Stamt de aap van den mensch af? Voor elck wat wils. DE INVLOED VAN MUZIEK OP ONS WERK. Hoe overwinteren onze Cactussen? Door Professor Dr. H. VREEDENDAAL. VOOR den leek beteekenen de woorden „aap" en „mensch" twee geheel tegenovergestelde begrippen, daar de apen dieren zijn en de menschen slechts in de Natuurlijke Historie als een zekere vorm van dier wordt beschouwd. Nog -duidelijk kan men de sporen van de groote opwin ding, die Darwin's boek „De afstamming van den <mensch", in geheel de wereld teweeg bracht, bemer ken, wanneer er over den plaats van den mensch in het dierenrijk wordt gesproken. Wie zich aan de definitie houdt: „Ieder levend wezen op aarde, dat rood, warm bloed bezit en levende jongen ter we reld brengt en de jongen met melk voedt, is een zoogdier", kan het zonder meer aanhooren, dat een /mensch als zoogdier en daarmee als dier wordt ge kenmerkt, zonder er echter van overtuigd te kunnen worden, dat de mensch voortaan slechts als dier en zoogdier zal worden beschouwd. De vergelijking van 'ons lichaam met het lichaam van de overige zoogdie- ircn neemt zelfs voor de wetenschappelijke onderzoe ker nog niet den muur weg, die de begrippen j,,mensch" en „dier" gescheiden houdt. Daarentegen is men er het in geleerde kringen over eens, dat de vormverschillen van mensch en mcnsch-aap niet 'groot genoeg zijn, om voor het mcnsch-zoogdier een Aparte zoogdier-orde te scheppen. De tandformule .van den mensch komt. overeen met alle apen-tandfor- knules der oude wereld, terwijl ook verschillende andere deelcn van het menschelijk lichaam een nauw- /keurige gelijkenis vertoonen met de overeenkomstige [lichaamsdeelen van deze apen. Daarbij komt, dat het in den tegenwoordigen tijd nog nooit is voorgekomen, idat twee dieren van een verschillende zoogdier-orde gelijke tandformules hebben. Daar de tanden van die- fren zeer moeilijk vergaan en van de in de aardkorst jgevonden di arresten meestal de tanden nog duidelijk $e herkennen waren, heeft de systematische waarde, .welke de zooiogen toekennen aan de tandovereen- komst van verschillende dieren, daarin een practi i^che rechtvaardiging gevonden. i Darwin had zeker niet zulk een storm van protes tten tegen zijn beweringen hooren opgaan, wanneer •bij zich 'bepaald had tot het systematisch^ bidcelen 'van den mensch in de orde der primaten hoogste trap der zoogdieren), waarbij de mensch op gelijke 'hoogte kwam te staan met den vroege ren aap. Toen .[hij echter den nadruk legde op de afstamming van Jden mensch van de vroegere apensoorten, bracht hij 'de gemoederen in beroering. Aapachtige haar mensch. De tegenwoordige, dieren stammen even zoo min van elkaar af, als de twijgen van een boom van el kaar afstammen. Deze stammen wel van denzelf- 'den boomstam, maar nooit zal de eene twijg van de andere afstammen. Geen enkele der tegenwoordige apensoorten beschouwt men als regelrechte afstam- .melingen van een andere nog levende apensoort en 'zoo wordt ook de mensch niet beschouwd als af stammeling van een apensoort. Darwin heeft klooit beweerd dat de mensch van een [tegenwoordig levende apensoort zou afstammen, doch iwel van die eertijds levende wezens, die evenals de ftegenwoordige mensch, tot de primaten of apen be- fhooren, doch die zich intusschen door een zwaarder 'stel kaken, door eveneens eenigszins grootere tanden, dan de tegenwoordige cultuurmensch bezit, door een meer terugwijkend voorhoofd, door kleine her senmassa's in het voorhoofd en door beweeglijke groo te teenen aan iederen voet, waarschijnlijk door een dichtere' beharing, van de tegenwoordige menschen onderscheiden. Sinds Darwin's afstammingsleer verschenen is, heb- jben talrijke vondsten van oeraienschen de theorieën ivop hem ondersteund, hoewel erkend moet worden, <niet toereikend zijn, om een volledige keten te vor- tmen, waarlangs men Darwin's leer geheel en al kan AXilgen. De waarneming van