Iets uit het leven
van Napoleon.
De eenzame krekel.
Een décor, dat zijn geld opbracht.
Dc zoogenaamde Heidelbergsche straat in Culver City
is geen stuk openbare weg, maar een filmstraat, die in
dertijd gemaakt werd voor de bekende film van Ramon
Novarro en Norma Shearer DE PRINS STUDENT VAN
HEIDELBERG.
Toen de film klaar was. besloot men echter deze straat
niet af te breken. Zij zou, met kleine wijzigingen, ook
voor andere films geschikt kunnen zijn. Zoo werd deze
Heidelbergsche straat het Fransche dorp. dat in DE
GROOTE PARADE voorkomt en niemand herkende
het. Later maakte men er een stuk Oostersche straat
van voor Lon Chaney's film TEN WESTEN VAN ZAN-
ZIBAR. Na Duitschland, Frankrijk en de Oriënt, kwam
Rusland aan de beurt. Het Circasslsche dorp in DE
KOZAKKEN, de film van John Gilbert en Renée Ado-
rce, was niets anders dan de Heidelbergsche straat en
een deel van de film ADRIENNE LECOUVREUR speel
de zich ook, in deze omgeving af, evenals een paar ac-
ten uit de William Haines' film ALIAS JIMMY VA-
LENTINE.
Toen besloot men om dit bouwwerk maar op te rui
men. En het dient gezegd: de Heidelbergsche straat
sneefde in schoonheid. Want tijdens de film van Marion
Davics MARIANNE, was de straat weer tot Fransch
gebied gemetamorphoseerd en zij werd op glorieuze
wijze in puin geschoten. Aldus was de film erbij gebaat
en het sloopen duurde niet lang. De microfoon heeft ook
aan dit roemruchtige stuk filmland een eind gemaakt.
Want do Heidelbergsche straat had accoustische bezwa
ren. Trouwens, van al het pleisteren en veranderen was
het mooi er toch al afgegaan.
Onze ambtelijke taal.
De ongangbare termen waarin onze wetten zijn ver
vat, zullen wij niet laken, het. zou een rechtstreeksche
aanval zijn op de boterhammen van onze advoca
ten, want waren de wetten leesbaar, dan had men
immers geen speciale me,nschen noodig om ze uit
te leggen. In dit licht beschouwd, kan men het den
wetgever niet euvel duiden dat hij het heilig recht
met sluiers van abrakadabra omhangt.
Minder voor de hand ligt het waarom ook de
ambtelijke taal tot een museum van mysterieuze
mummies werd gemaakt en men tot op heden de
stofnesten en spinnewebben devotelijk spaart.
De burgemeester van Utrecht heeft onlangs koste
lijk met dezen gekken toestand de draak gestoken.
Toen de broederschap van notarissen de Domstad be
zocht, sprak hij ze in hun eigen wijdloopig verward
proza toe:
„Heden, den zeventienden Juni van het. jaar
negentien honderd en dertig, des namiddags te
vier uur of zooveel vroeger of later als het uur
werk van den Domtoren zal blijken aan te wij
zen, zijn voor mij, Joachimus Pieter Fockema
Andrea, burgemeester van Utrecht en wonende
aldaar, in tegenwoordigheid van verschillende
leden van het gemeentebestuur, den gemeente
secretaris en de na te noemen getuigen, versche
nen de voorzitter en een groot aantal leden van
de Broederschap der Notarissen in Nederland,
aan wien ik, sprekende ten deze a. voor mijn per
soon, b. in mijn qualiteit voornoemd en c. na
mens het Gemeentebestuur, deels krachtens en
stilzwijgende volmacht, de eer heb te verklaren
als volgt: De uitgaven, aan deze ontvangst ver
honden, inbegrepen de kosten van registreeren
van wat hier gesproken wordt en het overdruk
ken ervan in de daartoe bestemde openbare
nieuwsbladen, komen in geen geval voor reke
ning van de gasten. Tot alle gevolgen dezer kie
zen comparanten mij burgemeester bekend, voor
heden domicilie in het gebouw der Nederland-
sche Jaarbeurs op het Vredenburg alhier. Waar
van acte in minute opgemaakt, verleden ten
dage en jare als in den hoofde dezer vermeld,
in tegenwoordigheid van eenige gemeenteboden
als getuige, zulks in de voormalige St Michaels-
kapcl van den Domtoren, kadastraal bekend ge
meente Utrecht, sectie B, no. 3901, als „Domtoren
en straat", eigenaar „Utrecht de Gemeente",
groot 3 Aren, 80 Centiaren, in alle goede reisgid-
gidsen aangeduid met tenminste 3 sterretjes.
