Een Dokters-Idylle. Snelheden. Landen die van den postzegelhandel leven. gevlogen, moeten we... bij Jupiter, wat gebeurt er nu... kijk eens, die bom daar, de lont brandt... vlug, Hornby, pak hem, pak 'm beet, die lont, houdt 'm vast, knijp erin, laat niet los, want dan zijn we verloren: laat het smeulende eind tot bij je vingers afbranden... laat niet los, houd vast, laat je vingers schroeien, dat hindert niet, knijp goed, dan kan hij niet verder smeu len... als je loslaat vlieg je dadelijk in de lucht..." Hornby had de bom met de brandende lont gepakt, kneep met alle macht in de lont, opdat het vuur niet verder zou smeulen... De drie mannen verlieten haastig het gewelf... lieten Hornby alleen, worstelend met zijn wilde angst en de brandende lont, die wel haast scheen te leven onder zijn felknijpende vingers, zóó perste hij met alle kracht die in hem was zijn duim en wijsvinger om den lont... het vuur kwam al nader en nader... schx-oeide bijkans zijn vingers... de heete gloed voelde hij al... eensklaps trof hem een ontzettende slag op het hoofd, zoodat de sterretjes hem voor de oogen dansten... met een schok zat hij rechtop. In bed... en keek met vei-wilderde blik naar zijn' vrouw, die even eens rechtop in bed zat, met blauwpaars gelaat. Ze had hem zoo juist een klinkende pats om het hoofd gegeven en gilde woedend, terwijl ze haar niet onaan zienlijk neus met een van pijn vertrokken gezicht wreef: „Vrouwenbeul, die je bent... durf je wel, hè. iemand 's nachts terwijl ie slaapt zoo valsch in zijn neus te knijpen, hè, tot ik er bijkans van stikte, akelig konijn! Dat moet je eens probeeren.als ik wakker ben." Langzaam drong de werkelijkheid tot meneer Hornby door. Hij had gedroomd. En met groote tegenwoordig heid van geest de situatie overziend, draaide hij zich om zonder een woord te zeggen, trok de dekens over zich heen en verzonk aanstonds in een luid gesnork. Werkelijk, het is beter dat u nergens over verwonderd staat, en uw duizeligheid beheerscht, wanneer u eenige getallen van snelheid en razend tempo voorgegoocheld krijgt. Vóór wij starten, moet u zich er wel van over tuigen, dat wij in ons vliegtuig van eenigen omvang en van een beetje meer dan acht cylinders, dat „de aarde" genoemd is, met een kalm gangetje van 110.000 K.M. per uur een non-stop-rit om de zon uitvoeren. Als wij ons dan even scherp gezet hebben, zijn wij gesterkt om een beetje minder vaart te ondergaan. Aan eigen domme kracht overgeleverd, brengen wij het nochtans niet vei-, en zeker niet snel genoeg. In 1909 liep Braun over een halve mijl 1 minuut 57.6 seconde, en vijf jaar later deed de Amerikaan Baker er 3.4 se conde korter over, terwijl dr. Peltzer, de Duitschc hardlooper, het nu in 1 minuut 51.6 seconde doet. H&rd- loopers als Honig en Paddock loopen 29.4 K.M. per uur, dat is tenminste do- snelheid van een ouderwetsch goederentreintje. Als het alleen op het physiek aankomt, dan nemen wij slechts een eigen plaats onder de dieren in. De slak doet een uur over drie meter, en de adelaar vliegt er 110 K.M. in uit. Rennen wij achter groote motoren tot een vaart van 93 K.M. per uur, dan vliegt een postduif met ons mee, en een renpaard sukkelt achter ons aan. Om sneller vooi*uit te komen, moeten wij even het hoofd laten werken. Wij moeten met ons grootste ver stand even een machinetje in elkaar zetten, en met onze vingers aan 'n handle, een krukas, 'n knop weten te prutsen. Bij de eerste autorennen in 1894 werd de snelheid van 21.5 K.M.; negen jaar later een van 160 K.M. De Engelschman Bowden kwam in 1905 175 K.M. per uur vooruit; en voor den oorlog bracht de Duitscher Erle het tot 229 K.M. Na den oorlog legde men er met hernieuwden moed een schepje op, of liever spendeerde men er met her nieuwden