iltiiiii Kitm
Memejjer's
V)10 ct
Vaat
VehkadaA ORuy&Jï2pecu$cuU,3.5 ct f>e?i Aaltfpond
GEESTELIJK LEVEN.
Mwtlllit- LMÜtllltiii
Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen.
Eerste Blad.
Protestantisme en
Katholicisme.
LIEFDE LAAT ZICH
NIET D00DEN!
Zaterdag 8 November 1930.
73ste Jaargang No. 8762
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag. Woensdag, Don-Ier
dag en Zaterdag. Bij inzending tot s morgens 8 uur, worden Adver
tenticn nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer gepl/iaut
POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No 20.
Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN-
TIöN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bewijsno.
inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN.
Niet in de scholen, neen, heb ik gevonden,
En van geleerden, och, weinig, geleerd;
Wat ons de wijzen als waarheid verkonden,
Straks komt een wijzer, die 't wegredeneert
Men zegt: de strijd
Van onzen tijd
Voert, zoetjes an, naar Romen.
Straks moe van de' onbeslisten slag,
De' onvruchtbren kamp, den heeten dag,
Gaan wij, in de armen van 't Gezag,
Weer rusten, biechten, droomen!
Ai, welk een gril!
Profeet, zwijg stil!
,t Kroost van April
Blijft eeuwig Rome vloeken.
Eer wordt Sint-Peters stoel verbrand,
Eer ooit een volk... zóó protestant!
Daar rust en heil gaat zoeken!
P. A. DE GéNESTET.
TOEN ik het vorige Zaterdagnummer van de
Schager Courant opensloeg en de fotopa
gina bekeek viel mijn blik het eerst op het
portret van Maarten Lnther. Juist had ik een
interessant bezoek achter den rug bij een jong
echtpaar, waarvan de man protestant en de vrouw
roomseh is. Daarenboven had ik van een zeer be
langstellenden jongen vriend uit West-Friesland
een brief ontvangen, waarin geschreven werd over
het opkomend protestantisme in de Zaanstreek en
over de Zaansche martelaren. Welk een eigen
aardige samenloop van omstandigheden! Waar
hierdoor mijn denken in een bepaalde richting
werd geleid, moet ik er wel toe komen om een
„geestelijk leven te wijden aan het protestantisme
en het katholicisme.
Toen ik bij het zooeven aangeduide echtpaar
was, vroeg ik aan de vrouw, hoe het stond met
haar verhouding tot de roomsche kerk. Zij ant
woordde, dat zij wel roomseh was groot gebracht
en ook tot de kerk was toegetreden, maar dat zij
er thans niets meer van wilde weten.
Ik vroeg haar of het haar zwaar was gevallen
om met de kerk te breken. Maar ik kreeg van
haar de verzekering, dat het haar niet veel moeite
had gekost en zij al vroeg was gaan twijfelen; bo
vendien was haar altoos erg hinderlijk geweest
dat de geestelijkheid zich overal mee bemoeide en
dat men als roomsche feitelijk géén geestelijke
vrijheid kende, maar moést gelooven, wat de kerk
leerde. Hiertegen was zij in opstand gekomen en
zij voelde zich gelukkig, nu zij onder den dwang
der kerk vandaan was en daardoor gekomen tot
zèlfdenken.
Ik zal niet verder ingaan op wat wij met elkaar
bespraken en wat ik vernam over de houding der
roomsche geestelijkheid.
Wat ik door deze ontmoeting weer heel sterk
heb gevoeld is: dat er een kenmerkend onderscheid
is tusschen roomseh en protestantsch.
De roomsche godsdienst is kuddegodsdienst, de
protestansche is individueele, persoonlijke gods
dienst.
Of anders: de roomsche godsdienst is die van
het gezag en de protestantsche die der vrijheid.
Toen Maarten Luther in 1521, voor den rijksdag
te. Worms staande, weigerde de door hem verkon
digde meeningen te herroepen, deed hij dit met
de volgende woorden: „dieweil wider das gewissen
zu handeln unsicher und gefahrlich ist" (omdat
het onveilig en gevaarlijk is tegen het geweten te
handelen).
