SchagerCourant
iMikadek amaaM 9pecaj&xas
Verdwijnt er weer een Openb, School?
De Cafedgi van Abdoel Hamid,
Vierde Blad.
Ingezonden Stukken.
Koffieboonen als mest.
Een vinnige strijdom het behoud.
Raad Warmenhuizen.
- -r - «e m rt"^|"vr w v -
Zaterdag 11 October 1930
73ste Jaargang. No. 8746
L. S.
In verband met het ingezonden stuk van Jan den
Das te Schagen, waarin hij onze Maatschappij aan
valt en in verband met de door ons geplaatste ad
vertentie warin wij waarschuwen, dat geld aan Jan
den Das betaald eerst door ons erkend wordt indien
dit in ons bezit is gekomen, willen wij even het na
volgende mededeelen:
Jan den Das heeft van ons gedurende eenigen tijd
kwitanties ter incasso ontvangen. De afrekening
daarvan is steeds langzaam geschied maar toch
kwam het geld grootendeels binnen. In Juni van
dit jaar zonden wij hem opnieuw kwitanties, toen
de Julikwitanties moesten worden verzonden, stuur
den wij hem die toe met een briefje van de posten
die nog openstonden. Nadien zonden wij hem ook
nog de Augustuskwitanties, hoewel ook toen nog
geen afrekening in ons bezit was. Daarmede was
echter ons geduld op. De Septemberkwitanties heb
ben wij hem niet meer toevertrouwd en hebben wij
eindelijk door dreigementen en door het energiek
optreden van eenige van onze bekende correspon
denten in Noord-Holland op 25 September een soort
van afrekening van hem ontvangen en f 135.— in
contanten. Wij hebben teen de. afrekening opgemaakt
en bleek Jan den Das nog f 185.— aan ons schuldig
te zijn, die wij thans langs gerechtelijken zullen op
vorderen. Bovendien echter hebben wij berichten
ontvangen waaruit blijkt, dat de mogelijkheid be
staat dat genoemde Jan den Das gelden geincasseerd
heeft op eigen gemaakte kwitanties en dat hij deze
gelden nooit aan ons heeft verantwoord. Het onder
zoek naar de gedragingen van Jan den Das duurt
voort.
Meer plaatsruimte innemen willen wij niet, aan
gezien wij niet op het kleinzielige gescheld van den
Das wensclien in te gaan. Het publiek weet, na le
zing van het bovenstaande, voldoende wat de woor
den en beweringen van Jan den Das waard zijn.
Inmiddels teekenen wij.
Hoogachtend,
NV. Bouw- en Administratiemaatschappij
„DE LICHTSTRAAL".
's Gravenhage, 8 October 1930.
Amsterdam, 8 October 1930.
Mijnbeer de Redacteur,
Naar aanleiding van het Ingezonden schrijven van den
heer Sengers. Administrateur van „Land- en Tuinbouw
belang", waarin genoemde heer zijn bezwaren uit tegen
het verhandelde over de landbouwongevallenverzelcering
in de vergadering van de afdeeling Anna Paulowna van
de Hollandsche Maatschappij van Landbouw, verzoeken
wij U beleefd eenige plaatsruimte voor het navolgende.
De opmerkingen van den heer Sengers met betrek
king tot de niet geheel juiste mededeelingen in een der
verslagen over bedoelde vergadering, waarvan hij zelf
aanneemt, dat ze wel niet gezegd zullen zijn, laten we
zonder meer rusten.
Het verdient de aandacht, dat aan de beteekenls, welke
organisaties als de Landbouw-Onderlinge en de Tuin-
bouw-Onderlinge met betrekking tot de erkenning der
bedrijfsvereenlgingen voor de uitvoering der wettelijke
ongevallen- en ziekteverzekering hebben gehad, niet
wordt getornd. Die erkenning werd verkregen, nadat
het bewijs was geleverd, dat een goede uitvoering der
ongevallenverzekering op het platteland in de eerste
plaats aan de medewerking van de belanghebbenden zelf
In plaatselijke organen te danken is. Juist fleze plaatse
lijke organen maken het mogelijk voor alle landbouw
bedrijven, groote zoowel als kleine, in een bepaalde
streek werkzaam te zijn. Tegenover dit streven van de
Landbouw-Onderlinge om een algemeen landbouwbelang
onder leiding van de verzekeringsmaatschappij „Fatum"
niet anders dan een aantal groote bedrijven bijeen zoe
ken, waartusschen overigens geen enkel verband be
staat Hoe de heer Sengers hier van een legende kan
spreken is onbegrijpelijk. Zijn bewering is ten eenenmale
In strijd met de ervaring, welke de Landbouw-Onderlinge
en de Tuinbouw-Onderlinge sinds 1923 met Land- en
Tuinbouwbelang opdeden, gelijk ook op de vergadering
te Anna Paulowna van meer dan een zijde werd be
vestigd.
