SchagerCourant iMikadek amaaM 9pecaj&xas Verdwijnt er weer een Openb, School? De Cafedgi van Abdoel Hamid, Vierde Blad. Ingezonden Stukken. Koffieboonen als mest. Een vinnige strijdom het behoud. Raad Warmenhuizen. - -r - «e m rt"^|"vr w v - Zaterdag 11 October 1930 73ste Jaargang. No. 8746 L. S. In verband met het ingezonden stuk van Jan den Das te Schagen, waarin hij onze Maatschappij aan valt en in verband met de door ons geplaatste ad vertentie warin wij waarschuwen, dat geld aan Jan den Das betaald eerst door ons erkend wordt indien dit in ons bezit is gekomen, willen wij even het na volgende mededeelen: Jan den Das heeft van ons gedurende eenigen tijd kwitanties ter incasso ontvangen. De afrekening daarvan is steeds langzaam geschied maar toch kwam het geld grootendeels binnen. In Juni van dit jaar zonden wij hem opnieuw kwitanties, toen de Julikwitanties moesten worden verzonden, stuur den wij hem die toe met een briefje van de posten die nog openstonden. Nadien zonden wij hem ook nog de Augustuskwitanties, hoewel ook toen nog geen afrekening in ons bezit was. Daarmede was echter ons geduld op. De Septemberkwitanties heb ben wij hem niet meer toevertrouwd en hebben wij eindelijk door dreigementen en door het energiek optreden van eenige van onze bekende correspon denten in Noord-Holland op 25 September een soort van afrekening van hem ontvangen en f 135.— in contanten. Wij hebben teen de. afrekening opgemaakt en bleek Jan den Das nog f 185.— aan ons schuldig te zijn, die wij thans langs gerechtelijken zullen op vorderen. Bovendien echter hebben wij berichten ontvangen waaruit blijkt, dat de mogelijkheid be staat dat genoemde Jan den Das gelden geincasseerd heeft op eigen gemaakte kwitanties en dat hij deze gelden nooit aan ons heeft verantwoord. Het onder zoek naar de gedragingen van Jan den Das duurt voort. Meer plaatsruimte innemen willen wij niet, aan gezien wij niet op het kleinzielige gescheld van den Das wensclien in te gaan. Het publiek weet, na le zing van het bovenstaande, voldoende wat de woor den en beweringen van Jan den Das waard zijn. Inmiddels teekenen wij. Hoogachtend, NV. Bouw- en Administratiemaatschappij „DE LICHTSTRAAL". 's Gravenhage, 8 October 1930. Amsterdam, 8 October 1930. Mijnbeer de Redacteur, Naar aanleiding van het Ingezonden schrijven van den heer Sengers. Administrateur van „Land- en Tuinbouw belang", waarin genoemde heer zijn bezwaren uit tegen het verhandelde over de landbouwongevallenverzelcering in de vergadering van de afdeeling Anna Paulowna van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw, verzoeken wij U beleefd eenige plaatsruimte voor het navolgende. De opmerkingen van den heer Sengers met betrek king tot de niet geheel juiste mededeelingen in een der verslagen over bedoelde vergadering, waarvan hij zelf aanneemt, dat ze wel niet gezegd zullen zijn, laten we zonder meer rusten. Het verdient de aandacht, dat aan de beteekenls, welke organisaties als de Landbouw-Onderlinge en de Tuin- bouw-Onderlinge met betrekking tot de erkenning der bedrijfsvereenlgingen voor de uitvoering der wettelijke ongevallen- en ziekteverzekering hebben gehad, niet wordt getornd. Die erkenning werd verkregen, nadat het bewijs was geleverd, dat een goede uitvoering der ongevallenverzekering op het platteland in de eerste plaats aan de medewerking van de belanghebbenden zelf In plaatselijke organen te danken is. Juist fleze plaatse lijke organen maken het mogelijk voor alle landbouw bedrijven, groote zoowel als kleine, in een bepaalde streek werkzaam te zijn. Tegenover dit streven van de Landbouw-Onderlinge om een algemeen