VAN DIT EN V;
EN VAN ALLES
VAN DAT
Sagenkrans.
Het nieuwe pak.
WARE WOORDEN.
Zevengebergte
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 29 Maart 1930. No. 8637.
Lente.
't Is lente volgens de kalender,
De winterdagen1 zijn voorbij,
Men vindt, gevuld met chocolade,
Het allereerste kievits-ei.
De kievit zelf is ver te zoeken,
En hij heeft trouwens schoon gelijk,
't Is nu geen tijd voor lenteboden,
.Vandaar dit zoete huldeblijk!
't Is lente volgens de kalender,
Het weerbericht is beter bij,
Dat dreigt met alle soorten buien,
Zoo ongeveer tot midden Mei,
Met natte sneeuw en wind en regen,
Met hagel, klett'rend en geducht,
En zwaargeladen wolken schuiven
Als lentebloemen langs de lucht!
't Is lente volgens de kalender,
En ook de huisvrouw houdt dit vol,
De schijn van alle aardsche dingen
Brengt ook haar aardsche hoofd op hol!
Een frissche geest vaart door haar woning.
Die steeds 't onthutst gezin verrast,
Ze streelt haar eerste lenteboden...
De boender en de witselkwast!
't Is lente volgens de. kalender,
De zwarte kameraad zegt niks,
Die voelt zich warm gestemd van binnen,
Op volle kracht, gezond en fiks!
We houden dezen vriend in eere,
En waarom zouden we dat niet?!
We bieden hem als lentegave
Een extra mudje anthraciet!
't Is lente volgens de kalender,
Ook de belasting knikt van ja,
We zeggen haar dit zeer benepen,
En met een leege spaarpot na!
We moeten het restantje dokken,
En raken we wat in den knel.
Dan meldt zich d'eerste lentebode....
Een friseli ontsproten dwangbevel!!
Maart 1930.
KROES.
(Nadruk verboden).
Er is overeenstemming tusschen luchtballons en men-
schen. Groot is het aantal gewone luchtballons, willoos
aan den wind overgelaten, klein Is het aantal bestuur
bare die met zelfvertrouwen bestuurd, zij het ook r.a
vele wederwaardigheden het vooropgestelde doel berei
ken.
o
Een kinderleven is het leerrijkste boek. Voor wie er
in weet te lezen, levert het elke dag een nieuwe belang
wekkende bladzijde. -
o
Iedere nieuwe fase van ontwikkeling kan de mensch
slechts binnentreden door de nederigheid.
Van
en om het
door
M. VISSER.
III.
Rijnopwaarts blikken we vanaf den Drachen-
fels naar éen paar eilandjes in de rivier waarvan
het eene, Nonnenwerth, ook al door een sage aan
den naam van den Drachenfels is verbonden.
Zoo rijen zich in bonten krans alle Rijhnamen
in sagen en legenden aaneen tot een snoer van
onwaardeerbare paarlen voor geest en hart.
NonnenwerthRolandseckDrachenfels!
Graaf Roland van Angers, tijdgenoot en neef
van Karei de Groote, bevond zich na jaren strij-
4ens tegen Mooren en heidenen eens weer aan
het hof van den grooten keizer te Parijs. Den dap
peren ridder beviel het hofleven niet in het minst.
Hij, die zooveel heldendaden had bedreven, in zoo
veel tournooien overwinnaar was geweest, zoo
veel roofgezellen te vuur en te zwaard had ver
volgd en getuchtigd en zooveel weerlooze onschuld
had gediend, hij verlangde naar nieuwe avontu
ren en naar het bedrijven van groote daden.
De dappere paladijn verzocht daarom zijn oom,
den keizer, het hof te mogen verlaten om weer hem
vreemde landen te doorkruisen en, waar noodig,
roofridders te tuchtigen. De keizer gaf zijn toe
stemming en in dentvroegen morgen besteeg Ro
land zijn moedig ros Brilliador en, gevolgd door
Laat door geen schrikbeeld u ontstellen,
Schoon 't uitzicht donker zij!
Hem blijft des Hemels gunst verzeilen,
Die moedig is en vrij.
o
Er is ontzaglijk veel, dat we niet weten, maar er is
heel weinig, dat we niet kunnen vinden door te lezen.
o
De kleine klant van vandaag wordt misschien den
een of anderen dag uw grootste klant zoo ge hem
prettig behandelt.
o
De tranen der boetvaardgiheid zijn niet zuiver, ten
zij liefde en waar berouw haar fontein zijn.
Een droef verhaal, vrij naar een Engelsch gegeven,
bewerkt door ^IROLF.
(Nadruk verboden).
