Stamt de aap van den mensch af?
Voor elck wat wils.
DE INVLOED VAN
MUZIEK OP ONS WERK.
Hoe overwinteren onze
Cactussen?
Door
Professor Dr. H. VREEDENDAAL.
VOOR den leek beteekenen de woorden „aap"
en „mensch" twee geheel tegenovergestelde
begrippen, daar de apen dieren zijn en de
menschen slechts in de Natuurlijke Historie
als een zekere vorm van dier wordt beschouwd. Nog
-duidelijk kan men de sporen van de groote opwin
ding, die Darwin's boek „De afstamming van den
<mensch", in geheel de wereld teweeg bracht, bemer
ken, wanneer er over den plaats van den mensch
in het dierenrijk wordt gesproken. Wie zich aan de
definitie houdt: „Ieder levend wezen op aarde, dat
rood, warm bloed bezit en levende jongen ter we
reld brengt en de jongen met melk voedt, is een
zoogdier", kan het zonder meer aanhooren, dat een
/mensch als zoogdier en daarmee als dier wordt ge
kenmerkt, zonder er echter van overtuigd te kunnen
worden, dat de mensch voortaan slechts als dier en
zoogdier zal worden beschouwd. De vergelijking van
'ons lichaam met het lichaam van de overige zoogdie-
ircn neemt zelfs voor de wetenschappelijke onderzoe
ker nog niet den muur weg, die de begrippen
j,,mensch" en „dier" gescheiden houdt. Daarentegen
is men er het in geleerde kringen over eens, dat de
vormverschillen van mensch en mcnsch-aap niet
'groot genoeg zijn, om voor het mcnsch-zoogdier een
Aparte zoogdier-orde te scheppen. De tandformule
.van den mensch komt. overeen met alle apen-tandfor-
knules der oude wereld, terwijl ook verschillende
andere deelcn van het menschelijk lichaam een nauw-
/keurige gelijkenis vertoonen met de overeenkomstige
[lichaamsdeelen van deze apen. Daarbij komt, dat het
in den tegenwoordigen tijd nog nooit is voorgekomen,
idat twee dieren van een verschillende zoogdier-orde
gelijke tandformules hebben. Daar de tanden van die-
fren zeer moeilijk vergaan en van de in de aardkorst
jgevonden di arresten meestal de tanden nog duidelijk
$e herkennen waren, heeft de systematische waarde,
.welke de zooiogen toekennen aan de tandovereen-
komst van verschillende dieren, daarin een practi
i^che rechtvaardiging gevonden.
i Darwin had zeker niet zulk een storm van protes
tten tegen zijn beweringen hooren opgaan, wanneer
•bij zich 'bepaald had tot het systematisch^ bidcelen
'van den mensch in de orde der primaten hoogste
trap der zoogdieren), waarbij de mensch op gelijke
'hoogte kwam te staan met den vroege ren aap. Toen
.[hij echter den nadruk legde op de afstamming van
Jden mensch van de vroegere apensoorten, bracht hij
'de gemoederen in beroering.
Aapachtige haar mensch.
De tegenwoordige, dieren stammen even zoo min
van elkaar af, als de twijgen van een boom van el
kaar afstammen. Deze stammen wel van denzelf-
'den boomstam, maar nooit zal de eene twijg van de
andere afstammen. Geen enkele der tegenwoordige
apensoorten beschouwt men als regelrechte afstam-
.melingen van een andere nog levende apensoort en
'zoo wordt ook de mensch niet beschouwd als af
stammeling van een apensoort. Darwin heeft
klooit beweerd dat de mensch van een
[tegenwoordig levende apensoort zou afstammen, doch
iwel van die eertijds levende wezens, die evenals de
ftegenwoordige mensch, tot de primaten of apen be-
fhooren, doch die zich intusschen door een zwaarder
'stel kaken, door eveneens eenigszins grootere tanden,
dan de tegenwoordige cultuurmensch bezit, door een
meer terugwijkend voorhoofd, door kleine her
senmassa's in het voorhoofd en door beweeglijke groo
te teenen aan iederen voet, waarschijnlijk door een
dichtere' beharing, van de tegenwoordige menschen
onderscheiden.
