SchagerCourant
GEESTELIJK LEVEN.
HAAR
SPROOKJESPRINS
KING
Tweede Blad.
Trein en auto.
De mensch tegenover
de smart.
Zaterdag 10 Mei 1930
73ste Jaargang. No. 8660
Op het Internationaal Congres van Spoorwegperso
neel, dat dezer dagen te Madrid werd gehouden, hield
de heer R. Bratschi uit Zwitserland een referaat-inlei
ding over: „De concurrentie tusschen Spoorweg en
Automobiel."
Aan het uitvoerig verslag, dat we in Het Volk aan
troffen, ontleenen we het volgende:
De luid toegejuichte'rede nam een heelen morgen in
beslag. De heer Bratschi, die vroeger ambtenaar was
bij de Zwitsersche spoorwegen, is thans secretaris-gene
raal van den Algemeenen Bond van Spoorwegpersoneel
in Zwitserland. Deze Bond omvat alle geëmployeerden,
van den hoogste tot den laagste.
Verder is de heer B. lid van den Raad van Beheer
der Zwitsersche Spoorwegen en lid van het Parlement,
dus niet de eerste de beste.
De ontwikkeling, der verkeersmiddelen nagaande wees
spreker er op, dat de spoorwegen, die thans 100 jaar
bestaan, als geen andere factor tot de moderne ont
wikkeling der gemeenschap hebben bijgedragen en
thans een lengte bezitten van 1.250.000 K.M., dat is 31 X
den omvang der aarde, gemeten aan den evenaar. Daar
van bezit Europa 405.000 K.M., Amerika 606.000, Azië
123.000, Afrika 65000 en Australië 49.000 K.M. Drie tot
vijf millioen menschen hebben regelmatig aan den aan
leg gewerkt, groote industrieele centra en steden zijn
ontstaan, het transport van goederen, die vroeger niet
vervoerd konden worden, mogelijk gemaakt. In Europa
kostte de aanleg 413.000 goudfranken. Alles bijeen 375
miljard, in spoorwegen aan kapitaal belegd of bijna 4
miljard per jaar. Er zijn 250.000 locomotieven in ge
bruik, 400.000 personenwagens. Berekend naar 50 zit
plaatsen een vervoermogelijkheid van 20 millioen perso
nen. Voor goederenvervoer 7 millioen wagens van ge
middeld 15 ton is een capaciteit van 100 millioen ton.
Deze cijfers zijn zoo geweldig, dat men ze alleen met
de vernietiging van waarden in den wereldoorlog kan
vergelijken en nog is de ontwikkeling van het spoorweg
bedrijf lang niet op haar eind.
Het motorverkeer.
Het motorrijtuig is 50 jaar jonger. In de Vereenigde
Staten van Noord-Amerika werden gefabriceerd: in
1895: 4. in 1905: 24.550, in 1920 2.221.000, waarvan
1.900.000 voor personenverkeer en 321.000 lastwagens. Op
1 Jan. 1929 waren aan motorrijtuigen aanwezig in:
Amerika
Europa
Australië
Azië
Afrika
26.000.000
4.000.000
707.000
417.000
278.000
Daarvan waren in Amerika 134.000 motorrijwielen, in
Europa 1.800.000, in de andere werelddeelen naar rato.
Van 1925 is het aantal motorrijtuigen gestegen van
21.400.000 tot 31.900.000. Bij een gemiddeld aantal zit
plaatsen van 3'L- hebben de auto's een vervoergelegen-
heid van 96.000.000, is 5 X zooveel als de spoorwegen. Bij
lastauto's van gemiddeld 2Vz ton, een vervoercapaclteit
van 11.000.000 is 1/9 van de spoorwegen.
Wat Amerika betreft is 150 miljard goudfranken in
het automobielverkeer, 100 miljard in het spoorwegbe
drijf belegd. Voor de geheele wereld zijn deze cijfers
208 miljard en 375 miljard. Ook het automobielverkeer
is echter allerminst aan het eind van zijn Latijn.