Toen ik van de week ihijn oude vriend Flipsen tegen
kwam, scheen hij me eerst te willen ontloopen, terwijl
hij deed, of hij me niet zag. Maar ik klampte hem aan
en vroeg, hoe hij het maakte. „Gaat wel, gaat wel", zei
hij luchtigjes, terwijl hij deed, alsof hij haast had. Toen
viel mijn oog op zijn pak. Het was donkerblauw of
zwart, maar als je goed keek, zaten er zulke rare fi
guren en streepen in, dat je dadelijk kon zien, dat er
iets mee aan de hand was. „Wat is er met dat nieuwe
pak van je gebeurd?" vroeg ik, want ik kon duidelijk
zien, dat het pas nieuw was.
Flipsen sloeg de oogen ten Hemel, zuchtte drie keer
diep achtereen, en deed me dan het volgende droeve
verhaal.
„Je weet", aldus begon hij,„dat ik niet iemand ben,
die zich op den voorgrond stelt. Iets, wat mijn vrouw
niet goed kan hebben. En om haar een plezier té doen,
en me in ons stadje wat bekendheid te verschaffen,
had ik een aardig plannetje uitgedacht. Ik zou me nu
eens een mooi, nieuw zomerpak laten aanmeten, van de
ZIJN BEDOELING.
(En Rolig Halt Tünma.)
Ben je niet bang voor inbrekers in je
landhuis
Neen. de kassier slaapt in het landhui».
Maar ik brivA. 'anacEtt.
zijn trouwen, wakkeren schildknaap, verliet hij
de prachtige residentie.
De oevers van de Marne volgend bereikte hij de
ruwe Vogezen, wendde zich naar Rijnfranken,
tuchtigde eenige roofridders, die hij dwong hun
buit aan de rechtmatige eigenaars terug te geven
en rustte eenigen tijd uit op den burcht van zijn
vroegeren strijdgenoot ridder Koert van Franken
stein. Na dagen en weken bereikte Roland de
oevers van den Rijn. Een vreemd, hem onver
klaarbaar gevoel, doorstroomde Roland, toen hij
den Drachenfels naderde. De trotsche burcht ver
hief zich aan de overzij van den stroom en troon
de daar op zijn hoogen rots als een machtig vorst
op een schitterende troon.
In den aanblik van het schoon tafreel als in een
droom verzonken moest de schildknaap zijn heer
tot de werkelijkheid terugroepen en er hem op
merkzaam op maken dat het reeds laat was en
de avondzon de tinnen van het slot reeds in goud
deed baden.
Roland haastte zich de overzij te bereiken, klop
te aan de burchtpoort en werd, toen hij zijn naam
genoemd had, op het aller hartelijkst ontvangen
door ridder Heribert, die trotsch was zoo'n be
roemd paladijn van den keizer zijn gast te mogen
noemen.
Den volgenden morgen stelde Heribert aan Ro
land zijn eenige dochter voor, de schoone Hilde-
gonde. Welk een leiflijke verschijning! Haar zien,
was haar beminnen. Roland geraakte geheel on
der de bekoring van de lieftalligheid der schoone
maagd en waar hij steeds en overal de overwin
naar was geweest, voelde hij zich hier volkomen
de overwonnene. Hij verklaarde Hildegonde na
korten tijd zijn liefde en hij achtte zich den koning
te rijk toen de jonkvrouw verklaarde de zijne te
willen worden.
Heribert gaf vol vreugde zijn toestemming tot
nieuwste stof, een beetje licht en kleurig, zooals nie
mand bij ons. in het stadje draagt, zelfs de burgemeester
niet! Iets heel bijzonders moest het zijn, heel iets anders
dan het zwart en blauw dat ik anders altijd draag. En
om mijn gewonen kleermaker niet aan het schrikken
te maken, ging ik naar een ander, en vroeg hem, mij
zijn nieuwste, kleurigste stoffen te toonen.
„Dat komt goed uit, meneer", zei de man, en wreef
zich hongerig in de handen. „Ik heb juist iets nieuws
aangekregen, iets heel bijzonders, een prachtige ruit, die
precies bij Uw figuur komt."
Nu, het was inderdaad een bijzondere ruit. Ik had
nog nooit iets gezien, dat er leek. Behalve dan de
beddentijk. Het was namelijk een stof met groote witte
en zwarte blokken, met een groen-roode weerschijn en
hier en daar lichtblauwe vlammen. Toen ik een weinig
scheen te aarzelen, duwde de man mij de stof dicht onder
mijn neus, en zei: „Iets heel fijns, meneer. Iets dat
feitelijk alleen maar door werkelijke heeren wordt ge
dragen. Maar ik wil er voor U ook wel een pak van
maken, omdat U er zoo op aan dringt. De firma, die
de Stof levert, heeft mij geschreven, dat de Prins van
Wales er juist drie costumes van besteld heeft.
