ONS HOEKJE.
ZWART WIT.
jlfaTiWril
Er was eens een neger, die stond aan de wasch
Hij hield er van schrobben, geboen en geplas.
Roetzwart was de neger en glimmend zijn vel
Precies als zijn buurman, dat zie je hier wel.
En eens, toen zijn vriend hem iets zei van
zijn wasch,
En schold op het boenen en watergeplas.
Toen smeet er ons nikkertje, handig en vlug
Een handvol wit zeepsop pardoes op zijn rug!
Hü sprong als een kikker zoo hoog in de lucht
Enwit-zwart geteekend, ging hij op de vlucht!
H. H. DE B—L.
White-wash witte wasch.
Uit-te-re-tuit, Het versje is uit!
MEESTER'S LAATSTE SCHOOLDAG.
(Een oud verhaal uit den Elzas).
Dien morgen was ik juist laat klaar om
laar school te gaan, en ik was heel bang,
eknord te worden, te meer daar Mijnheer
lamel ons gezegd had, dat hij ons de
Kerkwoorden zou overhooren, en ik wist
telfs het eerste woord niet meer. Een
oogenblik kwam de gedachte bij mij op,
niet naar school te gaan en mijn weg door
de velden te nemen.
Het weer was zoo warm, de lucht zoo
helder! Aan den zoom van het bosch hoorde
men de merel fluiten en in de wei, achter
oen zaagmolen, de Pruisen, die aan het
exerceercn waren. Dat alles trok mij meer
aan dan de regels der werkwoorden; maar
ik durfde niet. langer weg te blijven, en
ik liep heel gauw naar school. Voorbij het
stadhuis gaand, zag ik, dat iedereen voor
óen rooster of lijst met berichten bleef
staan. Daar was het, dat men ons gedu
rende twee jaren de slechte berichten be
kend maakte van verloren veldslagen, van
óe lichtingen en van alle verordeningen.
Ik dacht zonder stil te staan: „Wat zou
er nu toch weer zijn?"
Toen ik de plaats over stak, riep de smid
Wachter, die daar met zijn leerjongen
bezig was het bericht te lezen, mij toe:
«Haast je maar niet zoo, kleine, je zult
nog vroeg genoeg op school komen!"
Ik dacht dat hij mij voor den mal hield
en liep buiten adem den kleinen tuin van
Mijnheer ITamel in. Gewoonlijk was er bij
het begin der les groot lawaai dat men tot
m de straat kon hooren: het openen en
sluiten van lessenaars, het gelijk hardop
herhalen van de lessen, waarbij men de
®°ren dichtstopte om beter te kunnen
^ren, en de groote liniaal van den mees
ter, die op de tafels sloeg: „Stilte!"
Ik rekende al op dat rumoer, om zonder
lezien te worden bij mijn bank te komen,
ómar juist dezen morgen was alles rustig,
ïwals op een Zondagmorgen. Door het ge
opende venster zag ik mijn vriendjes reeds
op hun plaats zitten, en Mijnheer Hamel,
®e met de liniaal onder den arm heen en
■®er liep. Dc deur moest geopend worden en
kwam binnen. Ge kunt denken, dat ik
^urde en bang was!
Kaar Mijnheer Hamel keek mij he'elemaal
jwt boos aan en zei zacht: „Ga gauw op
le Plaats, Frans, we zouden zonder je be
nnen zijn."
k Stapte vlug naar de bank en ging dade-
ujk voor m'n lessenaar zitten. Nu eerst
mijn schrik bekomen, merkte ik, dat
•nze meester zijn mooie groene jas met zijn
ijn geplooid vest aan had en zijn zwart-
juen geborduurd mutsje droeg, dat hij
oen op inspectie-dagen of met de prijs-
Weeling ophad. Voor 't overige had heel
e klas iets buitengewoons en plechtigs.