landbouwbelang onder leiding van de verzekeringsmaatschappij „Fatum" niet anders dan een aantal groote bedrijven bijeen zoe ken, waartusschen overigens geen enkel verband be staat Hoe de heer Sengers hier van een legende kan spreken is onbegrijpelijk. Zijn bewering is ten eenenmale In strijd met de ervaring, welke de Landbouw-Onderlinge en de Tuinbouw-Onderlinge sinds 1923 met Land- en Tuinbouwbelang opdeden, gelijk ook op de vergadering te Anna Paulowna van meer dan een zijde werd be vestigd. Op de vraag,of hiermede waarlijk een landbouwbelang wordt gediend, gaf, zooals reeds eerder werd opgemerkt, het Kon. Ned. Landbouw Comité een duidelijk ant woord, toen in 1929 voor de uitvoering van de Ziektewet elke samenwerking met Land- en Tuinbouwbelang werd geweigerd. In de vergadering te Anna Paulowna is er verder de nadruk op gelegd, dat de wijze, waarop de agenten van „Fatum" en de „Nederlanden van 1845" de propaganda voor Land- en Tuinbouwbelang voeren niet door den beugel kan. Vroeger werd met veel ophef gewag ge maakt van de beteekenis, welke de garantie van „Fa tum" voor de aangeslotenen van Land- en Tuinbouw belang had. In het eerste jaarverslag van deze instel ling heet het „dat deze garantie het meest aantrekke lijke van het contract voor de leden onzer vereeniging is". Men zou mogen verwachten, dat nu deze garantie op 1 Januari j.1. is komen te vervallen en Land- en Tuinbouwbelang geheel op eigen beenen moet staan, van deze veranderde omstandigheden medédeeling zou zijn gedaan. Dit bleek, zooals uit de vergadering werd opgemerkt, evenwel niet het geval. Thans zullen de le den ook in ongunstige jaren de volle kosten van de ver zekering moeten opbrengen. En dan moge den heer Sengers ten aanzien van het maken van voorspellingen eenige voorziohtigheid worden aanbevolen, want als ge durende enkele jaren door toevallige omstandigheden de kosten der ongevallen beneden die van andere be drijfsverenigingen bleven, dan wii dit nog niet zeggen, dat het omgekeerde voor de toekomst uitgesloten is. Maar ook in anderen zin beslissen bij het maken van vergelijkingen tusschen de kosten der verekering bij de Landbouw-Onderlinge en bij Land- en Tuinbouwbe lang over de afgeloopen jaren de cijfers niet alleen. In de vergadering van de afd. Waard en Groet van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw deelde de heer Sengers mede, dat Land- en Tuinbouwbelang de eerste jaren in het geheel niet tegen wettelijke aansprakelijk heid verzekerde. Later van 1 Januari 1927 af deed men dit wel, echter met dien verstande, dat de leden van elke schade f 25 zelf moeten dragen. Een dergelijke beper king, waardoor tal van schaden in het geheel niet en andere slechts gedeeltelijk voor vergoeding in aanmer king komen, kent de Landbouw-Onderlinge niet. De ver zekering tegen bedrijfsziekten, welke bij het in werking treden van de Ziektewet hare beteekenis voor een groot deel verloren heeft, was bij de andbouw-Onderlinge op afdoende wijze geregeld. Bij Land- en Tuinbouwbelang was men destijds aangewezen op de weldadigheid van „Fatum", welke maatschappij moest beslissen, of voor bedrijfsziekten uitkeering zou worden gegeven. De Landbouw-Onderlinge heeft ten slotte meer gedaan dan het tot stand brengen van een goedkoope ongeval lenverzekering. Zij heeft jarenlang gestreden voor een goede organisatie van het platteland om de geheele uit voering van. de sociale verzekering te brengen daar waar ze behoort: in handen van den georganiseerden Nederlandschen landbouw. U, mijnheer de Redacteur dankende voor de plaats ruimte, Hoogachtend, R. DORRESTELJN. Adj. Chef Centraal Beheer. Dat wij