Alitatti Nitus- Aflitntnit- Laiioiwilid. Naar de grensgebergten van Bulgarije. Elanden en Reuzenherten. Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen. De zwerfplaatsen der „k o m i t a d s j i's. Een gouden huwelijksfeest. Edel wild uit lang vervlogen t ij den. Donderdag 20 November 1930. SC HAGE 73ste Jaargang No. 8769 lOURANT. Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstnitkomend nummer geplaatst POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No, 20. Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN- TlëN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bewtjsno. inbegrepen' f bontere letters worden naar plaatsruimte berekend. DE STAD DER MIDDELEEUWSCHE MARTELIN GEN EEN TOCHT TE PAARD IN DE BER GEN. TWEE GEHEIMZINNIGE RUITERS. BEANGSTIGENDE VRAGEN. (Van onzen relzenden correspondent). SOFIA, 10 November 1930. KUSTENDIL Is een vriendelijk, gedeeltelijk reeds modern aandoend stadje in Bulgarije op ruim twintig kilometer van de Zuid-Slavische grens. Nieuwe groote gebouwen zijn er na den wereld oorlog verrezen, maar als men het stadje nadert, ziet men van verre ook eenige slanke minarets. Eén moskee is nog slechts in gebruik, de andere zijn reeds bijna tot ruïne geworden. De laatste Turken, die hier woonden, zijn reeds lang weggetrokken naar Turkije, voor zoover iets al te ijverige soldaten ze in een der vele oorlogen niet direct met kogels en bajonetten naar een betere wereld hebben geëxpedieerd. De Mohamedanen, die er thans nog wonen, zijn Zigeuners, echter geen Nomaden meer. Ze wonen in kleine, onooglijke huisjes en verdie nen hun schamel brood als lastdragers, schoenpoetsers of als kleine kooplieden. Te midden der Bulgaren vormen ze een apart volk en leven in eigen wijk. Een bijzonder publiek vindt men te Kustendil. In eenige groote café-restaurants zitten steeds goed ge- lileede mannen, die er eten, drinken, kaart spelen en niets anders om handen schijnen te hebben. De stad is namelijk zooiet3 als de hoofdstad van het geheime Macedoonsche comité, dat zelfs van de bewoners be lasting heft en zijn vaste dienaren niet slecht betaalt. Weliswaar ligt er een sterk garnizoen, doch de officie ren staan op den besten voet met het geheime comité, waartoe immers ook de Bulgaarsche minister-president behoort. Naar deze stad worden uit alle deelen van Bulgarije nu en dan menschen ontvoerd, die het comi té onaangenaam zijn en het is nog slechts enkele weken geleden, dat hier, in een molen, een Bulgaarsch officier werd opgesloten, Het comité verdacht er dezen man van, vijandig te staan tegenover de geheime organisatie en den luitenant werd door de samenzweerders op middel- eeuwsche wijze een verhoor afgenomen, waarbij, om hem tot gewenschte mededeelingen te brengen, gebruik werd gemaakt van gloeiende ijzers. Deze officier ligt thans in een hospitaal te Sofia. De martelgeschiedenis is een openbaar geheim, waarover evenwel slechts één Bulgaarsch blad den moed vond te schrijven. Een vreemdeling, die hier komt, bemerkt van deze bloedige wreedheid natuurlijk niets, maar als hij goed uit zijn oogen kijkt, dan constateert hij al spoedig, dat hij door de heeren, die hier de baas zijn en wier gewe ten niet zuiver is, met wantrouwen wordt aanschouwd en door enkelen gevolgd. Mijn plan is een tocht te maken in de bergen In de richting van de grens, om te trachten met de gewa pende mannen van het comité, de „komitadsji's", in •tnraking te komen. Daarom nam ik mijn intrek in een boerenlogement aan den rand der stad, waarvan een Rus te Radomir me het adres had gegeven. Daar zou ik een paard kunnen huren en ook een gids kunnen vinden, zoo was mij gezegd De herberg was nogal primitief, maar het eten er goed, de wijn uitstekend. Nadat