SchagerCourant GEESTELIJK LEVEN. HAAR SPROOKJESPRINS KING Tweede Blad. Trein en auto. De mensch tegenover de smart. Zaterdag 10 Mei 1930 73ste Jaargang. No. 8660 Op het Internationaal Congres van Spoorwegperso neel, dat dezer dagen te Madrid werd gehouden, hield de heer R. Bratschi uit Zwitserland een referaat-inlei ding over: „De concurrentie tusschen Spoorweg en Automobiel." Aan het uitvoerig verslag, dat we in Het Volk aan troffen, ontleenen we het volgende: De luid toegejuichte'rede nam een heelen morgen in beslag. De heer Bratschi, die vroeger ambtenaar was bij de Zwitsersche spoorwegen, is thans secretaris-gene raal van den Algemeenen Bond van Spoorwegpersoneel in Zwitserland. Deze Bond omvat alle geëmployeerden, van den hoogste tot den laagste. Verder is de heer B. lid van den Raad van Beheer der Zwitsersche Spoorwegen en lid van het Parlement, dus niet de eerste de beste. De ontwikkeling, der verkeersmiddelen nagaande wees spreker er op, dat de spoorwegen, die thans 100 jaar bestaan, als geen andere factor tot de moderne ont wikkeling der gemeenschap hebben bijgedragen en thans een lengte bezitten van 1.250.000 K.M., dat is 31 X den omvang der aarde, gemeten aan den evenaar. Daar van bezit Europa 405.000 K.M., Amerika 606.000, Azië 123.000, Afrika 65000 en Australië 49.000 K.M. Drie tot vijf millioen menschen hebben regelmatig aan den aan leg gewerkt, groote industrieele centra en steden zijn ontstaan, het transport van goederen, die vroeger niet vervoerd konden worden, mogelijk gemaakt. In Europa kostte de aanleg 413.000 goudfranken. Alles bijeen 375 miljard, in spoorwegen aan kapitaal belegd of bijna 4 miljard per jaar. Er zijn 250.000 locomotieven in ge bruik, 400.000 personenwagens. Berekend naar 50 zit plaatsen een vervoermogelijkheid van 20 millioen perso nen. Voor goederenvervoer 7 millioen wagens van ge middeld 15 ton is een capaciteit van 100 millioen ton. Deze cijfers zijn zoo geweldig, dat men ze alleen met de vernietiging van waarden in den wereldoorlog kan vergelijken en nog is de ontwikkeling van het spoorweg bedrijf lang niet op haar eind. Het motorverkeer. Het motorrijtuig is 50 jaar jonger. In de Vereenigde Staten van Noord-Amerika werden gefabriceerd: in 1895: 4. in 1905: 24.550, in 1920 2.221.000, waarvan 1.900.000 voor personenverkeer en 321.000 lastwagens. Op 1 Jan. 1929 waren aan motorrijtuigen aanwezig in: Amerika Europa Australië Azië Afrika 26.000.000 4.000.000 707.000 417.000 278.000 Daarvan waren in Amerika 134.000 motorrijwielen, in Europa 1.800.000, in de andere werelddeelen naar rato. Van 1925 is het aantal motorrijtuigen gestegen van 21.400.000 tot 31.900.000. Bij een gemiddeld aantal zit plaatsen van 3'L- hebben de auto's een vervoergelegen- heid van 96.000.000, is 5 X zooveel als de spoorwegen. Bij lastauto's van gemiddeld 2Vz ton, een vervoercapaclteit van 11.000.000 is 1/9 van de spoorwegen. Wat Amerika betreft is 150 miljard goudfranken in het automobielverkeer, 100 miljard in het spoorwegbe drijf belegd. Voor de geheele wereld zijn deze cijfers 208 miljard en 375 miljard. Ook het automobielverkeer is echter allerminst aan het eind van zijn Latijn. Hierna behandelde de spreker de samenwerking van trein en auto. Onbeperkte concurrentie zou niet slechts de arbeidsmogelijkheid van de spoorwegen doen inkrim pen, doch ook groote, meestal aan de gemeenschap toe- behoorende kapitalen in gevaar brengen, zonder dat de waarborg gegeven werd, dat de volkseconomie op ande re wijze alle waarden zou ontvangen. Echter mag de natuurlijke ontwikkeling van het motorvoertuig niet worden belemmerd. Het is in het belang der volksecono mie gezond, wanneer dit vervoermiddel den spoorweg de diensten afneemt, welke het op grond van zijn bij zondere eigenschappen beter kan verrichten. Dit geldt vooral voor het verkeer op korten afstand. Wat het personeel aangaat, bepleitte spreker gelijk