Het wonder.
WARE WOORDEN.
HET MEISJE
UIT DE STAD.
UIT DEN MOND DER
KINDEREN
HUMOR.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 4 October 1930. No. 8742.
Ze hadden veel in 't leven ondervonden,
't Geluk was aan hun hart voorbijgegaan.
Omdat ze wrokkend naast elkander stonden,
En beiden bogen voor hun eigenwaan.
Ze hieven samen, wijl het grillig leven
Hun op hun zwaren, liefdeloozen tocht
Eén deol, één troost, één zegen had gegeven,
Het kind, dat warmte bij z'n ouders zocht.
Het kind. dat gaf en in zijn groot verlangen
Maar 't wonder: Liefde, wond'ren had verricht,
Hun afgewende harten hield omvangen,
En keerde naar hetzelfde koest'rend licht.
Ze letten zorgzaam op zijn kinderwenschjes,
Maar als hij naar z'n bedje was gebracht,
Dan zaten ze als twee verlaten menschjes,
En d'eenzaamheid kwam nader, snel en zacht!
Tot op een dag de kentering zou komen,
Toen 't kleintje ziek werd en niet eten kon,
Hen angstig riep na schril gekleurde droomen.
En 't bleek gezichtje wendde van de zon!
De koorts nam toe, hij ijlde in de nachten,
Soms vouwd'ie stil z'n kleine handjes saam,
En als 't wat lichter werd in z'n gedachten,
Dan noemde hij heel zacht hun beider naam.
En toen hij angstig werd, vol groote vreezen,
Voor 't lange afscheid naar het verre land,
Zocht hij een steun, om niet meer bang te wezen,
En greep naar vaders en naar moeders hand!
Ze stonden bleek, de hoofden diep gebogen,
Voor 't eerst vereenigd in het klein vertrek,
En beider tranen druppelden uit moede oogen
Dicht naast elkander op het smett'loos dek.
Toen ging het wonder door hun zielen beven,
En vreemd, de kleine zieke, smal en min,
Bracht hen opnieuw tesamen in dit leven
Tot een gelouterd en verdiept begin!
October 1930.
(Nadruk verboden)
Moed, volharding, grondigheid, vertrouwen, dat zijn
de dingen, die het leven waard maken geleefd te worden
o
Vermoei de jeugd niet met schimpen op alles wat
slecht is, maar verkondig haar liever de schoonheid van
het goede!
o
Hoogmoed, jaloezie en eigendunk- werken remmend
op den geestelijken vooruitgang.
o
Eenvoud is niets, tenzij eenvoud zuiverheid beteekent.
De eenige eenvoud, welke waarde heeft, is de eenvoud
van den geest.
o
Gij herkent uzelf, zoodra gij meer gebreken in uzelf
dan in anderen ontdekt.
FEUILLETON
Uit het Engelsch van
71. A. V a c h e l l.
Een half uur later liepen Samantha en zij het pad
door de vallei af, langs de kronkelingen van den
stroom, tot aan het moeras, waar de levendige beek
een trage sloot werd, omzoomd door „tules", het
riet, waar de eenden en talingen zooveel van houden.
Do vogels vlogen luid kwakende over hare hoofden,
snippen dwarrelden voor haar voeten op. 't Was
een paradijs voor wilde vogels.
Ze kwamen bij de lage duinen.
Daar is George! zei Cam<intha.
Van den top van het duin af kon Ilazel een
groote uitgestrektheid nat zand zien, waarin de wol-
kelooze blauwe hemel zich weerspiegelde. Die werd
bezoomd door een schitterend tintelend, schiftend wit
lint, waar de groote baren in schuim uiteen breken.
Daar achter lag de Oceaan.
Georgc stond op een rots en wuifde naar de meis
jes; zijn broek was hoven de knie opgerold.
Ik schiet maar weer naar huis! zei Samantha.
Ze schoot inderdaad vlug en zwijgend weg, alsof
ze blij was, dat ze kon gaan. Hazel wandelde naar
George toe.
Vlug wat, riep hij, we hebben geen tijd te
verliezen!
Ze stond stil, kijkend naar het water, dat tusschen
hen lag.
Doe uw kousen en schoenen uit!
Ilazel gehoorzaamde blozend, boos op zichzelf, om
dat 7.^ bloosde. George, met een kieschheid, die haar
verwonderde, keerde zijn breede rug naar het land.
