llituti Bieuws- Uitmuit- Voor de schoonmaak GEESTELIJK LEVEN. Het Altaar der Eer M. KLERCQ Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen. Eerste Blad. De groote kloof. Zaterdag 26 April 1930. CHAGËR 73ste Jaargang No. 8652 Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomcnd nummer geplaatst POSTREKENING No. 233J0. INT. TELEF. No. 20. Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 0 cent. ADVERTEN- TIüN vnn 1 tot 5 regels f 1.10. iedere regel meer 20 cent (hewijsno. inbegrepen). Grnotere letters worden nnnr plaatsruimte berekend. DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN. IK las korten tijd geleden, den bundel novellen van den fijnen psycholoog en schrijver Stefan Zweig. Deze bundel draagt den naam „Amok" en als ondertitel „novellen van hartstocht". Ik wil uit één dezer novellen een aanhaling geven; een gedeelte, dat mij zéér heeft getroffen. Zij draagt als opschrift: „een phantastische avond". De schrijver begin met de mededeeling dat het verhaal geen fan tasie is, maar eenvoudig het weergeven van een na gelaten geschrift van baron Friedrich Michaël von Rdie in den slag bij Rawaruska in den herfst van 1914 sneuvelde. Dit nagelaten geschrift is de be schrijving van iets, hetwelk door von R. werkelijk is doorleefd. Het is van ontroerende schoonheid, om dat het zoo innig-menschelijk, zoo door en door waarachtig is. De jonge baron is een man-yan-de-wereld, be schaafd, correct, vnn voorname manieren. Op dien dag en avond, waarvan sprake is, heeft hij zonder- lige ontmoetingen, welke vreemde en toch diep- levende begeerten in hem oproepen. Ten laatste komt hij, de verfijnde aristocraat, midden in het drukke Zondagsche volksgewoel van de Weensche burger- en lagere klasse. Hij neemt het besluit een volkscafé binnen te gaan. Hij doet het en dan....... Ziehier hoe 't beschreven wordt: „Ik keek rond mij: rechts en links tusschen de stroomende menschenstraten stonden kleine eilan den van groen, cafés met roode tafelkleedjes en on bedekte houten banken, waarop de kleine burgers zaten met hun glas bier en de Zondagsche sigaar. De aanblik lokte mij aan: hier zaten vreemden bij een, verbonden zich in een gesprek, hier was een weinig rust in de woeste koorts. Ik stapte binnen, monsterde de tafels, tot ik er een vond, waar een burgergezin, een dikke, pootige handwerksman met zijn vrouw, twee vroolijke meisjes en een kleinen jongen zat. Zij wiegden hun hoofden op de maat, schertsten met elkander, en hun tevreden, lucht hartige blikken deden mij goed. Ik groette hoffelijk, nam een stoel en vroeg of ik plaatsnemen mocht. Dadelijk stokte hun lachen, een oogenblik zwegen zij (ajs wachtte ieder, dat de andere zijn toestem ming geven zou), toen zei de vrouw, als het ware verlegen: „Ja zeker! Ja zeker!" Ik ging zitten en had opeens het gevoel, dat ik met mijn gaan zitten hun. ongegeneerde opgewektheid verdrukte, want on middellijk lag rond de tafel een ongenoegelijk zwij gen. Zonder dat ik het waagde, mijn oogen van het rondgeruite tafelkleed, waarop zout en peper sme FEU1LLKTON door ET II F, L 31. VEIL. 35. „Guy. Guy, Guy," kraaide de baby. „Hoor me eens aan!" juichte juffrouw Dicker. „Zei ik het u niet! Zoo'n parmantig kereltje!" „O. is dat het dus. niet waar?" zei Basil en hij lachte van harte. Hij keerde zich tot Charmaine. „Vind je het goed, lieveling? Zullen we hem zijn zin geven en hem Guy noemen?" Ze strekte de armen naar het kind uit en drukte het aan haar boezem. „Natuurlijk," antwoordde ze. „Waar om hebben wc er nooit eerder aan gedacht? Juffrouw Dicker, het is een ingeving." „Ik verheug me dat ge er ook zoo over denkt, liefje," zei juffrouw Dicker, dankbaar en voldaan. „Hij kraait het altijd. Het verwondert me dat het u niet eerder op gevallen is." „We zullen hem dus van nu af zoo aanspreken," zei Basil. „Hier asjeblieft, jeugdige Guy, je mag je moeder niet zoo schoppen. Dat staat niet netjes. Geef hem een kus, lieveling en reik hem over." Charmaine gehoorzaamde. Zc