Maar wat mij 't meest verwonderde, was,
t eind van de zaal. op de banken die
o^nlijk leeg bleven, eenige menschen
t dorp te zien zitten, even stil als wij:
haar was de oude Hauser met zijn drie-
oudli8en steck- de oude burgemeester, de
and brievenbesteller en nog verscheidene
uere personen. Iedereen die er was,
scheen bedroefd en Hauser had een oud,
aan de kanten gescheurd, A, B, C-boek
meegebracht, dat geopend op zijn knieën
lag, met zijn grooten bril tusschen de
bladen. Terwijl ik verwonderd toekeek, was
Mijnheer Hamel voor zijn lessenaar gaan
zitten en met dezelfde zachte en ernstige
stem, waarmede hij mij ontvangen had,
zei hij tegen ons:
„Kinderen, het is de laatste maal dat ik
jullie les geef! Het bevel is van Berlijn ge
komen, dat er in de scholen van Elzas en
Lotharingen niets dan Duitsch onderwezen
mag worden. De nieuwe meester komt mor
gen. Ik verzoek je heel oplettend te zijn'".
Deze woorden verschrikten mij: Dat was
héél erg dat was het, wat ze op 't stad
huis hadden aangeplakt.
En ik, die nauwelijks schrijven kon! ik
zou het nooit leeren. Ik moest dus blijven
steken. Had ik de lessen nu maar niet ver
zuimd, om vogelnestjes uit te halen, of op
de Saar (De Saar is een zij-rivier van den
Moezel) te glijden.
Mijn boeken, die ik daar net zoo ver
velend had gevonden, te zwaar om te dra
gen, mijn grammaire, mijn geschiedenis
boek, schenen me nu oude vrienden toe,
waarvan ik zou moeten scheiden, evenals
van Mijnheer Hamel.
De gedachte dat hij wegging, dat ik hem
niet meer zou zien, kon ik maar niet ver
werken.
Ter eere van deze laatste les had hij zijn
mooie Zondagsche kleeren aangedaan, en
langzamerhand begon ik te begrijpen,
waarom de oudsten van 't dorp achter in
de zaal waren komen zitten. Het was tevens
een middel, om onzen meester voor zijn
veertigjarige goede diensten te bedanken en
hun trouw te toonen aan het onderworpen
vaderland.
Toen hoorde ik mijn naam noemen. Het
was mijn beurt om op te zeggen.
Wat had ik niet willen geven om dezen
langeh regel over de werkwoorden heele-
maal op te kunnen zeggen, heel hard, heel
duidelijk, zonder één fout, maar ik stotter
de bij de eerste woorden en ik bleef draai
end in de bank staan, zonder op te durven
zien. Ik zal je niet beknorren, je bent al ge
noeg bestraft. Alle dagen zegt men:
„Wacht, ik heb nog den tijd. Ik zal 't mor
gen leeren. En je ziet wat er van kwam
Ach, dat is het grootste ongeluk van onzen
Elzas geweest, altijd de plannen tot morgen
uit te stellen.
En nu hebben die lieden daar het recht
van ons te zeggen Hoe gij wilt Fransch-
man zijn en gij kunt uw taal noch spreken,
noch schrijven. Wij allen hebben ons zelf
veel verwijten te doen. Je ouders stuurden
je veel liever naar den spinnerij of lieten je
op 't land werken om wat stuivers meer te
hebben, terwijl je nog veel moest leeren. Ik
zelf, heb ik mij niet te verwijten? Heb ik je
niet dikwijls mijn tuin laten begieten in
plaats van te werken En als ik forellen
wilde vangen, bedacht ik mij niet om jullie
vrij te geven
Zoo van 't een op 't ander komend be
gon mijnheer Hamel met ons over de Fran-
sche taal te spreken, zeggende, dat zij de
schoonste taal van de wereld was, de hel
derste en de zuiverste, dat wij ze onder el
kander bewaren en nooit vergeten moesten,
omdat wanneer een volk overwonnen wordt,
maar het zijn taal goed bewaart, het is,
alsof het den sleutel van zijn gevangenis in
eigen hand hield. Toen nam hij een gram
maire boek en las onze les voor. Ik was ver
wonderd te zien, hoe goed ik alles begreep.
Alles wat hij zei, scheen mij gemakkelijk.
Ik geloof ook, dat ik nog nooit zoo goed ge
luisterd had en dat mijnheer nog nooit zoo
veel geduld bij -zijne uitleggingen gebruikt
had. Men zou kunnen zeggen, dat de arme
man ons, voordat hij heenging, geheel zijn
weten in wilde pompen, zijn kennis met
één slag in ons hoofd wilde doen overgaan.
E- les eindigde, wij begonnen te schrij
ven. Vandaag had mijnnc-r Hamei nieuwe
voorbeelden voor ons gemaakt, waarop met
mooie, ronde letters geschreven was: Frank
rijk, Elzas, Frankrijk, Elzas. Het waren net
kleine vlaggetjes, die opzij van onze lesse
naars opgehangen, door de klas waaiden.