In een paar minuten stond zij bij hem.
Zal ik nu rnijn schoenen maar weer aantrek
ken? vroeg ze.
Jongens, wat zijn deze rotsen scherp!
George staarde naar het kleine, roze voetje. Uit
een van haar kleine tecnen druppelde een straaltje
bloed.
Een van de redenen waarom zoo weinigen een kans
opmerken is, dat die als hard werk vermomd is.
o
Met wijsheid verzinnen,
Met hope beginnen,
Met geduld verdragen,
Dat's een spoorslag om te wagen.
ZATF.RDAC.A VOMISCHFTS
Een sgn:bere bladzijde uit het
levensboek van een vader.
Oorspronkelijke schets door
S I R 0 L F.
(Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden.)
Het was een gezond en tierig jongetje, en weetgie
rig als alle jongetjes, dat daar met zijn vader de
tram binnenkwam en aanstonds aanving, de mede
passagiers met ongeveinsde aandacht op te nemen,
terwijl Pa met meer dan geveinsde aandacht zijn ge
zicht achter een krant verbèrgde, blijkbaar om zich
zooveel mogelijk voor vragen te vrijwaren. Hij scheen
zijn spruit te kennen. Niettemin verhief het open
hartige jongetje na een wijle zijn stem, zoodat de
heele tram het kon hooren en vroeg, terwijl hij een
heer met lange zwarte baard scherp in het oog
vatte:
„Pa als die man nou jeuk krijgt op zijn wang, met
al dat haar erop, hoe moettie dan krabben?"
Pa bromde iels onverstaanbaars achter zijn krant,
en gaf tersluiks een ruk aan het jongetje, dat luid
keels repliceerde: „Au, au, Pa, waarom knijpt U me
zoo? Heeft die meneer dan nooit een vloo? Moeder
zegt, dat alle katte vlooie hebben, omdatte ze zoo
veel hare hebben, Pa, is dat echt waar, Pa?"
De tram sidderde welhaast van den lach. De Pa
achter de krabt werd pijnlijk heet in het gelaat en
veinsde diep in de lectuur van zijn krant onderge
doken te zijn. De heer met den baard staarde met
niets ziende oogen naar iets in de verte. Het weet
gierige jongetje, gansch niet uit het veld geslagen,
keek nauwkeurig de tram rond, om nieuwe dingen
te ontdekken. En dat duurde niet lang. Hij scheen
iets heel ergs ontdekt te hebben, want met een wer
kelijk ontsteld gezicht klom hij op zijn knieën op de
bank naast zijn vader en fluisterde hem deze zeer
duidelijk verstaanbare mededeeling in het oor: „O,
Pahaf Die juffrouw heeft tooverballen gegeten, Pa-
ha!"
Het jongetje wees daarbij op een dame, die tegen
over hem zat, en die de kleur van heur rozeroode
lippen met kunstmiddelen een weinig overdreven
had aangedikt. Bovendien was deze dame ontstel
lend slank.
„Ja, Paha!", ging het jongetje luide fluisterend
voort, „toen Keessie van naast ons gisteren een cent
had gevonden, heeft hij in het snoepwinkeltje 4 too-
De zaak zit zoo, legde hij uit, De vloed komt
zoo juist opzetten en de visch komt mee. Binnen een
half uur breekt het water over de rotsen, dan is
het echt goed om te visschen. Maar het zoute water
zal uw mooie schoentjes bederven en u zult uw lieve
voetjes pijn doen aan de scherpe schelpen. Ik ben
de grootst mogelijke stommerik, dat ik daar niet aan
gedacht heb en Samantie ook. Die had er aan moeten
denken.
Ik zou mijn kousen aan kunnen trekken.
Daar zou in twee tellen doorheen zijn. Neen,
ik zal het wel in orde maken. Gaat u maar even
zitten.
Hij spreidde zijn jas uit op den grond. Hazel ging
zitten, ze kreeg plezier in het avontuur, hoewel haar
voeten pijn deden. George deed zijn klapmes open
en begon de mouwen van zijn hemd af te trekken.
Wat doet u in vredesnaam?
Ik torn de mouwen er af!
