PRINSES MEDELIJDEN. Kalm schrijft hij op het bord, welke les ze moeten opslaan. Hij verschrijft zich en wil de spons pakken maarook die zit vastgeroest. Hij bukt zich voor de borden doek van den grond op te rapen, maar tegelijkertijd proeft hij een lauwen ijzer- achtigen smaak in den mond. Het zweet breekt hem uit. Veegt met zijn zakdoek langs zijn mond en ziet een roode vlek... bloed.Hij wordt zenuwachtig, windt zich cp maar zegt niets. Dan gaat hij lang zaam op den stoel zitten. Vraagt met zwakke stem aan één van de jongens wat water te halen. De kinderen vinden hem een flauwe vent. Ze hebben niets geen pret van de mop. „De Plank" zegt niets, maar staart maar voor zich uit! Nou niet kwaad worden, zich niet op winden, want z'n hart voelt hij hameren in z'n borst. Ellendige kinderen ook. Ach nee, een lachje trekt langzaam over z'n gezicht. Die kinderen wisten niet dat hij zich kalm moest houden omdat hij een zwak hart heeft. Nu zitten ze te wachten, eigenlijk op het moment, dat hij eens flink zal uitvallen. Dan pas vinden ze hun kwajongensstreek beloond. De Plank heeft zich weer hersteld en de les heeft het gewone verloop. Eindelijk zijn de 50 minuten voorbij. De leeraar staat op en zegt: ik zou, ais -ik jullie was, alle voorwerpen maar los maken voor de volgende leeraar komt. want die kon jullie wel eens om beurten een flink pak rammel geven, wat je verdient. En zoo was de Plank de klas uitgegaan. Een gejoel brak los. De grootste bel hamel zei: „Nou jongens, draagt hij z'n bijnaam niet met eere. De Plank! Er is geen beweging in te krijgen. Eerst dacht ik nog dat hij kwaad zou worden: hij werd zoo rood, maar niks hoor! Stijf als een plank gaat hij de klas uit! Jasses, wat een saaie vent toch! Dat alles was Donderdag gebeurd en nu. Zaterdag, was de Plank dood! Nu begre pen ze pas, waarom er nooit beweging was tc krijgen in deze strakke figuur. Het was ontzettend! Toen de directeur de klas had verlaten keken de kinderen elkaar eens schuchter aan. Eindelijk kwam een van de meisjes met het voorstel geld in te zamelen voor een krans op het graf van den gestorven leeraar. Dinsdag was de begrafenis. Heel klasse B. was aanwezig. De oudste jongen legde stil de krans op de kist met de woorden: „Vergeef ons. We wisten niet. Rust in vrede! HET ZANDMANNETJE. .„Weet je ook, waar Jopie zit?" vroeg de kindermeid en ze keek de kamer rond om hem te vinden. „Hij moet naar bed en die kleine aap verstopt zich altijd tegen dien tijd Jopie hurkte stil achter den stoel van zus en hij zat zoo stil als een muisje. „Wacht!" dacht Sicn, „ilc zal hem die grappen wel eens afleeren." Ze had onder den tafel zijn handje op den grond gezien, maar nu deed ze of ze niets gemerkt had. „Ik denk, dat hij met mevrouw is meege gaan en wat later thuiskomt!" zei ze en ging weg. De deur viel dicht en Jopie krabbelde overeind. „Lekker!" zei hij, en ging aan tafel bij zus zitten. Maar zijn oogen werden zwaar, hij werd moe van het wachten. En ongemerkt strooide het zandmannetje, dat 's avonds de ronde doet, slaap in zijn blauwe kijkers. Dat viel niet mee. Nu ging hij graag naar bed, maar toch wilde hij zich groot houden. Eindelijk werd het ons baasje toch te mach tig en liep hij naar de deur. „Sien!" riep hij zoo hard hij kon. En daar kwam het oudje aanloopen en vroeg heel verwonderd: „Ben je tóch thuis?" „Ja" knikte Jopie en meteen stak hij zijn armen omhoog. „Wat wou je?" zei Sien. „Naar bed!" lodderde Jopie, met z'n oogen dicht. En Sien lachte en héél ongemerkt en stil lachte het zandmannetje mee. H. H. DE B.