Sinds Darwin's afstammingsleer verschenen is, heb-
jben talrijke vondsten van oeraienschen de theorieën
ivop hem ondersteund, hoewel erkend moet worden,
<niet toereikend zijn, om een volledige keten te vor-
tmen, waarlangs men Darwin's leer geheel en al kan
AXilgen. De waarneming van de vormen van het cer-
fete jeugdstadium, de embryonale vormen geeft ons
•weliswaar uiterst waardevolle aanwijzingen, doch
[volledigheid kan ook hier niet gevonden worden. Wij
.bezitten slechts weinig overblijfselen uit den voor-
tariiiTvatentijd. Zoo bestaat er een spier van den men-
pcholijkon buikwand, welke tegenwoordig overbodig
«is; het is een spier, die als restant beschouwd wordt
laan hetgeen eens een sluitspier voor een buidel was.
[Hot staurtbeentje duidt op de aanwezigheid van
staarten bij onze voorouders en verschillende oorspie
ren, die tegenwoordig buiten functie zijn, duiden op
voorouders met beweegbare ooren. Ook in de huid van
'den hals zijn verschillendo overblijfselen waar te ne
men van een grooten spier, welke den ocrmensch in
staat stelde het geheele lichaam als een egel op te
rollen. De blinde darm wijst op een mensch, dat uit
sluitend van plantaardig voedsel leefde en de spieren
van de groote teenen op een leven in de boomen;
de embryonale donshuid wijst op een rijke, wollige
lichaamsbeharing, zooals bij de Amerikaansche klauw-
auen en de oksel-beharing duidt op zware haarborstels
zooals bij de mensch-apen wordt aangetroffen.
Alle hierboven genoemde teekenen uit het verleden
der menschheid zijn tezamen nog steeds niet voldoen
de om een zuiver beeld van den vroeg eren mensch en
diens voorvaderen te verkrijgen, als de bcenderresten,
elke door de vlijtige graaf-arbeid der paleologen tot
nu toe aan het licht zijn gebracht. Desondanks heb-
Gorilla-jong.
Inboorlinge van Madagascar met mantel-
baviaan-haartooi.
ben wetenschappelijke onderzoekingen na Darwin's
tij I nog nieuwe gebieden geopend, waardoor de ver
houding van den tegenwoordigen mensch tot de an
dere levende wezens duidelijk in hot licht trad. Ik
toonde bij mijn onderzoekingen op het gebied van
bloed-vervvantschap tusschen den mensch en de men
schelijke apenrassen duidelijk aan, dat het bloed van
den mensch veel meer overeenkomst vertoont met
het bloed van dc genoemde apensoort, als het. bloed
van een kat en een hond, of een konijn en een mar
mot, hoewel deze dieren paarsgewijze tot dezelfde
zoogdier-orde behooren.
Het menschelijk bloed komt, wat betreft vorm, che
mische en serologische eigenschappen, zoo sterk over
een met het bloed van de menschelijke apensoorten,
dat we geneigd zouden zijn de menschen en deze
apen niet alleen in één en dezelfde zoogdier-orde.
doch zelfs in dezelfde familie in te deelcn. Ook de
huidparasieten van mensch en aap, en wel onder de
zoogdieren alléén van den aap, zijn nauwkeurig de
zelfden. Een door mij op een Gibbon gevonden luizen
soort toonde bijna geen afwijkingen in vergelijking
met de luizensoort, die veel bij Europeanen voor
komt, terwijl de dieren van andere zoogdierorde daar
entegen totaal andere huidparasieten bezitten.
