Een Dokters-Idylle.
Snelheden.
Landen die van den postzegelhandel
leven.
gevlogen, moeten we... bij Jupiter, wat gebeurt er nu...
kijk eens, die bom daar, de lont brandt... vlug, Hornby,
pak hem, pak 'm beet, die lont, houdt 'm vast, knijp
erin, laat niet los, want dan zijn we verloren: laat
het smeulende eind tot bij je vingers afbranden... laat
niet los, houd vast, laat je vingers schroeien, dat
hindert niet, knijp goed, dan kan hij niet verder smeu
len... als je loslaat vlieg je dadelijk in de lucht..."
Hornby had de bom met de brandende lont gepakt,
kneep met alle macht in de lont, opdat het vuur
niet verder zou smeulen... De drie mannen verlieten
haastig het gewelf... lieten Hornby alleen, worstelend
met zijn wilde angst en de brandende lont, die wel
haast scheen te leven onder zijn felknijpende vingers,
zóó perste hij met alle kracht die in hem was zijn duim
en wijsvinger om den lont... het vuur kwam al nader en
nader... schx-oeide bijkans zijn vingers... de heete gloed
voelde hij al... eensklaps trof hem een ontzettende slag
op het hoofd, zoodat de sterretjes hem voor de oogen
dansten... met een schok zat hij rechtop. In bed... en
keek met vei-wilderde blik naar zijn' vrouw, die even
eens rechtop in bed zat, met blauwpaars gelaat. Ze
had hem zoo juist een klinkende pats om het hoofd
gegeven en gilde woedend, terwijl ze haar niet onaan
zienlijk neus met een van pijn vertrokken gezicht
wreef: „Vrouwenbeul, die je bent... durf je wel, hè.
iemand 's nachts terwijl ie slaapt zoo valsch in zijn
neus te knijpen, hè, tot ik er bijkans van stikte, akelig
konijn! Dat moet je eens probeeren.als ik wakker ben."
Langzaam drong de werkelijkheid tot meneer Hornby
door. Hij had gedroomd. En met groote tegenwoordig
heid van geest de situatie overziend, draaide hij zich om
zonder een woord te zeggen, trok de dekens over zich
heen en verzonk aanstonds in een luid gesnork.
Werkelijk, het is beter dat u nergens over verwonderd
staat, en uw duizeligheid beheerscht, wanneer u eenige
getallen van snelheid en razend tempo voorgegoocheld
krijgt. Vóór wij starten, moet u zich er wel van over
tuigen, dat wij in ons vliegtuig van eenigen omvang
en van een beetje meer dan acht cylinders, dat „de
aarde" genoemd is, met een kalm gangetje van 110.000
K.M. per uur een non-stop-rit om de zon uitvoeren.
Als wij ons dan even scherp gezet hebben, zijn wij
gesterkt om een beetje minder vaart te ondergaan. Aan
eigen domme kracht overgeleverd, brengen wij het
nochtans niet vei-, en zeker niet snel genoeg. In 1909
liep Braun over een halve mijl 1 minuut 57.6 seconde,
en vijf jaar later deed de Amerikaan Baker er 3.4 se
conde korter over, terwijl dr. Peltzer, de Duitschc
hardlooper, het nu in 1 minuut 51.6 seconde doet. H&rd-
loopers als Honig en Paddock loopen 29.4 K.M. per
uur, dat is tenminste do- snelheid van een ouderwetsch
goederentreintje. Als het alleen op het physiek aankomt,
dan nemen wij slechts een eigen plaats onder de dieren
in.
De slak doet een uur over drie meter, en de adelaar
vliegt er 110 K.M. in uit. Rennen wij achter groote
motoren tot een vaart van 93 K.M. per uur, dan vliegt
een postduif met ons mee, en een renpaard sukkelt
achter ons aan.