„Hm", zei ik, „nou, maak me er dan een costume van."
„O", riep Marie, mijn vrouw, toen ik het pak thuis
had gekregen en het voor het eerst thuis aanpaste, „O,
waar wordt het feest gehouden? En wat stel je voor?"
„Wat bedoel je?" vroeg ik een beetje uit de hoogte
om die onbegrijpelijke vraag.
„Ik vraag, waar dat bal-masqué gehouden wordt, en
wat of je eigenlijk voorstelt, Buziau?", zei mijn vrouw,
die zeker probeerde grappig te zijn.
„Ik weet niets van een bal-masqué en ik stel niets
voor. Dit is mijn nieuwe zomerpak," zei ik ijskoud.
„Niet om te dragen!", riep Marie uit.
„Nee", zei ik sarcastisch, „om dam mee te spelen!"
Mijn vrouw lachte blijkbaar om niemendal, en zei: „Je
loopt gewoonweg voor spot."
„Liefste," antwoordde ik met buitengewone zelfbe-
heersching, „Dit is een heel bijzonder pak, een pak, dat
nu eens iets anders is dan dat eeuwige zwart en blauw,
en waardoor ik hier wat op zal vallen, meer op den
voorgrond zal treden, wat jij immers zoo graag wilt?"
,>Jawel, maar ik heb niet gezegd, dat je voor pias moet
gaan spelen. Als je maar weet, dat ik niet met je over
söraat ga, als je dat harlekijnenpak aan hebt!", besloot
Marie.
„Ik zal pogen deze straf in lijdzaamheid te dragen,"
antwoordde ik waardig.
Zaterdags daarop was het een heerlijke voorjaarsdag
en ik besloot in mijn nieuwe pak een wandelingetje te
gaan maken. Ik merkte dadelijk, dat ik de aandacht
trok, hetgeen mijn ijdelheid natuurlijk wel een klein
beetje streelde. Zoodra de menschen mij zagen aan
komen, bleven ze aan den kant van den weg staan, om
mij te laten passeeren. Toen ik voor een winkel bleef
staan kijken, stond er in een minimum van tijd een
dichte menschendrom om mij heen. De winkelier kwam
naar buiten gesneld en bood mij dadelijk een daalder
per uur, als ik wilde blijven staan, en af en toe een
beetje reclame voor zijn zaak wilde maken.
Ik was natuurlijk erg verontwaardigd en liep door.
Bewonderend nagestaard door de menigte. Toen ik een
hoek omging, sloeg er pardoes een paard op hol, een
kar woest slingerend met zich mee trekkend. Zeker,
dat was natuurlijk erg vervelend voor den voerman,
maar daarom hoefde die man toch iet zoo, zonder
eenige aanleiding, tegen mij uit te varen?! De dwaze
een spoedig huwelijk. Op een schoonzoon als Ro
land, de neef des keizers, en wiens daden in tal
van liederen door heel de Christenheid weerklon
ken, zou zelfs de machtigste vorst trotsch zijn ge
weest. Roland zou een burcht bouwen in de nabij
heid van den Drachenfels, opdat Hildegonde in
de nabijheid van haar geliefden vader zou kunnen
blijven, en omdat hij zelf de Rijnstreek ook zoo
schoon vond.
Daar weerklonk eensklaps de mare door het
land: de Mooren zijn uit Spanje gekomen en be
dreigen het Frankenland.
Roland werd door keizer Karei ten strijde op
geroepen en moest afscheid nemen van zijn be
minde bruid.
Id het dal van Ronceval viel de bloem van Ka
reis paladijnenschaar. Ook Roland van Angers
noemde men onder de gevallenen. Een reusach
tige Moor had hem zeido men met zijn lans
doorstoken.
Het is met geen pen te beschrijven hoe die tij
ding Hildegonde trof. Ze brak in een hartver
scheurend gejammer uit en was dagen lang als
waanzinnig van smart. Weken lang sloot zij zich
in haar vertrekken op, weenende en biddende
voor het zieleheil van haar gevallen bruidegom.
Op haar sraeeken stond haar vader toe dat zij zich
liet opnemen in het vrouwenklooster op Nonnen
werth. Geen vromer non dan Hildegonde.
Maar Roland was niet gevallen. Zwaar ge
wond werd hij door zijn trouwen schildknaap uit
het slaggewoel weggedragen. Bij godsvruchtige
landlieden werd hij liefdevol opgenomen en na
maandenlange zorgvuldige verpleging als genezen
aan de wereld teruggegeven.
Op een neveligen herfstavond klopte hij aan de
poort van den Drachenfels, vol verlangen zijn
bruid weer te zien en aan het hart te drukken.
Heribert vertrouwde zijn oogen niet toen hij den
GEEN DRUKKE WERKKRING.