Na leizing van het bovenstaande kan men er zich
niet meer over verwonderen, dat men in wetenschap
pelijke kringen algemeen van meening was, dat de
mensch zich langzamerhand ontwikkeld heeft uit
voorrassen, die wij zoologisch, systematisch de „pri
maten van het apenras" kunnen noemen. Zoo ver
wekte ook het gerucht, dat ecnigen tijd geleden de
ronde deed, n.1. dat de theorie van Darwin door
nieuwere wetenschappelijke onderzoekingen was
weerlegd, groote beroering. Het heette toen, dat men
erin was geslaagd wetenschappelijk te bewijzen, dat
de mensch niet van de apen, doch dc apen van den
mensch afstammen, d.w.z. dat er de vroegere aard-
periodes eerst dieren leefden, die de zooiogen met
de naam „hominiden" aangaven, waaruit later, door
verschillende vervormingen de zoogenaamde „prima
ten" ontstonden, de West-apen, de Oost-apen, de
mensch-apen en de voorloopers van de tegenwoordige
menschen rassen. Professor Westenhöfer, aan wien wij
deze omkeering van de Darwin-teliorie te danken
hebben, neemt dus aan, dat voor den tijd, waaruit de
Een oermensch uit den voorijstijd.
De Neanderdal-mensch
oudste gevonden apenbeenderrestcn dateeren, reeds
menschen leefden, waaruit zich, behalve de voort
gaande menschelijke tak, ook een apenras heeft ge
vormd, zoowel bij de Amerikaansche apen, alsook
bij de lagere apensoorten, welke elders ter wereld ge
vonden worden, nergens een volledige keten van ont
wikkeling te zien. Daarbij staan deze resten over het
algemeen in een directe tegenstelling met. de theorie
van Westenhöfer. Wij treffen in.de aardkost, zooals
de destijds door Haeckel opgestelde stamboom het ook
reeds aangeeft, in de eerste plaats insecten-eters, dan
half-apen, dan dier-apen, dan mensch-apen, dan
resten, waarvan de indeeling twijfelachtig is en waar
van men niet weet of zij meer overeenkomst met de
menschapen of met den mensch zelve bezitten, en ten
slotte, als laatste periode, treft men tegen den ijstijd
beenderen aan, welke door alle onderzoekers zonder
aarzelen als menschelijke overblijfselen worden ge
ïdentificeerd. Deze resten zijn dus regelrecht in tegen
spraak met de theorie van de .afstamming van don
mensch; een aanwijzing, dat de Haekelsche of Dar-
winsche leer onjuist is, is echter nergens aangetrof
fen. Men wijst bij de nieuwe theorieën steeds weer
op de oeroude vorm-kenmerken van het. menschen-
ras, dat zal slechts het onderzoek ten goede komen.
Doch daardoor zijn we echter niet gedwongen alle
vroegere theorieën om te keerèn. Al zou het waar zijn,
dat de vroegere ontwikkelingsphasen van den mensch
zeer veel overeenkomst bezitten met dezelfde phasen
in de ontwikkeling der mensch-apen, dan wil dat nog
niet zeggen, dat de aap van den mensch afstamt of
omgekeerd. Men heeft zelfs waargenomen en dat
werd indertijd door I-Iaekcl zoo schitterend aange
toond dat de werveldierstadia meer gelijkenis gaan
vertoonen, hoe jonger het desbetreffende zoogdier is.
Daar dus het embryo van een menschen-.typd gjper
gelijkenis vertoont met het embryo van een konijntje,
dan met den staat van volwassen mensch, zou vol
gens Westerhöfcr het konijntje van den mensch moe
ten afstammen, en omgekeerd zou de mensch eigen
lijk een vóórwereldlijk knaagdier zijn geweest. Dit is
natuurlijk absurd, de kindheidsstadia van de tegen
woordige aapsoorten, welke de meeste overeenkomst
bezitten, n.1. van den Drang Oetan en den Gorilla,
vertoonen dikwijls nog meer gelijkenis met een
mensch op hoogen leeftijd, dan met een kind, hoe
wel de jonge mensch-apen zich meestal gedurende
een korte periode als nienschen-kinderen gedragen.