de vormen van het cer- fete jeugdstadium, de embryonale vormen geeft ons •weliswaar uiterst waardevolle aanwijzingen, doch [volledigheid kan ook hier niet gevonden worden. Wij .bezitten slechts weinig overblijfselen uit den voor- tariiiTvatentijd. Zoo bestaat er een spier van den men- pcholijkon buikwand, welke tegenwoordig overbodig «is; het is een spier, die als restant beschouwd wordt laan hetgeen eens een sluitspier voor een buidel was. [Hot staurtbeentje duidt op de aanwezigheid van staarten bij onze voorouders en verschillende oorspie ren, die tegenwoordig buiten functie zijn, duiden op voorouders met beweegbare ooren. Ook in de huid van 'den hals zijn verschillendo overblijfselen waar te ne men van een grooten spier, welke den ocrmensch in staat stelde het geheele lichaam als een egel op te rollen. De blinde darm wijst op een mensch, dat uit sluitend van plantaardig voedsel leefde en de spieren van de groote teenen op een leven in de boomen; de embryonale donshuid wijst op een rijke, wollige lichaamsbeharing, zooals bij de Amerikaansche klauw- auen en de oksel-beharing duidt op zware haarborstels zooals bij de mensch-apen wordt aangetroffen. Alle hierboven genoemde teekenen uit het verleden der menschheid zijn tezamen nog steeds niet voldoen de om een zuiver beeld van den vroeg eren mensch en diens voorvaderen te verkrijgen, als de bcenderresten, elke door de vlijtige graaf-arbeid der paleologen tot nu toe aan het licht zijn gebracht. Desondanks heb- Gorilla-jong. Inboorlinge van Madagascar met mantel- baviaan-haartooi. ben wetenschappelijke onderzoekingen na Darwin's tij I nog nieuwe gebieden geopend, waardoor de ver houding van den tegenwoordigen mensch tot de an dere levende wezens duidelijk in hot licht trad. Ik toonde bij mijn onderzoekingen op het gebied van bloed-vervvantschap tusschen den mensch en de men schelijke apenrassen duidelijk aan, dat het bloed van den mensch veel meer overeenkomst vertoont met het bloed van dc genoemde apensoort, als het. bloed van een kat en een hond, of een konijn en een mar mot, hoewel deze dieren paarsgewijze tot dezelfde zoogdier-orde behooren. Het menschelijk bloed komt, wat betreft vorm, che mische en serologische eigenschappen, zoo sterk over een met het bloed van de menschelijke apensoorten, dat we geneigd zouden zijn de menschen en deze apen niet alleen in één en dezelfde zoogdier-orde. doch zelfs in dezelfde familie in te deelcn. Ook de huidparasieten van mensch en aap, en wel onder de zoogdieren alléén van den aap, zijn nauwkeurig de zelfden. Een door mij op een Gibbon gevonden luizen soort toonde bijna geen afwijkingen in vergelijking met de luizensoort, die veel bij Europeanen voor komt, terwijl de dieren van andere zoogdierorde daar entegen totaal andere huidparasieten bezitten. Na leizing van het bovenstaande kan men er zich niet meer over verwonderen, dat men in wetenschap pelijke kringen algemeen van meening was, dat de mensch zich langzamerhand ontwikkeld heeft uit voorrassen, die wij zoologisch, systematisch de „pri maten van het apenras" kunnen noemen. Zoo ver wekte ook het gerucht, dat ecnigen tijd geleden de ronde deed, n.1. dat de theorie van Darwin door nieuwere wetenschappelijke onderzoekingen was weerlegd, groote beroering. Het heette toen, dat men erin was geslaagd wetenschappelijk te bewijzen, dat de mensch niet van de apen, doch dc apen van den mensch afstammen, d.w.z. dat er de vroegere aard- periodes eerst dieren leefden, die de zooiogen met de naam „hominiden" aangaven, waaruit later, door verschillende vervormingen de zoogenaamde „prima ten" ontstonden, de West-apen, de Oost-apen, de mensch-apen en de voorloopers van de tegenwoordige menschen rassen. Professor Westenhöfer, aan wien wij deze omkeering van de Darwin-teliorie te danken hebben, neemt dus aan, dat voor den tijd, waaruit de Een oermensch uit den voorijstijd. De