deed nog vreemd, maar was kalmer toen juffrouw Dicker het kind wegbracht Basil bleef zonder te spreken nog eenigen tijd naast haar zitten, en weldra liet ze haar hand met het oude liefhebbende gebaar in de zijna glijden. „Basil". zei zc. „ik hoop dat er een goed mensch uit hem zal groeien „We zullen ons best doen dat van hem te maken, liefste", antwoordde hij. „Houd je van hem?" vroeg ze, half schuchter. Basil knikte. „Ik begin het te doen, liefste. Hij is zoc'n aardige kleine rakker." Ze wendde zich tot hem, als door een plotselingen aandrang gedreven. „Als je hem werkelijk eens kon op voeden dat hij werd zooals jij. lieveling. Basil!" zei ze met ongekende warmte. „O. als je dat kon!" Hij keek haar aan met een blik, die haar noopte de oogen neer te slaan. Een paar seconden bewaarde hij rig gemorst te zien was, op te heffen, voelde ik, dat zij mij allen bevreemd opnamen en dadelijk viel mij te laat! in, dat ik te elegant was voor deze dienstbodenherberg met mijn Derbypak, den Parij- schen cylinder en de parel in mijn duifgrijze das, dat mijn elegantie, het parfum van luxe ook hier dade lijk een luchtlaag van vijandigheid en verwarring o mij legde. En dit zwijgen der vijf menschen druk te mij steeds dieper neer op de tafel, welker roode ruiten ik met een verbeten vertwijfeling steeds weer aftelde, vastgenageld door schaamte, plotseling weer op te staan, en toch weer te laf, om den gepijnigden blik op te heffen. Het was een verlossing, toen ein delijk de kellner kwam en het zware bierglas voor mij neerzette. Toen kon ik eindelijk een hand be wegen en bij het drinken schuw over den rand glu ren: werkelijk, alle vijf bekeken mij, weliswaar zon der haat, maar toch met een bevreemding zonder woorden. Zij herkenden den indringer in hun eigen wereld, zij voelden met het. naieve instinct hunner klasse, dat ik hier iets wilde, hier zocht, wat niet tot mijn wereld behoorde, dat niet liefde, niet nei ging, niet de eenvoudige vreugde aan de wals, aan het bier, aan het rustige Zondagszitje mij hierheen dreef, maar een begeerte, die zij niet begrepen en die zij wantrouwden, zoo als de duizend naamloozen daarbuiten in het gewoel mijn elegantie, mijn man van-de-wereld-zijn in onbewuste vijandigheid ont weken. En toch voelde ik: als ik nu een argeloos, eenvoudig, hartelijk, een waarlijk menschelijk woord van aanspraak tot hen vond, dan zou de vader of de moeder mij antwoorden, de dochters gevleid glim lachen, ik kon met den jongen aan den overkant in een tent gaan schieten en kinderlijke pret met hem hebben. In vijf, in tien minuten zou ik verlost zijn van mijzelf, gehuld in de argelooze atmosfeer van een gewoon gesprek, gaarne toegestane en zelfs ge vleide vertrouwelijkheid maar dit eenvoudige woord, dezen eersten aanloop tot een gesprek, ik vond hem niet, een valsche, dwaze, maar opper machtige schaamt^ wurgde mijn keel dicht en ik zat met neergslagen blik als een misdadiger aan de tafel dezer eenvoudige menschen, gehuld in de kwel ling, hun met mijn verbeten aanwezigheid nog het laatste uur van den Zondag bedorven te hebben. En in dit verdwaasd neerzitten boette ik al de jaren van onverschilligen hoogmoed, waarin ik aan dui zenden van zulke tafels, aan millioenen en raillioe- nen broederlijke menschen zonder blik voorbijgegaan was, alleen bezig met gunst of succes in dien nau- won kring der elegante wereld; en ik voelde, dat de rechte weg, de onbevangen taal tot hen, nu, dat ik hen in het uur van mijn uitgestooten zijn noodig had, van binnen voor mij dichtgemetseld was." het stilzwijgen; toen sprak hij met zachte, bewogen stem. „Als we hem slechts konden leeren den naam dien hij draagt waardig te zijn, lieveling, zou dat van méér gewicht zijn, geloof ik." Met deze woorden stond hij bedaard op en liet haar alleen. Nog langen tijd daarna, bleef Charmaine onbeweeg lijk op haar rustbed liggen. HOOFDSTUK VII. Kinderjaren. Eerst bij gelegenheid van de laatste receptie door het Hof, werd Charmaine daar