Hierna behandelde de spreker de samenwerking van
trein en auto. Onbeperkte concurrentie zou niet slechts
de arbeidsmogelijkheid van de spoorwegen doen inkrim
pen, doch ook groote, meestal aan de gemeenschap toe-
behoorende kapitalen in gevaar brengen, zonder dat de
waarborg gegeven werd, dat de volkseconomie op ande
re wijze alle waarden zou ontvangen. Echter mag de
natuurlijke ontwikkeling van het motorvoertuig niet
worden belemmerd. Het is in het belang der volksecono
mie gezond, wanneer dit vervoermiddel den spoorweg
de diensten afneemt, welke het op grond van zijn bij
zondere eigenschappen beter kan verrichten. Dit geldt
vooral voor het verkeer op korten afstand.
Wat het personeel aangaat, bepleitte spreker gelijk
heid van positie: voldoende loonen, korte arbeidstijden,
FKVJLLRTOK
door
r. N. WILLl AM SON.
Een der meest interessante romans
uit de bekende Society-Reeks; Uitgave
Van Holkema en Warendorf, Amster
dam.
6.
Tien dagen nadat zij het telegram had ontvangen,
ging Terry naar huis. Een der nonnen bracht haar
tot Oldport, waar haar vader haar aan het station
kwam afhalen. liet meisje had haar vader niet meer
gezien sinds haar twaalfde jaar. Hij was verschrik
kelijk veranderd, ofschoon niet ten gevolge van ver
driet. Daarvan was zij zeker! Zijn zwarte oogen, die
groot en sterk waren geweest, lagen nu diep wegge
zakt tusschen huil plooien en er onder waren purper
kleurige zakken. Hij had een onderkin gekregen.
Zijn vroeger zoo frissche door de zon verbrande huid
was gevlekt cn geaderd. liet leek of zijn neus groo-
ter was geworden en dezelfde roodachtige adertjes,
die in zijn wangen waren, ontsierden den neus. Het
dikke haar, dat, zooals Terry zich herinnerde, kas
tanjebruin geweest was, met hier en daar wat zil
veren draden, was nu wit met een enkelen kastan
jebruinen draad er doorheen. Zelfs de gestalte van
den man was anders geworden. Hij liep voorover en
zijn lichaam was slap en log in de slordige., of
schoon niet goedkoope kleercn, welke hij aanhad.
„Zoo, zoo; je bent groot geworden", zei hij met
goedkeurenden blik het bleeke meisje van haar
hoofd tot aan haar voeten opnemend: „Je lijkt op Ju
lia. Nee, je bent een waterverfcopie van haar. Maar
zoo'n stevige meid als zij is, wordt jij nooit."
Julia was zijn lieveling; zij was het ecnige wezen
ter wereld, waarvan hij hici i. Misschien was haar
moeder, de liefde uit zijn je gd, meer voor hem ge
weest dan de tamme en toch koppige Mary. Maar de
gelijkenis met haar oudere zuster bracht er hem
toch niet toe om haar te kussen. In Terry's oogen
was iets van vijandigheid en afschuw. Hij moest dat
vacantie, sociale verzekering, een Luogen graad van \*s-
drijfszekerheïd (lichamelijke geschiktheid van het per
soneel en technische controle op de voertuigen), alsmede
voorschriften in zake vervoerplicht. de tarieven, enz.
Een tariefoorlog moet tusschen de beide transport
middelen worden vermeden. Verstandiger en juister dan
de concurrentiestrijd is de onderlinge aanvulling. Daar
moeten middelen worden gevonden om elk der beide
verkeersmiddelen het gebied toe te wijzen, dat hun ligt.
In één hand.