Om sneller vooi*uit te komen, moeten wij even het
hoofd laten werken. Wij moeten met ons grootste ver
stand even een machinetje in elkaar zetten, en met
onze vingers aan 'n handle, een krukas, 'n knop weten
te prutsen. Bij de eerste autorennen in 1894 werd de
snelheid van 21.5 K.M.; negen jaar later een van 160
K.M. De Engelschman Bowden kwam in 1905 175 K.M.
per uur vooruit; en voor den oorlog bracht de Duitscher
Erle het tot 229 K.M.
Na den oorlog legde men er met hernieuwden moed
een schepje op, of liever spendeerde men er met her
nieuwden moed een blik^benzine bij. In de Afrikaansche
woestijn had Campbell in Februari 1927 de ruimte voor
een 298 K.M. gangetje; maar een maand later haalt
Segrave hem snorrend in langs Daytona Beach in Cali-
fornië, waar hij lustig 328 haalde.
De Triplex van Day Keach bracht het tot 333.7 K.M.
in April 1928, Segrave overtrof zich zelf in z'n „golden
arrow" en reed 376.21 K.M., en in October j.1. werd de
400 overschreden door Campbell.
Volgens de N. Soer. Crt. bouwt Ir. C. Amhurst een
wagen met acht wielen, die het 650 K.M. per uur moet
brengen. Deze wagen zal evenwel niet persoonlijk, maar
door middel van de radio bestuurd worden. Er is geen
enkele reden om te veronderstellen, dat een uiterste
bijna bereikt is. Bij de vliegtochten om den Schneider
Cup nam Orlebar in September j.1. een vaart van 574
K.M. Sinds 1894 is onze voortvarendheid bijna verder-
tlgvoudigd. Dit feit kan alleen verwachtingen bieden.
Nog tweemaal zoo snel slechts, en wij hebben de snel
heid van het geluid geëvenaard, dat per uur maar
1188 K.M. aflegt.
Nog maar drie keer zoo snel, en wij halen het ge
schut van de artillerie in, ja, dan overtreffen wij zelfs
de snelheid, waarmede de aarde om haar as wentelt,
die 1620 KM. bedraagt. Wanneer wij dan met die snel
heid handig weten te manoeuvreeren, halen wij kunst
stukjes uit, die wij nog voor een korte spanne tijds
aan onze verbeelding overlaten.
Speculeerende op de zakken der verwoede
postzegelverzamelaars.
Er zijn een tpassa kleine staten, die tot versterking
hunner financiën op de zakken der postzegelverzame
laars speculeeren en er een goed loonend zaakje in zien,
papier voor goud te vei'koopen. Het ontsluiten dezer
bron van inkomsten mag aan den vindingrijken geest
der inwoners van de Cooks-eilanden worden toegeschre
ven. De Cooks-eilanden tellen 10.000 tot 12.000 inwoners,
die langen tijd menscheneters zijn geweest en zich
slechts heel langzaam naar de zegeningen der bescha
ving hebben geschikt.
Daaronder bevonden zich ook postzegels, die zij uit
Nieuw-Zeeland lieten komen. Het waren zeer eenvou
dige zegels, waarvan het gegomd papier een gewone
omlijsting van drukletters vertoonde. Desniettegenstaan
de legden de groote postzegelhandelaars der oude en der
fcieuwe wereld groote belangstelling voor deze uitgifte
aan den dag en haastten zij zich behoorlijke prijzen
voor dat zegel te betalen. Niemand was meer verbaasd
dan de menschen van de Cooks-eilanden zelf, die zich
hier plotseling een zeer gemakkelijke en ruime bron
van inkomsten geopend zagen. Zij lieten dadelijk nieuwe
postzegelseries uit Australië komen, die van de eerste
In teekening en kleur verschilden. Maar het door de
postzegels te voorschijn getooverde geluk hield niet
lang stand. De postzegelhandelaars hadden ten laatste
van deze soort genoeg en de bewoners der Cooks-
eilanden moesten zich helaas weer op andere indu-
striën gaan toeleggen.