heid van positie: voldoende loonen, korte arbeidstijden, FKVJLLRTOK door r. N. WILLl AM SON. Een der meest interessante romans uit de bekende Society-Reeks; Uitgave Van Holkema en Warendorf, Amster dam. 6. Tien dagen nadat zij het telegram had ontvangen, ging Terry naar huis. Een der nonnen bracht haar tot Oldport, waar haar vader haar aan het station kwam afhalen. liet meisje had haar vader niet meer gezien sinds haar twaalfde jaar. Hij was verschrik kelijk veranderd, ofschoon niet ten gevolge van ver driet. Daarvan was zij zeker! Zijn zwarte oogen, die groot en sterk waren geweest, lagen nu diep wegge zakt tusschen huil plooien en er onder waren purper kleurige zakken. Hij had een onderkin gekregen. Zijn vroeger zoo frissche door de zon verbrande huid was gevlekt cn geaderd. liet leek of zijn neus groo- ter was geworden en dezelfde roodachtige adertjes, die in zijn wangen waren, ontsierden den neus. Het dikke haar, dat, zooals Terry zich herinnerde, kas tanjebruin geweest was, met hier en daar wat zil veren draden, was nu wit met een enkelen kastan jebruinen draad er doorheen. Zelfs de gestalte van den man was anders geworden. Hij liep voorover en zijn lichaam was slap en log in de slordige., of schoon niet goedkoope kleercn, welke hij aanhad. „Zoo, zoo; je bent groot geworden", zei hij met goedkeurenden blik het bleeke meisje van haar hoofd tot aan haar voeten opnemend: „Je lijkt op Ju lia. Nee, je bent een waterverfcopie van haar. Maar zoo'n stevige meid als zij is, wordt jij nooit." Julia was zijn lieveling; zij was het ecnige wezen ter wereld, waarvan hij hici i. Misschien was haar moeder, de liefde uit zijn je gd, meer voor hem ge weest dan de tamme en toch koppige Mary. Maar de gelijkenis met haar oudere zuster bracht er hem toch niet toe om haar te kussen. In Terry's oogen was iets van vijandigheid en afschuw. Hij moest dat vacantie, sociale verzekering, een Luogen graad van \*s- drijfszekerheïd (lichamelijke geschiktheid van het per soneel en technische controle op de voertuigen), alsmede voorschriften in zake vervoerplicht. de tarieven, enz. Een tariefoorlog moet tusschen de beide transport middelen worden vermeden. Verstandiger en juister dan de concurrentiestrijd is de onderlinge aanvulling. Daar moeten middelen worden gevonden om elk der beide verkeersmiddelen het gebied toe te wijzen, dat hun ligt. In één hand. Het zekerste middel om .dat te beriken is beide ver keersmiddelen in één hand te leggen. Derhalve moeten de spoorwegen in alle landen het recht hebben en daar van gebruik maken om het motorvoertuig in «igen dienst te stellen en te gebruiken, waar zulks in het be lang der volkseconomie is. Het in enkele landen daar voor dienende middel, de stichting van bijzonder maat schappijen met deelneming door de spoorwegen, kan slechts voor een overgangstijdperk worden goedgekeurd, de exploitatie door particuliere maatschappijen moet worden afgekeurd. Beide verkeersmiddelen dienen door den Staat te worden geëxploiteerd. Ook de luchtvaart dient in het systeem te worden opgenomen, om deze van den beginne af in richtige banen te leiden. Ten op zichte van de binnenscheepvaart geldt hetzelfde. Dit oudste vervoermiddel speelt in landen met belangrijke binnenscheepvaart bij het transport van massa-goede ren nog altijd een groote rol en het is daarom wensche- lijk ook haar in de samenwerking te betrekken. Tot zoover het verslag. Men hoeft het niet in alle opzichten met den spreker eens te zijn, om toch te kunnen erkennen, dat zijn rede uiterst belangrijk was en kwesties behandelt, die zich ook bij ons voordoen. Hiermee kunnen we allen wel accoord gaan: de op lossing, die gezocht wordt, moet zijn in het algemeen belang. Zoo ergens, dan dient dit op het gebied van het verkeerswezen, richtsnoer te zijn. Be mensch is een wezen, dat door voorspoed ajstompt, door macht verzwakt, dat door levensweelde van zijn