Op de vraag,of hiermede waarlijk een landbouwbelang
wordt gediend, gaf, zooals reeds eerder werd opgemerkt,
het Kon. Ned. Landbouw Comité een duidelijk ant
woord, toen in 1929 voor de uitvoering van de Ziektewet
elke samenwerking met Land- en Tuinbouwbelang werd
geweigerd.
In de vergadering te Anna Paulowna is er verder de
nadruk op gelegd, dat de wijze, waarop de agenten van
„Fatum" en de „Nederlanden van 1845" de propaganda
voor Land- en Tuinbouwbelang voeren niet door den
beugel kan. Vroeger werd met veel ophef gewag ge
maakt van de beteekenis, welke de garantie van „Fa
tum" voor de aangeslotenen van Land- en Tuinbouw
belang had. In het eerste jaarverslag van deze instel
ling heet het „dat deze garantie het meest aantrekke
lijke van het contract voor de leden onzer vereeniging
is". Men zou mogen verwachten, dat nu deze garantie
op 1 Januari j.1. is komen te vervallen en Land- en
Tuinbouwbelang geheel op eigen beenen moet staan,
van deze veranderde omstandigheden medédeeling zou
zijn gedaan. Dit bleek, zooals uit de vergadering werd
opgemerkt, evenwel niet het geval. Thans zullen de le
den ook in ongunstige jaren de volle kosten van de ver
zekering moeten opbrengen. En dan moge den heer
Sengers ten aanzien van het maken van voorspellingen
eenige voorziohtigheid worden aanbevolen, want als ge
durende enkele jaren door toevallige omstandigheden
de kosten der ongevallen beneden die van andere be
drijfsverenigingen bleven, dan wii dit nog niet zeggen,
dat het omgekeerde voor de toekomst uitgesloten is.
Maar ook in anderen zin beslissen bij het maken van
vergelijkingen tusschen de kosten der verekering bij
de Landbouw-Onderlinge en bij Land- en Tuinbouwbe
lang over de afgeloopen jaren de cijfers niet alleen. In
de vergadering van de afd. Waard en Groet van de
Hollandsche Maatschappij van Landbouw deelde de heer
Sengers mede, dat Land- en Tuinbouwbelang de eerste
jaren in het geheel niet tegen wettelijke aansprakelijk
heid verzekerde. Later van 1 Januari 1927 af deed men
dit wel, echter met dien verstande, dat de leden van elke
schade f 25 zelf moeten dragen. Een dergelijke beper
king, waardoor tal van schaden in het geheel niet en
andere slechts gedeeltelijk voor vergoeding in aanmer
king komen, kent de Landbouw-Onderlinge niet. De ver
zekering tegen bedrijfsziekten, welke bij het in werking
treden van de Ziektewet hare beteekenis voor een groot
deel verloren heeft, was bij de andbouw-Onderlinge op
afdoende wijze geregeld. Bij Land- en Tuinbouwbelang
was men destijds aangewezen op de weldadigheid van
„Fatum", welke maatschappij moest beslissen, of voor
bedrijfsziekten uitkeering zou worden gegeven.
De Landbouw-Onderlinge heeft ten slotte meer gedaan
dan het tot stand brengen van een goedkoope ongeval
lenverzekering. Zij heeft jarenlang gestreden voor een
goede organisatie van het platteland om de geheele uit
voering van. de sociale verzekering te brengen daar
waar ze behoort: in handen van den georganiseerden
Nederlandschen landbouw.
U, mijnheer de Redacteur dankende voor de plaats
ruimte,
Hoogachtend,
R. DORRESTELJN.
Adj. Chef Centraal Beheer.