(Muskete).
Hoe lang werkte Smith voor u?
Twee uur. misschien drie hij was
zes maanden bij me.
man schreeuwde mij toe, dat het mijn schuld was, dat
zijn paard op hol was geslagen, en dat ik in het bosch
moest gaan loopen, als ik er met alle geweld als een
tulpenveld wilde uitzien! De arme man was zóó over
stuur door het op hol raken van zijn paard, dat hij
me zelfs geslagen zou hebben, als er niet een agent
van politie was verschenen, die mijn naam en adres
noteerde en zei, dat ik er wel meer van zou hooren.
Ik denk, dat ik getuigen moet tegen den voerman, die
verschrikkelijk leelijke woorden in het openbaar had ge
zegd.
Ik wandelde heen. Onderweg was ik getuige van een
droevig ongeval. Een chauffeur van een auto keek zóó
belangstellend naar me, dat hij niet op den weg lette
en tegen een lantaarnpaal opreed. Toen gaf hij me nota
bene de schuld van het ongeluk, en riep: „Je laakt de
Vesuvius op Zondag wel, suffert!"
Natuurlijk gaf ik den dwaas geen antwoord en gir.g
naar huis daar ik vond, genoeg opzien gewekt te heb
ben, en ook om nu eens rustig thuis van mijn triomfen
te genieten. Want ik voelde, dat mijn verschijning op
straat een geweldig succes was geworden.
Marie keek niet vriendelijk, toen ik thuis kwam. Ze
kon zeker niet goed hebben, dat ik gelijk had gehad
en was natuurlijk een beetje jaloersch op me. „Je bent
nu zeker wel tevreden, hè?", vroeg ze zuurzoet.
„Ja, zeker," zei ik, „hoe dat zoo?"
„Omdat je eigen zoon Piet op straat een volksoploop
heeft gezien. Hij dacht, dat je reclame maakte voor de
revue van Buziau. Hij heeft in een portiek zóó staan te
stikken van het lachen, dat hij niet eens alle gekke
dingen heeft kunnen verstaan, die de menschen je naar
je hoofd hebben gegooid," zei Marie woedend.
„Zoo," zei ik, nu toch werkelijk een beetje boos, „waar
is Piet? Ik heb een appeltje met hem te schillen!"
„Piet doet op het oogenblik iets voor mij," zei Marie,
„en je raakt hem niet aan, hoor!"
Iets in den toon van mijn vrouw weerhield mij ervan.
Piet onder het middageten over zijn gedrag te onder
houden, om zijn vader in een portiek te staan uitlachen.
Piet keek heel onschuldig en vermaande zelfs zijn broer
tjes ernstig, die aldoor om niets zaten te stikken van
het lachen, als ze mijn kant uit keken. Die Piet waa
toch wel een goeie jongen. Na het eten bracht hij mij
zelfs de krant en zei hartelijk, dat de tuinbank nu weer
heelemaal in orde was. Ik begreep de stille wenk van
paladijn zoo onverwacht voor zijn oogen zag. AU
verstomd staarde hij hem aan.
Hoe hem te zeggen dat Hildegonde voor hem
verloren was!
Als door den bliksem getroffen vernam Po
land dat zijn schoone bruid non was geworden en
nimmer tot de wereld zou wederkeeren..
Op den linker oever van den Rijn. hoog boven
het eilaitcl Nonnenwerth, liet Roland zich een
burcht bouwen van waaruit hij klooster en kloos
tertuin kon overzien en de vrome nonnen in hun
bewegingen kon gadeslaan.
Dag en nacht bracht hij aan het venster door
van waaruit hij het beste uitzicht op Nonnenwerth
had. Hij voelde zich gelukkig als hij onder de
nonnenschare Hildegonde meende te zien, die
hem zoo leek het den ridder meermalen
vriendelijk groette. Eens zag hij haar in een paar
dagen niet. Do klokken luidden en een non werd
grafwaarts gedragen. Zou het Hildegonde zijn?
De schildknaap ging op kondschap uit en bracht
zijn heer de bevestiging van diens beangstegend
vermoeden: Hildegonde was gestorven. Van toen
af sprak Roland geen woord meer. Onbewegelijk
zat hij aan het venster en staarde onafgebroken
naar het nonnenkerkhof.
Zoo vond de schildknaap hem op een morgen
met verstarde oogen dood aan het venster zitten,
fn een stormachtigen nacht van den winter van
1839 stortten de laatsten resten van den vervallen
burcht op Rolendseck ineen. Maar ter herinne
ring aan de trouwste en reinste liefde uit den rid
dertijd werd een vensterboog herbouwd en deze is
het, die de reizigers niet zonder ontroering doot
terugdenken aan zoo lang vervlogen tijden.
Wordt vervolgd.