voorgesteld, en zelfs in die lente had haar gezondheid zich nog niet voldoende her steld dat ze aan de recepties en partijen van het sei zoen kon deelnemen. Ze bleef een paar weken te Lon den. maar het kwam weldra aan het licht dat ze nog niet in staat was op eenigerlei wijze a3n het maatschap pelijk leven deel te nemen, zoodat Basil weer met haar naar Culverley vertrok, wat hem betrof daarover niet spijtig, wan het beheer van zijn goederen nam hem hoe langer hoe meer in beslag en hij durfde Charmaine nist tot in lengte van dagen alleen te laten. Zijn toewijding jegens haar werd na het eerste jaar van hun huwelijk even volkomen en zelfopofferend als ze ooit geweest was. Uit welken hoek de wind ook woei, hij trad als haar beschermer en vertrooster op. Géén onvriendelijk of zelfs ongeduldig woord kwam tegen haar ooit over zijn lippen, en met de grootste teederheid wendde hij alles wat haar verdrietig kon stemmen van haar af. Hij was haar tot een zoodanigen steun dat ze zich bij alle voorkomende gelegenheden op hem verliet, en leerde haar hem lief te hebben met een innigheid, die inderdaad uit het diepst van haar wezen voortkwam. Zijn onvermoeide vriendelijkheid en zijn onuitputtelijk geduld begon eindelijk vrucht te dragen, en ze leefde niet langer in den voortdurenden angst van terechtge wezen te zullen worden. Evenwel, niettegenstaande dit alles, scheen de levens lust en de opgeruimdheid der jeugd haar verlaten te hebben en ze was veel ouder dan ze jaren telde. Slechts in het gezelschap van den stevigen en molligen Guy scheen ze er in te slagen iets van haar verloren kinds heid te herkrijgen, maar ze gevoelde zich te spoedig ver moeid om lang van het gezelschap van het kind te kun nen genieten. Zijn luidruchtigheid oefende een ecnig- zins versuffenden invloed op haar uit en ze was er niet tegen bestand. Want in zijn eerste levensjaren was de Wanneer wij deze uit\oerige aanhaling, welke ik met opzet niet verkortte, nauwkeurig lezen en over denken, treft ons m.i. de groote juistheid, waarmede hier de werkelijkheid wordt weergegeven. Iets der gelijks hebben wij allen wel eens in meerder cf minder sterke mate persoonlijk meegemaakt. O, zeker, ik ben er diep van doordrongen, dat alle menschen in wezen aan elkaar gelijk zijn. De be delaar en de kapitalist, de koning en zijn lakei, de deftige mevrouw en de onelegante werkvrouw, de kokette filmster en die flodderige dienstbode, de hoogen en de lagen, de rijken en de armen, de fat soenlijken en de vrijgevochtenen, allen, allen worden in hun iHterlijk zoo verschillende levens geleid en beheersen! door dezelfde gevoelens en begeerten. Twee machtige verlangens, saam te vatten in de woorden liefde en honger, zijn de verborgen krach ten, waardoor zij worden gedreven. En toch hoe groot is de kloof, welke tusschen de menschen gaapt. Zóó groot, dat hij schijnbaar niet is te overbruggen. Ik zeg met opzet schijnbaar. Want er zijn omstan digheden, waarin alle verschillen tusschen de men schen wegvallen. Wanneer de menschen in nood verkeeren, in levensgevaar of in de een of anderen toestand van groote ellende en misère, dan denken zij niet meer aan vormen, aan etiquette, aan ele- gance, dan is er alleen maar het oerinstinct om het leven te behouden en voelen zij zich één met ieder ander, die óók mensch is, die helpen kan, begrijpen, meevoelen. Denken we ons iemand in de verre eenzaamheid. Hij is verdwaald, doolt dagen door 't vreemde woud of door de verlaten woestenij. Hij kan zich niet uiten, want er is niemand, die naar hem hoort. Dan op eens ontmoet hij een soortgenoot. Ook deze was aan de ellende der eenzaamheid ten prooi en wist zich wanhopig omdat hij alleen was. Daar staan ze voor elkaar: twee menschen: En zij zijn verrukt en donk- naar en geluKlvTg. Ze zouden in staat zijn om elkaar schreiend te omarmen. En ze vragen niet: wat is uw positie, hoe is uw naam; ze weten alleen, dat ze geen beter en goedkooper adres dan de 2 BEDDEN-en MEUBELFABRIEK van 2 2 v O Spoorstraat 32-34, HELDER. 