Dat had je eens moeten zien. en ook, hoe
ieder zich inspande en hoe stil het was!
Men hoorde niets dan het gekras der
pennen over 't papier. Een oogenblik vlo
gen meikevers binnen, maar niemand keek
er naai, zelfs niet de heel kleine, die hane-
pooten teekenden, met een aandacht en
een stiptheid alsof het ook Fransch was.
Op het schooldak koerden heel zacht de
duiven en ik dacht, terwijl ik naar hen
luisterde „Zou men hen ook willen dwin
gen, om voortaan in het Duitsch te zin
gen?" Van tijd tot tijd, wanneer ik m'n
oogen van mijn papier opsloeg, zag ik mijn
heer Hamel onbewegelijk in zijn stoel zit
ten, de dingen om hem heen opnemend
alsof hij heel zijn schoolkamer in zijn ge
heugen wilde prenten. Denk eens! Gedu
rende veertig jaren was hij daar op dezelfde
plaats geweest, met zijn tuintje in 't gezicht
en de klas geheel gelijk. Alleen de banken,
de lessenaars waren gepolijst, glad gewor
den door 't gebruik; de notenboomen uit
den tuin waren gegroeid en de klimop, dien
hij zelf geplant had, omlijstte nu de ven
sters tot aan het dak. Hoe hard moest het
voor hem zijn, om dat alles te verlaten en
zijn zuster heen en weer te hooren loopen
in de kamer ernaast, die bezig was om de
koffers te sluiten, daar zij den volgenden
morgen moesten vertrekken, het land voor
goed verlaten!
Toch had hij den moed, ons tot aan 't
eind les te geven. Na 't schrijven hadden
wij geschiedenis; toen zongen de kleintjes
Ba, Be, Bi, Bo, Bu. Achter in de zaal had
de oude Hauser zijn bril opgezet en zijn A,
B, C-boek in zijn twee handen houdend,
spelde hij met de kleintjes de letters. Men
zag ,dat ook hij zich inspande, zijn stem
beefde en 't was zoo aardig te luisteren,
dat wij lust hadden om te lachen en te
huilen. O, dien laatsten schooldag zal ik
goed onthouden! Plotseling sloeg de toren
klok 12 uur, daarna speelde het Angelus.
Op 't zelfde oogenblik schetterden de tror
petten van de Pruisen, die van de oefe
ningen terugkeerden, onder onze vensters.
Mijnheer Hamel stond heel bleek in zijn
stoel op, nog nooit had hij mij zoo groot
toegeschenen. „Kinderen!" zei hij, „kinde
ren! ikikmaar hij kon zijn zin
niet eindigen.
Nu keerde hij zich naar 't bord, nam een
stuk krijt en met alle kracht er op druk
kend schreef hij zoo groot hij kon „Leve
Frankrijk!" Toen bleef hij staan, het hoofd
tegen den muur geleund en zonder te spre
ken gaf hij ons met zijn hand het teeken:
„Het is afgeloopengaat heen".
LEUKE DINGEN OM TE MAKEN.
Heb je wel eens geprobeerd zelf een pop
te maken?
„Dat kan ik niet!" hoor ik al zeggen. Ik
bedoel dan ook niet een pop met steenen kop,
zooals je ze in de winkels koopt. Die kan je
makkelijk genoeg krijgen, als je geld genoeg
hebt. En dan zijn mooie, goed gekleede pop
pen nogal erg duur en ze zien er dikwijls
zoo keurig en stijf uit, dat je ze bijna niet
durft aan te pakken!
Heel anders wordt het, als je zelf aan den
gang gaat. En als het te voorschijn getoo-
verde ding niet zooveel waard is, als het
kostbare poppenkind uit de etalage; je zult
er zeker niet minder schik mee hebben, ten
eerste, om het zelf maken en bedenken en
ten tweede, omdat- het lappenkind beter
tegen een stootje kan en je het allerlei ca
priolen kunt laten maken, zonder dat het
den neus stukstoot!
Kijk eens: fig. I toont, hoe je van een lap
de hoofdvorm kunt maken. Je ziet - een
voudig genoeg. Het bovenstuk je voor het
hoofd opvullen met watten, een draadje er
omheen, en klaar is Kees, of Lotje, hoe je
het wilt.