moed een blik^benzine bij. In de Afrikaansche woestijn had Campbell in Februari 1927 de ruimte voor een 298 K.M. gangetje; maar een maand later haalt Segrave hem snorrend in langs Daytona Beach in Cali- fornië, waar hij lustig 328 haalde. De Triplex van Day Keach bracht het tot 333.7 K.M. in April 1928, Segrave overtrof zich zelf in z'n „golden arrow" en reed 376.21 K.M., en in October j.1. werd de 400 overschreden door Campbell. Volgens de N. Soer. Crt. bouwt Ir. C. Amhurst een wagen met acht wielen, die het 650 K.M. per uur moet brengen. Deze wagen zal evenwel niet persoonlijk, maar door middel van de radio bestuurd worden. Er is geen enkele reden om te veronderstellen, dat een uiterste bijna bereikt is. Bij de vliegtochten om den Schneider Cup nam Orlebar in September j.1. een vaart van 574 K.M. Sinds 1894 is onze voortvarendheid bijna verder- tlgvoudigd. Dit feit kan alleen verwachtingen bieden. Nog tweemaal zoo snel slechts, en wij hebben de snel heid van het geluid geëvenaard, dat per uur maar 1188 K.M. aflegt. Nog maar drie keer zoo snel, en wij halen het ge schut van de artillerie in, ja, dan overtreffen wij zelfs de snelheid, waarmede de aarde om haar as wentelt, die 1620 KM. bedraagt. Wanneer wij dan met die snel heid handig weten te manoeuvreeren, halen wij kunst stukjes uit, die wij nog voor een korte spanne tijds aan onze verbeelding overlaten. Speculeerende op de zakken der verwoede postzegelverzamelaars. Er zijn een tpassa kleine staten, die tot versterking hunner financiën op de zakken der postzegelverzame laars speculeeren en er een goed loonend zaakje in zien, papier voor goud te vei'koopen. Het ontsluiten dezer bron van inkomsten mag aan den vindingrijken geest der inwoners van de Cooks-eilanden worden toegeschre ven. De Cooks-eilanden tellen 10.000 tot 12.000 inwoners, die langen tijd menscheneters zijn geweest en zich slechts heel langzaam naar de zegeningen der bescha ving hebben geschikt. Daaronder bevonden zich ook postzegels, die zij uit Nieuw-Zeeland lieten komen. Het waren zeer eenvou dige zegels, waarvan het gegomd papier een gewone omlijsting van drukletters vertoonde. Desniettegenstaan de legden de groote postzegelhandelaars der oude en der fcieuwe wereld groote belangstelling voor deze uitgifte aan den dag en haastten zij zich behoorlijke prijzen voor dat zegel te betalen. Niemand was meer verbaasd dan de menschen van de Cooks-eilanden zelf, die zich hier plotseling een zeer gemakkelijke en ruime bron van inkomsten geopend zagen. Zij lieten dadelijk nieuwe postzegelseries uit Australië komen, die van de eerste In teekening en kleur verschilden. Maar het door de postzegels te voorschijn getooverde geluk hield niet lang stand. De postzegelhandelaars hadden ten laatste van deze soort genoeg en de bewoners der Cooks- eilanden moesten zich helaas weer op andere indu- striën gaan toeleggen. Op een goeden dag echter nam Paraguay den truc met frisschen moed over. De postzegelseries van dit land volgden elkaar zoo snel op, dat Paraguay, hetwelk voor 1892 slechts zeer weinig zegels bevat, er thans meer dan 200 heeft. De bewoners van het land, die voor het grootste deel- nog weinig beschaafd zijn, hebben de meeste dezer zegels zeker nooit gezien. De gretigheid, waarmede postzegelverzamelaars op alle nieuwe uit gaven aanvallen, heeft menigen avonturier genoopt, in het een of ander onbekend land een postzegelfabriek op te richten en daarmee zoo gauw mogelijk het meeste te verdienen. Zoo dook in 1888 op de postzegelbeurzen te Parijs en Londen een reeks van zeven zegels op, die Mariel, ko ning der Sedans, een kleine volksstam aan de grens van Annam, had uitgegeven. Deze Max*ie was een Framsch Marine-officier, die zich onder Sedans had ge