er heelemaal niet fees
telijk uit Carlo Caro, die de zwaarste zak moet dragen,
wenscht heimelijk den Burgemeester, Gerrit Dicky en
Dirrekie gezamenlijk naar de maan. Fernando Faro en
Pietro Pardo vinden het leven ook al niet gemakkelijk.
Een mensch kan niet eens ongestoord een potje kaar
ten. Dan word je nog lastig gevallen door brutale rei
zigers in een auto, die pardoes de wacht binnenrijden,
Fernando en Pietro meenen nog altijd, dat Gerrit, Dicky
en Dirrekie subiet moesten worden opgesloten. En Carlo
Caro vindt dat nog lang niet erg genoeg: hij wil zo
dadelijk over de grenzen zetten en burgemeester Balzanl
erbij... Is dat sjouwen met zoo'n zwaren zak geld!
107. Als Burgemeester Balzanl die drie groote zakken
met geld op zijn bureau heeft, schiet hij dadelijk ls
feeststemming. Leve de Volvettendamsche jeugd,
roept hij. Dat het haar in lengte van jaren voor
spoedig moge gaan is de Innige wensch van onderge-
teekende. Gerrit staat achter zijn rug te glunderen. Ik
bad wel in de lamp, zegt hij, dat die ouwe pieter
man «en gezellige druif is! Maar de drie veldwachters
kijken zoo zuur als of ze zes weken geleden in de straffe
azijn mot laurierblaadjes waren gezet, net als gemari
neerde haring. De Burgemeester kijkt hen aan met twee
vernietigende blikken (in leder brilleglas één) en hij
zegt in het Italiaansch: Neemt gijlieden een voor
beeld aan dit Volvettendamsche kroost, dat met zoo
veel moed, beleid en trouw is opgetreden in het belang
van de Mottaneesche gemeentekas. Gedurende zes en
dertig jaren zal de bevolking zijn vrijgesteld van aPe
belastingen met uitzondering van die op de honden,
want anders komen er te veel. Gaat heen en verkondigt
deze blijde boodschap aan ieder die haar hooren wil.
Ik heb de eer u te groeten. Saluut!