Het zekerste middel om .dat te beriken is beide ver
keersmiddelen in één hand te leggen. Derhalve moeten
de spoorwegen in alle landen het recht hebben en daar
van gebruik maken om het motorvoertuig in «igen
dienst te stellen en te gebruiken, waar zulks in het be
lang der volkseconomie is. Het in enkele landen daar
voor dienende middel, de stichting van bijzonder maat
schappijen met deelneming door de spoorwegen, kan
slechts voor een overgangstijdperk worden goedgekeurd,
de exploitatie door particuliere maatschappijen moet
worden afgekeurd. Beide verkeersmiddelen dienen door
den Staat te worden geëxploiteerd. Ook de luchtvaart
dient in het systeem te worden opgenomen, om deze
van den beginne af in richtige banen te leiden. Ten op
zichte van de binnenscheepvaart geldt hetzelfde. Dit
oudste vervoermiddel speelt in landen met belangrijke
binnenscheepvaart bij het transport van massa-goede
ren nog altijd een groote rol en het is daarom wensche-
lijk ook haar in de samenwerking te betrekken.
Tot zoover het verslag.
Men hoeft het niet in alle opzichten met den spreker
eens te zijn, om toch te kunnen erkennen, dat zijn rede
uiterst belangrijk was en kwesties behandelt, die zich
ook bij ons voordoen.
Hiermee kunnen we allen wel accoord gaan: de op
lossing, die gezocht wordt, moet zijn in het algemeen
belang. Zoo ergens, dan dient dit op het gebied van het
verkeerswezen, richtsnoer te zijn.
Be mensch is een wezen, dat door
voorspoed ajstompt, door macht
verzwakt, dat door levensweelde
van zijn luister beroofd wordt. Ve
mensch is zoo gemaakt, dat niets
zekerder tot zichzelf brengt dan het
verdriet.
Just Havelaar.
DE woorden, als motto hieboven geplaatst, las
ik in „de Weg tot de Werkelijkheid" van
dien fijnvoelcnden, diep-religieuzen schrij
ver, welke ons enkele maanden geleden door
den dood is ontvallen. Ze. geven mij staf
voor een „Geestelijk Leven'. En ik ga naar aan
leiding daarvan mijn gedachten en uw gedachten
bepalen bij de beteekenis der smart voor den
mensch en bij de houding, welke hij tegenover
haar inneemt.
Hierover zijn we 't natuurlijk al terstond met el
kander eens, dat het eerste zinnetje van boven
staand motto volkomen wóar is. Ieder zorgvuldig
waarnemer kan deze waarheid bijna iederen dag be
vestigd zien door de ervaring, welke hij bij zijn mo-
demcnschen opdoet. Ho» gelukkiger de mensch is,
hoe meer het hem meeloopt, hoe meer ook zijn hou
ding tegenover zijn naasten wordt gekenmerkt door
ongevoeligheid. Het bestaan is voor hem zoo gemak
kelijk en hij denkt niet meer aan de moeilijkheden,
waarmede anderen hebben te worstelen. Hij wordt
oppervlakkig en peilt niet de diepe somberheden,
welke het leven kan hebben. De voorspoed, dien hij
geniet, belet hem zich bezig te houden met den be-
genspoed van anderen, welken hij geneigd is te be
schouwen als een gevolg van eigen schuld. Hoe vaak
hoorert we niet dat zij, die in goeden doen zijn, die
in een gouden wieg zijn neergelegd en nooit hebben
moeten werken en worstelen met het lot, op laat
dunkende wijze zich uitlaten over de armen, vvien
het niet is gelukt zich een goed plaatsje aan den
grooten levensdisch te veroveren!
En bevestigt de ervarinig ons ook niet, hoe de
mensch door macht innerlijk verzwakt?
Uiterlijk stijgt hij, naar mate zijn macht toe
neemt, maar als mensch gaat hij achteruit. Hij
voelt zich méér dan anderen; hij wordt om zijn
macht ontzien, gevleid, bewierrookt. Gebedeld wordt
om zijn gunst, zijn bescherming, zijn voorspraak.
Welnu er is niet één, die hiertegen bestand :s.