Dat wij in een zonderling wereldje leven, ondervinden
niet alleen onze tuinders, als het kostelijk product van
hun zorgen naar de mestvaalt verhuist. De bouwboeren
wier granen in sommige gevallen nauwelijks de kale
pachtprijs dekken, weten er op eenigszins andere wijze
ook over mee te praten, en het is een schrale troost,
dat zij niet de eenige slachtoffers zijn.
Neerr, bijv. de koffietelers in Brazilië. U weet: dat is
het koffieland, al moet men voor de fijnste soorten
elders ter markt gaan. Het is niet de eerste crisis van
overproductie die men er beleeft, doch wel moet de te
genwoordige alle vorige overtreffen;
Van jaren terug herinneren we ons reeds dat men
af en toe de koffie moest „valorieeren", d.w.z. op waarde
houden. Dan was de zee, de Atlantische Oceaan, de
dienstwillige dienaar, verzwolg millioenen kilo's en gaf
er niets voor terug, zelfs niet het plukloon.
Maar de overvloed was opgeruimd en voor de rest
kon men behoorlijke prijzen maken.
Thans, nu het koffieland opnieuw de ellende van den
overvloed beleeft, is men weer aan het vernietigen ge
slagen. Van den oogst, die 20 millioen balen van 60 kilo
schijnt te beloopen, zijn er 160.000 gebruikt om te dem
pen. Dat is nog maar yier vijfde percent en dus van gee
nerlei beteekenis. Toch wekt deze methode reeds verzet,
omdat men vreest, dat deze broeiende en rottende boo-
nen ziekten zullen verwekken.
Daarom wordt aanbevolen: verbranden, doch
ook dit vindt bestrijding, omdat koffieboonen wel ge
kweekt worden of gebrand, doch niet om ver
brand te worden.
Laat de prijzen maar dalen, zegt men van dezen kant
Ge zult eens zien, hoe het verbruik toeneemt. Te veel
koffie is er niet, doch wel te weinig koopkracht bij de
kunstmatig hooge prijzen.
Hier zit stellig wat in, doch stellig zal men ons advies
niet vragen. In het land zelf maakt men er ruzie over,
ja, zelfs revolutie en onderwijl gaat de regeering voort
met vernietigen.
De minste soort wordt fijn gestampt en vermengd met
den afval der slachthuizen als mest verkocht voor om
streeks één cent dé kilo.
Dat is goed spul om den nieuwen oogst nog overvloe
diger te maken. Dan kan er nog meer „kunstmest" wor
den gemaakt en onderwijl drinken millioenen menschen
„koffie" zonder dat er veel koffieboonen aan te pas ko
men!
Een zonderling wereldje, lezer!
Wie meenen mocht, dat hij met lapmiddelen en binnen
24 uur in orde kan maken, komt leelijk op de koffie.
Vergadering van den Raad op Donderdag 9 October
1930, des middags 5 uur.
Afwezig is de heer Molenaar.
Voorzitter de heer H.' Nolet, burgemeester, Secretaris
de heer H. G. Rijs.
Voor het behandelen onderwerp is blijkbaar groote
belangstelling. Een 14-tal personen toch heeft op de pu
blieke tribune plaats genomen, deels ingezetenen uit
Schoorldam, en voorts onderwijzend personeel uit de ge
meente.
De Voorzitter opent met een woord van welkom de
vergadering en hoopt dat de besprekingen zullen strek
ken in het belang der gemeente.
De notulen van de 2 vorige vergaderingen worden on
der dankzegging aan den secretaris onveranderd vast
gesteld.
De opheffing van de openbare lagere school
tc Schoorldam.
Aan de orde wordt gesteld het eenige punt van de
agenda, n.1. het voorstel tot opheffing van de openbare
lagere school te Schoorldam.
Als toelichting op dit voorstel wordt het volgende me
degedeeld:
Door de meerderheid van B. en W. wordt voorgesteld
de O. L. school te Schoorldam met ingang van 1 Mei
1931 op te heffen en de kinderen over te plaatsen op de
O. L. school te Warmenhuizen (Dorp), op de navolgende
gronden
le. de leerlingen zullen op de O. L. school (Dorp),
waaraan 3 leerkrachten zullen zijn verbonden beter on
derwijs genieten dan op een éénmansschool;
2e. voor de gemeente zal deze opheffing jaarlijks aan
uitgaven minder bedragen in totaal pl.m. f 1600. De
kosten n.1. van het onderwijs te Schoorldam bedragen
jaarlijks pl.m. f 400; op de O.L. scholen zijn te zamen
100 leerlingen, dus per leerling bedragen de kosten f 4.