Neanderdal-mensch oudste gevonden apenbeenderrestcn dateeren, reeds menschen leefden, waaruit zich, behalve de voort gaande menschelijke tak, ook een apenras heeft ge vormd, zoowel bij de Amerikaansche apen, alsook bij de lagere apensoorten, welke elders ter wereld ge vonden worden, nergens een volledige keten van ont wikkeling te zien. Daarbij staan deze resten over het algemeen in een directe tegenstelling met. de theorie van Westenhöfer. Wij treffen in.de aardkost, zooals de destijds door Haeckel opgestelde stamboom het ook reeds aangeeft, in de eerste plaats insecten-eters, dan half-apen, dan dier-apen, dan mensch-apen, dan resten, waarvan de indeeling twijfelachtig is en waar van men niet weet of zij meer overeenkomst met de menschapen of met den mensch zelve bezitten, en ten slotte, als laatste periode, treft men tegen den ijstijd beenderen aan, welke door alle onderzoekers zonder aarzelen als menschelijke overblijfselen worden ge ïdentificeerd. Deze resten zijn dus regelrecht in tegen spraak met de theorie van de .afstamming van don mensch; een aanwijzing, dat de Haekelsche of Dar- winsche leer onjuist is, is echter nergens aangetrof fen. Men wijst bij de nieuwe theorieën steeds weer op de oeroude vorm-kenmerken van het. menschen- ras, dat zal slechts het onderzoek ten goede komen. Doch daardoor zijn we echter niet gedwongen alle vroegere theorieën om te keerèn. Al zou het waar zijn, dat de vroegere ontwikkelingsphasen van den mensch zeer veel overeenkomst bezitten met dezelfde phasen in de ontwikkeling der mensch-apen, dan wil dat nog niet zeggen, dat de aap van den mensch afstamt of omgekeerd. Men heeft zelfs waargenomen en dat werd indertijd door I-Iaekcl zoo schitterend aange toond dat de werveldierstadia meer gelijkenis gaan vertoonen, hoe jonger het desbetreffende zoogdier is. Daar dus het embryo van een menschen-.typd gjper gelijkenis vertoont met het embryo van een konijntje, dan met den staat van volwassen mensch, zou vol gens Westerhöfcr het konijntje van den mensch moe ten afstammen, en omgekeerd zou de mensch eigen lijk een vóórwereldlijk knaagdier zijn geweest. Dit is natuurlijk absurd, de kindheidsstadia van de tegen woordige aapsoorten, welke de meeste overeenkomst bezitten, n.1. van den Drang Oetan en den Gorilla, vertoonen dikwijls nog meer gelijkenis met een mensch op hoogen leeftijd, dan met een kind, hoe wel de jonge mensch-apen zich meestal gedurende een korte periode als nienschen-kinderen gedragen. De afbeelding van den Neanderdal-mensch uit den voor-ijstijd, toont een overgangsvorm van mensch-aap en mensch, een nu totaal uitgestorven menschenvorm. De kop van den jongen Orang Oetan toont ons vgi. het hooge voorhoofd zulk een groote overeenkomst met het menschelijk individu zelfs de kaalheid van het hoofd schijnt menschelijk te zijn, dat het haast ondenkbaar is, dat er in den loop van den was dom zulk een ingrijpende verandering kan intreden, dat dit dier uitgroeit tot het monster, dat het later wordt. Hand in hand niet het verlies van de jeug dige kinderlijke vormen gaat bij deze apen het ver lies aan geestelijke overeenkomst met den mensch. Bij de menschen kunnen wij een dergelijke ontwik kelingsgang waarnemen, hier vinden wij bij hoogere ouderdom een verlies van de kenmerkende mensche lijke eigenschappen. De mensch is des te langer mensch, hoe grooter dc periode van kinderlijkheid is en bij de cultuurmenschen kunnen wij daarenboven een voortdurende verplaatsing van het geestelijk rij pen naar e'en steeds hoogere ouderdom waarnemen. (Nadruk verboden.) Eoe reageeren dieren? door PROFESSOR SACHSENBERG HET is bekend, dat kunstenaars door het hoo ren van muziek in een toestand kunnen worden gebracht, waarin zij buitengewoon intensief kunnen werken en dat is niet ai leen het geval is bij kunstvormen, waarbij 't rythme van belang is, zooals bij den dans, want ook tooneel- spelers