0 U Tel. 206. H Evenals vorige jaren worden be- S stellingen door de verschillende vrachtrijders aangenomen. z jeugdige Guy volkomen zooals hij in de toekomst be loofde te worden. Hij genoot van het leven en maakte het zich ieder oogenblik ten nutte. Met zwarte haren, zwarte oogen, en een open vrijmoedig gezicht, groeide en bloeide hij onder de nauwlettende zorgen van juf frouw Dicker. die hij door de lieftalligheid die van hem uitstraalde om zijn vinger kon winden, en. om de waar heid te zeggen, kon hij dit iedereen behalve Basil. Basil liet zich door het klompje mensch dat in de kinderkamer als souverein regeerde, niet overbluffen Hij was de eenige persoon die, als het noodig was, een toon van gezag tegen hem aansloeg, en juist om die reden misschien, was hij de persoonlijkheid, die door ge noemd klompje mensch het meest verafgood werd. Nog eer Guy een jaar oud was. verzuimde het ventje geen poging om de aandacht van Basil op zich te vestigen, zoodra hij hem in het oog kreeg. Als het hem vergund werd met Basil te spelen, leefde hij in den zevenden hemel; door Basil beknord tc wor den, al was het nog zoo licht, was het grootste ver driet van zijn jeugdige ziel. Reeds vanaf de eers'e dagen waarin zijn bewustzijn wakker werd, beschouwde Guy zijn vader als het voorbeeld van manlijkheid, waar naar hij zichzelf wilde vormen, en hij deed met grap- pigen ernst pogingen om werkelijk op hem te gelijken. Bij deze pogingen werd hij misschien tot zekere hoog te bijgestaan door zijn moeder, die hem, als hij stout geweest was. onveranderlijk deze ééne vermaning toe diende: „Zooicts zou Pappie nooit gedaan hebben." Bijna onmerkbaar werd hem bijgebracht dat Basil in de oogen van Charmaine de eenige ridder zonder vrees of blaam was, die op aarde leefde, maar zijn eigen instinct sprak zoo duidelijk tot hem in denzelfden geest dat hij deze meening waarschijnlijk ook uit zichzelf ge vormd zou hebben. Onafgebroken greep hij iedere gele genheid aan om de gebaren van Basil. zijn houding, en zijn algemeene eigenaardige kenmerken te bestudeeren, en gaf hij daarvan een getrouwen nabootsing ter bene fice van Juffrouw Dicker. tot ze verrukt te kennen gaf dat hij met den dag meer op zijn vader ging ge lijken. Weliswaar bezat zijn gelaat geen enkelen trek die als een familietrek van de Conisters aangemerkt kon worden, maar. lieve Jongejuffrouw Charmaine. een mensch kon niet alles verlangen, niet waar? En ieder een was het er volkomen over eens. dat hij den zacht- zinnigsten aard bezat Maar toch. hij was aan plotse linge buien onderhevig, en, bij al zijn gedweeheid, werd hij somtijds overvallen door vlagen van drift, die even snel verdwenen als ze opgekomen waren. Ala. hij wak menschen zijn, die behoefte hebben nan elkaar, die gedreven worden door denzelfden drang naar le vensbehoud. Nemen wij nu eens aan, dat deze twee menschen uit een heel verschillend niillieu afkomstig zijn, dat de een verfijnde aristocraat en de ander een ruwe proletariër is. Wat# zal er dan gebeuren, wan neer zij nh hun redding uit den nood, weer in de levende maatschappij zijn teruggekeerd? Zonder eenigen twijfel zullen zij zich dan weer vreemd aan elkaar gaan gevoelen en zullen zij zich weer be wust worden van de groote kloof, die er tusschen hen is. Want men moge ,er over oordeelen zooals men wil, een feit is het, dat het verschil in beschaving en in beschavingsvormen bestaat en dat het een belem mering is voor echte toenadering en voor oprechten omgang cn voor waarachtig-zich-één-gevoelen. Iedere nauwkeurige waarnemer heeft dit ver schijnsel kunnen waarnemen. Al zijn de menschen diep-in-zich ten volle bewust van de wezensgelijkheid van allen, toch kunnen zij zich niet onttrekken aan de min of meer 9terke be klemming, die over hen komt. wanneer zij met an deren van veel hoogere of veel lagere beschaving in aanraking komen. We vinden dit dwaas, vooral wanneer we daarbij bedenken dat die beschaving vaak slechts