Moet het kind blindelings gehoorzamen?
Een spookachtige geschiedenis.
Voor elck wat wils.
Een interessante
rondvraag.
O
Wie heeft
de Radio uitgevonden?
Ons gezichtsvermogen.
De zoogenaamde eeuw van het kind heeft
een groot aantal opvoedingsproblemen
aan de orde gesteld, waar men zich vroe
ger eigenlijk in het geheel niet het hoofd
over brak. Eén daarvan hebben wij laten
beantwoorden door eenige tot oordeelen
bevoegde personen.
Een zuigelingenverpleegster:
„Wie denkt, d-at een pasgeboren kind geen eigen
wil heeft, vergist zich leelijk. Wij verpleegsters kun
nen na een paar dagen al zien, wat voor tempera-
jment het pasgeboren kindje heeft: of het phlegma-
jtisch of wild, koppig of geduldig zal wezen en of
;bet een kleine veelvraat of een slechte eter zal wor
den. Hiermee moeten wij rekening houden en bij
Jihet eene kind heeft men veel geduld noodig om iets
jffce bereiken, wat bij het andere vanzelf gaat. Toch
(geldt de eerste dagen en weken van zijn leventje
nog meer dan later de hoofdregel, dat het kind van
|hct begin af moet bemerken, dat er nog een andere
'1 is dan de zijne en dat het zich daaraan behoort
onderwerpen. Hoe' eerder het kind begrijpt, dat
,het zich schikken moet naar de indeeling van dag
ien nacht, die de volwassenen het voorschrijven, hoe
«erder het 's nachts ook stil kan blijven en het
tijdsverloop tusschen de maaltijden kan doorkomen.
Dit zijn nog slechts enkele dingen, die het kind in
ide eerste weken moeten worden bijgebracht. De zui
geling inoet zich leeren onderwerpen aan wat wij
willen, anders wordt hij zenuwachtig, heeft weinig
eetlust en groeit niet flink op,"
Een Fröbelonderwijzeres:
„Als het kind geen zuigeling meer is en zijn in
stinctieve wil een bewuste is geworden, moet men
daar rekening mee houden. Men kan van het kind
alleen eischen, wat het volbrengen kan. Maar het
moet niet leven onder een voortdurenden dwang. Ik
herinner me eens een voorval met een klein jongetje,
dat altijd even lief en aardig was, maar op een goe
den dag zonder de minste reden op den grond lag
te stampvoeten en te schreeuwen. Ontsteld vroeg ik
hem, wat er met hem was, omdat hij anders toch
altijd lief was.
„Ja", antwoordde het kind, „maar ik moest ook
©ens stout zijn".
Daaruit bleek, dat het altijd lief zijn te veel van
zijn zelfbeheerschinig had gevergd. Dit moet men dan
ook niet eischen; men kan het echter wel voor het
Ikind gemakkelijker maken, door het zooveel vrij
heid te geven, dat het zich op een onschuldige ma
nier kan uitleven.
Een kind moet alleen dan tot iets gedwongen wor
den, wanneer het in zijn eigen belang noodig is.
Maar als wij het ons eerlijk afvragen, zullen wij moe
ten erkennen, dat wij de meeste dingen niet verbie
den in het belang van het kind, maar voor ons
eigen geraak. Hoe minder men verbiedt, hoe minder
verzet en koppigheid men aankweekt en als er dan
tbij uitzondering eens iets verboden wordt, zal het kind
dat vanzelf veel ernstiger opvatten.
Om dit te bereiken, moet men ook niet verlangen,
«dat een kind blind en slaafsch een verbod gehoor
zaamt. Voor zoover het de reden hiervan kan be
grijpen, moeten wij het die zeggen. Dan is de moei
lijke kwestie van de koppigheid vanzelf uit de we
reld. Het kind kan dan immers ook gehoorzamen,
zonder dat het zich vernederd voelt door iets te moe
ten doen, waarvan het de noodzakelijkheid niet in
ziet en waaraan het dus op zijn best kan gehoorza
men met verbeten trots, terwijl het in zijn hart de
begane fout zeer goed ziet en kritiseert. Zoo voeden
wij hen op tot menschen, die ook later buigen kun
nen, wanneer het moet. Het kind leert zich schik
ken in het onvermijdelijke.