en vooral filmartisten kunnen door muziek le hooren, gemakkelijker over de- onaantrekkelijke omgeving van coulissen of filmatelier heen konten er. zich daardoor beter in hun rol inleven. Muziek (en andere geluiden evengoed) werken echter sto rend bij alle intelleclueelen arbeid in engeren zin en hebben een nadeeligen invloed op de snelheid, waarmee het werk verricht kan worden. Muziek is echter weer gunstig, wanneer iemand zuiver me chanisch werk te doen heeft., zooals de meeste fa brieksarbeiders. Ik heb in een lokaal van een siga- rettenfabriek, waar de fabrieksarbeidsters de siga retten in doosjes moesten pakken, een instrument neergezet dat op geregelde tijden een zoemend ge luid liet hooren; het tijdsverloop tusschen de tonen was aangepast aan de bewegingen, die de arbeid sters moesten verrichten. Het bleek, dat door dit ge lijktijdig uitvoeren der voorgeschreven bewegingen op de door het instrument gemaakte geluiden, over het algemeen meer werd geproduceerd; het vel schil bedroeg soms zelfs 20 Een dergelijke proef werd genomen in een garenspinnerij, waarbij bleek dat de arbeiders van het lokaal, waar het toestel was opgesteld, frisscher en opgewekter bleven dan die uit de andere lokalen. Wel is het aantal proe ven, dat genomen werd, nog niet groot genoeg om er veel mee te kunnen bewijzen, maar toch is de glunstige invloed der muziek wel te verklaren, als wij bedenken, dat door het voorgeschreven rythme elke overbodige beweging vermeden wordt, waar door minder vermoeienis ontstaat. Het spreekt vanzelf, dat deze gunstige werking alleen uitgaat van niet te harde geluiden met een bepaald rythme. Want ongeregelde geluiden zijn bij elke bezigheid buitengewoon storend. Dit bleek o.a. in een fabriek, waar een ketelsmederij in hetzelfde lokaal was ondergebracht als het personeel dat nauwkeurig werk moest verrichten, i.c. tempera- tuurregelaars moest maken. Soms was 75 dei- afgeleverde instrumenten foutief vervaardigd. Nadat de ketelsmederij verplaatst was, was het percentage onbruikbare instrumenten tot 2 a 3 afgenomen, terwijl elke Arbeider ongeveer M maal zoo snel werkte. Nog merkwaardiger dan deze proeven op men schen zijn die op dieren; hierdoor werd o.a. het oude boerenibijgeloof, dat koeien meer melk geven, als men tijdens het molken zingt, wetenschappelijk bewezen. Vroeger dacht men, dat de melk al van tevoren in de uiers aanwezig was en dan zou de hoeveelheid daarvan natuurlijk tijdens het melken niet meer beinvloed kunnen worden. Maar sedert, heeft men opgemerkt, dat de hoeveelheid melk, die een koe op eenmaal geeft, ongeveer dubbel zoo groot is als de inhoud van den geheel gevulden uier en daaruit volgt dus, dat juist tijdens het mel ken de meeste melk wordt afgescheiden, omdat on geveer de helft van de verkregen melk tijdens het melken ontstaat. Daarom is ook beinvloeding van de melkafscheiding tijdens het melken mogelijk en op grooten schaal genomen proeven bewijzen, dat muziek daarvoor bijzonder geschikt is. Men zou 6.5 meer melk krijger.. De muziek werd gepro duceerd door violen, gramofoons of draaiorgels en had op alle dieren een gunstigen invloed, hoewel de vermeerderde productie varieerde van 2 tot 10 Men wil ook de tusschenpoozen tusschen het melken bekorten, door de dieren onafgebroken mu ziek te laten hooren, maar de mogelijkheid hiervan is nog niet bewezen en het succes schijnt twijfel achtig. Bovendien wordt door de muziek wel meer melk afgescheiden, maar die meerdere hoeveelheid melk bevat niet het gewone gehalte aan vet en eiwit, want de hoeveelheden van deze stoffen namen slechts 5 toe. Men heeft getracht, deze merkwaardige verschijn selen te verklaren door den invloed der muziek op den melkenden persoon, die onbewust een betere methode van melken zou toepassen. Dit zou nader kunnen worden onderzocht door de dieren machi naal te melken, maar de resultaten van deze proe ven