uiterlijk is en niet innerlijk, maar toch heeft die dwaasheid ons te pakken. En we voelen de groote kloof. Waar ligt hiervan de oorzaak? Ik meen hierbij in de eerste plaats te moeten den ken aan de nawerking van zéér oude opvattingen, die pas langzamerhand gaan sterven, maar nog lang niet dood zijn en zich bij de opvoeding b.v. doen gelden. Deze opvattingen erkennen als iets wezen lijks de verschillen van rang cn stand. Het is be kend hoe vèr zich eertijds de edelen boven de gewone menschen verheven waanden. Sprak men zelfs niet van blauw Moed, dat zij in hunne aderen hadden? En de massa werd opgevoed in eerbied voor de aanzienlijken. Ik zelf ben er eens getuige van ge weest, dat een arbeider het kasteel van zijn heer voorhij ging met ontbloot hoofd. Hij groette niet den baron of barones, neon, hij hield zijn pet af zoolang hij langs het kasteel aan de voorzijde passeerde! De kerken hebben in het aankweeken van dezen eer bied hard meegewerkt. De edelman en de priester wisten wel hoe zij elkaar moesten helpen! En nu de edelman van geboorte zijn invloedrijke plaats in de maatschappij heeft moeten afstaan aan den staal- koning, den oliebaron, den mijnen vorst, den bank magnaat, nu zien we hoe de vereering van de „min deren" gericht wordt op de nieuwe „meerderen", dat is op de voorname bourgeoisie. En het moge waar zijn. dat er een sterke democratische strooming golft door de wereld van dezen tijd; dit neemt niet weg, dat door haar nog bij lange na niet zijn weg gespoeld de oude, ingeprente en ingeroeste denk beelden. Maar hiermede is niet de eenige oorzaak genoemd van het bestaan der groote kloof tusschen menschen cn menschen. ker was zat hij nooit leeg. en zoodra hij begon te leeren loopen had Juffrouw Dicker de handen vol met hem. Zooals Basil eenmaal voorspeld had. bestond Guy'a grootste genoegen daarin, naar het bosch gereden te worden, waar de zijlijn van den spoorweg begon, om de treinen fluitend en sissend in den tunnel te zien ver dwijnen. Het werd bijna een dagelijksche pelgrimstocht, die hooge eischen stelde aan de puffende en hijgende en inschikkelijke Juffrouw Dicker, die zelf behagen schepte in dit vermaak van het kind en het steeds aanmoedigde. Hem dienen was haar een voorrechten ze wilde van geen vrijen dag weten, als Guy er ook UTet van genieten kon. Ze zou heh zoo missen, zei zij, en later, als hij grooter was. kon ze altijd nog vacantla nemen. Charmaine drong op dit punt niet aan. De langdu rige tirannie, die in haar jeugd over haarzelve uitge oefend was. had haar bijna overdreven fijngevoelig ge- rtiaakt ten opzichte van de gevoelens van anderen, en noch Juffrouw Dicker. noch het kind. hadden ooit iets zooals het het geringste van dwang te verduren. Hoe wel haar gezondheid vooruitgegaan was. was ze gedu rende dc vijftien maanden die sedert de geboorte van haar eerBte kind verloopen waren, verzonken in een staat van lethargie, en haar oude schuwheid bij het ontmoeten van vreemden, deed zich in haar met ver dubbelde kracht gevoelen. Ze had langzamerhand een groot' belang in den tuin van Culverley leeren stellen, en deze. alsmede het aanhoudende gezelschap van Basil en dat van Tante Edith. die nu en dan overkwam, schenen alles te zijn wat ze verlangde. Weliswaar was ze nog geen eenentwintig, maar het scheen haar alsof er sedert haar huwelijk tientallen van jaren over haar hoofd gegaan waren, zóó lang had de snaar der Ro mantiek opgehouden in haar binnenste te trillen. Ze had Inderdaad een toestand van kalme bezadigd heid bereikt, die bij jonge menschen zelden aan de op pervlakte treedt cn de verstoring daarvan was het ergste wat zij vreesde. Liever dan deze te verliezen, zou ze alles wat haar nog van haar jeugd overbleef, opgeofferd hebben. HOOFDSTUK VIII. Knaap geworden. In April van het volgende jaar werd de tweede zoon van Charmaine geboren. Tante Edith. die deze gebeur tenis gedurende den geheelen winter met sombere voor-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 1