Op een goeden dag echter nam Paraguay den truc
met frisschen moed over. De postzegelseries van dit
land volgden elkaar zoo snel op, dat Paraguay, hetwelk
voor 1892 slechts zeer weinig zegels bevat, er thans
meer dan 200 heeft. De bewoners van het land, die voor
het grootste deel- nog weinig beschaafd zijn, hebben de
meeste dezer zegels zeker nooit gezien. De gretigheid,
waarmede postzegelverzamelaars op alle nieuwe uit
gaven aanvallen, heeft menigen avonturier genoopt, in
het een of ander onbekend land een postzegelfabriek op
te richten en daarmee zoo gauw mogelijk het meeste
te verdienen.
Zoo dook in 1888 op de postzegelbeurzen te Parijs en
Londen een reeks van zeven zegels op, die Mariel, ko
ning der Sedans, een kleine volksstam aan de grens
van Annam, had uitgegeven. Deze Max*ie was een
Framsch Marine-officier, die zich onder Sedans had ge
vestigd en op deze manier een massa geld vex-diende.
In 1894 verschenen op de markt zeer mooie zegels van
Trinidad, welke een jacht in de baai van het eiland
voor anker, vooi'stelden. De fabrikant van deze zegels
was baron Harden-Hickey, die vroeger te Parijs een
sportblad had uitgegeven, na veel wisselvalligheden op
het onbewoonde eiland Trinidad was geland en'daar
van als koning Jacobus I bezit had genomen. Onge-
lukkigerwijze hei'innerdo het verschijnen van deze zegels
Engeland eraan, dat dit eiland aan het Vereentgde
Koninkrijk behoorde. Engeland stuurde een oorlogs
schip naar Trinidad en nam de zegels en de platen,
waarvan zij gedrukt waren in beslag.
Onze „heerschers", die postzegels uitgeven, maken
lang zulke goede zaken niet als andere vindingrijke
menschen, die zich met de regeering van een of ander
klein land in verbinding stellen en zich belasten met de
uitgave van postzegels. Zoo leverde een ingenieur voor
niets twee m-illioen zegels van Guatemala en ontving
daarvoor alle oudere zegels, die zich in de staatsdruk
kerij bevonden, waarmede hij een goed zaakje maakte.
Een ander, Seebeek, leverde aan verschillende Amex*i-
kaansche republieken al haar zegels en ontving daar
voor het recht, de teekening alle jaren te veranderen
en de voor den druk benoodigde platen te behouden.
Een belangrijke bron van inkomsten was voor de Ka
narische eilanden de zegelverkoop en ook de Portugee-
sche regeering laat derhalve veel nieuwe emissies het
levenslicht aanschouwen. Hieruit blijkt dus wel, dat de
postzegelhandel in de politiek ook zijn rol speelt, en
zeer zeker een verdienstelijke.
Ook de groote staten schijnen niet afkeerig te zijn
van een extra verdienste in deze richting.
ZITN METHODE.
(Hummel.)
Maak ie ie nooit zorgen over ie
oude schulden
Neen. Ik vergeet oude schulden.
-En ie nieuwe dan?
Die laat ik oud worden.
Naar het Engelsch
van
RICHARD STAR.
(Nadruk verboden.)
Daar ging ze weer het meisje dat iederen mor
gen tegen tien uur voorbij zijn huis lcwam. Merk
waardig dat zoo'n onmerkelijk aardig meisje altijd
alleen wandelen kon; zonder escorte van een of meer
aanbidders!
Doctor Stephen Wavertrec moest zichzelf beken
nen, dat hij verliefd was op de schoone onbekende.
Het was nu twaalf maanden sinds zijn naam en be
roep op een koperen bord naast de voordeur prijkten
cn twaalf maanden lang had hij haar nu al iederen
mórgen y.ien voorbij komen. Vergeefs had Stephen
op middelen gezonnen om met haar in contact te ko
men hij was er niet in geslaagd cn hoewel er
natuurlijk zoo nu cn dan aan zijn woning gebeld
werd het mocht dan een sollicitante zijn haar het
nobele ambt van werkvrouw of een verdwaalde bus-
patiënt zij verscheen nooit. Hoe was dat ook te
verwachten'?