luister beroofd wordt. Ve mensch is zoo gemaakt, dat niets zekerder tot zichzelf brengt dan het verdriet. Just Havelaar. DE woorden, als motto hieboven geplaatst, las ik in „de Weg tot de Werkelijkheid" van dien fijnvoelcnden, diep-religieuzen schrij ver, welke ons enkele maanden geleden door den dood is ontvallen. Ze. geven mij staf voor een „Geestelijk Leven'. En ik ga naar aan leiding daarvan mijn gedachten en uw gedachten bepalen bij de beteekenis der smart voor den mensch en bij de houding, welke hij tegenover haar inneemt. Hierover zijn we 't natuurlijk al terstond met el kander eens, dat het eerste zinnetje van boven staand motto volkomen wóar is. Ieder zorgvuldig waarnemer kan deze waarheid bijna iederen dag be vestigd zien door de ervaring, welke hij bij zijn mo- demcnschen opdoet. Ho» gelukkiger de mensch is, hoe meer het hem meeloopt, hoe meer ook zijn hou ding tegenover zijn naasten wordt gekenmerkt door ongevoeligheid. Het bestaan is voor hem zoo gemak kelijk en hij denkt niet meer aan de moeilijkheden, waarmede anderen hebben te worstelen. Hij wordt oppervlakkig en peilt niet de diepe somberheden, welke het leven kan hebben. De voorspoed, dien hij geniet, belet hem zich bezig te houden met den be- genspoed van anderen, welken hij geneigd is te be schouwen als een gevolg van eigen schuld. Hoe vaak hoorert we niet dat zij, die in goeden doen zijn, die in een gouden wieg zijn neergelegd en nooit hebben moeten werken en worstelen met het lot, op laat dunkende wijze zich uitlaten over de armen, vvien het niet is gelukt zich een goed plaatsje aan den grooten levensdisch te veroveren! En bevestigt de ervarinig ons ook niet, hoe de mensch door macht innerlijk verzwakt? Uiterlijk stijgt hij, naar mate zijn macht toe neemt, maar als mensch gaat hij achteruit. Hij voelt zich méér dan anderen; hij wordt om zijn macht ontzien, gevleid, bewierrookt. Gebedeld wordt om zijn gunst, zijn bescherming, zijn voorspraak. Welnu er is niet één, die hiertegen bestand :s. Maak van het onnoozelste boertje een burgemeester en ge zult zien, dat hij in minder dan geen tijd er de gevolgen van ondervindt. Daar komt iets van machtsbewustzijn in hem; hij wil zich laten gelden, hij voelt zich meer dan anderen. Hij vertrouwt meer op wet en geweld, op de gummistok en den sabel van zijn gewapenden knecht dan op rede en liefde. hebben gezien. Tegen Mary had hij steeds over haar gesproken als „jouw" dochter en niet als „on ze" dochter. Maar hij was van plan om haar nu naar zijn hand te zetten. Terry had naar huis moeten komen om liaar eigen brood te verdienen, dat meende zij althans. Dat was ook billijk na die zeven gelukkige jaren op de kloos terschool en zij was vast besloten om zoo goed mo gelijk haar moeders plaats in huis in te nemen. Er ging ecliter geen dag voorbij, waarop zij niet merkte dat dit van haar niet verlangd werd. Terence had een heel ander plan gemaakt en toen het meisje in de „Blauwe Maan" kwam, was er daar een meid- huishoudster een knappe, donkere, Duitsche vrouw, die in Amerika was genaturaliseerd. Mevrouw Schultz was een weduwe, flink en vlug in haar manier van doen, maar haar oogen keken smachtend haar meester aan. Terry kon haar al da delijk niet uitstaan on was in het begin blij, dat zij ,r dienst zou doen als een soort van secretaris en ssière, dat zij haar vaders brieven zou moeten schrijven en boek mocht houden. Dit werk zou haar ten minste niet in aanraking brengen met mevrouw Schultz, die zij slechts aan de maaltijden zou zien. Maar zij had een afschuw van den lessenaar in het restaurant, waaraan Desmond vroeger altijd zat. „Ik ben er zeker van, dat moeder het niet prettig zou vinden mij daar te zien", zei zij. „Zelfs toen ik nog een klein meisje was, vond zij het naar als ik in het restaurant kwam." „Maar je moeder is er nu niet om dan hier en dan daar op te vitten!" bromde Terence. „Je hebt nu