vestigd en op deze manier een massa geld vex-diende. In 1894 verschenen op de markt zeer mooie zegels van Trinidad, welke een jacht in de baai van het eiland voor anker, vooi'stelden. De fabrikant van deze zegels was baron Harden-Hickey, die vroeger te Parijs een sportblad had uitgegeven, na veel wisselvalligheden op het onbewoonde eiland Trinidad was geland en'daar van als koning Jacobus I bezit had genomen. Onge- lukkigerwijze hei'innerdo het verschijnen van deze zegels Engeland eraan, dat dit eiland aan het Vereentgde Koninkrijk behoorde. Engeland stuurde een oorlogs schip naar Trinidad en nam de zegels en de platen, waarvan zij gedrukt waren in beslag. Onze „heerschers", die postzegels uitgeven, maken lang zulke goede zaken niet als andere vindingrijke menschen, die zich met de regeering van een of ander klein land in verbinding stellen en zich belasten met de uitgave van postzegels. Zoo leverde een ingenieur voor niets twee m-illioen zegels van Guatemala en ontving daarvoor alle oudere zegels, die zich in de staatsdruk kerij bevonden, waarmede hij een goed zaakje maakte. Een ander, Seebeek, leverde aan verschillende Amex*i- kaansche republieken al haar zegels en ontving daar voor het recht, de teekening alle jaren te veranderen en de voor den druk benoodigde platen te behouden. Een belangrijke bron van inkomsten was voor de Ka narische eilanden de zegelverkoop en ook de Portugee- sche regeering laat derhalve veel nieuwe emissies het levenslicht aanschouwen. Hieruit blijkt dus wel, dat de postzegelhandel in de politiek ook zijn rol speelt, en zeer zeker een verdienstelijke. Ook de groote staten schijnen niet afkeerig te zijn van een extra verdienste in deze richting. ZITN METHODE. (Hummel.) Maak ie ie nooit zorgen over ie oude schulden Neen. Ik vergeet oude schulden. -En ie nieuwe dan? Die laat ik oud worden. Naar het Engelsch van RICHARD STAR. (Nadruk verboden.) Daar ging ze weer het meisje dat iederen mor gen tegen tien uur voorbij zijn huis lcwam. Merk waardig dat zoo'n onmerkelijk aardig meisje altijd alleen wandelen kon; zonder escorte van een of meer aanbidders! Doctor Stephen Wavertrec moest zichzelf beken nen, dat hij verliefd was op de schoone onbekende. Het was nu twaalf maanden sinds zijn naam en be roep op een koperen bord naast de voordeur prijkten cn twaalf maanden lang had hij haar nu al iederen mórgen y.ien voorbij komen. Vergeefs had Stephen op middelen gezonnen om met haar in contact te ko men hij was er niet in geslaagd cn hoewel er natuurlijk zoo nu cn dan aan zijn woning gebeld werd het mocht dan een sollicitante zijn haar het nobele ambt van werkvrouw of een verdwaalde bus- patiënt zij verscheen nooit. Hoe was dat ook te verwachten'? Eens op een ochtend, toen hij sinds langs tot de overtuiging was gekomen, dat hij weinig uitzicht had op een praktijk die uit méér bestond dan dood-enke len buspatiënten, werd er aan de deur van zijn spreekkamer geklopt en toen hij door het gordijn naar buiten keek, zagen zijn verwonderde oogen een spiksplinternieuwe limousine staan! „Binnen", riep Stephen met een stem, die hij met eenige moeite vast deed klinken. Het was niet het meisje zijner droomen, maar de binnentredende vormde toch een aangename verras sing voor den dokter zonder praktijk. Het was een forsche, goedgekleede man van middelbaren leeftijd met een gezond uiterlijk. Twaalf lange maanden had Stephen gehoopt op een paar van dergelijke patiën ten die hij tenminste een behoorlijk honorarium voor zijn hulp en raad in rekening kon brengen. De patiënt klaagde over kortademigheid en de dokter verzocht hem zich van zijn bovenkleeren te ontdoen, opdat hij hem onderzoeken kon. Stephen etaleerde verschillende stethoscopen op de tafel, benevens een instrument dat iets van een fiets band had, een toestel om den bloeddruk te meten en nog eenige andere medische werktuigen. 