Eens op een ochtend, toen hij sinds langs tot de
overtuiging was gekomen, dat hij weinig uitzicht had
op een praktijk die uit méér bestond dan dood-enke
len buspatiënten, werd er aan de deur van zijn
spreekkamer geklopt en toen hij door het gordijn
naar buiten keek, zagen zijn verwonderde oogen een
spiksplinternieuwe limousine staan!
„Binnen", riep Stephen met een stem, die hij met
eenige moeite vast deed klinken.
Het was niet het meisje zijner droomen, maar de
binnentredende vormde toch een aangename verras
sing voor den dokter zonder praktijk. Het was een
forsche, goedgekleede man van middelbaren leeftijd
met een gezond uiterlijk. Twaalf lange maanden had
Stephen gehoopt op een paar van dergelijke patiën
ten die hij tenminste een behoorlijk honorarium
voor zijn hulp en raad in rekening kon brengen.
De patiënt klaagde over kortademigheid en de
dokter verzocht hem zich van zijn bovenkleeren te
ontdoen, opdat hij hem onderzoeken kon.
Stephen etaleerde verschillende stethoscopen op de
tafel, benevens een instrument dat iets van een fiets
band had, een toestel om den bloeddruk te meten en
nog eenige andere medische werktuigen. 1-Ii.j moest
toch laten zien dat hij goed geëquipeerd was! Dat
maakte indruk op een welgcstelden patiënt, vond
hij.
„Diep ademen", beval Stephen, „borst vooruit, even
tjes kuchen. Harder alstublieft."
Er werd weer aan de deur geklopt, dringend en
gejaagd.
„Een oogenblikje", excuseerde Stephen zich.
Met de stethoscoop nog in zijn ooren, ontsloot hij
de deur en opende deze op een kier.
Hij gaf haast een schreeuw van verrassing. Daar
stond hot meisje hot meisje van zijn droomen
het meisje dat iederen morgen om tien uur langs
kwam! Ze scheen heusch ziek en ernstig ook! Haar
snoezig gezichtje was bleek cn vertrokken cn do
tranen stroomden haar over de wangen. Ze klemde
de kleine handen ineen cn snikte onder het spreken.
Stephen kwam de deur uit en sloot deze weer ach
ter zich. Hij greep haar beide handen, streelde ze
een bekende geneeskundige methode om eeu nerveuze
patiënt te kalmceren!"
„Woest u kalm", zei jhij op zijn vriendclijkstcn toon.
„Vertelt u mij maar rustig wat er is".
„Het is b-b-b-baby", snikte ze. „O, dokter, komt u
toch alstublieft direct mee. O, mijn axmie schat! O,
mijn arme lieveling. O, dokter, haast u zich toch!"
„Heeft het kleintje een ongeluk gehad?"
„O, ja. O, helpt u mij toch alstublieft."
Stephen schoof de spreekkamer binnen. Hij griste
zijn tasch en smeet er alle instrumenten in, die hem
onder de hand kwamen.
„Een ongeluk", hijgde hij tegen zijn patiënt, die
met ontbloot bovenlichaam, ongeduldig stond te
wachten. „Gaat. u zoolang zitten. Ik ben zoo terug.
Een klein kind overreden, geloof ik."
Stephen wachtte niet af welk effect deze mededee-
ling op zijn patiënt zou hebben, het kon hem gècn
zier schelen. Het meisje, dat een heel |aar zijn ge
dachten en droomen vervuld had, had hulp noodig;
dat was voldoende. Ze holde vóór hem dc trappen
af en hij had haast moeite om haar bij te houden.
„Neen, laat uw auto maar staan", hijgde ze. „Het
is hier vlak bij."