Hiermede plaatst hij zich tegenover de kerk.
Immers de kerk eiseht onderwerping aan haar
gezag.
Toch is Luther niet consequent geweest. Hij is hal
verwegen blijven staan. Wel verwerpt hij het ge
zag van den paus en van de conciliën (kerkver
gaderingen), maar hij buigt zich voor den bijbel.
Ik vergeet niet. dat wij hierover niet te streng
mogen oordeelcn, maar moeten bedenken dat Lu
ther leefde in het begin der zestiende eeuw, toon
er nog geen sprake was van bijbclcritiek en van
onderzoek naar ontstaan-der bijbelboeken en dus
nog zcfêr sterk leefde de door de kerk gedurende
vele eeuwen ingehamerde opvatting, dat deze oude
boekenverzameling het woord van God, de abso
lute waarheid was.
Ik constateer slechts het feit.
Do roomsche kerk is hoe men verder ook
over haar moge oordeelen een geweldige kracht
door haar éénheid cn deze eenheid zou onmiddel
lijk verloren gaan, wanneer zij aan haar leden
het recht gaf om naar eigen geweten zich te rich
ten. Want het naar-eigen-geweten'zich-richten
sluit in het zèlfdenken en zèlfoordeelen.
Daarom heeft de roomsche kerk gelijk, wanneer
zij haar gezag handhaaft. En zij doet dit tot op
dezen dag. Zoo en zoo alleen is het haar mogelijk
haar eenheid en kracht tc bewaren. Zij kan geen
afwijking dulden van wat zij de naarheid noemt.
Tegenover die massale eenheid van de roomsche
kerk staat de verbrokkeling en versplintering van
het protestantisme. En menig protestant is ge
neigd om hierover te klagen en te jammeren. Naar
mijne meening geheel ten onrechte!
Die verbrokkeling en versplintering is een on
vermijdelijk gevolg van het beginsel van het pro
testantisme, dat het geweten, het individueele per
soonlijke geweten als opperste autoriteit erkent en
daarmede het gezag van kerk en bijbel ontkent.
Heeft nu de roomsche kerk het recht om te be
weren, dat zij de waarheid in geloofszaken verte
genwoordigt? Mag zij dus optreden, gelijk zij doet,
als do óéne ware kerk cn reeds bij de jonge kinde
ren haar leerstellingen inprenten?
Ik kom nog even terug op de vrouw, over wie ik
zooeven schreef. Zij vertelde mij, dat de geestelijke,
met wien zij over haar nfval van de kerk sprak
o.a. dit zeide: „zoudt gij bet dan beter weten dan
al die knappe en geleerde theologen, die cle ka
tholieke leer wèl aannemen? Vindt gij het dan niet
verregaand aanmatigend om u bóven hen te stel
len?
En toen de priester dit tot haar had gezegd, was
haar antwoord: maar er zijn óók even knappe
en geleerde theologen die de katholieke leer ver
werpen! En bovendien: zijn er niet vele ernstige
wetenschappelijke denkers, die zelfs alle gods
dienstig geloof verwerpen? Welke reden zou er
voor mij kunnen bestaan om aan te nemen dat de
leer der kerk de eenig ware is?
Mij dunkt, dat haar antwoord volkomen juist
is.
Xooit wordt voor den denkenden mensch iets
tot waarheid omdat anderen, al zijn ze nog zoo
geleerd, zeggen dat het zoo is.
Lel wel: ik zeg voor den denkenden mensch.
Voor den niet-denkenden mensch is het iets an
ders; die aanvaardt wat hem wordt voorgepraat
en die blijft daarbij. Maar de denkende mensch
vraagt naar het redelijke van wat hem wordt ge
leerd. Hij onderzoekt. Hij bouwt zichzelf een we
reld- en levensbeschouwing op. Hij weet zich te
staan tegenover eigen geweten als hoogste rech
ter.