kunnen nu nog niet gepubliceerd worden. Toch schijnt het, dat de dieren over het alge meen gunstig op muziek reageeren, want ook bij geiten werd een verhoogde melkproductie waarge nomen en men mag aannemen, dat er tusschen dieren en menschen dezelfde overeenkomst bestaat als voor kleuren en belichting. Ieder kippenfokkcr weet, dat hij in het winterhalfjaar door kunstmatige verlichting der hokken de kippen ertoe brengt, veel meer eieren te leggen, terwijl de stemming en ar beidsprestaties van den mensch ook door belichting en kleuren kunnen worden beinvloed. Het is daar om wel de moeite waard, den invloed van muziek en andere geluiden op menschen en dieren na te gaan en wij verwachten nog vele interessante en misschien waardevolle ontdekkingen op dit gebied. (Nadruk verboden,) y OF onze cactussen den winter goed doorkomen, hangt, er voornamelijk van af, hoe wij ze in den zomer behandeld hebben. Als zij den heelen zomer in de buitenlucht hebben ge staan, wordt het nu tijd ze binnen te halen en lang zamerhand te wennen aan een temperatuur van 50 a 55 graden Fahrenheit, waarop zij bij voorkeur den geheelen winter gehouden kunnen worden. Zeer gun stig voor de cactussen zijn dubbele ramen, anders zet men ze in ininiatuur-broeikastjes. Zeer gevoelige soorten, zooals Cereus grandiflorus, Cereus myctica- lus, de Rhipsalideeën en enkele P-hylJocactussoorten, moeten op een temperatuur van 62 a 66 graden Fahrenheit gehouden worden. Het constant houden van deze temperatuur is noodig om de planten de winterrust te geven, die zij nóoclig hebben; verwarmen is dus even verkeerd als afkoelen. De gevoelige soor ten moeten om de tien, de minder gevoelige om de veertien dagen begoten worden. Enkele soorten bloeien in den winter (Epiphyllen)' of in de maanden Januari en Februari (Cereus gran diflorus); deze soorten moeten dan iets vaker bego ten worden, terwijl na het gieten de temperatuur iets hooger mag worden. De cactussen blijven rustig op hun plaats; verplaatsen is over het algemeen niet goed voor ze, maar is vooral nadeelig in den zomer en tijdens den bloei. Wanneer men een verplaatsbaar broeikastje bezit, laat men dit tot half October in den tuin of op een balcon staan, waar men het, alleen 's naoht toedekt als bescherming tegen de nachtvorsten. Daarna haalt men het binnen en houdt men het op de voorgeschre- ven temperatuur door middel van een buis van alu minium of kooper, waarin men om de 4 a 6 uur op nieuw heet water doet. Daarmee is het broeikastje voldoende verwarmd. Zijn de cactussen stoffig geworden, dan kan men ze na het begieten met een bloemenspuit schoonspuit ten; daarna wordt de temperatuur echter 8 a 9 gra den verhoogd. Cactussen zijn helaas ook gevoelig voor verschil lende plantenziekten, vooral aan de wortels. Als een plant plotseling niet meer groeit en ineenschrompelt, neemt men haar dadelijk uit den pot, verwijdert de aarde van de wortels en snijdt, de zieke deelen weg. Men plant de cactus weer in de nieuwe aarde. Is de ziekte al tot den stam doorgedrongen, dan snijdt men deze onder het zieke stuk weg en laat den cactus lig gen, tot de wond droog is geworden. Daarna plant men hem weer in nieuwe aarde. Zoo zal men de plant altijd in leven kunnen houden. Bij een andere gevaarlijke cactusziekte wordt de stam week en verandert de kleur aan de oppervlakte daarvan. Als men de zieke deelen aansnijdt, bemerkt men dat de plant waterig is geworden. Dan is er ook niets meer aan te doen. Wanneer nog maar kleine stukjes aangetast zijn, kan men ze afsnijden en na het drogen der wonden de cactus in nieuwe aarde overplanten en voorzichtig begieten. In den winter staat het te bezien, of de behandeling succes heeft, maar het is in elk geval te pro'beeren. Een derde gevaarlijke ziekte is de „geelzucht", waarbij de takjes een voor een geel worden, daarna waterig en vervolgens uitdrogen. De beide eerste ziek ten ontstaan