Ze scheen waarachtig te denken, dat die prachtige
limousine van hem was!
Hij had geen hoed op zij evenmin. De voorbij
gangers keken hen na en een paar straatjongens de
den mee aan de race.
Ze liep het hek van een groote villa binnen, waar
van de voordeur wijd open stond.
„Vlug", hijgde ze; „dezen kant uit."
Ze vlogen bij twee treden tegelijk de trap op en
haastten zich een kamer binnen, vanwaar luid baby
gehuil tot hem doordrong.
Het kindje zat op den grond en twee leden van het
vrouwelijke huispersoneel zaten er bij op den grond
en waren ergens mee bezig, waarmee precies kan de
dokter niet zoo gauw zien.
„Kijk dokter". Het meisje duwde de anderen
plompverloren opzij, liet zich op de knieën vallen en
wees met een tragisch gebaar naar het kleine kind.
„Zoo zit ze al een uur en, o, mijn arme kleine
schat. Ik weet niet wat ik doen moet. Als we haar
niet kunnen helpen, schreeuwt ze zich nog heelemaal
buiten adem."
Eerst kon Wavertree niet ontdekken wat er aan
scheelde, behalve dan dat het kleine wurm heel ge
zond huilde. Maar toen hij scherper toekeek zag hij
dat ze haar kleine handje in een waterkruik met
wijde hals had gewerkt en het niet terug kon trek
ken.
„O, is dat alles?", riep Stephen vroolijk en gewel
dig opwiucht. „Dat is niet de moeite waard."
„Maar ze kan haar handje er niet uit krijgeri, dok
ter", snikte het mooie meisje. „O, kunt u er niets
aan doen?"
„Natuurlijk", verklaarde Stephen ten antwoord,
terwijl hij haar geruststellend op den schouder
klopte. „Maak u niet noodeloos ongerust, anders heb
ik er straks een patiënt bij. Het is doodeenvoudig".
Maar hij kwam al spoedig tot de conclusie dat het
toch niet zoo doodeenvoudig was als hij dacht. De
baby, een kind van een maand of tien, had een klein
mollig handje in de waterkruik gestoken en de hals
was wel niet nauw, maar ook niet al te wijd. Maar
het moeilijke van het geval was, dat ze haar kleine
vuistje ineen klemde en daarom kon het er niet uit.
De oplossinig was eenvoudig genoeg: houd de hand
strak en ze is er uit! Maar leg dat nu eens'uit aan
een baby van tien maanden!!
Het lukte dan ook niet. liet kind gilde en gilde
maar. Stephen probeerdevoorzichtig om de kruik
van het handje af te trekken. Maar daarmee waren
de anderen al een uur bezig geweest en de zuigeling
bleef ook toen de dokter zijn krachten aan dezen
arbeid wijdde haar vuisje ballen en schreeuwen.
„Ze heet Ethel", vertelde het meisje alsof deze we
tenschap den dokter helpen kon.
„O ja?" mompelde Stephen. „Aardige naam!"
Hij vroeg zich af wat hij in vredesnaam doen moest
om dat handje te bevrijden? Hij hoopte maar dat
„het" meisje niet merken zou dat hij voorloopig nog
niet wist hoe hij dit moest klaarspelen! Natuurlijk
kon hij de kruik stukslaan, maar dat paardenmid
del wilde hij liever zoo lang mogelijk uitstellen. Hij
rommeilde eens in zijn tasch en met den besten wil
van de wereld kon hij niet begrijpen hoe daar een
paar bretels in kwamen te liggen!
De dienstmeisjes maakten haast nog meer misbaar
dan de baby. Stephen verzocht het jonge meisje
fluisterend om ze zoolang weg te sturen en op een
wenk van haar verdwenen ze uit de kamer. Stephen
lag geknield voor het kind en het meisje ging naast
hem op den grond zitten.