in een zonderling wereldje leven, ondervinden niet alleen onze tuinders, als het kostelijk product van hun zorgen naar de mestvaalt verhuist. De bouwboeren wier granen in sommige gevallen nauwelijks de kale pachtprijs dekken, weten er op eenigszins andere wijze ook over mee te praten, en het is een schrale troost, dat zij niet de eenige slachtoffers zijn. Neerr, bijv. de koffietelers in Brazilië. U weet: dat is het koffieland, al moet men voor de fijnste soorten elders ter markt gaan. Het is niet de eerste crisis van overproductie die men er beleeft, doch wel moet de te genwoordige alle vorige overtreffen; Van jaren terug herinneren we ons reeds dat men af en toe de koffie moest „valorieeren", d.w.z. op waarde houden. Dan was de zee, de Atlantische Oceaan, de dienstwillige dienaar, verzwolg millioenen kilo's en gaf er niets voor terug, zelfs niet het plukloon. Maar de overvloed was opgeruimd en voor de rest kon men behoorlijke prijzen maken. Thans, nu het koffieland opnieuw de ellende van den overvloed beleeft, is men weer aan het vernietigen ge slagen. Van den oogst, die 20 millioen balen van 60 kilo schijnt te beloopen, zijn er 160.000 gebruikt om te dem pen. Dat is nog maar yier vijfde percent en dus van gee nerlei beteekenis. Toch wekt deze methode reeds verzet, omdat men vreest, dat deze broeiende en rottende boo- nen ziekten zullen verwekken. Daarom wordt aanbevolen: verbranden, doch ook dit vindt bestrijding, omdat koffieboonen wel ge kweekt worden of gebrand, doch niet om ver brand te worden. Laat de prijzen maar dalen, zegt men van dezen kant Ge zult eens zien, hoe het verbruik toeneemt. Te veel koffie is er niet, doch wel te weinig koopkracht bij de kunstmatig hooge prijzen. Hier zit stellig wat in, doch stellig zal men ons advies niet vragen. In het land zelf maakt men er ruzie over, ja, zelfs revolutie en onderwijl gaat de regeering voort met vernietigen. De minste soort wordt fijn gestampt en vermengd met den afval der slachthuizen als mest verkocht voor om streeks één cent dé kilo. Dat is goed spul om den nieuwen oogst nog overvloe diger te maken. Dan kan er nog meer „kunstmest" wor den gemaakt en onderwijl drinken millioenen menschen „koffie" zonder dat er veel koffieboonen aan te pas ko men! Een zonderling wereldje, lezer! Wie meenen mocht, dat hij met lapmiddelen en binnen 24 uur in orde kan maken, komt leelijk op de koffie. Vergadering van den Raad op Donderdag 9 October 1930, des middags 5 uur. Afwezig is de heer Molenaar. Voorzitter de heer H.' Nolet, burgemeester, Secretaris de heer H. G. Rijs. Voor het behandelen onderwerp is blijkbaar groote belangstelling. Een 14-tal personen toch heeft op de pu blieke tribune plaats genomen, deels ingezetenen uit Schoorldam, en voorts onderwijzend personeel uit de ge meente. De Voorzitter opent met een woord van welkom de vergadering en hoopt dat de besprekingen zullen strek ken in het belang der gemeente. De notulen van de 2 vorige vergaderingen worden on der dankzegging aan den secretaris onveranderd vast gesteld. De opheffing van de openbare lagere school tc Schoorldam. Aan de orde wordt gesteld het eenige punt van de agenda, n.1. het voorstel tot opheffing van de openbare lagere school te Schoorldam. Als toelichting op dit voorstel wordt het volgende me degedeeld: Door de meerderheid van B. en W. wordt voorgesteld de O. L. school te Schoorldam met ingang van 1 Mei 1931 op te heffen en de kinderen over te plaatsen op de O. L. school te Warmenhuizen (Dorp), op de navolgende gronden le. de leerlingen zullen op de O. L. school (Dorp), waaraan 3 leerkrachten zullen zijn verbonden beter on derwijs