Een kinderarts:
Vroeger gold als regel, dat een kind alles
moest eten, wat op tafel kwam en sommige ouders
namen het daar zeer nauw mee. Het was geen zeld
zaamheid het eten, dat 's middags was blijven staan,
Naar hét Amerikaansch van
EMMA UPTON VAUGHN.
(Nadruk verboden).
HEBBEN jullie zin om mee te gaan naar „Fair
Play" meisjes?" vroeg kapitein Tracy aan zijn
dochters.
„Natuurlijk, wie zou nu geen zin hebben in zoo'n uit
gangetje?" antwoordde de oudste opgetogen,
„En tante Jenny heeft ons gevraagd of we dan blij
ven middageten", ging kapitein Tracy voort
„Zalig", juichte Puss, de jonge spruit van den kapi
tein, en hiermede was do zaak beslist Wat Puss wilde,
placht in het gezin van kapitein Tracy te geschieden.
Twee uur later zat de heele familie, met uitzondering
van tante Mary, in een ouderwetsche huifkar, die zich
hortend en stootend over den straatweg voortbewoog
naar „Fair Play" de hoofdstad van tante Jenny.
Tot goed begrip van dit ijzingwekkende verhaal kan
dienen, dat het speelt kort na den burgeroorlog tusschen
de Noordelijke en Zuidelijke staten van Noord-Amerika,
dat kapitein David Tracy, de welvarende eigenaar van
een groote boerderij in Zuid Weet-Missouri in dezen oor
log den militairen titel, waarmee hij nog altijd werd
aangesproken, verkregen had, en dat tante Mary, de moe
der van het gezin Tracy was. De kinderen noemden
haar dan ook inderdaad en terecht Moeder, maar de
heele streek sprak vertrouwelijk van tante Mary, en
daarom zal degeen die deze schokkende geschiedenis na
vertelt, het ook maar doen.
Tante Mary bleef den wagen nakijken, totdat hij uit
het gezicht was verdwenen. Toen ging zij het huis weer
binnen en wijdde zich aan allerhande bezigheden in de
keuken en op de boerderij. Tegen den middag kreeg zij
honger; ze maakte zichzelf een paar stevige boterham
men er in de overtuiging dat haar man en kinderen wel
razenden eetlust zouden hebben als zij thuiskwamen,
ondanks het ongetwijfeld solide maal bij tante Jenny,
besloot zij een extra-goed en voedzaam souper voor hen
klaar te maken.
Met al den ijver en toewijding van haar hulsvrouwe-
lijk gemoed, besteedde zij bijna den heelen middag aan
de bereiding van de lievelingsspijzen van haar gezin.
Toen kreeg ze een schoon tafellaken uit haar linnenkast
en begon de keukentafel te dekken; bet gezin at, eer-
's avonds het kind weer voor te zetten en het zoo te
dwingen het ondanks allen tegenzin naar binnen
te werken. Over het algemeen is deze handelwijze
scherp af te keuren. Evenmin als wij van een vol
wassene eischen, dat hij van alles eet, moeten wij
het van een kind eischen.
Zoo zijn er volwassenen en kinderen, die een zie
kelijke afkeer van bepaalde gerechten hebben, b.v.
van de inwendige organen der dieren, zooals lever,
milt, maag, enz. Deze afkeer, die de medische we
tenschap „idiosyncrasie" noemt, kan als men er
geen aandacht aan schenkt, met koorts gepaard
gaande maagstoornissen veroorzaken, evenals het
eten van aardbeien bij sommige menschen koorts
veroorzaakt. Ditzelfde gevolg hebben soms eieren,
terwijl de afkeer van visch bij kleine kinderen alge
meen bekend is. Het is verkeerd aan een dergelijke
waarschuwing der natuur geen aandacht te geven,
vooral wanneer men in aanmerking neemt, dat hoe
smakelijker men een bepaald gerecht vindt, hoe
meer speeksel en maagsappen worden afgeschei
den, terwijl eten met tegenzin deze afscheiding be
neden het normale doet dalen. Daarom wordt men
ook beter gevoed door spijzen op het zien waarvan
men „watertandt" dan door andere, die misschien
zelfs neiging tot braken opwekken. Men mag een
kind dus niet dwingen om alles te eten en moot
bij een onbekende spijs eerst met een klein beetje
probeeren, hoe het kind reageert. Zoo kan men ook
vaststellen of de afkeer een opwelling van het oogen-
blik is of zijn oorzaak vindt in het gestel.