„We moesten haar aan het lachen maken", legde
hij uit. „Ze moet afgeleid worden; dan ontspannen
de spieren zich, begrijpt u? Ik zal haar aan het la
chen maken, let u dan op de flesch. Neen, kom er
nog niet aan. Wacht tot ze lacht, dan gaat het
haqdje vanzelf open. Dat is om zoo te zeggen een
natuür-wet. Niemand lacht met toegeknepen vuisten.
Dan kunt u zachtjes de flesch van het handje trek
ken."
Zooals zooveel mannen, was Stephen overtuigd dat
hij een bijzondere gave bezat om kinderen en dieren
aangenaam bezig te houden, maar vandaag scheen
hij toc'h geen succes te hebben. Hij trok loelijke ge
zichten cn vertoonde allerhande kunstjes, maar
Ethel scheen de voorstelling niet te apprecieeren. Ze
gilde tot ze paars was en probeerde haar redder met
de waterkruik te slaan.
Stephen was er zich van bewust dat hij een gek fi
guur sloeg. Het meisje dat naast hem knielde was
allerliefst en bepaald ontroerend in haar verdriet.
Nu en dan begroef ze het gezicht in do handen en
Stephen had niets liever gedaan dan haar troosten,
maar de krijschende Ethel belette dit.
„O, mijn arm liefje! O, mijn schat! Mijn kindje!"
Haar kindje! Stephen had het gevoel alsof hij met
een scherp mes gestoken werd.
Hij had zijn aflcidings-pogingen nog niet gestaakt;
hij rolde met zijn oogen, blafte als een hond, loeide
als een koe, blaatte als een schaap, hinnikte als oen
paard, iaadc als een ezel. Resultaat nihil. Ethel
trok er zich geen steelc van aan en hield niet op
met haar gejammer.
Toen opeens de kentering kwam, het groote mo-
metot. De baby baby's zijn onberekenbaar had
plotseling datgene ontdekt, wat haar naar haar eigen
eigenwijze meening, afleiding zou kunnen verschaf
fen. Haar rechterhandje zat nog in de kruik, maar
met het linkerhandje probeerde ze iets te pakken,
wat op Stephen's borst bengelde.
Stephen en het meisje hielden hun adem in cn
angstig keek zij omlaag.
Op zijn vest bungelde het eind van zijn stethoscoop.
De twee haken voor zijn oor had hij om zijn hals.
Het ding was er natuurlijk den heelen tijd geweest
maar dat was niet tot zijn besef doorgedrongen.
Voorzichtig, met een waarschuwenden wenk naar
het meisje naast hem, zwaaide hij het einde van het
instrument naar het kind toe. Ethel greep met het
linkerhandje en miste. Nogeens greep ze en toen
kraaide ze van verrukking, want ze had het beet..
Daarop trok ze, alsof er niets gebeurd was, het
rechterhandje uit de. kruik en greep ook daarmee
naar het instrument. Toen probeerde ze het uiteind
ervan in haar mondje te steken.
Het was voorbij. Het handje was bevrijd. Het jonge
meisje schreide tranen van opluchting en ze bedankte
Stephen alsof hij het kind minstgenomen uit de
klauwen des doods had gered. Samen bleven ze nog
even voor Ethel geknield liggen en speelden met haar.
Nu had hij met zijn circusvoorstellingen meer succes
dan straks; het kindje kraaide van uitbundig ple
zier.
Pas toen Stephen weer naar huis terugwandelde,
drong het volkomen tot zijn bewustzijn door dat zijn
liefste droomen vervlogen waren.
Haar Baby! Natuurlijk was het haar baby. Het
kind leek op haar; hetzelfde haar, dezelfde oogen.
Ze was getrouwd een mogelijkheid waaraan Ste
phen noit gedacht had.
Het hart zonk hem in de schoenen toen hij zag dat
de limousine voor zijn deur verdwenen was. Hij keek
op zijn horloge en kwam tot de ontdekking dat hij
ruim een uur was weg gew'ecst!