Maak van het onnoozelste boertje een burgemeester
en ge zult zien, dat hij in minder dan geen tijd er
de gevolgen van ondervindt. Daar komt iets van
machtsbewustzijn in hem; hij wil zich laten gelden,
hij voelt zich meer dan anderen. Hij vertrouwt meer
op wet en geweld, op de gummistok en den sabel
van zijn gewapenden knecht dan op rede en liefde.
hebben gezien. Tegen Mary had hij steeds over
haar gesproken als „jouw" dochter en niet als „on
ze" dochter. Maar hij was van plan om haar nu
naar zijn hand te zetten.
Terry had naar huis moeten komen om liaar eigen
brood te verdienen, dat meende zij althans. Dat was
ook billijk na die zeven gelukkige jaren op de kloos
terschool en zij was vast besloten om zoo goed mo
gelijk haar moeders plaats in huis in te nemen.
Er ging ecliter geen dag voorbij, waarop zij niet
merkte dat dit van haar niet verlangd werd. Terence
had een heel ander plan gemaakt en toen het meisje
in de „Blauwe Maan" kwam, was er daar een meid-
huishoudster een knappe, donkere, Duitsche
vrouw, die in Amerika was genaturaliseerd.
Mevrouw Schultz was een weduwe, flink en vlug
in haar manier van doen, maar haar oogen keken
smachtend haar meester aan. Terry kon haar al da
delijk niet uitstaan on was in het begin blij, dat zij
,r dienst zou doen als een soort van secretaris en
ssière, dat zij haar vaders brieven zou moeten
schrijven en boek mocht houden. Dit werk zou haar
ten minste niet in aanraking brengen met mevrouw
Schultz, die zij slechts aan de maaltijden zou zien.
Maar zij had een afschuw van den lessenaar in het
restaurant, waaraan Desmond vroeger altijd zat. „Ik
ben er zeker van, dat moeder het niet prettig zou
vinden mij daar te zien", zei zij. „Zelfs toen ik nog
een klein meisje was, vond zij het naar als ik in het
restaurant kwam."
„Maar je moeder is er nu niet om dan hier en dan
daar op te vitten!" bromde Terence. „Je hebt nu
met mij te maken. Ik weet, dat je rekenen hebt ge
leerd. Ik heb gehoord hoe je moeder er mee blufte,
toen je in je tweede jaar er een prijs mee gewonnen
hebt. Je hebt alleen maar een aanwijzing van mij
noodig en dan zul je wel in staat zijn om de reke
ningen te schrijven cn zonder er een hand voor om
te koeren het gepaste geld terug te geven. Als er wat
pit in je zit, is er .niets geen kunst aan en na zeven
jaar lang op school te zijn geweest zul je toch wel
een ziertje hersens hebben, dunkt mij."
„Zou ik het werk niet kunnen doen in uw kan
toor?" %braeht Terry in het midden. „Ik.ben zoolang
in een stille plaats geweest, dat ik vrees mijn hoofd
te zullen verliezen in het spektakel dat. zooals ik mij
nog herinner, altijd in het restaurant is."
„Je bent vervloekt verwend, dat is de heele kwes
tie", zei Terence. „Sheridan is een idioot geweest
om al dat goede geld te geven voor jouw fijne op
voeding, Hei was paarlen voor de zwijnen gooien!
Maar het is nu eenmaal gevlogen, iedere cent ervan
Dat wil zeggen: hij is als geestelijk mensch zwak
ker goworden.
Wat de levensweelde betreft; zij berooft inderdaad
den mensch van zijn luister. Dat lijkt op 't eerste
gezicht niet waar. Immers, wij zien hoe de weelde
juist den mensch met glans omstraalt! Waar weelde
is, daar is de schittering cn de gloed van mooie en
kostbare dingen, daar is de verfijning van den
smaak, daar is het exquis genot. Zeker zeker!