De vraag is of men eerlijk is. Dan komt het er
ten laatste weinig op aan nat men gelooft, mits
men er door ernstig zoeken toe gekomen is.
Daarom is de grief, welke ik heb tegen de room"
PER HALF ONS
sche kerk dat zij het vrije onderzoek niet duldt.
Ik las een paar dagen geleden in het laatste
nummer van het roomsche tijdschrift „Het schild*'
in de correspondentie een stukje geschreven door
den Warmondschen professor J. I'. Verhaar. En
daarin deelt hij mede dat hij de anthroposophie
bestudeert in de werken van dr. Stciner en dat
hij daarvoor van de bevoegde kerkelijke autoriteit
dispensatie (vrijstelling) heeft verkregen, ze Is
voor een „getrouwen dienaar der kerk" noodza
kelijk is.
Dit leert ons dus dat zelfs zij, die zich tot taak
stellen het roomsche geloof te verdedigen en to
propageeren niet vrij zijn in hun studie, ma ir
van de hoogere kerkelijke autoriteiten daartoe
verlof kunnen krijgen. Teekent dit niet den geest
der kerk?
En nu komt het mij voor dat dit maar op ééne
wijze is te verontschuldigen, door aan tc neuten.
nJ. dat deze kerk of beter gezegd: de leidende
machten dezer kerk er waarachtig van overtuigd
zijn dat hun geloof het eenig ware (of gelijk zij
zeggen: het alleen-zaligmakende) is.. Dan is alle
afwijking uit den booze.
Maar dan blijft niettemin dit feit bestaan, dat
tegenover die roomsche kerk tallooze anderen
staan, die evenveel recht hebben om te zeggen dat
FEUILLETON
Uit het Engelsch van
L. G. M O BE RL T.
Langzamerhand werd het meisje klaar wakker, ze
werd zich.bewust dat ze zich in een vreemde omge
ving bevond. Toen liet ze baar blik op Rupert rusten
en haar opwinding nam toe.
„Hoe ben ik bier gekomen?" vroeg ze zenuwach
tig, „en waarom heb ik op uw divan geslapen? Wat
heb ik toch een honger, hoe komt dat toch?"
„Drinkt u eerst maar eens een kopje thee en eet u
er wat bij; dan zullen wc probeeren een 'antwoord
op uw vragen tc vinden", zei Rupert vriendelijk.
„Probeeren een antwoord te vinden?" herhaalde ze,
„weet u dan ook niet waar ik vandaan kom''"
Zc lachte zenuwachtig en Rupert zag dat haar han
den beefden toen zc trachtte haar haar wat in orde
te brengen.
«Maakt u zich er maar niet ongerust over", ze» de
schilder kalmeerend, „ik ben blij dat ik u van dienst
heb kunnen zijn. Daar heb ik immers een divan voor,
om vermoeide mcnschen tc laten uitrusten! Maar iaat
jk me eerst voorstellen", vervolgde hij opgewekt: „ik
heet Rupert Dane en ik woon in het huisje dat aan
«it atelier grenst. Ik hen kunstschilder en twee jaar
geleden, toen ik hier tijdelijk was, trok dc omgeving
Blij 2oo aan, dat ik weer teruggekomen ben".
Tijdens liet theedrinken praatte hij voortdurend om
zijn ongewone gast wat op te beuren en hij merkte
dat het meisje at alsof ze uitgehongerd was Toer. hij
dacht dat zo langzamerhand wel verzadigd zou zijn,
werd hij zwijgzamer cn pas nadat, ze met een zucht
van voldoening in de kussens had laten terugvallen,
achtte hij het oogenblik gekomen om de situatie ern
stiger niet haar te bespreken.
„Nu", begon hij, nadat hij den theeboel weer naar
het keukentje had teruggebracht, „nu moeten we
maar eens praten! U weet zeker dat hier vlakbij gis
teravond een ernstig spoorwegongeluk heeft plaats
gehad?"