De spreekkamer leeg! Stephen 'smeet de tasch neer
en liet zich in een stoel neer vallen. Wat een dag!
Het meisje van zijn droomen en vurige wenschen,
bleek een jonge getrouwde vrouw en de eerste be
hoorlijke patiënt, die na een jaar wachten was ko
men opdagen, was hij kwijt vóór hij hem nog goed
en wel had.
Dat besefte Stephen pas recht toen hij zag wat op
de vloeimap op zijn schrijfbureau met nijdige let
ters in blauw potlood geschreven stond.
„Hoe krijgt u het in uw hoofd om mij hier half
naakt een uur te laten wachten cn op den koop
toe mijn bretels nog mee te nemen!"
De drie volgende dagen verkeerde Doctor Stephen
Wavertree in een aller-ongeniefcbaarste stemming; 'hij
keek 'smorgensc om tien uur niet. eens meer naar
buiten! Den vierden dag was zijn verlangen sterker
dan zijn goede voornemen en keek hij weer, maar
ze kwam niet.
Om half elf zat hij met het hoofd in handen voor
zijn schrijftafel, verzonken in bittere gedachten, toen
er aan de spreekkamerdeur geklopt werd.
„Binnen", riep Stephen met zijn „bus-patiënten"
stem.
Maar het was geen bus-pati6ntZij was het.!
Ze glimlachte verlegen en zoo lief, dat Stephen haar
een minuut lang aanstaarde als een jongen die voor
het eerst in een circus komt. Toen sprong hij op,
schoof een stoel voor haar aan, duwde haar er let
terlijk in en trachtte professioneel te glimlachen.
„Voelen we ons vanmorgen niet al te best?", vroeg
hij even professioneel, terwijl hij een poging deed om
haar pols te voelen.
Ze lachte hartelijk, een zilveren lach. „O, ik kom
niet als patiënt, Dokter Wavertree; ik kwam
even bij u, omdat ik heelemaal vergeten heb mijn
naam te noemen, toen ik u geroepen had. Ik heet
Lilian Grayshott. En hier is mijn adres, dan weet u
waarheen u uw declaratie kunt sturen."
En ze reikte hem een visitekaartje, dat hij zon
der er aandacht aan te schenken op zijn bureau leg
de.
„Ik was niet van plan iets voor mijn hulp in reke
ning te brengen", verklaarde Wavertree gedeci
deerd.
„O ja, dat moet u wel doen, ik heb u zoo in beslag
genomen en u hebt nog wel zoo'n succes gehad!"
„Maar ik heb niets gedaan! Het kleintje heeft
haar vuistje vanzelf teruggetrokken. Ilct. is een schat
van een kind. U mag er als moeder trotsch op zijn!"
„O! CL.oh!", hijgde Lilian, „o-o- o-oli!"
„Wat is er?"
„U denkt toch niet dat ik Ethel's moeder ben".
„En u zei zelf telkens: mijn kindje, mijn lieveling.
En bovendien lijkt het sprekend op u."
„O-oh ze is mijn kleine nichtje, het kindje van
mijn getrouwde zuster. Die was op -eis en daarom
was ik er dien dag om op Ethel te passen".
Stephen viel achterover in zijn stoel. Ze bleven
elkaar aanstaren en barstten toen gelijktijdig in een
schaterlach uit.
„Luistert u eens", begon hij, terwijl hij zijn stoel
een beetje dichter naar haar toetrok, „mag ik u eens
mee uitnemen in de auto?"
Hij had er wel geen, maar hij kon er gemakkelijk
genoeg een huren. „U moet namelijk weten dat 'ik
u al twaalf maanden ken."
„O, maar ik heb u niet gezien voor
„Jaa, maar ik u wel. Iederen morgen, behalvé
Zondags, komt u hier langs."
„Dan ga ik naar de muziekschool."
„O, naar de muziekschool? Ik wou u zeggen
ik wilde u zeggen zou je wel een tochtje met me
willen gaan maken, Lilian?"