—L. KLAS 3. door Tante Lettie. Zoo stil als op dien Zaterdagmorgen was het nog nooit in klasse B geweest. De kinderen zaten allemaal met bedrukte ge zichten te kijken. ,.De Plank" was gestor ven, zoo maar plotseling. Geen ziekbed, niets 's Morgens was de directeur binnenge komen, juist toen Jan en Arie samen een gevecht leverden, waar de geheele klas met de grootst mogelijke aandacht naar keek. Ze hadden oogenblikkelijk gezien dat er iets heel ergs was gebeurd. „Kinderen" had de directeur gezegd, „ik moet jullie treurig nieuws vertellen. De heer de Rochemont is vanmorgen over leden". Het drong niet goed tot de kinderen door, de Plank dood Hij zou hun dus geen les meer geven. Maar hoe kwam dat zoo plotseling. Toen hoorden ze weer dat de directeur sprak van een hartverlamming. Maar had hij het dan aan het hart ge had. Een plotselinge schrik beving de ge heele klas toen de directeur vertelde dat de heer Rochemont altijd een heel zwak hart had gehad. Zich daarom nooit driftig mocht maken, zich niet moest vermoeien. De directeur hield nog een lange redevoe ring, maar niet één van de kinderen hoorde het gesprokene nog. Die ééne zin „nooit driftig maken" bleef hen bij. Z ij hadden schuld. Z ij hadden „de Plank" geplaagd, misschien wel gesard. Z ij hadden hem dus eigenlijk vermoord Za terdagmorgen was hij gestorven en Don derdag hadden ze hem nog geplaagd. Het was dien toeelen dag al erg oproer rig in klas B geweest, maar dit bereikte het toppunt toen een van de jongens op de idee was gekomen onder Fransche les. een mop uit te halen. Tusschen den mid dag hadden ze een groote pot gom gekocht en 's middags waren ze allemaal vroeg naar school gegaan en hadden toen het krijt vastgelijmd aan het krijtbakje, de spons op de lessenaar voor het bord, de bordendoek op den grond. Kortom er was geen voorwerp, wat „de Plank" dien mid dag moest gebruiken, of het was vastge plakt. Tien minuten over twee en ze hoorden het welbekende loopje en de Fransche leeraar stapte de klas binnen. Wantrou wend keek hij eens rond. Hij was niet ge wend dat het zoo stil was. Hij zuchtte eens vond het wel heerlijk rustig, want hij voelde zich niet goed. Last van hoofd pijn. Enfin maar gauw beginnen. Hij stapt naar het bord, en juist toen hij zijn hand uitstrekte om het krijt te pakken, hoorde hU 'n ingehouden lach en Iemand fluisteren „oh, ik kan niet meer". Hl keek nog eens de klas rond, maar alles was weer stil. Hij pakte het krijt, maar het ls als vast gegroeid aan het bakje. Gelukkig ligt er ?.og een ander pijpje. Rukken, trekken, eindelijk het is los. Hij durft zich niet om te draaien, bang in de lachende snuiten van de kinderen te zien. Heeft hij zelf vroeger ook die kwajongensstreken niet uitgehaald 1 DE SPULLE3AAS. Ik ben de baas van 't kunstenspel, Ik ben al zeven jaar! Die huisjes heb ik zelf gemaakt, Ze loopen naar elkaar. De hulsbaas zit aan d'eenen kant, Zijn vrouw aan d'andre zij; En als de hulsbaas even roept, Dan komt zijn vrouw erbij. Dan zeg ik: Huisbaas, ben je daar?" En 't vrouwtje roept: „ik kom!" Maar antwoord ik: „Blijf waar je bent", Dan keert ze gauw weerom. EEN KABOUTERSESCHIEDENIS. Een kleine kabouter, een oolijke guit, Die ging eens een morgen op avontuur uit, Z'n liedje dat klonk er zoo vrooïijk door 't bosch Z'n' voetjes die gingen zoo vlug, over 't mos, De vogels, die hem daar zoo kwiek zagen gaan Die keken verbaasd eens het kereltje aan; „Zeg. wees toch voorzichtig kaboutertje klein Daar buiten het bosch kan 't gevaarlijk soms zijn". Hij riep „Wie er bang is, die gaat maar niet mee „Dan ga ik alleen, ik heb moed wel voor twee!" Hij kwam na een poos bij een graslandje aan, Wat zag hij toch plotseling voor monsters daar staan Eén stapte brutaal naar kaboutertje toe En zeide heel vriendelijk „Dag ventje, boe, boe". Zoo iets had kabouter nog nimmer gezien Een koe zeg, dat was héél gevaarlijk misschien Hij draaide zich om en hij liep op een draf Zoo hard hij maar kon van het weilandje af Daar ging nu de dappere held van den dag, En ieder, die zoo ons kaboutertje zag Die lachte