Nu gaat om het middel ook een bandje
(fig. 2). Je ziet, het lijfje is ook opgevuld.
En de band, die het versiert, kan opgenaaid
worden, of, als je heel handig bent met bor
duren, kan je gemakkelijk genoeg met wol
draden in afstekende kleur, de garneering
zelf bewerken. Hoe het poppenhoofd met
ooren, neus en mond moet worden voorzien,
laat ik aan je eigen phantasie over. Een aan
wijzing voor het haar wil ik wel geven. Het
is aardig, dit van langere eindjes gele of
oranje roode wol te maken. Je trekt, vlak
naast elkander telkens zoo'n woldraad door,
laat ze een eindje hangen en knipt ze later
gelijk.
In fig. 3 zie je duidelijk op welke wijze de
ooren er aan zitten. Ook alweer: een bandje,
dat is het heele geheim.
Grappig is het poppetje, fig. 4. Kijk er eens
goed naar, en probeer dan die slappe armen
en beenen te maken. Het kan goed, door ge
wone houten kralen aan elkaar in rissen te
rijgen, telkens met een knoop ertusschen.
Ook een lange, dubbel gestikte bies van
stof, die even is opgevuld en telkens afge
bonden met draad, of omwoeld met een
lintje, kan dienst doen.
Toch geloof ik, dat gewone houten kraal-
vormen, die je in iederen knoopwinkel kunt
krijgen, je nog het best zullen bevallen ln 't
gebruik.
Als ik in Haarlem kom, sta ik met mijn
neus voor het „kastje", denk eraan!
H. H. DE B L.
OPRECHTHEID.
Die reis rondom de Middellandsche zee
zal ik nooit vergeten. Wij begonnen bij
Heerenveen en spoorden langs de kust naar
Amersfoort en zoo naar Amsterdam. Den
volgenden dag van Amsterdam langs de
Westkust naar Enkhuizen en verder met
de boot naar Staveren en toendat doet
er verder niet toe, maar in elk geval: naar
huis.
Voor ons was de Middenlandsche Zee
de Zuiderzee en de landen er rondom waren
de provincies die jullie minstens even goed
kent als ik. die sinds onheugelijke tijden
geen aardrijkskundeboek in m'n handen
heb gehad.
Wij dan reisden rondom de Middelland
sche zoon.
De eene helft van die Wij werd gevormd
door mijn persoontje; de andere helft door
mijn oudsten zoon, die destijds den aan-
minnigen leeftijd had bereikt van 4 jaren.
Praten dat die jongen kon, praten, pra
tenHij praatte mij blaren aan het
hoofd: je kunt er de sporen nog van waar
nemen.
Verder had hij de eigenaardigheid dat
niets hem ontging; letterlijk alles merkte
hij op.
Ieder in de coupé zat hij te bestudeeren
en dan vond meneer het noodig mij zijn
opvattingen aangaande de diverse mede
reizigers mede te deelen; je kunt begrijpen
dat ik af en toe in doodsangst zat. Want,
zeker, kinderen en dronken menschen, zeg
gen de waarheid, en de waarheid moet ge
zegd worden. Prachtig, maar toch liefst
niet altijd hardop en ook niet liefst altijd
in vol gezelschap. Telkens moest ik zoon
lief dan ook ernstig vermanen, om te zwij
gen of tenminste te fluisteren. En op den
duur gelukte het ook.
Tot één ding hem te machtig werd.
M'n overbuurman haalde een citybag voor
den dag, opende die, bracht er eenige
broodjes uit te voorschijn, waar hij met een
geweldig grooten mond een geweldig groo
ten hap uit nam. 't Was geen gezicht. Nooit
heb ik iemand zoo zien eten! Dat was geen
eten, dat was vrZoonlief keek. Zoon
lief staarde. Zoonlief keek en staarde ont
zet. En papa voelde het onafwendbare ko
men. En het onafwendbare kwam. Want
plots opende zoonlief zijn spreekinstru-
ment en riep op den toon van iemand, die
een moeilijke vraag heeft opgelost, die hij
zich had gesteld: „Vader, vader, die meneer
eet net als Pluto van van der Meulen".
Van der Meulen was onze overbuurman
en Pluto was zijn reusachtige hond. Maar
ook wie dat niet wist begreep toch maar
al te duidelijk de bedoeling van de woorden
mijns zoons en het figuur.dat vader en
zoon tegenover den onbekenden meneer
sloegen was volkomen.