Hij deed het heel handig, zijn armen kwamen nu
bloot, tot den schouder. De groote delta-spieren vielen
Hazel op en het vel daarboven was even wit en
glad als het hare. George knielde neer en nam een
van haar voeten in de hand. Hij begon de flanellen
mouw om haar voet heen te binden, terwijl hij het
verband vastmaakte met dun touw. Zijn hoofd
kwam bijna tegen haar knie aan. Eenmaal keek hij
glimlachend op. Maar hij was heelemaal in beslag
genomen door zijn werk en trotsch op zijn vinding
rijkheid.
Geen verkeerd idee, wel
Heelemaal niet, zei Hazel, ik kan ze er weer
innaaien.
Dat gebeurt zeker niet!
Ze begreep dat de mouw als een relique bewaard
zou worden.
Nu, zei George, ga ik alles aan land brengen,
wat ik niet noodig heb. Hij nam zijn jas en stopte
haar schoenen en kousen in zijn zak.
Doe uw mantel uit! commandeerde hij.
Ro! uw mouwen op en bind uw rok op met dit
koord. Dan gaan we aan het werk.
Hij waadde aan land en kwam weer terug. Hazel's
zonnehoed verborg een warm verbloosd gezicht.
U ziet er kostelijk uit! prees George. Ze
begonnen te visschen. George deed Hazel voor, hoe
ze het aas in het water moest gooien. Plotseling
voelde zij een ruk:
Ik heb beet ik heb beet!
Ze schreeuwde van opwinding.
Houdt uw hengel op, laat hem schieten! Goed zoo!
Haal hem nu zachtjes binnen.
verballen gekocht, ik heb er ook één gehad en ze
smaakte wat fijn, en er kwam aldoor een andere
kleur op. als je d'r op zoog, maar Keessie zijn tong
was heelemaal rood ervan, Paha, net als die juf
frouw, pa!"
Pa gromde iets onverstaanbaars en klemde ych
hardnekkig aan zijn krant vast. Maar dat hielp niet.
Want het jongetje nam zijn Pa's hoofd tusschen zijn
handen om Pa naar de juffrouw te laten kijken en
fluisterde dan weer luidkeels in Pa's oor: „Waarom
is die juffrouw zoo mager, Pa? Zou z? ook geen le
vertraan luste, Pa? Moeder zegt dat ik ook mager
wor Pa, als ik geen levertraan lust, Pa; r.eg Paha,
moeder zegt vieze varkens worden niet vet, is dat
waar Paha?"
De slanke dame stond gechoqueerd en demonstra
tief op. snerpte iets van onbeschofte kinderen en
„zooals de ouden zongen, piepen de jongen" en ver
liet spoorslags den wagen. Het jongetje had echter
reeds lang een ander slachoffer ontdekt, namelijk
een zeer deftig heer, den buik getooid met een kolos
saal dikke gouden ketting, en de handen geschoeid
in stroogele zeemleeren handschoenen, die welge
vallig rustten op een wandelstok.
„O, zeg, Paha!' riep het jongetjeje eensklaps hevig
geinteresseerd, ,kijk die meneer eens, die heeft net
zoon'n horlogeketting als oom Paul, Pa! Zouwie
echt zijn, Paha? Echt goud, pa, kost wel duizend-
muljoen guldes, hè Paha?"
De meneer van den ketting, die natuurlijk veinsde
niets te hooren, kon niettemin een gevleid glimlachje
niet onderdrukken. Het jongetje bekeek hem van
onder tot boven, boog zich weer zeer vertrouwelijk
tot zijn Pa's oor over, en fluisterde luide: „Zeg, Pa
ha, misschien hep die man 'm wel gestolen, hè Pa,
kan dat niet, Paha?"
Pa weigerde pertinent hierop eenig uitsluitsel te
geven, wat voor het jongetje geen beletsel was, om
verder blijk van een onuitputtelijke dorst naar ken
nis te geven, want het had alweer een ander onder
werp voor zijn vraagzucht ontdekt, namelijk een da
me met een opvallend fraai, hagelwit gebit. „Paha",
zei 't jongetje, de dame in kwestie fixeerend, „mot
U 'ns kijke, Paha, wat een tande die juffrouw heeft,
kijkt U nou 'ns paha!!!"
Om verder aandringen te voorkomen waagde Pa
er hee' tersluiks een oogje aan, waarop het jongetje
juichte: „Ziet u wel, paha? Zou die juffrouw ze ook
's avonds bij den gootsteen in een glas water zetten,
paha?"