Op de bijzondere scholen in de gemeente zijn ruim 300
leerlingen en zullen de uitkeeringen ingevolge art. 101
der L.O. wet 1920 jaarlijks 300 maal f 4, is f 1200 minder
zijn.
Wat de ingekomen adressen van de Algemeene Belan-
genvereeniging „Ons Belang" te Schoorldam en van de
ouders van schoolgaande kinderen, in verband met de
opheffing betreft, wordt door de meerderheid voorge
steld deze verzoeken voor kennisgeving aan te nemen.
De Voorzitter licht nog toe, dat het eervol ontslag
dat aan den heer Dijken als hoofd der school te Schoorl
dam is verleend door B. en W. aanleiding is geweest
te overwegen wat verder t.a.v. deze school gedaan moest
worden. B. en W. hebben dit rijpelijk overwogen. zijn-bQ
den Inspecteur te rade geweest en het slot van het on
derzoek is geweest, dat de meerderheid van B. en W.
het hierboven vermelde voorstel doen. Zij doet dat om
twee redenen, le omdat dan meer zekerheid ontstaat dat
voor de school te Warmenhuizen een derde leerkracht
kan worden aangesteld. Het aantal leerlingen schom
melt om 72 a 73, het voorgeschreven getal is vorig jaar
niet bereikt, zoodat we verplicht waren het aantal leer
krachten tot 2 te doen dalen, en waarom de raad heeft
besloten voor het jaar 1930 een leerkracht voor rekening
der gemeente aan te stellen. Volgend jaar heeft de ge
meente dan weer recht op een derde leerkracht Zooals
het zich laat aanzien zal deze toestand wel bestendigd
worden, het eene jaar zal het aantal voldoende zijn, het
volgende jaar weer niet. Het is daarom van belang, dat
alle kinderen van de openbare school te Schoorldam
naar de school te Warmenhuizen komen, opdat het aan
tal leerlingen hier meer dan 72 wordt.
Het tweede punt is, dat de opheffing van de 3chool
te Schoorldam een belangrijke bezuiniging beteekent
De kosten van die school hebben de laatste 3 jaren ge
middeld per jaar f 400 bedragen en als alle leerlingen
op één openbare school worden ondergebracht, komen
die f 400 kosten te vervallen. Het beteekent een be
langrijke verlaging van kosten voor de openbare lagere
school en daardoor worden ook de kosten voor de bij
zondere school verminderd. De bezuiniging die op deze
wijze wordt verkregen, is globaal geraamd op f 1600.
Als er opcenten op de gemeentefondsbelasting moeten
worden geheven beteekent deze bezuiniging al dadelijk 15
opcenten op de gemeentefondsbelasting.
Een man een man. een woord een woord.
De heer Slot is van meening dat de raad niet zoo lang
over deze zaak behoeft te praten, als het tenminste
waar is dat een man een man, een woord een woord is.
Het is nog maar enkele jaren dat er hommeles was tus
schen de ouders der schoolgaande kinderen en den on
derwijzer, wat zoo hoog liep. dat vele ouders hun kinde
ren niet meer naar school wilden sturen. Die toestand is
aanleiding voor den raad geweest om te overwegen do
school op te heffen, alleen met het doel om den onder
wijzer weg te krijgen. In comité werd daartoe besloten,
en ieder raadslid dat hier ook nu aanwezig is, alleen
één lid is door een ander vervangen en spr. denkt dat
ook de heer Van Rijn voorstander van de openbare
school is heeft toen de belofte afgelegd, te zullen mee
werken, als de school werd opgeheven, om haar weer
te stichten, zoodra het doel, om den onderwijzer weg
te krijgen, was bereikt. Spr. wijst er op, dat de om
standigheden, om de school in stand te houden, toen
niet zoo gunstig -waren als op 't oogenblik en dit pleit
dus nog meer voor de handhaving van de school. Als
de raadsleden er dus nog zoo over denken als toen. valt
er niet veel over de zaak te praten.