1-Ii.j moest toch laten zien dat hij goed geëquipeerd was! Dat maakte indruk op een welgcstelden patiënt, vond hij. „Diep ademen", beval Stephen, „borst vooruit, even tjes kuchen. Harder alstublieft." Er werd weer aan de deur geklopt, dringend en gejaagd. „Een oogenblikje", excuseerde Stephen zich. Met de stethoscoop nog in zijn ooren, ontsloot hij de deur en opende deze op een kier. Hij gaf haast een schreeuw van verrassing. Daar stond hot meisje hot meisje van zijn droomen het meisje dat iederen morgen om tien uur langs kwam! Ze scheen heusch ziek en ernstig ook! Haar snoezig gezichtje was bleek cn vertrokken cn do tranen stroomden haar over de wangen. Ze klemde de kleine handen ineen cn snikte onder het spreken. Stephen kwam de deur uit en sloot deze weer ach ter zich. Hij greep haar beide handen, streelde ze een bekende geneeskundige methode om eeu nerveuze patiënt te kalmceren!" „Woest u kalm", zei jhij op zijn vriendclijkstcn toon. „Vertelt u mij maar rustig wat er is". „Het is b-b-b-baby", snikte ze. „O, dokter, komt u toch alstublieft direct mee. O, mijn axmie schat! O, mijn arme lieveling. O, dokter, haast u zich toch!" „Heeft het kleintje een ongeluk gehad?" „O, ja. O, helpt u mij toch alstublieft." Stephen schoof de spreekkamer binnen. Hij griste zijn tasch en smeet er alle instrumenten in, die hem onder de hand kwamen. „Een ongeluk", hijgde hij tegen zijn patiënt, die met ontbloot bovenlichaam, ongeduldig stond te wachten. „Gaat. u zoolang zitten. Ik ben zoo terug. Een klein kind overreden, geloof ik." Stephen wachtte niet af welk effect deze mededee- ling op zijn patiënt zou hebben, het kon hem gècn zier schelen. Het meisje, dat een heel |aar zijn ge dachten en droomen vervuld had, had hulp noodig; dat was voldoende. Ze holde vóór hem dc trappen af en hij had haast moeite om haar bij te houden. „Neen, laat uw auto maar staan", hijgde ze. „Het is hier vlak bij." Ze scheen waarachtig te denken, dat die prachtige limousine van hem was! Hij had geen hoed op zij evenmin. De voorbij gangers keken hen na en een paar straatjongens de den mee aan de race. Ze liep het hek van een groote villa binnen, waar van de voordeur wijd open stond. „Vlug", hijgde ze; „dezen kant uit." Ze vlogen bij twee treden tegelijk de trap op en haastten zich een kamer binnen, vanwaar luid baby gehuil tot hem doordrong. Het kindje zat op den grond en twee leden van het vrouwelijke huispersoneel zaten er bij op den grond en waren ergens mee bezig, waarmee precies kan de dokter niet zoo gauw zien. „Kijk dokter". Het meisje duwde de anderen plompverloren opzij, liet zich op de knieën vallen en wees met een tragisch gebaar naar het kleine kind. „Zoo zit ze al een uur en, o, mijn arme kleine schat. Ik weet niet wat ik doen moet. Als we haar niet kunnen helpen, schreeuwt ze zich nog heelemaal buiten adem." Eerst kon Wavertree niet ontdekken wat er aan scheelde, behalve dan dat het kleine wurm heel ge zond huilde. Maar toen hij scherper toekeek zag hij dat ze haar kleine handje in een waterkruik met wijde hals had gewerkt en het niet terug kon trek ken. „O, is dat alles?", riep Stephen vroolijk en gewel dig opwiucht. „Dat is niet de moeite waard." „Maar ze kan haar handje er niet uit krijgeri, dok ter", snikte het mooie meisje. „O, kunt u er niets aan doen?" „Natuurlijk", verklaarde Stephen ten antwoord, terwijl hij haar geruststellend op den schouder klopte. „Maak u niet noodeloos ongerust, anders heb ik er straks een patiënt bij. Het is doodeenvoudig". Maar hij kwam al spoedig tot de conclusie dat het toch niet zoo doodeenvoudig was als hij dacht. De baby, een kind van een