genieten dan op een éénmansschool; 2e. voor de gemeente zal deze opheffing jaarlijks aan uitgaven minder bedragen in totaal pl.m. f 1600. De kosten n.1. van het onderwijs te Schoorldam bedragen jaarlijks pl.m. f 400; op de O.L. scholen zijn te zamen 100 leerlingen, dus per leerling bedragen de kosten f 4. Op de bijzondere scholen in de gemeente zijn ruim 300 leerlingen en zullen de uitkeeringen ingevolge art. 101 der L.O. wet 1920 jaarlijks 300 maal f 4, is f 1200 minder zijn. Wat de ingekomen adressen van de Algemeene Belan- genvereeniging „Ons Belang" te Schoorldam en van de ouders van schoolgaande kinderen, in verband met de opheffing betreft, wordt door de meerderheid voorge steld deze verzoeken voor kennisgeving aan te nemen. De Voorzitter licht nog toe, dat het eervol ontslag dat aan den heer Dijken als hoofd der school te Schoorl dam is verleend door B. en W. aanleiding is geweest te overwegen wat verder t.a.v. deze school gedaan moest worden. B. en W. hebben dit rijpelijk overwogen. zijn-bQ den Inspecteur te rade geweest en het slot van het on derzoek is geweest, dat de meerderheid van B. en W. het hierboven vermelde voorstel doen. Zij doet dat om twee redenen, le omdat dan meer zekerheid ontstaat dat voor de school te Warmenhuizen een derde leerkracht kan worden aangesteld. Het aantal leerlingen schom melt om 72 a 73, het voorgeschreven getal is vorig jaar niet bereikt, zoodat we verplicht waren het aantal leer krachten tot 2 te doen dalen, en waarom de raad heeft besloten voor het jaar 1930 een leerkracht voor rekening der gemeente aan te stellen. Volgend jaar heeft de ge meente dan weer recht op een derde leerkracht Zooals het zich laat aanzien zal deze toestand wel bestendigd worden, het eene jaar zal het aantal voldoende zijn, het volgende jaar weer niet. Het is daarom van belang, dat alle kinderen van de openbare school te Schoorldam naar de school te Warmenhuizen komen, opdat het aan tal leerlingen hier meer dan 72 wordt. Het tweede punt is, dat de opheffing van de 3chool te Schoorldam een belangrijke bezuiniging beteekent De kosten van die school hebben de laatste 3 jaren ge middeld per jaar f 400 bedragen en als alle leerlingen op één openbare school worden ondergebracht, komen die f 400 kosten te vervallen. Het beteekent een be langrijke verlaging van kosten voor de openbare lagere school en daardoor worden ook de kosten voor de bij zondere school verminderd. De bezuiniging die op deze wijze wordt verkregen, is globaal geraamd op f 1600. Als er opcenten op de gemeentefondsbelasting moeten worden geheven beteekent deze bezuiniging al dadelijk 15 opcenten op de gemeentefondsbelasting. Een man een man. een woord een woord. De heer Slot is van meening dat de raad niet zoo lang over deze zaak behoeft te praten, als het tenminste waar is dat een man een man, een woord een woord is. Het is nog maar enkele jaren dat er hommeles was tus schen de ouders der schoolgaande kinderen en den on derwijzer, wat zoo hoog liep. dat vele ouders hun kinde ren niet meer naar school wilden sturen. Die toestand is aanleiding voor den raad geweest om te overwegen do school op te heffen, alleen met het doel om den onder wijzer weg te krijgen. In comité werd daartoe besloten, en ieder raadslid dat hier ook nu aanwezig is, alleen één lid is door een ander vervangen en spr. denkt dat ook de heer Van Rijn voorstander van de openbare school is heeft toen de belofte afgelegd, te zullen mee werken, als de school werd opgeheven, om haar weer te stichten, zoodra het doel, om den onderwijzer weg te krijgen, was bereikt. Spr. wijst er op, dat de om standigheden, om de