ik in mijn gebrekkig Bulgaarsch met den waard was overeengekomen, dat hij mij den volgenden mor gen een paard en een gids zou bezorgen, zette ik me in de gelagkamer neer om eenige brieven te schrijven. Ik was de eenige gast, doch na eenigen tijd kwamen er twee mannen binnen, één reeds bejaard, maar nog le nig en krachtig, met een grijs puntbaardje, beiden met lederjas, rijbroek en pelsmuts. Ze groetten me kort en terughoudend, keken me scherp aan en begonnen fluisterend een gesprek met den waard, waarbij ze tel kens blikken in mijn richting wierpen. Blijkbaar spra ken ze over mij. Daarna zetten ze zich in een anderen boek van het vertrek, bestelden wijn, speelden kaart, doch verloren me niet uit het oog. Bijzonder aangenaam was me de toestand niet. Vroeg wilde ik slapen en toen ik naar mijn zeer eenvoudige, doch zindelijke kamer ging, zaten de beide Biannen er nog. Ik lag echter nog niet in bed, toen ik ben de herberg hoorde verlaten en de deur achter hen dichtslaan En ik vroeg me af, wat deze mannen in de afgelegen herberg waren komen doen en waarom ze toe zoo scherp hadden opgenomen. Den volgenden morgen was ik reeds vroeg beneden bi de gelagkamer. Buiten heerschte een grijs licht Een grauwe mist hing over de wereld. De waard bakte een ï«ar eieren voor me en maakte daarna een klein pak Iwensmiddelen, brood, gekookte eieren, een stuk ge- 'Oteterd schaapsvleosch, gei te kaas, een flesch wijn, voor gereed. Intusschen bracht een jonge man in het voatuum der bergboeren een paardje voor. Deze berg- Paardjes zijn lastdieren, ze dragen, maar ze trekken niet. Klein zijn ze en langzaam, doch onvermoeibaar en la de bergen volkomen zeker. Gaat men over smalle paardjes, die den naam eigenlijk niet eens verdienen, langs liepe afgronden, dan doet men het beste het dier de teugels vrij te geven. Hun instinct leidt hen onfeil baar. De jonge man was mijn gids, en zou te voet graan. Hij droeg, zooals dit hier gebruikelijk is, sandalen, die de menschen hier zelf vervaardigen. Deze bergbewoners *ijn, evenals hun paardjes, onvermoeibaar. In de richting der Zuid-Slavische grrens wilde ik, «chter niet al te dicht bij die grens komen, want daar gaan de geweren heel snel af. Het geheime Macedoon sche comité, dat in Bulgarije feitelijk de macht in handen heeft, probeert nu en dan „komitadsji's" over do grens te zenden, die dan op Zuid-Slavisch gebied moorden, branden en afj>ersen en daarom is de grens bewaking aan Zuid-Slavische zijde in deze streek zeer streng. Wij trokken In de richting van het machtige grens gebergte, eerst langs den grooten weg. dan op mijn aanwijzing op goed geluk langs smalle paadjes, die eigenlijk niet meer dan sporen waren. Ergens in het gebergte moesten benden „komitadsji's" rondzwerven. Een Amerikaansch journalist was bij zulk een bende „komitadsji's" op bezoek geweest, en ik wilde het zelf de. Evenwel, er was een verschil: de Amerikaan had den tocht gemaakt onder leiding van twee der hoofd lieden van het geheime comité, als gast, en ik ging op eigen vuist. Ik hoopte, dat mijn gids me enkele in lichtingen en wenken zou geven, doch de Bulgaren hebben steeds angst over het geheime comité en de „komitadsji's" te spreken. Mijn gids bleef dan ook zeer zwijgzaam, doch volgde heel getrouw de richting, die ik wenschte. Op vragen mijnerzijds antwoordde hij niet of heel kort en ontwijkend, doch met ingenomenheid rookte hij mijn sigaretten. Dit was het eenige, wat hij tot de gezelligheid bijdroeg. Het landschap werd steeds woester, eenzamer en ver- latener. De nevel was opgetrokken en een vale herfst zon scheen over meest kale, voor een deel reeds be sneeuwde bergtoppen en reusachtige rotsblokken. Nu en dan was er een begroeid dal of