„Ken spoorwegongeluk?" ze huiverde. „Ik was in
een treinhet lijkt me zoo lang geleden. Ik vraag
me af
Zij zweeg weer en fronste verbijsterd het voor
hoofd.
„Was u misschien in dien trein? Ging u naar
Marchmere of naar Transfield of Drabmouth?" Ru
pert had voor zichzelf al uitgemaakt dat zijn on
verwachte bezoekster in den verongelukten trein
moest hebben gezeten; ze was gisteravond op het
terrein van de ramp geweest en haar aanwezigheid
bij het ongeluk, zou haar uitputting en verwarring
verklaren. Hij sloeg baar aandachtig gade om het
effect van zijn woorden te zien.
„Marchmere", herhaalde zij, „Transfield? Reide
namen zeggen me niets. Was ik op weg daarheen?
Kn waarom? Ik weet het niet. Het is zoo leeg in
mijn hoofd, ik kan mij niets herinneren, zelfs mijn
eigen naam niet."
„Dat komt wel weer"; antwoordde Dane op ge
ruststellende toon, „als het juist is wat ik vermoed,
namelijk dat U in dien verongelukten trein zat, dan
hebt U een vreeselijkeu schok gehad, waarvan U
langzamerhand herstellen moet. Maar lieht U mis
schien ook een koffer of een tasch of iets van dien
aard bij u? Daar zou bijvoorbeeld uw spoorkaartje
kunnen inzitten of iets anders dat ecnlge aanwij
zing kan geven.
Ze sloeg den mantel, dien ze nog steeds aan ha 1,
open, en Rupert zag aan het ceintuur van haar een
voudige blauwe japon een klein zilveren taschje
hangen. Zij maakte het open en legde de inhoud op
haar schoot. Kr kwamen een paar rolletjes bankbil
jetten uit. wat los zilvergeld en een spoorkaartje.
„Van Victoriastation naar Transfield", las ze, „en
kele reis naar Transfield. Dat maakt inij nog niet
veel wijzer. liet ziet er nu wel naar uit of U gelijk
heeft en ik in dien tVein geweest ben maar
waarom ging ik naar Transfield?"
Ze sloeg haar handen voor het gezicht en dacht na,
Rupert had geen oog van haar af en keek met wei-
gevallen naar den gouden gloed die de zon op haar
haren tooverde.
„Wacht" riep ze, terwijl ze haar handen weer van
haar gezicht weg nam. „liet komt terug. Eerst zag ik
niets dan lanen cn weiden voor me, maar nu wordt
alles weer helderder." Ze was rechtop gaan zitten en
er kwam een gespannen uitdrukking op haar ge
zicht. „het komt terug", zei ze nog eens. „Ben ik
hier veilig weet u zeker dat ik hier veilig ben?"
Kr klonk zoo'n angst in haar stem, dat Dane kalmee-
rneerend een hand op haar arm legde.
„Natuurlijk bent U hier veilig', zei hij. „Maar
waarom bent U bang?"
liet klinkt heel tragisch en eigenlijk ook wel een
beetje dwaas, antwoordde ze aarzelend, terwijl ze
een kleur als vuur kreeg", maarik ben wegge-
loopen!"
Wcggeloopen?
Rupert was buiten zichzelf van verbazing, want het
meisje maakte een hogst-beschaafden indruk; ze was
goed gekleed en had niets abnormaals over zich, be
halve dan dat ze verbijsterd was door wat ze had
meegemaakt.
„Ja, het lijkt, wel iets voor een schoolkind, of iets
uit de middeleeuwen een meisje dat op de vlucht
gaat!" barstte ze uit. „Maar ook in de twintigste
eeuw schijnen er nog zoowel ridders als geweldenaars
te bestaan."
„Kn u was op weg naar Transfield," vroeg Rupert
aanmoedigend, in de hoop, dat ze verder zou vertel
len.
„Jahet antwoord kwam weifelend. „Ik
hen er als kind geweest, ik heb er vage herinnerin
gen aan. het was er zoo rustig en ik wilde er heen
om rne daar te begraven tottot
„Tot"? herhaalde hij, toen ze zweeg.