Maar daar is tegelijkertijd ook de dorheid van ziel
en de armoede van geest; daar is ook het vergeten
van deze groote waarheid, dat de waarde van den
mensch alleen bepaald wordt door zijn gesteldheid,
door wat hij bezit aan geestelijke goederen. En ach
ter de weelde verbergt zich zoo ontzaglijk veel lee-
iijks. Om slechts één ding te noemen: wat blijft er
over van de veelbezongen menschenliefde bij hen,
wier leven opgaat in de vervulling van de eischen,
die door het weelde-verlangen worden opgeroepen?
En vragen we thans naar de beteekenis van t'e
smart, van het verdriet voor den mensch!
De smart! Wij trachten haar steeds te ontloopen,
wij willen haar van ons weren. Wij klagen soms dat
er zoo veel smart in het leven is en toch- en
tochzij is de louterende, verdiepende, ja, soms
de herscheppende kracht in ons leven.
Ik ontmoette onlangs een oudere dame, die mij
vertelde dat zij indertijd getrouwd was in de Vrije
Gemeente te Amsterdam door den bekenden voor
ganger Ds. Hugenholtz. In zijn toespraak had hij
o.a. ook gezegd, dat hij haar veel geluk maar óók
smart toewenschte in haar huwelijksleven. En de
bewuste dame voegde er aan toe, dat zij dat met een
onbehagelijk gevoel aanhoorde, maar dat zij thans,
ouder geworden, de diepe beteekenis van dezen
wensch had begrepen, want de smart was inder
daad gekomen en had een gezegende uitwerking ge
had.
Ik ken iemand, die een indruk van groote opper
vlakkigheid en ernstloosheid maakt. Zijn vrouw
kwam hem onverwachts te ontvallen. En toen ik hem
sprak, trof mij zijn stemminig en hij kon niet na
laten dit te zeggen: „nu heb ik ondervonden hoe een
mensch door de smart wordt gelouterd, ik heb me
nu verdiept in ernstige vragen, ik ben er beter
door geworden."
O! Just Havelaar heeft gelijk: de mensch is zoo
gemaakt, dat niets hem zekerder tot zichzelf brengt
dan het verdriet. Zou er wel één mensch bestaan, die
dit niet heeft ondervonden?
Wij hebben allen de neiging in ons tot het opgaan
in wat ons interesseert. Wij hebben onzen werkkring,
onze liefhebberijen. Onze geest houdt zich daarmedo
bezig, richt zich bijna uitsluitend daarop. Er bestaat
voor ons bijna niets dan dat. Daardoor loopen wij
gevaar om niet slechts eenzijdig te worden, maar
ook om onzen blik af te wenden van het lot onzer
medemenschen, ook om ons niet meer bezig te hou
den met de vraagstukken, die de diepste beteekenis
hebben voor het begrijpen van het leven en het le
vensdoel, die onze ziel kunnen beroeren. Dan ineens
kan het gebeuren dat we geschokt worden door een
en jij bent oud genoeg om in je eigen onderhoud to
voorzien. Jule heeft nooit zoo n opvoeding gehad als
jij, nog voor geen tiende part. Voor haar zestiende
jaar ging zij de wereld al in; en nu is zij een riike
dame, die op clit oogenblik door Bucnos-Ayres rijdt
met haar auto, terwijl zij in New-York een pracht
van een appartement heeft in een paleis. En jij hebt
mij te gehoorzamen snap je? Ik zal je een stuk
of wat „tips" geven en dan neem jij je plaats in ach
ter dien lessenaar om eens te toonen of je je kost
verdienen kunt. Niemand zal jou eenige last ver
oorzaken. En anders kun je mij roepen. Maar maak
geen kabaal als het niet noodig is. Onthoud wat ik
je zeg."
Na dien dag kon Terence vrij rondgaan bij de fa
vorieten onder zijn klanten cn een bleek meisje met
prachtig rood haar en een simpel zwart japonnetje
had zijn plaats ingenomen achter den lessenaar in
het restaurant met het blauwe plafond.
HOOFDSTUK VII.