De afbeelding van den Neanderdal-mensch uit den
voor-ijstijd, toont een overgangsvorm van mensch-aap
en mensch, een nu totaal uitgestorven menschenvorm.
De kop van den jongen Orang Oetan toont ons vgi.
het hooge voorhoofd zulk een groote overeenkomst
met het menschelijk individu zelfs de kaalheid
van het hoofd schijnt menschelijk te zijn, dat het
haast ondenkbaar is, dat er in den loop van den was
dom zulk een ingrijpende verandering kan intreden,
dat dit dier uitgroeit tot het monster, dat het later
wordt. Hand in hand niet het verlies van de jeug
dige kinderlijke vormen gaat bij deze apen het ver
lies aan geestelijke overeenkomst met den mensch.
Bij de menschen kunnen wij een dergelijke ontwik
kelingsgang waarnemen, hier vinden wij bij hoogere
ouderdom een verlies van de kenmerkende mensche
lijke eigenschappen. De mensch is des te langer
mensch, hoe grooter dc periode van kinderlijkheid is
en bij de cultuurmenschen kunnen wij daarenboven
een voortdurende verplaatsing van het geestelijk rij
pen naar e'en steeds hoogere ouderdom waarnemen.
(Nadruk verboden.)
Eoe reageeren dieren?
door
PROFESSOR SACHSENBERG
HET is bekend, dat kunstenaars door het hoo
ren van muziek in een toestand kunnen
worden gebracht, waarin zij buitengewoon
intensief kunnen werken en dat is niet ai
leen het geval is bij kunstvormen, waarbij 't rythme
van belang is, zooals bij den dans, want ook tooneel-
spelers en vooral filmartisten kunnen door muziek
le hooren, gemakkelijker over de- onaantrekkelijke
omgeving van coulissen of filmatelier heen konten
er. zich daardoor beter in hun rol inleven. Muziek
(en andere geluiden evengoed) werken echter sto
rend bij alle intelleclueelen arbeid in engeren zin
en hebben een nadeeligen invloed op de snelheid,
waarmee het werk verricht kan worden. Muziek is
echter weer gunstig, wanneer iemand zuiver me
chanisch werk te doen heeft., zooals de meeste fa
brieksarbeiders. Ik heb in een lokaal van een siga-
rettenfabriek, waar de fabrieksarbeidsters de siga
retten in doosjes moesten pakken, een instrument
neergezet dat op geregelde tijden een zoemend ge
luid liet hooren; het tijdsverloop tusschen de tonen
was aangepast aan de bewegingen, die de arbeid
sters moesten verrichten. Het bleek, dat door dit ge
lijktijdig uitvoeren der voorgeschreven bewegingen
op de door het instrument gemaakte geluiden, over
het algemeen meer werd geproduceerd; het vel
schil bedroeg soms zelfs 20 Een dergelijke proef
werd genomen in een garenspinnerij, waarbij bleek
dat de arbeiders van het lokaal, waar het toestel
was opgesteld, frisscher en opgewekter bleven dan
die uit de andere lokalen. Wel is het aantal proe
ven, dat genomen werd, nog niet groot genoeg om
er veel mee te kunnen bewijzen, maar toch is de
glunstige invloed der muziek wel te verklaren, als
wij bedenken, dat door het voorgeschreven rythme
elke overbodige beweging vermeden wordt, waar
door minder vermoeienis ontstaat.