maand of tien, had een klein mollig handje in de waterkruik gestoken en de hals was wel niet nauw, maar ook niet al te wijd. Maar het moeilijke van het geval was, dat ze haar kleine vuistje ineen klemde en daarom kon het er niet uit. De oplossinig was eenvoudig genoeg: houd de hand strak en ze is er uit! Maar leg dat nu eens'uit aan een baby van tien maanden!! Het lukte dan ook niet. liet kind gilde en gilde maar. Stephen probeerdevoorzichtig om de kruik van het handje af te trekken. Maar daarmee waren de anderen al een uur bezig geweest en de zuigeling bleef ook toen de dokter zijn krachten aan dezen arbeid wijdde haar vuisje ballen en schreeuwen. „Ze heet Ethel", vertelde het meisje alsof deze we tenschap den dokter helpen kon. „O ja?" mompelde Stephen. „Aardige naam!" Hij vroeg zich af wat hij in vredesnaam doen moest om dat handje te bevrijden? Hij hoopte maar dat „het" meisje niet merken zou dat hij voorloopig nog niet wist hoe hij dit moest klaarspelen! Natuurlijk kon hij de kruik stukslaan, maar dat paardenmid del wilde hij liever zoo lang mogelijk uitstellen. Hij rommeilde eens in zijn tasch en met den besten wil van de wereld kon hij niet begrijpen hoe daar een paar bretels in kwamen te liggen! De dienstmeisjes maakten haast nog meer misbaar dan de baby. Stephen verzocht het jonge meisje fluisterend om ze zoolang weg te sturen en op een wenk van haar verdwenen ze uit de kamer. Stephen lag geknield voor het kind en het meisje ging naast hem op den grond zitten. „We moesten haar aan het lachen maken", legde hij uit. „Ze moet afgeleid worden; dan ontspannen de spieren zich, begrijpt u? Ik zal haar aan het la chen maken, let u dan op de flesch. Neen, kom er nog niet aan. Wacht tot ze lacht, dan gaat het haqdje vanzelf open. Dat is om zoo te zeggen een natuür-wet. Niemand lacht met toegeknepen vuisten. Dan kunt u zachtjes de flesch van het handje trek ken." Zooals zooveel mannen, was Stephen overtuigd dat hij een bijzondere gave bezat om kinderen en dieren aangenaam bezig te houden, maar vandaag scheen hij toc'h geen succes te hebben. Hij trok loelijke ge zichten cn vertoonde allerhande kunstjes, maar Ethel scheen de voorstelling niet te apprecieeren. Ze gilde tot ze paars was en probeerde haar redder met de waterkruik te slaan. Stephen was er zich van bewust dat hij een gek fi guur sloeg. Het meisje dat naast hem knielde was allerliefst en bepaald ontroerend in haar verdriet. Nu en dan begroef ze het gezicht in do handen en Stephen had niets liever gedaan dan haar troosten, maar de krijschende Ethel belette dit. „O, mijn arm liefje! O, mijn schat! Mijn kindje!" Haar kindje! Stephen had het gevoel alsof hij met een scherp mes gestoken werd. Hij had zijn aflcidings-pogingen nog niet gestaakt; hij rolde met zijn oogen, blafte als een hond, loeide als een koe, blaatte als een schaap, hinnikte als oen paard, iaadc als een ezel. Resultaat nihil. Ethel trok er zich geen steelc van aan en hield niet op met haar gejammer. Toen opeens de kentering kwam, het groote mo- metot. De baby baby's zijn onberekenbaar had plotseling datgene ontdekt, wat haar naar haar eigen eigenwijze meening, afleiding zou kunnen verschaf fen. Haar rechterhandje zat nog in de kruik, maar met het linkerhandje probeerde ze iets te pakken, wat op Stephen's borst bengelde. Stephen en het meisje hielden hun adem in cn angstig keek zij omlaag. Op zijn vest bungelde het eind van zijn stethoscoop. De twee haken voor zijn oor had hij om zijn hals. Het ding was er natuurlijk den heelen tijd geweest maar dat was niet tot zijn besef doorgedrongen. Voorzichtig, met een waarschuwenden wenk naar het meisje naast hem, zwaaide hij het einde van het instrument naar het kind toe. Ethel greep met het linkerhandje