Evenals een volwassene van het eene gerecht meer
en van het andere minder eet, moet men een kind
dat toestaan. Ook is het onverstandig, in het bijzijn
van kinderen afkeurende opmerkingen te maken op
het eten of op het eene of andere gerecht in het bij
zonder. Als het kind de volwassenen met smaaic
ziet eten, wordt het alleen door zijn navolgingsdrift
ertoe gebracht, mee te eten.
Verstandige ouders laten het kind dus niet alles
eten en evenmin vervallen zij in de fout, het
voortdurend te laten eten. Ook daarin zijn
niet alle kinderen gelijk en men moet een slechten
eter niet keer op keer tot eten dwingen, maar hem
liever een maaltijd laten overslaan, totdat de werke
lijke honger komt. Als wij in ons spreekuur zooveel
kinderen te behandelen krijgen, voor wie eten een
kwelling is, moeten wij dikwijls zeggen: „Men moet
de kinderen niet altijd dwingen, dan zullen zij veel
eerder uit zichzelf willen."
Een ond erwij zer:
„Het is verwonderlijk en bedroevend, hoeveel
meer er dikwijls van kinderen wordt geëischt, dan de
volwassenen zelf kunnen of willen volbrengen. Zoo
vinden wij het van onszelf heelemaal niet erg, eens
in een slecht humeur te zijn en dat ook aan andere
menschen te laten merken. Maar kinderen moeten
altijd vriendelijk, tevreden en beleefd zijn. Zou dat
voor hun kinderlijke krachten niet te veel zijn;
evengoed als het ons wel te veel is? Wij moeten
de kinderen rustig toelaten, boos te worden, prikkel
baar of slecht gehumeurd te zijn, als wij hen maar
tevens duidelijk maken, dat zij hun medemenschen
niet ervan moeten laten meegenieten. Zij moeten
dus aan zichzelf overgelaten worden en het met
zichzelf uitvechten en kunnen het gezelschap van
snderen pas weer opzoeken, als de hui voorbij gedre
ven is. En dat zal dan veel sneller gebeuren dan
men denkt.. Maar aan den anderen kant mogen wij
ons ook niet laten gaan ten aanschouwe van de kin
deren, want het is werkelijk te veel gevergd, dat het
kind alleen het goede voorbeeld zal navolgen, maar
niet het slechte.
Een moeder:
Hoe grooter een kind wordt, hoe meer het moet
leeren inzien, dat sommige dingen noodzakelijk zijn.
En dat zal vanzelf gaan, als er genoeg liefde en
vertrouwen is jegens de ouders. Over het algemeen
is de jeugd egoistisch en denkt meer aan zichzelf
dan aan anderen. Maar wanneer men volhoudt er
op te wijzen, dat samenleven alleen mogelijk is door
over en weer elkaar te ontzien en zich aan te passen,
zullen de kinderen daar ook over leeren nadenken
en er zich naar gaan gedragen. Hoe meer men ka
meraadschappelijk met zijn kinderen omgaat en hen
doet deelen in zijn eigen leven met zijn vreugden,
maar ook met zijn zorgen, hoe meer de kinderen
mee zullen voelen en rekening zullen houden met
het vele, dat hun ouders voor hen doen en de zorgen,
bledwaardige gewoonte onzer sobere voorvaderen, altijd
in de keuken. Maar vreezend, dat de kat op tafel zou
springen, waar zij lioht iets van haar gading zou vin
den, schoof tante Mary onder hetgeen ze al gereed had
gezet de horden en schalen wat bij elkaar en spreidde
daarover een ander tafellaken uit. Toen kreeg zij een
emmer en ging naar de stal om de koeien te melken.