school in stand te houden, toen niet zoo gunstig -waren als op 't oogenblik en dit pleit dus nog meer voor de handhaving van de school. Als de raadsleden er dus nog zoo over denken als toen. valt er niet veel over de zaak te praten. De heer Swan zegt, hetzelfde in 't midden to hebber» willen brengen als de heer Slot naar voren brengt. Spr. wil zijn stem tegen het voorstel van de meerderheid van het college van B. en W. motiveeren en verklaart ten volle de motieven in de beide adressen aangevoerd te onderschrijven. Schoorldam is een belangrijk deel van de gemeente, het ligt aan een primairen weg, aan het Groot Noordhollandech Kanaal en aan de tramlijn en spr. denkt dan ook dat het 't belangrijkste gedeelte van de gemeente is. En dat bewijst ook wel, omdat er 5 solli citanten voor hoofd der sohool zich hebben aangemeld.' Als de kinderen de school te Warmenhuizen moeten be zoeken, moeten zij een zeer slechten weg afleggen, want het is algemeen bekend dat de hooge Westfriesche dijk bij wind en slecht weer slechte omstandigheden biedt. De heer De Groot geeft toe, dat het voor de betrok ken menschen een groot offer beteekent als de school wordt opgeheven, maar z.i. weegt dat offer op tegen het beter onderwijs dat de kinderen zullen krijgen, als zij de school to Warmenhuizen bezoeken. Spr. kan zich daarom vereenigen met het voorstel van de meerderheid van B. en W. Vooral omdat daardoor de derde leerkracht te Warmenhuizen verzekerd is, terwijl nu met kunst en vliegwerk dtl cijfer moet worden bereikt. Voor de bezuiniging. De heer Nannis is het eens met den heer De Groot, In de toekomst mag het voorstel misschien wat kosten, j maar misschien zijn er ook wel baten die nu nog niet zijn 1 opgenoemd. Spr. noemt het onderhoud van de onderwij-,' zerswoning tc Schoorldam, die mogelijk in de toekomst wel heelmaal vernieuwd zou moeten worden als da school wordt gehandhaafd. En dat zou danig wat kosten Slechts één zijn naam is Ibrahim Nafis die ieis weet van Abdoel Eamid, den wreedaardigen vertegenwoordiger van het Turksche volk, die zijn leven verdeel de over bloed, harem en gebeden. CONSTANTINOPEL, October 1930. TURKIJE, Stamboel, Bab-a-Ali de straat der hooge poorten In een klein steegje zonder naam, waarin twee ossen elkaar nauwelijks kunnen passeeren, is een klein café'tje, een smoezeiig, haveloos café'tje, doorirokken van schimmel-, koffie- en rozenoliegeurties. Het is hier alles zwijgzaam en stil. Ik loop door het steegje en passeer achtereenvolgens de verschillende reuk- zones van een kopersmederij, een perziken-uitstal ling, een leerlooierij, een olijfolie-handel en een verf handel. In het cafétje is het schimmelig en stol. Op de marmerplaat, die bij wijze van bank over een kist is gelegd, zit dc herbergier Ibrahim Nafis, een grijs aard met ronde vogeloogen, omringd door een tien- lal katten. De marmeren vloer van het cafétje is met oud-Grieksche schriftteekcns bedekt, de resten van een Bvzantijnschen invloed. De vogel-oogen van den ouden herbergier staan vol tranen en zijn oaard is verschoten. Zijn vettige huisjas staat half open. Hier, op dit armzalige tafeltje, kan men de beste koffie drinken van geheel Turkije, van geheel de we reld! Maar dat is niet dc hoofdzaak Ik kijk eens in de vogel-oogen. Zij zijn dood, hun vuur is gebluscht. De oude man heeft iets aristocra tisch over zich. Hij groet ons met den ouden Turk- schen groet door de hand op de aarde, aan het hart»en aan de lippen tc brengen cn haar dan tegen het voorhoofd tc drukken. Daarna buigt hij zich weer over zijn mangal, waarin hij een dikke, zwarte stroop kookt, de zoo beroemde zwarte koffie. Zijn naam