en miste. Nogeens greep ze en toen kraaide ze van verrukking, want ze had het beet.. Daarop trok ze, alsof er niets gebeurd was, het rechterhandje uit de. kruik en greep ook daarmee naar het instrument. Toen probeerde ze het uiteind ervan in haar mondje te steken. Het was voorbij. Het handje was bevrijd. Het jonge meisje schreide tranen van opluchting en ze bedankte Stephen alsof hij het kind minstgenomen uit de klauwen des doods had gered. Samen bleven ze nog even voor Ethel geknield liggen en speelden met haar. Nu had hij met zijn circusvoorstellingen meer succes dan straks; het kindje kraaide van uitbundig ple zier. Pas toen Stephen weer naar huis terugwandelde, drong het volkomen tot zijn bewustzijn door dat zijn liefste droomen vervlogen waren. Haar Baby! Natuurlijk was het haar baby. Het kind leek op haar; hetzelfde haar, dezelfde oogen. Ze was getrouwd een mogelijkheid waaraan Ste phen noit gedacht had. Het hart zonk hem in de schoenen toen hij zag dat de limousine voor zijn deur verdwenen was. Hij keek op zijn horloge en kwam tot de ontdekking dat hij ruim een uur was weg gew'ecst! De spreekkamer leeg! Stephen 'smeet de tasch neer en liet zich in een stoel neer vallen. Wat een dag! Het meisje van zijn droomen en vurige wenschen, bleek een jonge getrouwde vrouw en de eerste be hoorlijke patiënt, die na een jaar wachten was ko men opdagen, was hij kwijt vóór hij hem nog goed en wel had. Dat besefte Stephen pas recht toen hij zag wat op de vloeimap op zijn schrijfbureau met nijdige let ters in blauw potlood geschreven stond. „Hoe krijgt u het in uw hoofd om mij hier half naakt een uur te laten wachten cn op den koop toe mijn bretels nog mee te nemen!" De drie volgende dagen verkeerde Doctor Stephen Wavertree in een aller-ongeniefcbaarste stemming; 'hij keek 'smorgensc om tien uur niet. eens meer naar buiten! Den vierden dag was zijn verlangen sterker dan zijn goede voornemen en keek hij weer, maar ze kwam niet. Om half elf zat hij met het hoofd in handen voor zijn schrijftafel, verzonken in bittere gedachten, toen er aan de spreekkamerdeur geklopt werd. „Binnen", riep Stephen met zijn „bus-patiënten" stem. Maar het was geen bus-pati6ntZij was het.! Ze glimlachte verlegen en zoo lief, dat Stephen haar een minuut lang aanstaarde als een jongen die voor het eerst in een circus komt. Toen sprong hij op, schoof een stoel voor haar aan, duwde haar er let terlijk in en trachtte professioneel te glimlachen. „Voelen we ons vanmorgen niet al te best?", vroeg hij even professioneel, terwijl hij een poging deed om haar pols te voelen. Ze lachte hartelijk, een zilveren lach. „O, ik kom niet als patiënt, Dokter Wavertree; ik kwam even bij u, omdat ik heelemaal vergeten heb mijn naam te noemen, toen ik u geroepen had. Ik heet Lilian Grayshott. En hier is mijn adres, dan weet u waarheen u uw declaratie kunt sturen." En ze reikte hem een visitekaartje, dat hij zon der er aandacht aan te schenken op zijn bureau leg de. „Ik was niet van plan iets voor mijn hulp in reke ning te brengen", verklaarde Wavertree gedeci deerd. „O ja, dat moet u wel doen, ik heb u zoo in beslag genomen en u hebt nog wel zoo'n succes gehad!" „Maar ik heb niets gedaan! Het kleintje heeft haar vuistje vanzelf teruggetrokken. Ilct. is een schat van een kind. U mag er als moeder trotsch op zijn!" „O! CL.oh!", hijgde Lilian, „o-o- o-oli!" „Wat is er?" „U denkt toch niet dat ik Ethel's moeder ben". „En u zei zelf telkens: mijn kindje, mijn lieveling. En bovendien lijkt het sprekend op u." „O-oh ze is mijn kleine nichtje, het kindje van mijn getrouwde zuster. Die was op -eis en daarom was ik er dien dag om op Ethel te passen". Stephen viel achterover in zijn stoel. Ze bleven elkaar aanstaren en barstten