Een eigendomsoverdracht van dezen Domtoren
bij notarieele akte is niet bekend. Misschien is
het hieraan te wijten, dat omtrent de eigendom
in theorie tusschen het Rijk en de Gemeente
verschil van gevoelens bestaat. De versnijdingen
en fundeeringen zijn in elk geval in gemeente
grond gelegd. Van de pijlers van den toren
daargelaten of deze in de oogen van Uwen eer
sten praeadviseur van heden onordentelijke ge
wone dan wel onordentelijke pijlers zijn mag
worden verwacht, dat zij, na de grondige her
stelling, welke zij kort geleden ondergingen, de
eeuwen zullen trotseeren tezamen met het gan-
sche machtige bouwwerk. Spoedig na voorle
zing van deze minute zullen de goede wenschen
voor de broederschap der Notarissen in Neder
land en hare leden, welke in het voorafgaande
besloten liggen, naar ik hoop door alle aanwe
zigen worden bezegeld met een koelen dronk,
metende ongeveer 0.053 L. per glas, zullende in
deze reeds met het oog op het allerminst on
roerende, integendeel uiterst bewegelijke van de
materie moeten worden afgezien van elke ka
dastrale meting, bij wijze van fotogrammeterie
of in welken anderen vorm ook, en wordende
daarom alle vordering wegens over- of onder
maat uitgesloten!"
De bladen vermeldden dat de gasten schudden van
't lachen om die speech. Het zou van juister inzicht
getuigd hebben, indien ze geschreid van schaamte
hadden.
VOOR TIET KLEINE VOLKJE
Op den avond vóór den slag bij Ulm (17 October
1805) wandelt Keizer Napoleon, ir: een eenvoudige
soldatenjas met den even eenvoudig gekleede Maar
schalk Berthier, door het kamp en lachende luister
den beiden naar de gesprekken der soldaten.
„O, kijk toch eens, Berthier!" riep toen opeens Na
poleon, „daar braadt die lange grenadier zijn aardap
pelen in één der kampvuren. Hè, en ik heb juist zoo'r;
bijzonderen trek in gebraden aardappelen. Zeg, durf
jij te vragen of de man mij er eenige van wil ver-
koopen?"
„Wel, Sire, dat durf ik best", zei de maarschalk,
•en hij liep dadelijk op den grenadier toe en vroeg:
„Zeg eens vriend, wil jij mij wat van die gebraden
aardappelen verkoopen?"
„Noen, ik verkoop mijr: aardappelen niet", was het
antwoord. „Ik heb maar tien stuks en die zijn niet
eens genoeg voor mijn eigen avondeten
„Als je mij de helft van je aardappelen wilt ver
koopen, dan krijg je twee goudstukken", hield de
maarschalk vol.
„Wat heb ik aan geld op den vóóravond van het
gevecht?" zei lachend de grenadier. „Morgen om de
zen tijd hen ik misschien- al gesneuveld En ik zou
me werkelijk schamen als de vijand mij met een
leege maag vond
Hartelijk lachte Napoleon, toen Berthier hem dit
gesprek zoo overbracht. „Dat is een eigenzinnige ke
rel", zei hij. „Maar nu wil ik toch zelf eens probee-
ren, of hij mij niet eenige van zijn aardappelen wil
afstaanMet deze woorden liep hij naar het
kampvuur, waar nog altijd de grenadier met het bra
den van zijn aardappelen bezig was, en vroeg toen
heel beleefd: „Zeg eens vriend,, wil jij mij wel een
paar van die aardappelen verkoopen? Vraag er maar
voor, wat ge wilt, watn ik heb vreeselijken honger."
„Wel, dat heb ik ook", zei de grenadier. „En ik
heb den geheelen dag nog niets gegeten," vervolgde
de keizer.
„11a, ha, u denkt een loopje met mij te kunnen ne
men", lachte de grenadier. „Maar ik ken u heel
goed, ook al draagt u een oude soldatenjas
„Wel, en wie ben ik dan?" vroeg de keizer.
„Sire, u bent „de kleine korporaal", zooals wij U
altijd noemen," sprak, terwijl hij opstond, de grena
dier.
„Heb ik gelijk of niet, Sire?"