en spotte „Jij dappere held, „Is dat nu je moed, waar je van hebt verteld „Ben je bang voor een koe, heusch die doet je geen kwaad Maar luister eens ernstig naar héél goede raad Ga jij in 't vervolg niet alleen er op uit Daar ben je te klein voor, jij oolijke guit Toen heeft de kabouter verstandig gedaan Eli is nooit op avontuur meer uitgegaan RO. FRANKFORT. NOG EEN SPORT. Hockey of tennis of kastie? Niks hoor; ik bedoel: smokkelen. Ja, d&t is toch voor velen zoo'n buiten- g°woon genot! Indertijd, maar waarschijnlijk ben je dat verhaal al lang weer uit je geheugen kwijt, heb ik jullie eens 'n heel avontuur verteld van sigaren-smokkelen over de Fransche grens Dit jaar ging ik weer naar Parijs en had me vast voorgenomen, om dood- en dood-eerlijk te zijn. Natuurlijk is dat het beste. Ook al omdat eigenlijk alle knoeierij verkeerd is. En dat ontduiken deugt wer kelijk niet. Maar 'n mensch wordt toch wel hevig in verleiding gebracht. Stel je voor: ik gaf uit eigen beweging bij de douane 50 sigaren aan voor eigen ge bruik en doodleuk moest ik honderd fran ken, dat is dus: tien gulden, daarvoor be talen. Schuw, niet? Soms wordt die smokkelsport in de hand gewerkt door de douanen zelf. 'n Kennis van mij ging 'n jaar of wat geleden elke veertien dagen voor zaken naar Duitschland, via Zevenaar-Elten. 'tls vermakelijk, hoe Hollanders alle moge lijke handigheidjes toepassen, om hun dierbare sigaren in den vreemde te kunnen blijven rooken. Ook, hoe verregaand bru taal ze daarbij soms kunnen zijn. Meneer N. nam elke veertien dagen een kistje van 50 mee; ging met z'n bagage steeds naar denzelfden beambte, opende zijn koffer, legde op het kistje sigaren vijf losse sigaren. En elke veertien dagen dezelfde comedie. „Herr Müller", zoo heette de douane man, nam doodleuk de vijf sigaren er af, sloot de koffer, sprak: „In orde" en liep door. Op 'n goeien dag echter zag meneer N. „Herr Müller niet. Wat nu? Er werd een advertentie geplaatst, waar- i in ieder, die 'n schepel pasgevangen mei- kevers leverde, een geldsom werd beloofd. Dat hielp jong en oud ving de bruine diertjes en de burgemeester betaalde gaarne. Zoo kwam ook een boertje met een grooten hooiwagen het erf oprijden, en z'n wagen was volgeladen met zakken, waarin het leefde en krioelde. Juist, toen hem het aanzienlijk bedrag werd uitbe taald, kwam de opzichter binnen en zei .Mijnheer de burgemeester, die man is in 't geheel niet uit onze buurt „Zoo was 't antwoord, terwijl deze even opkeek en het geld terugnam. „Ik ben uit Altenweddingen, aan den overkant van den weg", antwoordde de boer lachend en knikte met het hoofd „Maar kerel, waar denk je aan Ik kan toch niet alle meikevers uit de heele we reld koopen „Ja," zei de boer, „maar ik had 't in de krant gelezen en toen ben ik met mijn jongen op reis gegaan hier zijn de diertjes 56 schepel Wat iemand laat drukken, moet hij nakomen. Dus oqk u, burgemeester De opzichter stoof op. „Brutale vlegel, maak dat je weg komten de burge meester hield hem niet te^en, toen hij den boer onzacht de deur uitduwde. Kort daar op, verspreidde zich echter een onrust barend gerucht, De kinderen kwamen toe- loopen en vertelden, dat er buiten een boer stond met een wagen vol meikevers, die hij allemaal liet vliegen. Alles was in rep en roer. „Is de kerel gek riep de burgemeester. „Ja burgemeester antwoordde de boer, toen de burgervader rood van drift stampvoetend voor hem stond. „Als u ze niet hebben wilt ik ook nietEn dood bedaard sneed hij opnieuw een zak los. Een luid geschreeuw volgde en ten einde raad, werd het slimme boertje bin nen geroepen en kreeg hij het geld, dat hij lachend opstreek met de woorden ,-Als mijnheer nog meer verlangt u hebt het maar te zeggen Rudiger trok er op uit en vond aan den oever van een meer stevige biezen. Daar