Het jongetje bekwam geen antwoord, doch wel
wat anders blijkbaar. Want het zette eensklaps een
keel op en brulde: „Auwauü! Waarom stompt U me
nou paha, ik hep toch niks gedaan?"
Het was echter geen kleinzeerig jongetje, want na
een oogenblik keerde hij zich om om op zijn knieën
op de bank liggend, naar buiten te kijken. Plotseling
riep hij: „O, paha, moet nou 'ns kijken wat een raar
hondje, paha! Hij heb heelemaal rood haar, paha!
Zou dat hondje zijn haar ook verven, net als U,
paha?"
Toen stond een wanhopig, vuurrood man van zijn
plaats op, sleurde het weetgierige jongetje aan een
arm mee en rende de tram uit, die juist bij een halte
stopte.
Uit den mond der kinderen
Maarhet jongetje liep wel een half uur lang te
drenzen, met een vuurroode wang
Gelukkig zat de visch goed aan den haak. En de
lijn hield het uit. Toch was George zoo bang, dat zij
hem verliezen zou, dat hij tot bijna aan zijn middel
in de branding sprong. Hij kwam er druipend uit te
voorschijn, met een glinsterenden twecponder. Als
hij haar op dat moment ten huwelijk had gevraagd,
zou Hazel hem genomen hebben.
Spoedig werd het spelletje nog opwinderder. Ha
zel moest haar eigen visch naar binnen halen, daar
George de handen vol had aan een monster aan het
einde van zijn eigen lijn. De lijnen raakten verward
en de heide visschen ontkwamen, George vloekte.
Meneer Spragge! klorrk het verwijtend.
Genade! riep George. Ik vergiste me en niet
zoo'n beetje ook. Ik dacht een oogenblik dat u Sa
mantha was!
Vloekt u zoo, waar Samantha bij is? vroeg
Hazel streng.
Moeder en zij zijn er aan gewend!
Ik zou er nooit aan kjmnen wennen!
Daar hebt u gelijk in. Als u in de buurt bent,
zal ik in mezelf vloeken, al moest ik er ook bij uit
elkaar springen!
Hij boog zich voorover, om de lijnen uit elkaar te
halen.
Hazel's hart verteederde zich. Hij was zonder twij
fel de knapste man dien ze ooit gezien had. Zij mur
melde zachtjes:
Mijnheer Spragge:
II kunt best George zeggen!
Nu dan George. Wil je het vloeken niet laten,
als ik het je vraag?
Georgc schudde het hoofd.
Ik zou niet liever willen, dan tl dat plezier te
doen, maar ik zou dat eenvoudig niet kunnen. Vloe
ken vergemakkelijkt het boerenleven. Samantha kan
toch ook zoo vloeken tegen onze roodbonte! Bij tijden
houdt die de melk vast, als er niet tegen haar ge
vloekt wordt!
Hazel schaterde het uit.
II.
Ze vingen een heele massa visch in de branding en
Hazel had verbazend veel plezier. Ze werd tot op de
huid nat, maar ze gaf er niets om, want de levens
vreugde maakte haar wild.
De visch lag in een grooten emmer, George deed
er wat zeewier over. Toen de emmer bijna vol was,
zei hij: Tijd om op te houden.
Ilazel keek naar het land en uitte een scherpen
kreet.
Het was heel laat, toen Puffels de stam-herberg ver
liet. wat onzeker naar zijn auto liep, den motor aan-
slingerde en dan op de achterbank van den vierpersoons-
auto ging zitten, met een plechtig gelaat.
De veldwachter, die een en ander had gadegeslagen,
kwam naar hem toen en vermaande hem vriendelijk:
„Nee, Kobus, kom er maar liever uit, Je bent niet in
staat om te rijden."
„Bemoei je met je eigen zaken", was het antwoord,
„versta je?" En dan op gezwollen, verontwaardigden
toon voortgaande, sprak Puffels: „Het zou heel wat be
ter zijn, als je de kerel pakte, die mijn stuurwiel gestolen
heeft!"
Een landlooper zat aan den kant van den weg, en liet
zich in het zonnetje braden. Toen een voorbijgan ger
hem den weg vroeg, knikte de landlooper alleen maar
met zijn hoofd in de richting van een wegwijzer.