De heer Swan zegt, hetzelfde in 't midden to hebber»
willen brengen als de heer Slot naar voren brengt. Spr.
wil zijn stem tegen het voorstel van de meerderheid van
het college van B. en W. motiveeren en verklaart ten
volle de motieven in de beide adressen aangevoerd te
onderschrijven. Schoorldam is een belangrijk deel van
de gemeente, het ligt aan een primairen weg, aan het
Groot Noordhollandech Kanaal en aan de tramlijn en
spr. denkt dan ook dat het 't belangrijkste gedeelte van
de gemeente is. En dat bewijst ook wel, omdat er 5 solli
citanten voor hoofd der sohool zich hebben aangemeld.'
Als de kinderen de school te Warmenhuizen moeten be
zoeken, moeten zij een zeer slechten weg afleggen, want
het is algemeen bekend dat de hooge Westfriesche dijk
bij wind en slecht weer slechte omstandigheden biedt.
De heer De Groot geeft toe, dat het voor de betrok
ken menschen een groot offer beteekent als de school
wordt opgeheven, maar z.i. weegt dat offer op tegen
het beter onderwijs dat de kinderen zullen krijgen, als
zij de school to Warmenhuizen bezoeken. Spr. kan zich
daarom vereenigen met het voorstel van de meerderheid
van B. en W. Vooral omdat daardoor de derde leerkracht
te Warmenhuizen verzekerd is, terwijl nu met kunst en
vliegwerk dtl cijfer moet worden bereikt.
Voor de bezuiniging.
De heer Nannis is het eens met den heer De Groot,
In de toekomst mag het voorstel misschien wat kosten, j
maar misschien zijn er ook wel baten die nu nog niet zijn 1
opgenoemd. Spr. noemt het onderhoud van de onderwij-,'
zerswoning tc Schoorldam, die mogelijk in de toekomst
wel heelmaal vernieuwd zou moeten worden als da
school wordt gehandhaafd. En dat zou danig wat kosten
Slechts één zijn naam is Ibrahim Nafis
die ieis weet van Abdoel Eamid, den
wreedaardigen vertegenwoordiger van
het Turksche volk, die zijn leven verdeel
de over bloed, harem en gebeden.
CONSTANTINOPEL, October 1930.
TURKIJE, Stamboel, Bab-a-Ali de straat
der hooge poorten In een klein steegje
zonder naam, waarin twee ossen elkaar
nauwelijks kunnen passeeren, is een klein
café'tje, een smoezeiig, haveloos café'tje, doorirokken
van schimmel-, koffie- en rozenoliegeurties. Het is
hier alles zwijgzaam en stil. Ik loop door het steegje
en passeer achtereenvolgens de verschillende reuk-
zones van een kopersmederij, een perziken-uitstal
ling, een leerlooierij, een olijfolie-handel en een verf
handel.
In het cafétje is het schimmelig en stol. Op de
marmerplaat, die bij wijze van bank over een kist
is gelegd, zit dc herbergier Ibrahim Nafis, een grijs
aard met ronde vogeloogen, omringd door een tien-
lal katten. De marmeren vloer van het cafétje is met
oud-Grieksche schriftteekcns bedekt, de resten van
een Bvzantijnschen invloed. De vogel-oogen van den
ouden herbergier staan vol tranen en zijn oaard is
verschoten. Zijn vettige huisjas staat half open.
Hier, op dit armzalige tafeltje, kan men de beste
koffie drinken van geheel Turkije, van geheel de we
reld! Maar dat is niet dc hoofdzaak
Ik kijk eens in de vogel-oogen. Zij zijn dood, hun
vuur is gebluscht. De oude man heeft iets aristocra
tisch over zich. Hij groet ons met den ouden Turk-
schen groet door de hand op de aarde, aan het
hart»en aan de lippen tc brengen cn haar dan tegen
het voorhoofd tc drukken. Daarna buigt hij zich
weer over zijn mangal, waarin hij een dikke, zwarte
stroop kookt, de zoo beroemde zwarte koffie.
Zijn naam is Ibrahim Nafis!