vlochten ze mandjes van. Rudiger reed op Schimmel met die mandjes naar de stad, om ze te verkoopen, en kwam terug met boter, meel, eieren en vleesch. Hij vischte in het meer en schoot ook wel eens een hert, maar om dat te doen, moest hij heel ver loopen, want Fee wilde niet, dat er gemikt werd op een van de herten en reeën, die in den omtrek van de hut lie pen. En terwijl Rudiger uit was, lag Woli voor de deur en hield de wacht. Fee was gauw gewend aan haar nieuwe omgeving. Zij was een vroolijk kind en leefde heel gelukkig in de eenzaamheid van 't bosch. Ze sprong om 't hardst met de jonge hertjes en zong even blij als de vogeltjes tusschen de takken. Met haar schitterende oogen keek zij moeder aan en zij merkte 't niet, dat ko ningin Hildegard alleen vroolijk keek als Fee haar aanzag, en dat moeder anders treurig was en er steeds bleeker en ver moeider uit ging zien. Rudiger had ge hoord, dat koning Wietiger in de gevan genis zat, en dat Waldemar de Sterke ko ning was geworden, maar hij zei 't zijn meesteres niet om haar droefheid niet grooter maken. Jaren gingen voorbij. Fee was geen kind meer, maar een schoone jonkvrouw. Als ze zoo in 't bosch liep tus schen de bloemen die daar groeiden, leek ze zelf wel een mooie bloem, met haar gezicht stralend van geluk. Men kon wel zien, dat de geluksfee haar gekust had. Zoo kwam ze op een avond terug van een wandeling. De ondergaande zon scheen door het venster van de hut en verlichtte het bleeke gezicht van koningin Hildegard, wier handen, vermoeid van het manden vlechten, rustten in haar schoot. Toen Fee haar moeder zoo zag zitten,, kreeg ze een gevoel alsof een onzichtbare hand haar oogen aanraakte zij opende die wijder en 't scheen haar alsof zij een donkere gedaante zag wegzweven. Fee zag met andere oogen haar moeder aan. Op eens begreep zij het jarenlange lijden van die trouwe moeder en buiten hoorde zij een vogel klagend schreeuwen. Zij knielde naast haar moeder, sloeg de armen om moeder heen en weende. Toen koningin Hildegard haar kind zoo zag, begreep zij, dat nu het uur gekomen was, waarvan de donkere fee van 't mede lijden gesproken had. En koningin Hildegard zei„Felicitas zal je niet meer heeten Medelijden is je naam. Toen ik aan je wiegje zat, bad ik, dat je gelukkig mocht worden, en ik dacht dat enkel voorspoed je geluk-g zou rraken. Nu weet ik wel beter door mee te lijden met anderen, zul je het ware ge luk vinden. Ik kan nu rustig sterven, prin ses Medelijden, mijn lief kind. wees ge zegend De zon ging onder en toen de maan opging, was koningin Hildegard gestorven. (Wordt vervolgd). ONS HOEKJE. Zonder aarzelen stapte hij op een hem onbekenden douane toe, sluit z'n koffer open, legt op het kistje van 50 vijf sigaren en vraagt: „Waar is Herr Müller toch?" „Die is ontslagen", luidt het antwoord. „Waarom?" is de wedervraag. „Daarom" en meteen pakt de ambtenaar de 5 sigaren, sluit de koffer, lacht en zegt: „In orde". En verbijsterd over zooveel boffen en zooveel brutaliteit bij een beambte, keert mijn vriend naar zijn plaats in den trein terug. Neen, goed is die smokkelsport niet. Maar ik kan begrijpen, dat iemand, die van 'n avontuurtje houdt en die graag eens heerlijk in angst zit, toch voor de verleiding bezwijkt, om die sport te be oefenen. Overigens, belastingontduiking 't en blijft 't. En die is in den grond van de zaak toch nooit te verdedigen. Z. EEN MEIKEVER-GESCHIEDENIS. Toen ik eens het schoone Neckardal in reed en bij Wunplan de meikevers zoo lustig hoorde gonzen, kwam mij weer een oude geschiedenis te binnen, die wel de moeite loont om na te vertellen. In zeker jaar, toen de meikevers in groot aantal de boomen en velden ver woestten, kwam men op de volgende ge dachte, om het cedierte te vernietigen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 20