Het spreekt vanzelf, dat deze gunstige werking
alleen uitgaat van niet te harde geluiden met een
bepaald rythme. Want ongeregelde geluiden zijn bij
elke bezigheid buitengewoon storend. Dit bleek o.a.
in een fabriek, waar een ketelsmederij in hetzelfde
lokaal was ondergebracht als het personeel dat
nauwkeurig werk moest verrichten, i.c. tempera-
tuurregelaars moest maken. Soms was 75 dei-
afgeleverde instrumenten foutief vervaardigd. Nadat
de ketelsmederij verplaatst was, was het percentage
onbruikbare instrumenten tot 2 a 3 afgenomen,
terwijl elke Arbeider ongeveer M maal zoo snel
werkte.
Nog merkwaardiger dan deze proeven op men
schen zijn die op dieren; hierdoor werd o.a. het
oude boerenibijgeloof, dat koeien meer melk geven,
als men tijdens het molken zingt, wetenschappelijk
bewezen. Vroeger dacht men, dat de melk al van
tevoren in de uiers aanwezig was en dan zou de
hoeveelheid daarvan natuurlijk tijdens het melken
niet meer beinvloed kunnen worden. Maar sedert,
heeft men opgemerkt, dat de hoeveelheid melk, die
een koe op eenmaal geeft, ongeveer dubbel zoo
groot is als de inhoud van den geheel gevulden
uier en daaruit volgt dus, dat juist tijdens het mel
ken de meeste melk wordt afgescheiden, omdat on
geveer de helft van de verkregen melk tijdens het
melken ontstaat. Daarom is ook beinvloeding van
de melkafscheiding tijdens het melken mogelijk en
op grooten schaal genomen proeven bewijzen, dat
muziek daarvoor bijzonder geschikt is. Men zou
6.5 meer melk krijger.. De muziek werd gepro
duceerd door violen, gramofoons of draaiorgels en
had op alle dieren een gunstigen invloed, hoewel
de vermeerderde productie varieerde van 2 tot 10
Men wil ook de tusschenpoozen tusschen het
melken bekorten, door de dieren onafgebroken mu
ziek te laten hooren, maar de mogelijkheid hiervan
is nog niet bewezen en het succes schijnt twijfel
achtig.
Bovendien wordt door de muziek wel meer melk
afgescheiden, maar die meerdere hoeveelheid melk
bevat niet het gewone gehalte aan vet en eiwit, want
de hoeveelheden van deze stoffen namen slechts
5 toe.
Men heeft getracht, deze merkwaardige verschijn
selen te verklaren door den invloed der muziek op
den melkenden persoon, die onbewust een betere
methode van melken zou toepassen. Dit zou nader
kunnen worden onderzocht door de dieren machi
naal te melken, maar de resultaten van deze proe
ven kunnen nu nog niet gepubliceerd worden.
Toch schijnt het, dat de dieren over het alge
meen gunstig op muziek reageeren, want ook bij
geiten werd een verhoogde melkproductie waarge
nomen en men mag aannemen, dat er tusschen
dieren en menschen dezelfde overeenkomst bestaat
als voor kleuren en belichting. Ieder kippenfokkcr
weet, dat hij in het winterhalfjaar door kunstmatige
verlichting der hokken de kippen ertoe brengt, veel
meer eieren te leggen, terwijl de stemming en ar
beidsprestaties van den mensch ook door belichting
en kleuren kunnen worden beinvloed. Het is daar
om wel de moeite waard, den invloed van muziek
en andere geluiden op menschen en dieren na te
gaan en wij verwachten nog vele interessante en
misschien waardevolle ontdekkingen op dit gebied.