Op de boot van Enkhuizen naar Stavoren
was de zoon paf over de uniformen van
den stuurman en van den hofmeester en
van de matrozen. En in den trein had hij
zeldzaam genoten van de uniformen van
conducteurs en aanverwante menschen. In
de kajuit liep een kapitein van de infan
terie op en neer in het volle besef van zijn
waardigheid, zoo een als je er eigenlijk bij
ons weinig ziet, meer van de soort die voor
1914 in Duitschiand en na 1918 in Frankrijk
den toon aangeven: ongenaakbare groot
heden, die zich zelf beschouwen als anders
dan gewone stervelingen
Zoonlief is verrukt over de kleuren en
over de knoopen; is diep onder den -druk
van heel de verschijning. Blijft op eerbie
digen afstand kijken en volgt met zijn
oogen den weledelgestrengen bij eiken stap
dien hij doet. Eindelijk vermant hij zich,
gaat regelrecht op het voorwerp zijns eer-
bieds toe en vraagt devoot: „Meneer, bent
u ook conducteur?"
Eén enkele vernietigende blik viel den
armen stakker ten deel; toen hoorde hij
zich toebijten: Neen, ik ben kapitein.
Het kereltje schrok, zóó werd het gezegd
en hij kroop bij mij. Toen de officier be
merkte, dat ik klaarblijkelijk de pa was,
bleef hij staan, keek mij uit de verte aan,
glimlachte medelijdend en hoogmoedig,
DOLLY.
Dolly beteekent eigenlijk „pop", en zoo
was de kleine meid genoemd, ofschoon ze
eigenlijk Margaretha heette. Maar ze hield
als kind zooveel van poppen, dat haar Engel-
sche moeder, haar al heel spoedig „Dolly"
noemde. En zoo bleef haar naam, ook toen
ze al vijftien jaar en een aardig groot meisje
was.
Op zekeren dag zou Dolly haar vriendin
netje halen, die in het aardige landhuisje
aan het eind van de laan woonde. Ze had
den afgesproken een eindje te gaan wande
len en juist wilde Dolly den klink van de
deur oplichten, toen ze binnen stemmen
hoorde.
„Ik begrijp niet, wat je aan dat akelige
kind vindt!" zei een jongensstem, die ze
herkende als die van Richard, den broer
van Elly.
„Waaromhoorde ze antwoorden.
„Ze is nog kinderachtiger dan het
kleinste kind. Ze speelt nu nog met pop
pen
„Ochantwoordde haar vriendin
netje anders niets.
Dolly luisterde nog even. 't Was wel niet
goed om luistervink te spelen, maar za
kon er niets aan doen, ze moest blijven
staan.
„Heb ik soms geen gelijk vroeg Ri
chard weer.
„Jahoorde ze nu Elly weer, eigenlijk
wel.... toen we laatst uitgingen, wou ze
nog met den poppenwagen loopen
„Zie je wel schaterde Richard. „Zoo'n
gans toch en duidelijk hoorde ze nu ook
dat Elly schik had, haar hooge lachstem-
metje kon je dadelijk herkennen.
„Ik zal me als meisje verkleeden, dan mag
ze mij rijden in den wagen gierde de
jongen.
„Ze is 't eenige meisje hier in de buurt",
sprak Elly weer, „er zijn geen andere
anders had ik ook al lang genoeg van haar
gehad
Even laten zat Dolly weer in de kamer
thuis en streelde één voor één haar lievelin
gen.
„Wij gaan samen wandelen, hoor", fluis
terde ze in hun oor „laten ze ons maar
uitlachen, wij zijn échte vriendinnen, heel
anders hèniet valsch
H. H. de B. L.
draaide zich om en verdween. Ik vond
een vervelend geval maar was er toch spoe
dig van overtuigd, dat alleen de groote' mar.
de ridder van de droevige figuur was en
dat er toch eigenlijk volstrekt geen oor
zaak bestond om mijn stamhouder een
standje te maken, noch zelfs om namens
den minderjarige excuus aan te bieden aan
de op de teenen getrapte majesteit.
Wat heb je toch een gekke menschen op
de wereld!
Ziehier een paar ervaringen die ik ten
gevolge van de eerlijkheid mijns stamhou
ders op mijn reis rondom de Middelland
sche Zee heb beleefd. Z.