Toen zij weer in huis terug kwam, was het inmiddels
donker geworden en langzamerhand begon tante Mary
zich toch wel erg eenzaam te voelen In het doodstille
huls. En in de hoop, dit beklemmend gevoel van ver
latenheid daarmee te verdrijven, stak zij in alle kamers
van de benedenverdieping licht op. In de keuken zette
zij een kaars aan iedere kant van de tafel. Nauwelijks
was zij daarmee klaar, of zij hoorde een wagen ratelend
het erf oprijden. Neen, dat waren David én de kinde
ren niet, ze kende het geluid van hun eigen huifkar
precies. Bovendien moesten die van een andere kant
komen.
Voor de voordeur van de boerderij hield do wagen
stil. En daar Zuid-West-Mlssouri in die tijden nog vaak
door allerlei gespuls onveilig werd gemaakt, verborg zij
zich achter de gordijnen en tuurde, doodelijk bevreesd
door een reet naar buiten. Maar ze kon niet veel zien
in de duisternis.
„Dit is het huis", hoorde ze opeens een mannenstem
roepen.
In doodsangst kroop zij nog verder achter de zware
gordijnen.
„Stap uit en ga naar binnen," hoorde zij een andere
mannenstem zeggen. „Er moet iemand thuis zijn, overal
brandt licht"
Ze hoorde dat een der mannen uit den wagen stapte.
Hij klopte aan de voordeur. Toen hij geen gehoor kreeg,
stapte hij vrijmoedig naar binnen. Tante Mary had ver
geten de voordeur op slot te doen! Ze kromp in elkaar
van angst... daar kwam hij de kamer binnen! Ze hoor
de hem de kamer doorloopen bij de deur die naar
de keuken voerde bleef hij stilstaan.
Een oogenblik was het doodstil. Toen hoorde zij plot
seling een doordringende gil en de blijkbaar doodelijk
versohrikte indringer rende het buis uit, zoo snel zijn
voeten hem konden dragen...
„Het spookt daar!" schreeuwde hij," het is daar niet
pluis!"
Met een sprong was h\j weer in den wagen, rukte de
teugels uit de handen van zijn ontstelden reisgenoot en
vuurde de paarden aan tot een wilden galop. Bolderend
moeilijkheden en opofferingen, die zij zich voor hen
getroosten. Dan zullen zij zich zelf ook inspannen,
om hun onredelijke wenschen te onderdrukken, wan
neer dat noodig is. De kinderen moeten leeren, dat
het leven niet zal vragen, wat zij graag willen, maar
met eischen zal komen. Maar deze moeilijke kennis
moeten wij moeders hun geleidelijk bijbrengen. Het
doel van de ware opvoeding is, dat de kinderen zich
vrijwillig schikken naar wat noodig is en in dezen
zin moet elk mensch leeren gehoorzamen.
(Nadruk verboden.)
In het volgende drukken wij een arti
keltje af, waarin Dr. C. Goesch een en
ander over Bellamy's voorspelling van
de Radio mededeelt.
DE geschiedenis heeft zorgvuldig de namen op-
geteekend van de mannen die door hun weten
schappelijk onderzoek en hun technische uit
vindingen ons de Radio geschonken hebben.
Het is echter moeilijker, een antwoord te geven op de
vraag, wie het eerst in ernst de mogelijkheden heeft
overwogen, die door die uitvindingen tot werkelijkheid
gemaakt zijn. Ons inziens komt die eer toe aan den
Amerikaan Edward Bellamy, die in zijn vroeger veel
gelezen boek „Looking backward 20001887", in het
Nederlandsoh vertaald onder den titel van „Het jaar
2000" een toestel beschrijft, dat in zijn werking lijkt
op onze radio en zelfs nog enkele voordeelen heeft
boven de door ons gebruikte toestellen.
Het verhaal is als volgt: In het jaar 1887 raakt de
30-jarige Julian West, een rijke nietsnut, opgesloten in
een onderaardsch gewelf, dat niemand weet te vinden.