ruischte er een beekje. Langen tijd zweefde hoog boven ons een groote roof vogel. Enkele uren waren we reeds op weg, toen ik plotse ling, buigend om een rotsbok, op enkele honderden meters terzijde van ons twee ruiters zag, die eensklaps weder verdwenen. Het paard van een dier mannen droeg een hei-rood zadelkleed. Ik weet niet waarom, doch ik vond de aanwezigheid van die twee mannen daar ongemoedelijk. Ik liet echter mijn gids niets van mijn ongerustheid blijken, maar speurde bij den ver deren zit telkens scherp om me. Woest en verlaten bleef het wilde berglandschap in de vale herfstzon. Ergens om een hoogen bergtop hingen wolkenflarden als een gescheurd gewaad. Het ge schreeuw van een vogel en de hoeven van mijn paardje Morgen Vrijdag 21 November zal het echtpaar A. Zomerdijk en M. Zo merdijk-Mekken te Hippolytushoef zijn 50'jarig huwelijksfeest herdenken. Voor waar een heugelijk feit, dal zeker niet ongemerkt voorbij zal gaan en waarmee we de jubilarissen van harte felicileeren. Naar we vernemen, zullen ze Vrijdagmorgen om half twaalf in Hotel De Haan gehuldigd worden. alleen verstoorden de stilte. Ik vroeg niets meer aan mijn gids, die toch niet of onvoldoende antwoordde en hij rookte en zweeg en toonde niet de minste spo ren van vermoeidheid. Een half uur nadat ik de twee ruiters had opge merkt, zag ik plotseling in een dal, waarlangs ik trok, in de diepte, één dier twee Ik herkende hem aan het roode zadelkeed van zijn paardje en herkende hem ook persoonyk: het was de man met het grijze spits baardje, die me den vorigen avond in het boerenloge ment zoo scherp had opgenomen. Nauwelijks had hij me gezien of hij verdween achter een groep hoornen. Wat wilde die man? Werd ik gevolgd? Wat voerde hij in het schild? Die vragen hielden me bezig en verontrustten me. J. K. BREDERODE. Door D r. R. Francis. SINDS de groote aaneengesloten bossrhen in West-Europa tot de uitzonderingen zijn gaan behooren en eigenlijk alleen nog maar op de Alpen voorkomen, is ook het edelhert uitge storven. Het bestaat nu meer op schilderijen, in de herinnering en in de verbeelding dan in werkelijk heid. Welke jager heeft ooit een kudde edelherten ge zien, anders dan in een hertenpark? En zuchtend leest hij van de reusachtige bosschen op den Kauka- sus en in Zuid-Sibcrië, waar het edelhert zelfs nu nog het meest voorkomende dier is, of van Indië, waar vele dozijnen moentjak-herten geen zeldzaamheid zijn. De koning van hel woud. In onze streken is de jacht op dit edele wild ech ter voorgoed voorbij. Zelfs de laatste overblijfselen in de Alpen en enkele andere streken zijn nog slechts belangrijk als bezienswaardigheid. Welk een verschil met twee eeuwen geleden! En hoeveel anders moet ons land er uitgezien hebben in den riddertijd; wat valt er dienaangaande niet op te maken uit oude verhalen en liederen! Zij spreken zelfs van dieren, die wij nu niet meer kennen en die voor den ijstijd, soms zelfs in het tertiaire tijdperk moeten hebben ge leefd en waarvan nog in historische tijden hier en daar exemplaren voorkwamen. Zoo moeten de clan den, die nog in de twaalfde eeuw in Ierland voorkwa men, niets anders zijn dan de reuzenherten uit den ijstijd (Megaceros Hibermicus), die door toevallige omstandigheden hun tijdgenoot en overleefd hebben. Enkele elanden werden te Ibenhorst bij Tilst nog ten getale van omstreeks 300 in leven gehouden tot het begin van den wereldoorlog; door de moeilijkhe den met de voeding tijdens en na den oorlog is van de kudde haast niets meer over. Toch telde dit elanden park in 1849 ook een klein aantal dieren en heeft het zich later weer vanzelf uitgebreid, zoodat men de hoop ook thans niet behoeft op te geven. Deze elan den schijnen echter te behooren