„Gelijk heb je", was het lachende antwoord. „En
daarom wil jij mij nu toch zeker wel een paar van
die lekkere aardappelen verkoopen, nietwaar?"
„Neen, Sire, verkoopen wil ik mijn aardappelen
niet", sprak de grenadier. „Maar ik wil U de helft er
van geven als ik, zoodra wij weer heelhuids in Pa
rijs terug zijn, óók eens bij u, in uw paleis mag ko
men eten
„Dat beloof ik je op mijn woord", zei de keizer. „Op
het woord van den kleinen korporaal!"
„Dar; ben ik tevreden", sprak de grenadier. „En
de aardappelen zullen nu wel gaar zijn, denk ik. En
als U bij het vuur wilt komen zitten, Sire, dan krijgt
eJ de vijf grootste en ik eet de vijf andere op.".
Lachend zette Napoleon zich bij het kampvuur
neer, en al heel gauw zat hij te smullen van de ge
braden aardappelen, daarna bedankte hij zijn gast
heer en keerde met der* maarschalk naar zijn tent
terug.
„Berthier", zie hij onder het gaan, „ik geloof, dat de
grenadier een dapper soldaat is."
„Best mogelijk, Sire", was het antwoord, „maar
brutaal is hij ook".
En brutaal was werkelijk de grenadier. Want
eenige maander; later, toen de keizer weer te Parijs
was en hij op een dag juist aan tafel zou gaan, kwam
Roustand, zijn lijfdienaar, hem melden', dat er bui
ten een grenadier der garde stond, die binnenge
laten wilde worden. Hij zegt, Sire, dat hij door U is
uitgenoodigd, om vandaag het middagmaal bij U te
gebruiken-
„Wel laat hem dan maar eens binnenkomen",
sprak de keizer, die heelemaal niet meer aan de ge
braden aardappalen dacht.
Even later stond toen de grenadier voor der; kei
zer; hij presenteerde het geweer en begon daarna:
„Sire, herinnert gij u nog, dat ik, op den avond vóór
den slag bij Ulm, mijn eenvoudig avondmaal met U
deelde?"
„Wel zoo, ben jij die dappere grenadier," sprak
Napoleon lachend. „Natuurlijk herinner ik mij nog
best die heerlijke gebraden aardappelen! Er; nu kom
je zeker met mij het middagmaal gebruiken, niet
waar?" En toen tot zijn lijfdienaar: „Roustand, leg
nog even een couvert op je tafel, voor dezen braven
dapperen soldaat!"
„Sire", begon weer de grenadier, „waarom moet
ik, een grenadier der garde, met lakeien eten? Heeft
Uwe Majesteit mij niet beloofd, dat ik aan Uw tafel
zou mogen eten? Dit was de afspraak Sire, en ver
trouwende op het woord van den kleinen korporaal
ben ik hierheen gekomen".
„Je hebt gelijk", sprak de keizer. „Kom leg je wa
pens maar af en maak het je gemakkelijk. En jij.
Roustand, leg het couvert hier naast mij. De dappere
grenadier eet aan mijn tafel
Natuurlijk liet de grenadier zich alles best sma
ken, en toen het maal geëindigd was ,en hij de wa
pens weer om had gehangen, en tot afscheid weer
het geweer presenteerde, vroeg hem de keizer: „Wel,
mijn vriend, en heeft het eten je nog wel gesmaakt?"
„O, Sire, alles was overheerlijk," was het ant
woord, „maar ik schaam me toch wel wat
„Waarvoor", vroeg de keizer.
„Wel Sire, omdat ik, een gewoon grenadier, bij een
keizer aan tafel heb gezeten. Zooiets past eigenlijk
heelemaal niet."
„Zoo, zoo, nu begrijp ik je", sprak de keizer la
chend, „Ja, je bent ook eigenlijk veel te schrander
voor een gewoon soldaat. Daarom benoem ik je dan
ook maar tot officier der garde. Maar luister nu eens,
mijnheer de luitenant, nu hoop ik ook, dat je mij
in het vervolg je gebraden aardappelen wat billijker
zult afstaan".
,,'t Zal gebeuren, zooals Uwe Majesteit beveelt!"
was het antwoord. En toen ging de nieuwe luite
nant salueerende heen.
Toen de kleine jongen zijn avondboterham half
opgegeven had, ging hij nog even op het trapje ach
ter het huis zitten, David, zoo heette hij, zat heel rus
tig naar het geschirp van de krekels te luisteren,
doch plotseling was alles doodstil.