„Als je me nog een sterker staaltje van luiheid kunt
laten zien, krijg je een kwartje van me", zei de voorbij
ganger.
„In orde, meester, stop het in mijn zak!" was het ant
woord.
Jansen: „Deksels, Pietersen, wat heeft jouw vrouw
een lieve zachte stem. zoo zacht als fluweel!
Pietersen: „Hou je in vredesnaam stil, anders wil ze
weer een japon hebben, die er goed bij komt!
„Waarom zing je niet meer mee in het koor"
„Wel, op een dag zong ik niet mee, en toen vroeg er
iemand, of de piano soms pas gestemd was!"
Het was groote parade en de sergeant-majoor, zijn re-
cruten inspecteerend, zag er een die warempel vergeten
had één knoop van zijn tuniek dicht te doen. „Hédaar!"
brulde hij, „wat denk jij naaktlooper v/el dat het hier
is, een plaats om zonnebaden te nemen soms?"
Een somber uitziend man liep bij een apotheker bin
nen en vroeg:
„Kunt U me ook iets geven om droevige gedachten
en bittere herinneringen uit mijn geest te verdrijven?"
De apotheker knikte en mengde hem een drankje door
elkaar van kinine, wormenkoekjes, Emser zout, groene
poeder en wonderolie. De man heeft een weeklang ner
gens anders aan kunnen denken dan aan middeltjes, om
de vieze smaak uit zijn mond te krijgen!
UIT DE KAZERNE.
Het overbrengen van bevelen.
Kapitein tot Sergeant-Majoor: „Morgen om 9 uur zal
er een groote Zonsverduistering plaats vinden, Jansen.
Laat de manschappen om dien tijd in marschtenue op
de binnenplaats aantreden, dan zal ik het hen uit
leggen."
Sergeant-Majoor tot Sergeant: „Pietersc, morgen om
9 uur is er een groote zonsverduistering op de binnen
plaats. De manschappen zullen in marschtenue worden
uitgelegd.
Daar kan ik nooit doorheen waden!
Ze keek naar het water tusschen de rots en het
strand.
O ja, zei George, u zult wel nat worden, maar
dan gaat Samantha altijd de duinen in en droogt
haar goed in de zon.
De golven zullen mij omver gooien!
Ik zal u dragen! zei Georgc gretig.
Nadat ze een poosje tegengestribbeld had, gaf
Hazel zich aan zijn armen over. Hij lichtte haar op,
alsof ze een kind was, hield haar hoofd tegen zijn
borst en begaf zich in het water, dat natuurlijk
rondom de rots liet diepst was. Zij hield zich heel
stil, de oogen toe, genieten van deze nieuwe gewaar
wording.
Hij zette haar zachtjes neer en lachte.
Waarom zette je me niet neer, toen het water
ondiep werd?
Daar heb ik heelemaal niet aan gedacht.
Hij keerde naar de rots terug om de visch en het
tuig te halen. Ilazel verdween in de duinen. Toen
ze terugkwam had ze haar kousen en schoenen en
mantel weer aangetrokken. En haar zelfbeheersching
had zij weer terug.
Er was afgesproken, dat juffrouw Spragge en Sa
mantha tegen twaalf uur naar het strand zouden
komen. Juffrouw Spragge maakte een verrukkelijke
„clanr" ragout en een paar groote „clams" werden in
zeewier gewikkeld gebakken. Samantha zette koffie.
George lag op zijn rug zich in de zon te koesteren
en stak geen vinger uit.
Jou luilak! zei Hazel.
Juffrouw Spragge zei verontwaardigd:
Mijn George heeft geen lui bloed in zün hcclo
lichaam.
Ik maakte maar gekheid, juffrouw Spragge!
Hazel pakte de boter, met brood en de biscuits
uit; iets anders was er niet voor haar te doen. Er
waren vier kommetjes, daar werd de ragout inge
schept.
Toen aten ze zwijgend. En dat was het eind van
een gedenkwaardigen morgen.
m.
*5 Middags had George het druk en liet Hazel aan de
vrouwen over. Zij gingen met haar naaiwerk op de
voorwaranda zitten.
Hazel hoorde George in zijn „hol" rondscharrelen en
weldra kwam hij te voorschijn met een ouden zak en
een gevorkten stok.
Waar ga je heen.