met mij te maken. Ik weet, dat je rekenen hebt ge leerd. Ik heb gehoord hoe je moeder er mee blufte, toen je in je tweede jaar er een prijs mee gewonnen hebt. Je hebt alleen maar een aanwijzing van mij noodig en dan zul je wel in staat zijn om de reke ningen te schrijven cn zonder er een hand voor om te koeren het gepaste geld terug te geven. Als er wat pit in je zit, is er .niets geen kunst aan en na zeven jaar lang op school te zijn geweest zul je toch wel een ziertje hersens hebben, dunkt mij." „Zou ik het werk niet kunnen doen in uw kan toor?" %braeht Terry in het midden. „Ik.ben zoolang in een stille plaats geweest, dat ik vrees mijn hoofd te zullen verliezen in het spektakel dat. zooals ik mij nog herinner, altijd in het restaurant is." „Je bent vervloekt verwend, dat is de heele kwes tie", zei Terence. „Sheridan is een idioot geweest om al dat goede geld te geven voor jouw fijne op voeding, Hei was paarlen voor de zwijnen gooien! Maar het is nu eenmaal gevlogen, iedere cent ervan Dat wil zeggen: hij is als geestelijk mensch zwak ker goworden. Wat de levensweelde betreft; zij berooft inderdaad den mensch van zijn luister. Dat lijkt op 't eerste gezicht niet waar. Immers, wij zien hoe de weelde juist den mensch met glans omstraalt! Waar weelde is, daar is de schittering cn de gloed van mooie en kostbare dingen, daar is de verfijning van den smaak, daar is het exquis genot. Zeker zeker! Maar daar is tegelijkertijd ook de dorheid van ziel en de armoede van geest; daar is ook het vergeten van deze groote waarheid, dat de waarde van den mensch alleen bepaald wordt door zijn gesteldheid, door wat hij bezit aan geestelijke goederen. En ach ter de weelde verbergt zich zoo ontzaglijk veel lee- iijks. Om slechts één ding te noemen: wat blijft er over van de veelbezongen menschenliefde bij hen, wier leven opgaat in de vervulling van de eischen, die door het weelde-verlangen worden opgeroepen? En vragen we thans naar de beteekenis van t'e smart, van het verdriet voor den mensch! De smart! Wij trachten haar steeds te ontloopen, wij willen haar van ons weren. Wij klagen soms dat er zoo veel smart in het leven is en toch- en tochzij is de louterende, verdiepende, ja, soms de herscheppende kracht in ons leven. Ik ontmoette onlangs een oudere dame, die mij vertelde dat zij indertijd getrouwd was in de Vrije Gemeente te Amsterdam door den bekenden voor ganger Ds. Hugenholtz. In zijn toespraak had hij o.a. ook gezegd, dat hij haar veel geluk maar óók smart toewenschte in haar huwelijksleven. En de bewuste dame voegde er aan toe, dat zij dat met een onbehagelijk gevoel aanhoorde, maar dat zij thans, ouder geworden, de diepe beteekenis van dezen wensch had begrepen, want de smart was inder daad gekomen en had een gezegende uitwerking ge had. Ik ken iemand, die een indruk van groote opper vlakkigheid en ernstloosheid maakt. Zijn vrouw kwam hem onverwachts te ontvallen. En toen ik hem sprak, trof mij zijn stemminig en hij kon niet na laten dit te zeggen: „nu heb ik ondervonden hoe een mensch door de smart wordt gelouterd, ik heb me nu verdiept in ernstige vragen, ik ben er beter door geworden." O! Just Havelaar heeft gelijk: de mensch is zoo gemaakt, dat niets hem zekerder tot zichzelf brengt dan het verdriet. Zou er wel één mensch bestaan, die dit niet heeft ondervonden? Wij hebben allen de neiging in ons tot het opgaan in wat ons interesseert. Wij hebben onzen werkkring, onze liefhebberijen. Onze geest houdt zich daarmedo bezig, richt zich bijna uitsluitend daarop. Er bestaat voor ons bijna niets dan dat. Daardoor loopen wij gevaar om niet slechts eenzijdig te worden, maar ook om onzen blik af te wenden van het lot onzer medemenschen, ook om ons niet meer bezig te hou den met de vraagstukken, die de diepste beteekenis hebben voor het begrijpen van het leven en het le vensdoel, die onze ziel kunnen beroeren. Dan ineens