toen gelijktijdig in een schaterlach uit. „Luistert u eens", begon hij, terwijl hij zijn stoel een beetje dichter naar haar toetrok, „mag ik u eens mee uitnemen in de auto?" Hij had er wel geen, maar hij kon er gemakkelijk genoeg een huren. „U moet namelijk weten dat 'ik u al twaalf maanden ken." „O, maar ik heb u niet gezien voor „Jaa, maar ik u wel. Iederen morgen, behalvé Zondags, komt u hier langs." „Dan ga ik naar de muziekschool." „O, naar de muziekschool? Ik wou u zeggen ik wilde u zeggen zou je wel een tochtje met me willen gaan maken, Lilian?" Het was wel brutaal, maar de stoutmoedigen win nen, zegt het spreekwoord. Ze wendde zich af, maar toen ze haar gezicht weer langzaam naar hem toekeerde, straalden haar oogen. „Ik zou het erg prettig vinden, Doctor Wavertree, maar ik zou het toch liever eerst aan mijn ouders vragen." Dat was nog eens iets naar zijr. hart, een modern jong meisje dat toestemming aan haar ouders vroeg om met een jongen, man een autotochtje te mogen maken. „Mag ik ze komen opzoeken? Is je vader thuis?" Hij mócht; hij ging direct mee Meneer Grayshott was thuis. Hij was in zijn studeerkamer. Lilian danste letterlijk naar binnen, terwijl Stephen buiten op de gang bleef wachten. Het gesprek achter de gesloten deur duurde lang, vond hij; toen de welbekende zilveren lach en Lilian danste weer naar buiten. „Gaat U naar binnen, Dokter Wavertree. Stephen voldeed aan de uitnoodiging en stond van aangezicht tot aangezichtmet zijn deftigen pa tiëntmet den man, dien hij half naakt aan zijn lot had ovei-gelaten! Meneer Grayshott was opgestaan. Hij stond onbe weeglijk; zijn gezicht werd eerst, onheilspellend rood, toen paars, Lilian keek ontsteld van den een naar den ander. „Jouw schurk!", donderde Grayshott, toen hij ein delijk woorden vond. „Wat heb je met mijn bretels gedaan?" Hij stak zijn hand uit en Stephen greep die dank baar. Toen barstten zij beiden in een daverend gelach uit. Lilian lachte ook, puur van den eeromstuit, want ze snapte^ niets van de situatie. „En is dat nu de man, die Baby's hand bevrijd heeft?" „Natuurlijk, vader, ik zei toch de dokter op den hoek." „Maar op den anderen hoek woont toch ook een dokter. Ilc dacht dat je dien bedoelde; ik had nog naar hem willen toegaan om hem te bedanken. En wou je nu met dezen jongeman gaan autorijden, terwijl je hem nog geen tien minuten kent?" „O,.maar hij kent mij al zoo lang, vader. Hij heeft me al maanden lang dag aan dag zien voorbij ko men, als ik naar de muziekschool ga. Grashott keek Stephen aan en knipoogde. „Jongen, jongen", zei hij opgewekt, „de tijd gaat snel, hoor!" Het lijkt pas gisteren toen ze haar tan den doorbeet op een beenen ring. Lieve deugd! Nu, ik dank je hoor, voor wat je $oor het kleintje deed. En die bretels mag je houden; ik heb er nog meer. Ik heb me zoolang met een veiligheidspeld geholpen; die ik ergens in ,je kamer zag slingeren, maar makkelijk ging het niet." „En hoe moet dat nu met het autotochtje, vader?", informeerde Lilian. „Ga maar1 naaar je moeder. Als zij het goedvindt, vind ik 't ook best. En Wavertree, ik kom nog eens bij je, maar dan moet je een beetje meer notitie van me nemen, hoor je? Ik ben bij Jordan geweest, maar dat is zoo'n oude zeur; van dien vent moet ik niet meer hebben." Aldus werd het fundament gelegd voor een groote praktijk. Stephen heft nog buspatiënten, maar het is geen uitzondering meer als een mooie auto voor zijn deur stilhoudt; hij heeft er zelf trouwens ook een. En Lilian heeft zelf een baby, die grappig veel op Stephen lijkt, wat geen wonder is, als men bedenkt dat hij de vader van deze jongedame is. Ze wordt erg verwend, maar ze mag nooit dicht bij een water kruik komen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 18