is Ibrahim Nafis! We zijn hier in nauwe aanraking gekomen met dc duistere Turksche middeleeuwen want liet is eerst achttien jaar geleden, dat Abdoel Hamid II, de wree- de Turksche heerscher, de middeleeuwsche despoot, van den Turkschen troon werd gestoten. Derrig jaar lang zwaaide hij zijn tyrannieke scepter en Kwelde hij land en bevolking. Over do lijken van zijn voor gangers besteeg hij den troon en gedurende zijn re- geering liet hij achtereenvolgens al zijn verwanten ombrengen. Zijn oom Abdoel Asis liet hij vermoor Jen, zijn broeders Moerad en de jongere Is-Eddin werden door hem voor levenslang in den kerker geworpen Deze man, die zijn eigen zoon twintig jaar lang ge vangen hield in een onderaardsch hok, zoodat deze tenslotte het licht uit zijn oogen moest missen, «Jic nooit een bevel uitsprak, doch alles overliet aan de almacht van Allah, is nauw verbonden met den ouden herbergier met de vogel-oogen, met Ibrahim Nafis. Hij had een lievelingsvrouw, Abdoel Hamid II, één van de duizenden uit zijn harem. Het was een schoone Tserkessische. Zij schonk hem een lieflijke dochter. Eens op een dag speelde het kleine meisje met lucifers, raakte in brand en kwam in het vuur om. Toon Abdoel Hamid deze tijding vernam, zeidc hij in zijn droefheid over het verlies van zij.i doch ter: „O, Allah, had mijn vrouw maar zoo geleden inplaats van mijn dochter!" De Euncuchen grepen onmiddellijk de vrouw, sleepten haar naar de binnen plaats van het paleis, begoten haar met petroleum en steken haar in brand. De Sultan sloeg dit schouw spel vanuit een venster gade en weende. Het le\en van dezen man is door geheimen omgeven geweest! Zijn tijdgenooten sterven uit en ook de geschied schrijvers weten niets bepaald. Abdoel Hamid ein digde zijn leven, naar Turksch gebruik zou men haast zeggen, in verbanning, nadat hij in 1909 door de jongere Turksche generatie ten val werd ge bracht. Toen de Engelsche gezant in Turkije een tele grafische ultimatum van Gladstone overbracht, met de bedreiging, dat ingeval van een weigering wapen geweld zou beslissen, antwoordde de Sultan, dat de gezant, alvorens zich bezig te houden met deze kwestie, eerst maar eens moest zorgen voor den aan koop van eenige Engelsche volbloedrenpaardcn voor zijn stallen. De angst voor zijn leven was bij hem zeer sterk. Zijn ministers mochten hem slechts naderen met om- hooggestrekte handen. Een zijner ministers greep tij dens de audiëntie naar zijn zak, waarin zich een:go staatspapieren bevonden. Abdoel Hamid doodde hem onmiddellijk met een revolverschot. Niemand mocht zijn lichaam aanraken. Den meesten tijd bracht hij in zijn harem door. De Euneuchen brachten de vrou wen, welke de Sultan uitverkoos, naar hem toe cn zorgden ervoor, dat deze vrouwen den zoon van Allah niet aanraakten. De vrouwen hielden Laat handen op den rug als hun Heer cn Meester hen lief koosde. De doktoren en kleermakers stelden hun diagnose en hun lichaamsmaten „naar schatting op het gezicht" vast, omdat zij hem niet mochten naderen. Ook koesterde Abdoel Hamid een voor.du- renden angst, om vergiftigd te worden; hij had een uitstekend scheikundig laboratorium laten inrichten, waar elke spijs chemisch werd onderzocht, voordat hij ervan at. Hij was zelf een uitstekende kenner der organische scheikunde. Ook voor dynamiet koesterde hij grooten angst; zoo zeif3, dat hij niets wilde we ten van electriciteit, daar het woord dynamo hem aan dynamiet deed denken. Gedurende zijn reeeï- ringstijd waren in Stamboel de electrische lichtvoor ziening en de telefoon streng verboden. Abdoel was een groot liefhebber van zang, muziek en theater. De beste Europeesche