We zijn hier in nauwe aanraking gekomen met dc
duistere Turksche middeleeuwen want liet is eerst
achttien jaar geleden, dat Abdoel Hamid II, de wree-
de Turksche heerscher, de middeleeuwsche despoot,
van den Turkschen troon werd gestoten. Derrig jaar
lang zwaaide hij zijn tyrannieke scepter en Kwelde
hij land en bevolking. Over do lijken van zijn voor
gangers besteeg hij den troon en gedurende zijn re-
geering liet hij achtereenvolgens al zijn verwanten
ombrengen. Zijn oom Abdoel Asis liet hij vermoor Jen,
zijn broeders Moerad en de jongere Is-Eddin werden
door hem voor levenslang in den kerker geworpen
Deze man, die zijn eigen zoon twintig jaar lang ge
vangen hield in een onderaardsch hok, zoodat deze
tenslotte het licht uit zijn oogen moest missen, «Jic
nooit een bevel uitsprak, doch alles overliet aan de
almacht van Allah, is nauw verbonden met den ouden
herbergier met de vogel-oogen, met Ibrahim Nafis.
Hij had een lievelingsvrouw, Abdoel Hamid II,
één van de duizenden uit zijn harem. Het was een
schoone Tserkessische. Zij schonk hem een lieflijke
dochter. Eens op een dag speelde het kleine meisje
met lucifers, raakte in brand en kwam in het vuur
om. Toon Abdoel Hamid deze tijding vernam, zeidc
hij in zijn droefheid over het verlies van zij.i doch
ter: „O, Allah, had mijn vrouw maar zoo geleden
inplaats van mijn dochter!" De Euncuchen grepen
onmiddellijk de vrouw, sleepten haar naar de binnen
plaats van het paleis, begoten haar met petroleum
en steken haar in brand. De Sultan sloeg dit schouw
spel vanuit een venster gade en weende. Het le\en
van dezen man is door geheimen omgeven geweest!
Zijn tijdgenooten sterven uit en ook de geschied
schrijvers weten niets bepaald. Abdoel Hamid ein
digde zijn leven, naar Turksch gebruik zou men
haast zeggen, in verbanning, nadat hij in 1909 door
de jongere Turksche generatie ten val werd ge
bracht. Toen de Engelsche gezant in Turkije een tele
grafische ultimatum van Gladstone overbracht, met
de bedreiging, dat ingeval van een weigering wapen
geweld zou beslissen, antwoordde de Sultan, dat de
gezant, alvorens zich bezig te houden met deze
kwestie, eerst maar eens moest zorgen voor den aan
koop van eenige Engelsche volbloedrenpaardcn voor
zijn stallen.
De angst voor zijn leven was bij hem zeer sterk.
Zijn ministers mochten hem slechts naderen met om-
hooggestrekte handen. Een zijner ministers greep tij
dens de audiëntie naar zijn zak, waarin zich een:go
staatspapieren bevonden. Abdoel Hamid doodde hem
onmiddellijk met een revolverschot. Niemand mocht
zijn lichaam aanraken. Den meesten tijd bracht hij
in zijn harem door. De Euneuchen brachten de vrou
wen, welke de Sultan uitverkoos, naar hem toe cn
zorgden ervoor, dat deze vrouwen den zoon van
Allah niet aanraakten. De vrouwen hielden Laat
handen op den rug als hun Heer cn Meester hen lief
koosde. De doktoren en kleermakers stelden hun
diagnose en hun lichaamsmaten „naar schatting
op het gezicht" vast, omdat zij hem niet mochten
naderen. Ook koesterde Abdoel Hamid een voor.du-
renden angst, om vergiftigd te worden; hij had een
uitstekend scheikundig laboratorium laten inrichten,
waar elke spijs chemisch werd onderzocht, voordat
hij ervan at. Hij was zelf een uitstekende kenner der
organische scheikunde. Ook voor dynamiet koesterde
hij grooten angst; zoo zeif3, dat hij niets wilde we
ten van electriciteit, daar het woord dynamo hem
aan dynamiet deed denken. Gedurende zijn reeeï-
ringstijd waren in Stamboel de electrische lichtvoor
ziening en de telefoon streng verboden. Abdoel was
een groot liefhebber van zang, muziek en theater. De
beste Europeesche zangers, musici en tooneelspe'.ers
speelden voor hem en voor zijn harem, want hij be
zat meer dan duizend vrouwen. Hij schreef een uit
stekend boek over den Islam, waaruit alle geleerden,
welke over dit onderwerp een studie maken, plegen
te citecren. In 1911 stierf hij in het afgelegen Bvlcrby-
Serail. Hij leed ongeveer aan alle ziekten, weike het
menschdom kunnen bezoeken, doch wist er ste ".Is
weer bovenop te komen door een zekere vuur-ge-
neeswijze, omdat er in den Koran staat; „Het vuur
reinigt alles!"