Hij sterft daar niet, maar vervalt in een toestand van
sohijndood, waarin een magnetiseur hem geregeld liet
komen op een bepaalden tijd na elke behandeling. Dat
was noodig om hem van een kwaal te genezen. Hij
wordt pas gevonden in het jaar 2000, ontwaakt uit
zijn lethargie en vindt een volkomen veranderde we
reld. Het doel van het boek was, de idealen van het
Communisme in de praktijk te schilderen en bij het
verschijnen in 1888 werd het met stormachtigen geest
drift maar ook met spot en zelfs mejt eenige ongerust
heid ontvangen. Voor ons is voornamelijk het gedeelte
interessant, waar Bellamy spreekt over wat wij nu
radio noemen.
Wat volgens zijn boek de radio in het jaar 2000
presteeren zal „tegen zoo geringen prijs, dat ieder het
betalen kan", is heel wat meer dan we nu te genieten
krijgen. De studio's zijn geheel aangepast aan „de
verschillende soorten van muziek die zij moeten ver
spreiden, door hun accoustiek". De muziek zal in het
huisgezin slechts in zooverre beoefend worden, als
noodig is om met vrucht de muziekuitvoeringen te
kunnen volgen. Elk huis zal een muziekkamer hebben,
maar men zal er tevergeefs een muziekinstrument
zoeken, Dagelijks zal er een reusachtig uitgebreid pro
gramma worden uitgezonden en op elk uur van dag
of nacht kan men kiezen uit de meest verschillende
nummers, die door de staats-studio's worden omge
roepen. r
Julian West verlangt b.v. orgelmuziek te hooren.
Edith, de schoone dochter van het gezin, waarin hij
opgenomen is, draait alleen een of twee knopjes om,
en dadelijk wordt de kamer „vervuld" door plechtige
orgelmuziek, maar niet hinderlijk luid, want op de
eene of andere wijze werd de geluidssterkte precies
geregeld naar de grootte van de kamer. In de slaap
kamers was ook een inrichting aanwezig, waardoor
één der personen muziek kon hooren, zonder dat de
anderen er iets van merkten. Het is een merkwaar
dige coïncidentie, dat terwijl Bellamy zijn boek schreef,
Heinrich Hertz te Karlsruhe proeven deed met aether-
trillingen van groote golflengte, waarop ook onze radio
berust.
Bellamy's bo§k is nu nauwelijks meer bekend. De
grondgedachte is in l¥et eerste hoofdstuk al uitgedrukt
in de veelbesproken vergelijking. De maatschappij van
1887 lijkt een reusachtige koets; de families die daar
door geboorte of geraffineerdheid in kunnen komen,
laten zich op zachte kussens door het leven rijden,
terwijl de andere menschen maar moeten zien hoe zij de
koets over de steilste wegen en door de moerassigste
plaatsen krijgen."
Dit werd beschouwd als een poging tot revolutie en
terwijl in Amerika meer dan 300.000 exemplaren in om
loop waren, duurde het In Duitschland door de z.g.
socialistenwet lang, voor een groote uitgeversfirma het
aandurfde, het boek uit te geven met het risico, dat
het verboden zou worden.
Ook in Duitschland had het boek bij zijn verschijnen
rammelde den wagen het erf af.
Het klamme zweet brak tante Mary uit. Een onuit
sprekelijke vrees greep haar aan. Ze durfde de keuken
niet binnen te gaan om te gaan zien wat den indringer
zoo verschrikt had. Behoedzaam sloop ze het huis uit,
liep buiten om naar de keuken en gluurde door het
raam naar binnen.
Het eerste oogenblik was zij verlamd door wat haar
wijd-opengesperde oogen zagen. Toen vloog zij gillend
den weg op. Op het zelfde oogenblik klonk het geratel
van een naderenden wagenhij kwam uit de goede
richting, goddank het waren David en de
kinderen!
„In hemelsnaam, moeder, wat is er?" vroegen ze ont
steld, toen ze den doodsangst van de vrouw zagen.
Haastig sprongen zij uit den wagen. „Bent u ge
wond? Is er iemand in het huis?"
„Een lijk," stamelde tante Mary.
„Een lijk? Heb je je tegen iemand moeten verdedi
gen? Waar is het?"
„Op de tafel in den keuken. Iemand heeft het hier
neergelegd. Ik hoorde een wagen het erf opkomen en
een man liep het huis binnen."