kan het gebeuren dat we geschokt worden door een en jij bent oud genoeg om in je eigen onderhoud to voorzien. Jule heeft nooit zoo n opvoeding gehad als jij, nog voor geen tiende part. Voor haar zestiende jaar ging zij de wereld al in; en nu is zij een riike dame, die op clit oogenblik door Bucnos-Ayres rijdt met haar auto, terwijl zij in New-York een pracht van een appartement heeft in een paleis. En jij hebt mij te gehoorzamen snap je? Ik zal je een stuk of wat „tips" geven en dan neem jij je plaats in ach ter dien lessenaar om eens te toonen of je je kost verdienen kunt. Niemand zal jou eenige last ver oorzaken. En anders kun je mij roepen. Maar maak geen kabaal als het niet noodig is. Onthoud wat ik je zeg." Na dien dag kon Terence vrij rondgaan bij de fa vorieten onder zijn klanten cn een bleek meisje met prachtig rood haar en een simpel zwart japonnetje had zijn plaats ingenomen achter den lessenaar in het restaurant met het blauwe plafond. HOOFDSTUK VII. Terry wist niet, wat zij met haar leven in de „Blauwe Maan" moest aanvangen. Na den zoeten vrede van het klooster was 't een hel: lawaai, la waai van des middags twaalf uur tot ver na midder nacht. Terence Desmond bromde dat „Pussyfoot" hem geruineerd had, maar gebrek aan sterken drank als er gebrek was scheen de zaken van het kleine restaurant niet te bcinvloeden. Tegen lunchtijd was het er altijd stampvol veel aardige meisjes met wonderlijk mooie, roze en witte gezichten, net als groote poppen. En zij werden geëscorteerd door man nen, heel dikwijls al oudere, of bespottelijk jonge, met onnoozele gezichten. In den middag kwamen er mo toren en hun eigenaars verlangden thee of limonade en zij zaten onder hevig rooken te luisteren naar het strijkje, dat den ganschen dag zijn muziek ten beste gaf. Dan kwamen er nieuwe gasten om deel te nemen aan het beroemde vischdiner; en daarna nog meer voor het dansen cn het souper. Toen Terry voor het eerst de jaszband hoorde, schrok zij; on steeds bleef de muziek haar zenuwen onaangenaam aandoen. Zij vond, dat het op een tragedie leek, in de keuken afgespeeld tusschen pannen en potten. Als het haar veroorloofd was om naar bed te gaan, kon zij toch niet slapen voor midden in den nacht, wan neer het eindelijk stil geworden was in het huis: en zij bezat niet dien rustigen gemoedstoestand, welke haar in staat stelde om door lang in bed te blijven te gemoet te komen aan haar gebrek aan rust. Haar gezondheid begon er onder te lijden, cn haar slaap „Ik raad U aan om er een gewoonte van te maken dagelijks PEPERMUNT te gebruiken. Dit is de origineele pe permunt, die derhalve geen kunstmiddelen be vat, maar bereid is uit hetechtenatuurproduct. Hieraan ontleent zij haar opwekkende en verfris- schende eigenschappen en den lekkeren en tcch krachtigen smaak." Waarborg voor zuiverheid heeft U in de voortdurende controle van het laboratorium-. Dr. v. Hamel Roos en Har mens, Amsterdam. groote smart. Weg is voor een wijle onze belangstel ling voor ons werk. Voor ons staat het groote myste rie, liet ontzaglijke raadsel. We gaan in tot ons zelf. Andere gedachten dringen zich aan ons op. Nieuwe gevoelens ontwaken. We zien onszelf, zóó als we dit nimmer deden. Verwijten komen tot ons uit de donkere diepten van het eigen hart. We staan bij het sterfbed onzer moeder, Ilaar oogen zijn gesloten; koud en roerloos ligt ze neder. Dood! Wat gaat er in ons om? Ach, nu pas beseffen we, hoe zéér zij ons heeft liefgehad, wat zij voor ons is geweest. En wij? En dan is er de herinnering aan het onvrienlijk woord, waardoor wij haar grief den, aan de daad, waardoor we haar bedroefden. Dan is er de groote smart, omdat we haar niet meer kunnen vragen om vergiffenis en wij weten, dat zij deze zou hebben gegeven, want haar liefde was zoo groot; de groote smart, omdat zij door den blik van haar oogen ons niet meer kan zeggen, wat zij voor ons is blijven