Niemand, niemand weet over het leven van dezen
wreedaardigen vertegenwoordiger van het Turksche
volk, die zijn leven verdeelde over bloed, harem en
gebeden, iets naders mede te deolen. En toch leeft
er één persoon, die als hij wilde menige interessante
bijzonderheid over Abdoel Ilamid's leven zou kun
nen ten beste geven
Per dag dronk Abdoel Hamid ongeveer 70 koopen
koffie. Steeds moest hij koffie kunnen drinken, in de
harem, in het park, bij de audiënties en bij de rc-
ceptie's. Ook 's nachts moest hij steeds koffie bij de
hand hebben, om zijn angstaanvallen te kunnen ver
drinken. En zijn heele leven lang diende hem tram
de C&fedgi Ibrahim Nafis, de man, die het kleine
cafétje in het steegje zonder naam heeft geopend.
Steeds bleef deze oude getrouwe twee schreden ach
ter hem, gewapend met zijn mangal en zijn koffie
kopjes steeds paraat om den Sultan koffie te kun
nen verschaffen. Dat was Ibrahim Nafis!
Ik staarde naar de zwarte huisjas van den grijs
aard. Zijn oogen zijn glansloos reeds sedert ja
ren is het licht daaruit verdwenen maar ik ken
zijn geschiedenis. Mijn begeleider buigt voor hem tot
op den grond. De oude man brengt ons koffie Ik
weet, dat hij graag met iemand praat. Zijn woorden
worden door mijn begeleider voor mij vertaald.
En steeds weer, steeds weer verzoek ik mijn be
geleider het gesprek op Abdoel Hamid te brengen,
maar steeds weer luidt het antwoord: „Dat zou geen
resultaat opleveren, want daarover zwijgt de oude
man tot in het graf."
Eerbiedig stelt mijn vriend zijn vragen aan d"n
ouden man; op zijn gezicht lees ik, dat hij alle moei
te doet, al zijn lagen en listen aanwendt om aan mijn
verzoek te voldoen en de oude man te verleiden iets
over zijn vroegeren meester te vertellen, doch te
vergeefs!
Reeds verscheidene malen heb ik den Cafedgl door
middel van geschenken getracht aan het spreken te
krijgen hij is reeds oud en heeft niet lang meer
te leven. Zulke menschen verdiepen zich graag in
herinneringen, storten hun hart gaarne bij anderen
uit. Maar de oogen van den oude zijn hard en vast
beraden, zij tranen thans niet meer. Zijn honderd
jarige ruggegr&at strekt zich en over Abdoel Hamid
zwijgt hij zwijgt hij in «11e toonaarden. Mijn vriend
vertaalt zijn woorden voor mij woorden, die ik
reeds vele malen uit Ibrahim's mond hoorde.
„Ik was een dienaar van mijn Padisha en ik zal
mijn Heer tot in het graf getrouw blijven."
Ik begrijp hem, doch tracht hem te overtuigen, dat
het van geen enkel nut is, zijn kennis, die zoozeer
zou bijdragen tot de bevestiging en de uitbreiding
van de geschiedkundige feiten uit die dagen, voor
zich te houden. „Kunt gij ons b.v. niet mededeelen,
op welke wijze Abdoel Hamid er toe kwam de En
gelsche nota te beantwoorden met een bevel, onmid
dellijk renpaarden voor zijn stallen aan te koopen en
dc Engclschen op deze wijze te overbluffen?"
„Ik was eens een dienaar van mijn Padisha en al
les wat ik van mijn Heer en Meester weet, zal met
mij sterven."
Dat is alles wat de oude man ten antwoord geeft.
En zijn doodc oogen zijn vol leven, als hij dit zegt