Kapitein Tracy keerde zich om en nam zijn geweer
uit den wagen. Hij was weliswaar niet van plan op een
lijk te schieten, maar uit gewoonte voelde hij zich vei
liger, wanneer zijn hand een geweer omklemde.
„Dat moet een gemeene streek van den een of ande
re zijn," mompelde hij. En hardop ging hij voort:
„Wachten jullie even, ik ga eerst!"
Maar ze voelden zich dapperder in zijn onmiddellijke
nabijheid en volgden hem op de hielen. Bij het keuken
raam gekomen gluurden ze allemaal naar binnen.
Ja er was geen twijfel aan, er lag een lijk op tafel!
Duidelijk konden zij onder het witte tafellaken den
vorm van het gezicht en omtrekken van de ledematen
onderscheiden, de op de borst gevouwen armen, de
knieën, de naar boven gerichte teenen. Aan het hoofd
en voeteneinde verspreidden de kaarsen nog steeds hun
sinister schijnsel.
„Als het een of andere gemeene streek is, wil ik
het fijne er van weten," mompelde kapitein Tracy. Hij
spande den haan van zijn geweer, stapte door de
achterdeur krijgshaftig de keuken binnen, liep op de
tafel toe, trok met een ruk het laken van het gezicht
van den doodeen te voorschijn kwam
Tante Mary's suikerpot!
Een verward koor van uitroepen steeg uit de verza
melde familie op. De reactie was te veel voor tante
Mary's overspannen zenuwen. Zij lachte en huilde te
gelijk, toen het tot haar doordrong, dat zij zelf het
vermeende lijk geconstrueerd had en dat in haar ver
bijstering had vergeten. Tenslotte viel zij uitgeput In
de armen van haar echtgenoot
een ongelooflijk succes, dat echter grootendeels be
rustte op de aantrekkelijkheid van de verboden
vrucht, aangezien het haast niet meer gelezen werd
nadat 1 September 1890 de socialistenwet werd afge
schaft.
Het is merkwaardig, dat zijn vroegere lezers blijkbaar
niet getroffen zijn door het althans gedeeltelijk uitko
men van zijn voorspellingen. Dit komt vermoedelijk
doordat men ze beschouwde als waandenkbeelden, die
men spoedig weer vergat, 't Gewone standpunt tegenover
zijn boek was: Ja, al die andere instellingen van Bella
my's maatschappij der toekomst lijken ons nog wel
uitvoerbaar, als de menschen maar eerst genoeg ver
anderd en verbeterd worden, maar dat van die muziek,
die men op elk oogenblik van den dag öf den nacht
kan inschakelen, dat is toch... en dan volgde er al naar
de beschaafdheid van den spreker een krachtigere of
minder krachtige uitdrukking om zijn oordeel uit te
drukken over de geestvermogens van den schrijver,
(Nadruk verboden.)
De oogspecialist heeft alle mogelijke instrumenten
en methodes om onze oogen te onderzoeken en daar-»'
bij let hij ook op het gezichtsvermogen.
Het gezichtsvermogen in engeren zin heeft niets te
maken met het vermogen om kleuren te onderschei
den, zoodat een kleurenblinde soms een beter gezichts
vermogen heeft dan iemand met nonnale oogon.:
Het gezichtsvermogen dan kan verstoord worden door
fouten in het zich aanpassen van het oog a-an dej
sterkte van het omringende licht. Als wij uit een'
lichte kamer in een donkere komen, kunnen wij in
het begin slecht zien, omdat onze oogen zich eersit!
aan de andere lichtsterkte moeten' aanpassen. Wijf
hebben allen wel gemerkt, dat dit tamelijk lang
duurt. In het donker wordt het purper v-an het net-»
vlies weer in zijn oorspronkelijken toestand hersteld,
nadat het door het felle licht was verbleekt. Van ditj
purper hangt n.1. af, hoeveel licht onze oogen kun
nen opnemen. Wanneer dit purper volledig aanwe»
zig is, kunnen wij zelfs in een tamelijk donkere ka
mer nog goed zien. De gevoeligheid van het oog
neemt echter de eerste 10 minuten nog niet sterk'
toe; dit gebeurt pas in de daarop volgende 20 of 30
minuten. Stellen wij het gezichtsvermogen bij het
binnen treden van de donkere kamer op 1, dan is
het na 10 minuten gestegen tot 100 en na 20 of 30:
minuten tot 1000 a 2000.