Terry wist niet, wat zij met haar leven in de
„Blauwe Maan" moest aanvangen. Na den zoeten
vrede van het klooster was 't een hel: lawaai, la
waai van des middags twaalf uur tot ver na midder
nacht. Terence Desmond bromde dat „Pussyfoot" hem
geruineerd had, maar gebrek aan sterken drank
als er gebrek was scheen de zaken van het kleine
restaurant niet te bcinvloeden. Tegen lunchtijd was
het er altijd stampvol veel aardige meisjes met
wonderlijk mooie, roze en witte gezichten, net als
groote poppen. En zij werden geëscorteerd door man
nen, heel dikwijls al oudere, of bespottelijk jonge, met
onnoozele gezichten. In den middag kwamen er mo
toren en hun eigenaars verlangden thee of limonade
en zij zaten onder hevig rooken te luisteren naar
het strijkje, dat den ganschen dag zijn muziek ten
beste gaf. Dan kwamen er nieuwe gasten om deel te
nemen aan het beroemde vischdiner; en daarna nog
meer voor het dansen cn het souper. Toen Terry
voor het eerst de jaszband hoorde, schrok zij; on
steeds bleef de muziek haar zenuwen onaangenaam
aandoen. Zij vond, dat het op een tragedie leek, in
de keuken afgespeeld tusschen pannen en potten. Als
het haar veroorloofd was om naar bed te gaan, kon
zij toch niet slapen voor midden in den nacht, wan
neer het eindelijk stil geworden was in het huis: en
zij bezat niet dien rustigen gemoedstoestand, welke
haar in staat stelde om door lang in bed te blijven
te gemoet te komen aan haar gebrek aan rust. Haar
gezondheid begon er onder te lijden, cn haar slaap
„Ik raad U aan om er
een gewoonte van te
maken dagelijks
PEPERMUNT
te gebruiken.
Dit is de origineele pe
permunt, die derhalve
geen kunstmiddelen be
vat, maar bereid is uit
hetechtenatuurproduct.
Hieraan ontleent zij haar
opwekkende en verfris-
schende eigenschappen
en den lekkeren en tcch
krachtigen smaak."
Waarborg voor zuiverheid
heeft U in de voortdurende
controle van het laboratorium-.
Dr. v. Hamel Roos en Har
mens, Amsterdam.
groote smart. Weg is voor een wijle onze belangstel
ling voor ons werk. Voor ons staat het groote myste
rie, liet ontzaglijke raadsel. We gaan in tot ons zelf.
Andere gedachten dringen zich aan ons op. Nieuwe
gevoelens ontwaken. We zien onszelf, zóó als we
dit nimmer deden. Verwijten komen tot ons uit de
donkere diepten van het eigen hart.
We staan bij het sterfbed onzer moeder, Ilaar
oogen zijn gesloten; koud en roerloos ligt ze neder.
Dood! Wat gaat er in ons om? Ach, nu pas beseffen
we, hoe zéér zij ons heeft liefgehad, wat zij voor ons
is geweest. En wij? En dan is er de herinnering
aan het onvrienlijk woord, waardoor wij haar grief
den, aan de daad, waardoor we haar bedroefden.
Dan is er de groote smart, omdat we haar niet meer
kunnen vragen om vergiffenis en wij weten, dat zij
deze zou hebben gegeven, want haar liefde was zoo
groot; de groote smart, omdat zij door den blik van
haar oogen ons niet meer kan zeggen, wat zij voor
ons is blijven gevoelen. Maar het is diezelfde groote
smart, welke ons vervult met zachtheid en teeder-
heid en mooie gevoelens doet ontwaken. En als wij
van het sterfbed weggaan, na nog eens het lieve
gelaat lang te hebben aangezien, zijn wij innerlijk
beter geworden, omdat wij geluisterd hebben naar
de stem in ons hart.