zangers, musici en tooneelspe'.ers speelden voor hem en voor zijn harem, want hij be zat meer dan duizend vrouwen. Hij schreef een uit stekend boek over den Islam, waaruit alle geleerden, welke over dit onderwerp een studie maken, plegen te citecren. In 1911 stierf hij in het afgelegen Bvlcrby- Serail. Hij leed ongeveer aan alle ziekten, weike het menschdom kunnen bezoeken, doch wist er ste ".Is weer bovenop te komen door een zekere vuur-ge- neeswijze, omdat er in den Koran staat; „Het vuur reinigt alles!" Niemand, niemand weet over het leven van dezen wreedaardigen vertegenwoordiger van het Turksche volk, die zijn leven verdeelde over bloed, harem en gebeden, iets naders mede te deolen. En toch leeft er één persoon, die als hij wilde menige interessante bijzonderheid over Abdoel Ilamid's leven zou kun nen ten beste geven Per dag dronk Abdoel Hamid ongeveer 70 koopen koffie. Steeds moest hij koffie kunnen drinken, in de harem, in het park, bij de audiënties en bij de rc- ceptie's. Ook 's nachts moest hij steeds koffie bij de hand hebben, om zijn angstaanvallen te kunnen ver drinken. En zijn heele leven lang diende hem tram de C&fedgi Ibrahim Nafis, de man, die het kleine cafétje in het steegje zonder naam heeft geopend. Steeds bleef deze oude getrouwe twee schreden ach ter hem, gewapend met zijn mangal en zijn koffie kopjes steeds paraat om den Sultan koffie te kun nen verschaffen. Dat was Ibrahim Nafis! Ik staarde naar de zwarte huisjas van den grijs aard. Zijn oogen zijn glansloos reeds sedert ja ren is het licht daaruit verdwenen maar ik ken zijn geschiedenis. Mijn begeleider buigt voor hem tot op den grond. De oude man brengt ons koffie Ik weet, dat hij graag met iemand praat. Zijn woorden worden door mijn begeleider voor mij vertaald. En steeds weer, steeds weer verzoek ik mijn be geleider het gesprek op Abdoel Hamid te brengen, maar steeds weer luidt het antwoord: „Dat zou geen resultaat opleveren, want daarover zwijgt de oude man tot in het graf." Eerbiedig stelt mijn vriend zijn vragen aan d"n ouden man; op zijn gezicht lees ik, dat hij alle moei te doet, al zijn lagen en listen aanwendt om aan mijn verzoek te voldoen en de oude man te verleiden iets over zijn vroegeren meester te vertellen, doch te vergeefs! Reeds verscheidene malen heb ik den Cafedgl door middel van geschenken getracht aan het spreken te krijgen hij is reeds oud en heeft niet lang meer te leven. Zulke menschen verdiepen zich graag in herinneringen, storten hun hart gaarne bij anderen uit. Maar de oogen van den oude zijn hard en vast beraden, zij tranen thans niet meer. Zijn honderd jarige ruggegr&at strekt zich en over Abdoel Hamid zwijgt hij zwijgt hij in «11e toonaarden. Mijn vriend vertaalt zijn woorden voor mij woorden, die ik reeds vele malen uit Ibrahim's mond hoorde. „Ik was een dienaar van mijn Padisha en ik zal mijn Heer tot in het graf getrouw blijven." Ik begrijp hem, doch tracht hem te overtuigen, dat het van geen enkel nut is, zijn kennis, die zoozeer zou bijdragen tot de bevestiging en de uitbreiding van de geschiedkundige feiten uit die dagen, voor zich te houden. „Kunt gij ons b.v. niet mededeelen, op welke wijze Abdoel Hamid er toe kwam de En gelsche nota te beantwoorden met een bevel, onmid dellijk renpaarden voor zijn stallen aan te koopen en dc Engclschen op deze wijze te overbluffen?" „Ik was eens een dienaar van mijn Padisha en al les wat ik van mijn Heer en Meester weet, zal met mij sterven." Dat is alles wat de oude man ten antwoord geeft. En zijn doodc oogen zijn vol leven, als hij dit zegt

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 13