Deze toename van het gezichtsvermogen gaat bij
bepaalde oogziekten echter langzamer in zijn werk..
Deze menschen lijden dan aan een ziekte van de
staafvormige oogoellen, terwijl bij kleurenblindheid!
de kegelvormige oogcellen niet goed functionneeren.,
De kegelvorminge cellen van het netvlies dienen voor,
namelijk voor het zien bij dag;"slangen, hagedissen
cn andere uitgesproken dagdieren hebben bijna uit
sluitend kegelvormige cellen in hun oogen. Aan den
anderen kant bedienen wij ons in het donker vooral
van de staafvormige cellen en deze komen dan ook
bijna uitsluitend voor in de oogen der nachtdieren,
zooals vleermuizen, uilen en diepzeevisschen. Dieren,
die zoowel 's nachts als overdag nog levendig zijn en
over een goed gezichtsvermogen beschikken, hebben
cellen van beide soorten.
Vriendelijk heer: Wat is er aan de hand
kleine?
Klein meisje: Ik heb mijn stuk chocolade
ingeslikt en ik wil het weer terughebben!
Ze waren inmiddels allemaal de keuken binnengeko
men en kapitein Tracy trok de rest van het laken v/cg.
De knop van het deksel van den suikerpot had den.
neus van „het lijk" gevormd, een paar schotels cn
schalen waren toevallig zoo geplaatst geweest dat zij
onder het laken volkomen den indruk van een
uitgestrekt lichaam hadden kunnen suggereeren! En de
kaarsen aan hoofd- en voeteneind, hadden niet weinig
tot die suggestie bijgedragen...
De meisjes maakten vlug de tafel in orde, terwijl
tante Mary het eten opdeed. Maar ofschoon zij allen
hun uiterste best deden om opgewekt te praten, was de
stemming aan tafel gedrukt. Aan tante Mary's kostelijk
souper werd niet de eer bewezen, die het verdiende.
Ze werden allen beklemd door een bijgeloovige vrees,
dat het lugubere incident een voorteeken was van een
spoedig sterfgeval in de familie!
Doen avond omstreeks negen ur kwam een boeren
wagen, getrokken door twee schuimbekkende paarden,
Bolivia, een stadje op acht mijl afstand van „Fair
Play", binnenrijden, en hield stil voor een der drukst-
bezoclhte herbergen. En het duurde niet lang, of beiden*
inzittenden hadden aan ieder die het maar" hooren
wilde, medegedeeld, dat het heelemaal ndet pluis was
op de hofstede van kapitein Tracy.
„Alle lichten brandden, alsof er een bruiloft gevierd
werd," vertelde de jongste van de twee, de man, die
in huis geweest was." Maar er was nergens een levend
wezen te bekennenen op de tafel in de keuken
lag een lijk! Wij hadden Tracy willen vragen of wij bij
hem konden overnachten,maar zooals jullie wel begrijpt
dat wij hals over kop rechtsomkeert gemaakt hebben
na die ontdekking! Ik kan jullie verklaren, dat Ik nog
niet van den schrik bekomen ben!"
Nog dikwijls probeerde tante Mary om het servies
op tafel te rangschikken, zooals zij het dien verschrik-
kelijken avond gedaan had, maar hoe zij de borden en
schalen en schotels ook zette, nooit wilde het lukken!
Het mysterie van den wagen, die ze het erf had
hooren opkomen werd opgehelderd, toen enkele weken
later een neef haar kwam opzoeken. Hij vertelde dat
hij met zijn zoon op weg naar Boliva was geweest,
waar den volgenden dag markt was en de familie een
bezoek had willen brengen. Zijn zoon was uitgestapt
en het huis binnengegaanmet het bekende
gevolg!
Er gingen vele jaren voorbij, zonder dat een lid van
de familie Tracy stierf of zelfs maar ernstig ziek werd.
Integendeel, iedereen en alles op de boerderij verheugde
zich in blakenden welstand. En zoo leerden ze lang
zamerhand hartelijk lachen om die naargeestige, maar
malle historie van het lijk onder het laken r-,