„Tot ik veilig was', maar de vereisebte toelichting
op deze raadselachtige woorden bleef achterwege.
,.L' bent niet gewond?" vroeg Dane, toen hij merk
te dat Zij zich niet nader wilde verklaren.
„Neen, absoluut niet', zei ze, opnieuw huiverend
„Langzamerhand herinner ik me alles weer. Ik zat
in een van de wagons, die omsloegen en ik geloof
dat ik mijn hoofd heel erg gestooten heb en daardoor
even bewusteloos was. Ik weet nog, dat de mcnschen
om mij heen gilden en probeerden vrij te komen;
toen werd het houtwerk om ons heen stukgeslagen.
Ik voelde frissche lucht op mijn gezicht en een
groote man beurde mij op en legde mij op het gras
neer. Ik geloof, dat hij zei: „Daar juffie, jij bent er
goed afgekomen". Ik moest ondanks alles lachen om
dat „Juffie, jij bent er goed afgekomen", dat herinner
ik me nog. Daarop werd ik door een razende onrust
aangegrepen, ik had het idéé dat ik wég moest van
al die vreeselijke geluiden en van dat gruwelijke
tooneel van verwoesting. Ik was mijn hoofd volko
men kwijt en liep maar langs de spoorrails, door la
nen, over velden, tot ik tenslotte hij uw hekje kwam.'
„Dan moet u wel doorweekt zijn", riep Dame ver
schrikt, „met nicn vreeselijkeu regen vunr.acht."
„Ik heb geschuild in een schuur", weer fransje ze
de wenkbrauwen of het haar nog moeite kostte om
zich alles nauwkeurig te binnen te brengen, „ik
weet dat er een lekkere warme geur van hooi hing,
en het was er droog en prettig, maar toen kreeg on
eens die onrust mij weer te pakken; hei was alsóf
ik voortgedreven werd. Ik moet mijlen en mijlen g.-
loopen hebben voor ik hier beland bon. Maar wat
moet ik nu doe?"
„Was uw bagage in den trein?" informeerde Dane.
„Ik had alleen een handkoffer. Die stond in het
rok van de coupé; er zal wel niet veel van overge
bleven zijn. Hoe ben ik er toch in 's hemelsnaam
heelhuids afgekomen!"
„Ik hoop dat U mij niet nieuwsgierig of onbeschei
den vind, maar wilt u verder reizen tiaar Trans
field? Kn wilt U zich blijven schuil houden?"
„O, ja. Ja. dut moet, dat kan niet anders!" ant
woordde zij verschrikt. ..Het kan mij niet schelen of
ik naar Transfield ga of ergens anders been. als nie
mand maar weet waar ik hen! Ik had Transfield uit
gezocht. omdat ik me daarvan iets herinnerde, maar
ik kan net zoo goed naar een andere plaats gaan Ik
moet iemand ontwijken, die mij het leven lot een led
maakt, ik wil volkomen met liet verleden brek -n.
Met alles en iedereen! Dat is het eenigo wat ik -
lang."
HOOFDSTUK III.
Denisworth Square 14.
..Die Eva moet wel dol zijn stapel dol. Juist nu haar
toekomst zoo prachtig verzekerd is. haalt zo dit uit."
Mevrouw Davidson zwaaide voor de gezichten van
haar huisgenooten een brief heen en weer alsof zc met
een rooden lap een troep stieren schrik wilde aanjagen;
toen nam zc met zoo'n nijdig gebaar de koffiepot op, dat
haar zachtzinnige echtgenoot vreesde, dat hij het ding
naar zijn hoofd kreeg. Maar mevrouw Davidson ram
melde alleen maar heftig met de kopjes en schoteltjes
en terwijl ze koffie schonk, stond haar mond niet stil
over Eva en haar wangedrag.
„Alsof het al niet genoeg was om met zoo'n nicht op
gescheept te zitten," keef ze met haar schelle stem ver-