Het was wel brutaal, maar de stoutmoedigen win
nen, zegt het spreekwoord.
Ze wendde zich af, maar toen ze haar gezicht weer
langzaam naar hem toekeerde, straalden haar oogen.
„Ik zou het erg prettig vinden, Doctor Wavertree,
maar ik zou het toch liever eerst aan mijn ouders
vragen."
Dat was nog eens iets naar zijr. hart, een modern
jong meisje dat toestemming aan haar ouders vroeg
om met een jongen, man een autotochtje te mogen
maken.
„Mag ik ze komen opzoeken? Is je vader thuis?"
Hij mócht; hij ging direct mee Meneer Grayshott
was thuis. Hij was in zijn studeerkamer. Lilian danste
letterlijk naar binnen, terwijl Stephen buiten op de
gang bleef wachten.
Het gesprek achter de gesloten deur duurde lang,
vond hij; toen de welbekende zilveren lach en Lilian
danste weer naar buiten.
„Gaat U naar binnen, Dokter Wavertree.
Stephen voldeed aan de uitnoodiging en stond van
aangezicht tot aangezichtmet zijn deftigen pa
tiëntmet den man, dien hij half naakt aan zijn
lot had ovei-gelaten!
Meneer Grayshott was opgestaan. Hij stond onbe
weeglijk; zijn gezicht werd eerst, onheilspellend rood,
toen paars, Lilian keek ontsteld van den een naar
den ander.
„Jouw schurk!", donderde Grayshott, toen hij ein
delijk woorden vond. „Wat heb je met mijn bretels
gedaan?"
Hij stak zijn hand uit en Stephen greep die dank
baar. Toen barstten zij beiden in een daverend gelach
uit. Lilian lachte ook, puur van den eeromstuit,
want ze snapte^ niets van de situatie.
„En is dat nu de man, die Baby's hand bevrijd
heeft?"
„Natuurlijk, vader, ik zei toch de dokter op den
hoek."
„Maar op den anderen hoek woont toch ook een
dokter. Ilc dacht dat je dien bedoelde; ik had nog
naar hem willen toegaan om hem te bedanken. En
wou je nu met dezen jongeman gaan autorijden,
terwijl je hem nog geen tien minuten kent?"
„O,.maar hij kent mij al zoo lang, vader. Hij heeft
me al maanden lang dag aan dag zien voorbij ko
men, als ik naar de muziekschool ga.
Grashott keek Stephen aan en knipoogde.
„Jongen, jongen", zei hij opgewekt, „de tijd gaat
snel, hoor!" Het lijkt pas gisteren toen ze haar tan
den doorbeet op een beenen ring. Lieve deugd! Nu, ik
dank je hoor, voor wat je $oor het kleintje deed. En
die bretels mag je houden; ik heb er nog meer. Ik
heb me zoolang met een veiligheidspeld geholpen; die
ik ergens in ,je kamer zag slingeren, maar makkelijk
ging het niet."
„En hoe moet dat nu met het autotochtje, vader?",
informeerde Lilian.
„Ga maar1 naaar je moeder. Als zij het goedvindt,
vind ik 't ook best. En Wavertree, ik kom nog eens
bij je, maar dan moet je een beetje meer notitie van
me nemen, hoor je? Ik ben bij Jordan geweest, maar
dat is zoo'n oude zeur; van dien vent moet ik niet
meer hebben."
Aldus werd het fundament gelegd voor een groote
praktijk. Stephen heft nog buspatiënten, maar het is
geen uitzondering meer als een mooie auto voor zijn
deur stilhoudt; hij heeft er zelf trouwens ook een.
En Lilian heeft zelf een baby, die grappig veel op
Stephen lijkt, wat geen wonder is, als men bedenkt
dat hij de vader van deze jongedame is. Ze wordt erg
verwend, maar ze mag nooit dicht bij een water
kruik komen.