David luisterde nog meer gespannen. Toen hoorde
hij een krekeltje huilen met korte, hevige snikjes,
op de manier, zooals krekels huilen, als zij verdriet
hebben, daarna hoorde hij nog weer eens geschirp,
maar heel klagend.
„Wat scheelt er aan, krekeltje?" zei David.
Geen antwoord.
„Krekeltje, krekeltje, waar ben je?".
Een zachte stem antwoordde:
„Wie wil daar wat vragen?"
„David", zei de jongen, die de krekeltjes als zijn
vriendjes beschouwt.
„Waar ben je?"
„Ik ben onder den ahorn, vlak voor je", zei de kre
kel.
David ging er heen en nam een blad ir» zijn hand
waarop de krekel stond in een plas, een groote plqs,
dat waren al zijn tranen.
„Wat is er, kleintje?" vroeg David, heel vriendelijk.
„Ik ben zoo eenzaam", zei de krekel. „Mijn vrouw
en mijn zes kinderen zijn met vacantie r;aar de ber
gen en ik heb geen enkele vriend."
„Dan zal ik een vriendje voor je zijn", zei David
„Kom krekeltje".
„Dank je wel", zei de krekel aarzelend, „maar een
kleine jongen is en blijft een jongen, heusch on
danks alles blijft een krekel een krekel."
„Dar; zal ik probeeren andere krekels voor je te
vinden", zei David en liep naar de schuur.
„Ik ben bang dat je er geen een zult vinden, want
ik heb zelf ook al gezocht", riep de krekel hem na.
„Ik moet hard loopen", zei David, tot zichzelf, „an
ders wordt de plas van zijn tranen zoo hoog, dat
deze stijgt tot aan zijn nek".
Hij keek achter de scjiuur en op het grasveld en ir;
den moestuin, doch nergens kon hij krekels ontdek
ken en juist meende hij, dat zijn krekeltje gelijk
had, toen hij plotseling twee krekels met de viooltjes
in den tuin hoorde pratena Ze waren heel klein,
maar erg vroolijk en giegelden en snapter» op een
grappige manier.
„Jullie zijn juist diegene, die ik noodig heb", zei
David. Hij nam hen voorzichtig op en bracht hen
bij zijn vriendje. De tranenplas reikte hem al tot aan
de knieën. „Net op tijd", (zei David. „Wees nu maar
blij en vroolijk", zei hij tegen de nieuw aangekorae-
nen. En deze begonnen haasje over te spelen, er
steeds mooie liedjes bij chirpende.
David moest even lachen, want het duurde niet
lang of zijn vriendje sprong uit de tranenplas en
sprong en chirpte vroolijk mee.
„Zouden jullie hier bij mij willer; blijven tot mijn
vrouw en kinderen van hun vacantiereis terug
zijn?" vroeg hij nu aan zijn nieuwe vriendjes. Deze
hadden er niets op tegen en beloofden hem dit.
David haalde nu een lucifersdoosje uit zijr: zak en
maakte er een huisje van voor zijn vriendjes tus
schen de violen. Daar hadden ze tevens de ruimte
om haasje over te spelen. Daarna huurden ze een
groote vlinder, om den grond schoon te vegen. Ze
waren nu aller; zeer verheugd en deden den heelen
dag niets anders dan spelen en chirpen tot de fami
lie terug was.
Geheimschrift.
Als jullie eens een bi4efje willen schrijven in ge
heimschrift, neem dan een penhouder met een nieu
we pen erin, een schoon velletje papier en inplaats
var; inkt gebruik je melk. Voor je begint zet je op
den kant waarop je schrijft een kruisje met potlood,
zoodat je altijd weet, welken kant beschreven is. Nu
doop je je pen in de melk en schrijft gewoon een
briefje, het papier mag echter maar aan een kant
beschreven worden, dat begrijp je natuurlijk wel.
Diegene, die nu dit briefje ontvangt kent het ge
heim natuurlijk ook. Hij houdt nu het velletje met
den kant waarop het kruisje staat, naar zich toe en
met den rugkant tegen den kachel aan, zoodat het
papier niet brandt, maar schroeit. Je kunt dan heel
duidelijk lezen wat erop geschreven staat
Spreekwoordpuzzle.
Zet van onderstaande woroden de letters in de
goede volgorde, maak daarna van de woorden een
zin, die de oplossing van het plaatje aangeeft:
kaamt etv raadp the van ogo terseem edn.
pjeed iejsaeai uap uba 8oo ish
:£u|ssoido