gevoelen. Maar het is diezelfde groote smart, welke ons vervult met zachtheid en teeder- heid en mooie gevoelens doet ontwaken. En als wij van het sterfbed weggaan, na nog eens het lieve gelaat lang te hebben aangezien, zijn wij innerlijk beter geworden, omdat wij geluisterd hebben naar de stem in ons hart. Ik heb dit gezegd, omdat ik weet daarmede te spreken tot iederen lezer. Want voor eiken mensch is zijn moeder het allerdierbaarste. De verhouding van kind tot moeder is de allerinnigste en de aller schoonste. Maar men zal begrijpen dat in meerdere of mindere mate elke smart, die als zoodanig, dat is als iets zeer schokkends wordt gevoeld, dezelfde uitwerking heeft. Tenminste bij den ernstigen mensch. Want daar zijn helaas, voorbeelden, die ons lee- ren, dat er óók zijn, die door smart worden verbit terd, verhard. Zij mokken en klagen en zij aanvaar den haar met stillen wrok als onverdiend en on rechtvaardig. Waarom moet hen dit treffen? En hun gemoed verkilt. Zij beschouwen zichzelf als ramp zalige, noodeloos gekwelde slachtoffers. Dit zijn de menschen, die zoo door en door zelfzuchtig zijn, dit zij schijnen to denken, dat de werekl alleen bestaat voor hun geluk of dat God speciaal voor hen heeft te zorgen. werd gekweld door hevige, en verfoeilijke droomen droomen over manncngezichten. voornamelijk oogen. Oogen, die haar aanstaarden in liet restaurant, oogen, die zij trachtte te vermijden door zich te bukken over haar werk, maar zij voelde ze door haar hoofd heen gaan. scherp als boren; zij kwamen in haar droomen door de muren van haar kamer heen, cn het afschu welijkste er van was, dat zij tioe langer hoe dichter bij kwamen vlak hij haar gezicht, tot dat zij met een schok en een onderdrukten kreet wakker werd. In haar droomen voelde zij. dat zij sterven zou als zij haar raakten. Maar als zij 's morgens wakker lag en over die droomen nadacht, dan vond zij ze onnoozel. Zij kon haar afschuw voor do oogen van sommige mannen niet onder woorden brengen; die oogen, die haar van op een afstand aanstaarden. En soms, dat was het ergst van alles, kwam er een van die man nen op haar lessenaar toe en begon, zich veront schuldigend, met haar te praten. Het meisje zei lot zichzelf, dat die oogen een schelvischachtigc uit drukking hadden en anders niets, maar het gekko van alles was, dat de oogen in haar droomen gevaar lijk werden cn slecht. Echter als zij wakker werd, leek het alles onzin. Volgens Terry's kloosterschoolbegrippon, waren de meesten dier gasten, die aten en dansten in de „Blauwe Maan" erg alledaagsch en onontwikkeld, als zij hen beoordeelde naar hun gesprekken en naar de grappen, die zij uithaalden. Maar op een avond keek het meisje op van haar werk (het was, alsof zij er toe gedwongen werd) en ontmoette zij een paar oogen, die uit een andere wereld schenen te zijn. Er ging een zonderlinge steek door haar zenuwen. Zij vond die oogen niet prettig. Maar zij waren niet alledaagsch. Het kwam hij haar op, dat zij magnetisch waren als de oogen van een zwarte kat. En zij waren ook van dezelfde kleur ongeveer grijzig, groenachtig gele. Ofschoon zij weer even snel haar oogen neersloeg, als zij ze opgeslagen had, zag het meisje de oogen tusschen haar en het papier, zooals men heldere stip pen ziet na in de zon gekeken te hebben. De tafel, waaraan de man zat te eten, was zoo dicht bij haar lessenaar, dat de nabijheid van die oogen haar deed denken ann haar onaangename droomen en met angstige duidelijkheid bleef <le kleur dier oogen in haar gedachten achter. Er was echter een troost in, dat zij zoo dichtbij waren en daar zouden blijven ge durende het diner: zij hadden niet die slappe, visch- nchtige uitdrukking van de oogen der meeste man nen. Deze oogen waren wakker en zo schitterden cn verrieden eenig intellect. De man zat vlak tegenover het ineisje cn zij b«-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 5