(Nadruk verboden,) y
OF onze cactussen den winter goed doorkomen,
hangt, er voornamelijk van af, hoe wij ze in
den zomer behandeld hebben. Als zij den
heelen zomer in de buitenlucht hebben ge
staan, wordt het nu tijd ze binnen te halen en lang
zamerhand te wennen aan een temperatuur van 50
a 55 graden Fahrenheit, waarop zij bij voorkeur den
geheelen winter gehouden kunnen worden. Zeer gun
stig voor de cactussen zijn dubbele ramen, anders zet
men ze in ininiatuur-broeikastjes. Zeer gevoelige
soorten, zooals Cereus grandiflorus, Cereus myctica-
lus, de Rhipsalideeën en enkele P-hylJocactussoorten,
moeten op een temperatuur van 62 a 66 graden
Fahrenheit gehouden worden. Het constant houden
van deze temperatuur is noodig om de planten de
winterrust te geven, die zij nóoclig hebben; verwarmen
is dus even verkeerd als afkoelen. De gevoelige soor
ten moeten om de tien, de minder gevoelige om de
veertien dagen begoten worden.
Enkele soorten bloeien in den winter (Epiphyllen)'
of in de maanden Januari en Februari (Cereus gran
diflorus); deze soorten moeten dan iets vaker bego
ten worden, terwijl na het gieten de temperatuur iets
hooger mag worden. De cactussen blijven rustig op
hun plaats; verplaatsen is over het algemeen niet
goed voor ze, maar is vooral nadeelig in den zomer
en tijdens den bloei.
Wanneer men een verplaatsbaar broeikastje bezit,
laat men dit tot half October in den tuin of op een
balcon staan, waar men het, alleen 's naoht toedekt
als bescherming tegen de nachtvorsten. Daarna haalt
men het binnen en houdt men het op de voorgeschre-
ven temperatuur door middel van een buis van alu
minium of kooper, waarin men om de 4 a 6 uur op
nieuw heet water doet. Daarmee is het broeikastje
voldoende verwarmd.
Zijn de cactussen stoffig geworden, dan kan men
ze na het begieten met een bloemenspuit schoonspuit
ten; daarna wordt de temperatuur echter 8 a 9 gra
den verhoogd.
Cactussen zijn helaas ook gevoelig voor verschil
lende plantenziekten, vooral aan de wortels. Als een
plant plotseling niet meer groeit en ineenschrompelt,
neemt men haar dadelijk uit den pot, verwijdert de
aarde van de wortels en snijdt, de zieke deelen weg.
Men plant de cactus weer in de nieuwe aarde. Is de
ziekte al tot den stam doorgedrongen, dan snijdt men
deze onder het zieke stuk weg en laat den cactus lig
gen, tot de wond droog is geworden. Daarna plant
men hem weer in nieuwe aarde. Zoo zal men de plant
altijd in leven kunnen houden.
Bij een andere gevaarlijke cactusziekte wordt de
stam week en verandert de kleur aan de oppervlakte
daarvan. Als men de zieke deelen aansnijdt, bemerkt
men dat de plant waterig is geworden. Dan is er ook
niets meer aan te doen. Wanneer nog maar kleine
stukjes aangetast zijn, kan men ze afsnijden en na
het drogen der wonden de cactus in nieuwe aarde
overplanten en voorzichtig begieten. In den winter
staat het te bezien, of de behandeling succes heeft,
maar het is in elk geval te pro'beeren.
Een derde gevaarlijke ziekte is de „geelzucht",
waarbij de takjes een voor een geel worden, daarna
waterig en vervolgens uitdrogen. De beide eerste ziek
ten ontstaan door overvloed van voedsel, deze echter
door gebrek daaraan. Men kan daarom niets anders
doen dan de plant in nieuwe volle aarde te plaatsen
en de zieke deelen te verwijderen. Deze ziekte komt
vooral in den winter voor, speciaal bij rankende
Cereeën.
(Nadruk verboden.)
Voordeelicje ontploffingen.
Geldverdienen is op net oogenblik buitengewoon
gewild; de menschen zijn lichtgelooviger en armer
dan ooit tevoren. Toch moeten de oplichters telkens
nieuwe methodes uitdenken, Anders zou hun be
drijf niet langer rendabel zijn!