door overvloed van voedsel, deze echter door gebrek daaraan. Men kan daarom niets anders doen dan de plant in nieuwe volle aarde te plaatsen en de zieke deelen te verwijderen. Deze ziekte komt vooral in den winter voor, speciaal bij rankende Cereeën. (Nadruk verboden.) Voordeelicje ontploffingen. Geldverdienen is op net oogenblik buitengewoon gewild; de menschen zijn lichtgelooviger en armer dan ooit tevoren. Toch moeten de oplichters telkens nieuwe methodes uitdenken, Anders zou hun be drijf niet langer rendabel zijn! Eenigen tijd geleden opereerde in Frankrijk een bende, die voorgaf van één dollar er twee te kun nen maken en die in geheel Europa reeds met suc ces had gewerkt. De slachtoffers gaven één dollar en kregen er werkelijk prompt twee terug. Dat smaaktenaar meer; zoodra verscheen er echter niet iemand, die honderd of duizend dollar gaf, of hij zag er niets meer van terug, want dan ver dween de bende met den grootsten spoed over de grenzen. Tenslotte kende men hun praktijken in geheel Europa de hoofdschuldigen werden in Berlijn ge arresteerd en de methode was waardeloos gewórden. Omdat zij echter in den grond wel bruikbaar was, werd zij in verbeterden vorm toegepast. Men bouwde eeen keurig laboratorium, met vele, fantastische machines. En dan zeide men tegen den klant: „Ziet U tot dusver hebben bedriegers onze uitvinding misbruikt, maar nu zijn wij toch werke lijk zoover." En werxelijk gaf de machine voor één dollar er twee terug. De klant dacht dan: Dit kun nen geen bedriegers zijn, want zij kunnen toch maar niet zóómaar met dat geheele, kostbare labo ratorium verdwijnen! En daarom bracht zulk een klant den volgenden keer maar dadelijk 1000 dollar mede. Tot zijn ontsteltenis gaf de machinist dan bij ongeluk te veel stroom en ontstond er een flinke ontploffing. De machine werd geopend en de bank biljetten bleken verbrand te zijn. Het was jammer voor den klant, maar hij moest het risico dragen; en bovendien kon hij mets beginnen, omdat een po ging tot het vervalschen van bankbiljetten, waaron der ook dit experiment moest vallen, zeer strafbaar is. Eerst na langen tijd, toen al vele menschen door de ontploffingen waren bedrogen, liep een der slacht offers regelrecht naar de politie, die de verbrande bankbiljetten ongeschonden wist terug te viniden... Ook de verbeterde methode is nu niet meer bruikbaar. Er zal dus iets anders moeten worden bedacht. En er zal ook heusch wel iets anders ge vonden worden, want de wereld wil nu eenmaal be drogen zijn! Van Aaaabc tot ZzzYz. De Duitsche Humorist Roda Rodd had eens ge wed, dat hij het eerst in de telefoongids genoemd zou worden. Hij nam toen het pseudoniem Aaba aan en kwam op deze wijze inderdaad boven aan de naamlijst. Maar niet alleen kunstenaars, ook ondernemers stellen prijs op een dergelijke opvallende plaats. In New York, waar men overal naar records streeft, is het een ware wedstrijd geworden. Jaren lang had de heer A. Aabelson de hem toekomende eerste plaats bezet, toen hij in 1929 werd verdron gen door AAA Hotel Park Placa. De vreugde van de hoteldirectie was var. korten duur, want in 1930 werd hetzelfde spelletje uitgehaald door de firma van grondspeculanten, genaamd AAAABC. Aan het einde van het tclefoonboekje zag men het zelfde. Vroeger had daar de heer Zyzowsky genoege- lijk gezeten, totdat in 1928 de heer Zzyn Putmann zijn plaats innam. Toen kreeg Lewis Brown het idéé zich voortaan Zzyz Brown Lewis te noemen. En toch bereikte hij zijn doel in 1930 niet, want de heer Zzyzz Conatanarra Rudolf was hem voor. En ook deze beleefde er geepi plezier van, want Mevrouw Zzzyz Wilson Margot stak hem de loef af. De tele foondienst zag in, dat het zoo niet langer zou gaan en nu moet iedere abmné desgevraagd kunnen be wijzen, dat hij werkelijk heet, zooals hij heeft op gegeven, - ,-v «- »- -

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 8