Ik heb dit gezegd, omdat ik weet daarmede te
spreken tot iederen lezer. Want voor eiken mensch
is zijn moeder het allerdierbaarste. De verhouding
van kind tot moeder is de allerinnigste en de aller
schoonste. Maar men zal begrijpen dat in meerdere
of mindere mate elke smart, die als zoodanig, dat
is als iets zeer schokkends wordt gevoeld, dezelfde
uitwerking heeft.
Tenminste bij den ernstigen mensch.
Want daar zijn helaas, voorbeelden, die ons lee-
ren, dat er óók zijn, die door smart worden verbit
terd, verhard. Zij mokken en klagen en zij aanvaar
den haar met stillen wrok als onverdiend en on
rechtvaardig. Waarom moet hen dit treffen? En hun
gemoed verkilt. Zij beschouwen zichzelf als ramp
zalige, noodeloos gekwelde slachtoffers. Dit zijn de
menschen, die zoo door en door zelfzuchtig zijn, dit
zij schijnen to denken, dat de werekl alleen bestaat
voor hun geluk of dat God speciaal voor hen heeft
te zorgen.
werd gekweld door hevige, en verfoeilijke droomen
droomen over manncngezichten. voornamelijk oogen.
Oogen, die haar aanstaarden in liet restaurant, oogen,
die zij trachtte te vermijden door zich te bukken over
haar werk, maar zij voelde ze door haar hoofd heen
gaan. scherp als boren; zij kwamen in haar droomen
door de muren van haar kamer heen, cn het afschu
welijkste er van was, dat zij tioe langer hoe dichter
bij kwamen vlak hij haar gezicht, tot dat zij met een
schok en een onderdrukten kreet wakker werd. In
haar droomen voelde zij. dat zij sterven zou als zij
haar raakten. Maar als zij 's morgens wakker lag en
over die droomen nadacht, dan vond zij ze onnoozel.
Zij kon haar afschuw voor do oogen van sommige
mannen niet onder woorden brengen; die oogen, die
haar van op een afstand aanstaarden. En soms, dat
was het ergst van alles, kwam er een van die man
nen op haar lessenaar toe en begon, zich veront
schuldigend, met haar te praten. Het meisje zei lot
zichzelf, dat die oogen een schelvischachtigc uit
drukking hadden en anders niets, maar het gekko
van alles was, dat de oogen in haar droomen gevaar
lijk werden cn slecht. Echter als zij wakker werd,
leek het alles onzin.
Volgens Terry's kloosterschoolbegrippon, waren de
meesten dier gasten, die aten en dansten in de
„Blauwe Maan" erg alledaagsch en onontwikkeld, als
zij hen beoordeelde naar hun gesprekken en naar de
grappen, die zij uithaalden. Maar op een avond keek
het meisje op van haar werk (het was, alsof zij er
toe gedwongen werd) en ontmoette zij een paar oogen,
die uit een andere wereld schenen te zijn. Er ging een
zonderlinge steek door haar zenuwen. Zij vond die
oogen niet prettig. Maar zij waren niet alledaagsch.
Het kwam hij haar op, dat zij magnetisch waren als
de oogen van een zwarte kat. En zij waren ook van
dezelfde kleur ongeveer grijzig, groenachtig gele.
Ofschoon zij weer even snel haar oogen neersloeg,
als zij ze opgeslagen had, zag het meisje de oogen
tusschen haar en het papier, zooals men heldere stip
pen ziet na in de zon gekeken te hebben. De tafel,
waaraan de man zat te eten, was zoo dicht bij haar
lessenaar, dat de nabijheid van die oogen haar deed
denken ann haar onaangename droomen en met
angstige duidelijkheid bleef <le kleur dier oogen in
haar gedachten achter. Er was echter een troost in,
dat zij zoo dichtbij waren en daar zouden blijven ge
durende het diner: zij hadden niet die slappe, visch-
nchtige uitdrukking van de oogen der meeste man
nen. Deze oogen waren wakker en zo schitterden cn
verrieden eenig intellect.
De man zat vlak tegenover het ineisje cn zij b«-