Eenigen tijd geleden opereerde in Frankrijk een
bende, die voorgaf van één dollar er twee te kun
nen maken en die in geheel Europa reeds met suc
ces had gewerkt. De slachtoffers gaven één dollar
en kregen er werkelijk prompt twee terug. Dat
smaaktenaar meer; zoodra verscheen er echter
niet iemand, die honderd of duizend dollar gaf, of
hij zag er niets meer van terug, want dan ver
dween de bende met den grootsten spoed over de
grenzen.
Tenslotte kende men hun praktijken in geheel
Europa de hoofdschuldigen werden in Berlijn ge
arresteerd en de methode was waardeloos gewórden.
Omdat zij echter in den grond wel bruikbaar was,
werd zij in verbeterden vorm toegepast.
Men bouwde eeen keurig laboratorium, met vele,
fantastische machines. En dan zeide men tegen den
klant: „Ziet U tot dusver hebben bedriegers onze
uitvinding misbruikt, maar nu zijn wij toch werke
lijk zoover." En werxelijk gaf de machine voor één
dollar er twee terug. De klant dacht dan: Dit kun
nen geen bedriegers zijn, want zij kunnen toch
maar niet zóómaar met dat geheele, kostbare labo
ratorium verdwijnen! En daarom bracht zulk een
klant den volgenden keer maar dadelijk 1000 dollar
mede. Tot zijn ontsteltenis gaf de machinist dan bij
ongeluk te veel stroom en ontstond er een flinke
ontploffing. De machine werd geopend en de bank
biljetten bleken verbrand te zijn. Het was jammer
voor den klant, maar hij moest het risico dragen;
en bovendien kon hij mets beginnen, omdat een po
ging tot het vervalschen van bankbiljetten, waaron
der ook dit experiment moest vallen, zeer strafbaar
is. Eerst na langen tijd, toen al vele menschen door
de ontploffingen waren bedrogen, liep een der slacht
offers regelrecht naar de politie, die de verbrande
bankbiljetten ongeschonden wist terug te viniden...
Ook de verbeterde methode is nu niet meer
bruikbaar. Er zal dus iets anders moeten worden
bedacht. En er zal ook heusch wel iets anders ge
vonden worden, want de wereld wil nu eenmaal be
drogen zijn!
Van Aaaabc tot ZzzYz.
De Duitsche Humorist Roda Rodd had eens ge
wed, dat hij het eerst in de telefoongids genoemd
zou worden. Hij nam toen het pseudoniem Aaba aan
en kwam op deze wijze inderdaad boven aan de
naamlijst.
Maar niet alleen kunstenaars, ook ondernemers
stellen prijs op een dergelijke opvallende plaats.
In New York, waar men overal naar records
streeft, is het een ware wedstrijd geworden. Jaren
lang had de heer A. Aabelson de hem toekomende
eerste plaats bezet, toen hij in 1929 werd verdron
gen door AAA Hotel Park Placa. De vreugde van
de hoteldirectie was var. korten duur, want in 1930
werd hetzelfde spelletje uitgehaald door de firma
van grondspeculanten, genaamd AAAABC.
Aan het einde van het tclefoonboekje zag men het
zelfde. Vroeger had daar de heer Zyzowsky genoege-
lijk gezeten, totdat in 1928 de heer Zzyn Putmann
zijn plaats innam. Toen kreeg Lewis Brown het
idéé zich voortaan Zzyz Brown Lewis te noemen.
En toch bereikte hij zijn doel in 1930 niet, want de
heer Zzyzz Conatanarra Rudolf was hem voor. En
ook deze beleefde er geepi plezier van, want Mevrouw
Zzzyz Wilson Margot stak hem de loef af. De tele
foondienst zag in, dat het zoo niet langer zou gaan
en nu moet iedere abmné desgevraagd kunnen be
wijzen, dat hij werkelijk heet, zooals hij heeft op
gegeven, - ,-v «- »- -