tot een kleine varië teit, want de elanden der Middeleeuwen moeten veel forscher geweest zijn. Zij hadden geweien van bijna 2 M. lengte, waarvan de uiteinden 3 a 4 M. uit elkaar stonden. Het dier zelf was 2V2 Meter hoog en kan dus met recht een reuzenhert genoemd worden. In véle musea kan men nog geraamten van deze dieren zien. De reuzen-elanden waren het mooiste wild, dat ooit op aarde is voorgekomen. De jacht erop was een sport van den eersten rang. Hoe snel moet dit ko ninklijke dier hebben kunnen loopen, hoe vreeselijk moet zijn gewei zün aanvallers hebben kunnen ver wonden, en zeker moet het een boosaardig en tot den aanval geneigd dier zijn geweest, want in de gedich ten wordt vaak gesproken van „grimmige elanden". Welk een jachtritten zullen er noodig geweest zijn, voordat het dier eindelijk van vermoeidheid niet ver der kon; met welk een voldoening is na den strijd eindelijk den buit bemachtigd! De elanden konden zich met hun reusachtig gewei slecht voortbewegen in de bosschen zelf; daarom wa ren het ook echte mocrasbewoners, die zich bij voor keur voeden met wilgen, de echte moerasboomenMen paardestaarten. Dit neemt men waar bij de nog leven de elanden en moet ook het geval zijn geweest bij de oude reuzenherten. Dit weten wij niet alleen uit de overlevering, doch ook uit de natuur zelf, uit merk waardige vondsten, waaruit wij de geheele levens wijze dezer dieren kunnen afleiden, alsof wij zelf die lang vervlogen tijden beleefd hadden. De reuzenelanden kwamen reeds voor in do bruin- koolbosschen, die zeer oud zijn en ontstonden in een tijd, toen het klimaat van Europa betrekkelijk koel was. Vervolgens is het oersterke dier den eersten ijstijd doorgekomen, want er zijn een groot aantal geraamten gevonden uit het eerste tusschen-tijdperk. In dien tijd had Europa een tropisch klimaat, onge veer zooals in het tegenwoordige Centraal-Afrika. Er kwamen aan ook nijlpaarden en neushoorns voor en verder vele soorten herten, wilde zwijnen, dassen, wilde paarden en buffels, doch ook rendieren en mammouths, reuzenberen, leeuwen en hyena's. Deze dieren hebben den middelsten ijstijd betrek kelijk goed doorstaan. Het schijnt wel, dat de meeste zich vóór het intreden der felste koude in veiligheid hebben gesteld in liet tegenwoordige Frankrijk, dat nooit een ijstijd heeft gekend. Toch blijkt er wel uit, dat althans de eerste helft van dezen ijstijd niet zoo vreeselijk is geweest, als men soms wel meent. Ver der staat het vast, dat niet alleen de elanden, doch ook andere herten, dassen, mammouths en wilde zwij nen dezen ijstijd geheel doorgemaakt hebben, even als de reuzenherten, die niet uitgestorven zijn door de verslechtering van het klimaat, doch door de men schen uitgeroeid zijn. Een merkwaardige vondst heeft men eenigen tijd geleden in de Rijnvlakte gedaan tusschen Wiesbaden en Mannheim. Men heeft 175 M. diep gehoord en daar bij geen slik gevonden van ouderen datum dan den middelsten ijstijd. Als men zich voorstelt, hoe lang het geduurd heeft, voordat de Rijn een sliblaag van 175 M. heeft afgezet, kan men eenigszins nagaan, hoe lang de middelste ijstijd geleden is. De menschen van dien tijd zullen wel nooit vermoed hebben, welke groote veranderingen het klimaat in hun vaderland nog zou moeten ondergaan; zij zullen ook nooit ge dacht hebben, dat de wereld om hen heen er nog eens zoo heel anders uit zou gaan zien en dat hun jacht wild in een glazen kast zou komen te staan met een opschrift over soort cn herkomst. Doch weten wij, wat er na onzen tijd gebeuren zal en hoe lang de aarde nog haar tegenwoordig uiterlijk zal behouden? (Nadruk verboden) Batavieren op jacht naar het reuzenhert.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 1