Ruwe Handen
Aspirih
Ingezonden Stukken.
FEUILLETON.
VERTELLINGEN.
fejaEBjqpcg
Brabanische brieven.
yiSSCHEÏS
f'n Huisapotheek^,
voor 60 centen J
Kloosterbalsem
l.
Binnenlandsch Nieuws.
De verdwenen f47.000.
Geheimzinnige revolver
schoten.
De stroocarton-industrie.
De verstoorde bruiloft.
Kolhorn, December 1930.
Mijnheer de Redacteur,
Beleefd verzoek ik U opname van het volgende. Bij
voorbaat mijn dank.
Do heer Ir. M. de Vos heeft voor de afdeeling Anna
Paulowna van de Hollandsche Maatschappij van
Landbouw een lezing gehouden over den invloed van
de bemesting op den kostprijs der producten. De heer
De Vos zegt hierin, dat suikerbieten, bij een behoor
lijke bemesting 40.000 K.G. per HA. opbrengende, zon
der deze bemesting slechts 34.000 K.G. per H.A. zou
opbrengen. Dit nu is in strijd met de vele proeven,
die de laatste jaren onder leiding van den Rijksland-
bouwconsulent in Waard en Groet en Anna Paulowna-
polder genomen zijn. Deze zeer nauwkeurig genomen
proeven, geven een goed beeid van de toename van het
gewicht en afname van het suikergehalte bij stikstof
bemesting. De gemiddelde verhooging van opbrengst
bij al die proeven is 6 2/3 zoodat, indien men aan
neemt, dat bemeste perceelen 40.000 K.G. geven, on-
bemeste nog 37.500 K.G. opbrengen.
Als we, evenals de heer De Vos, den gemiddelden
kostprijs op f 485 per HA. nemen, dan komt de kost
prijs van 1000 K.G. bieten van met stikstof bestrooid
land op f 12.12%. Door besparing van de kunstmest
wordt de kostprijs per H.A. f 449, dus per 1000 K.G.
449 37% 11.97%, derhalve 15 cent per 1000 K.G.
minder, dan wanneer men wel bemest.
Indien de verkoopprijs van de bieten gelijk is aan den
kostprijs, levert kunstraeststrooien dus reeds een verlies
van f 6 per H.A. op; is zooals nu het geval Is, de
verkoopprijs kleiner dan den kostprijs, wordt dit be
drag aanmerkelijk grooter. Bovendien geeft het niet
met stikstof bemesten van het voor bietencultuur be
stemde bouwland ook voordeel voor de (coöperatieve)
fabriek, daar het verwerken van bieten met een hoog
suikergehalte goedkooper Is, dan bet verwerken van
bieten met een lager gehalte.
Zoo leveren de eenigc jaren geleden aangelegde
bietenproefvelden juist in dezen tijd hun groote prac-
tische beteekenis op. Ze geven tenminste mij het be
wijs, dat bij de omstandigheden, die in onze bouw-
polders gelden, stikstof op bietenland strooien in de
tegenwoordige tijdsomstandigheden negatieve resultaten
afwerpt.
Hoogachtend,
S. BREEBAART.
Mijnheer de Redacteur,
Na de gebruikelijke vraag om plaatsruimte en daar-
voor bij voorbaat den verschuldigdden dank, zouden
wij wel eens willen weten, hoe Uw verslaggever te
Dirkshorn er toe kwam, om in Uw blad van Dinsdag j.1.
te verkondigen, dat de vergoeding van de hagelschade
op 12 Juni j.1. door de tuinbouwers van Harenkarspel
geleden (en nog wel te vermelden, met groote vol
doening ter dezer zake geformeerde commissie) dat de
getaxeerde schade ten volle kon worden vergoed en
wat er dan nog meer volgde.
Nu moet men weten, hoevele tuinbouwers, die even
goed en misschien wel erger gedupeerd waren door
die hagelschade, als velen, die vergoeding hebben ge
noten, ongemoeid gepasseerd zijn. Ja zelfs, die het hoog-
noodig hadden en tusschen schadeloos gestelde wel
gestelde bouwers in zaten. En hoe kan nu een verslag
gever dergelijke onzin verkoopen? Wij vragen ons af,
kan het nog beroerder? Kan het nog misselijker uitge
voerd worden? Wel is het waaj-, dat steeds de beste
stuurlui aan wal staan, doch zooiets kunnen wij in deze
door den hagel platgeslagen gewesten niet rijmen. Wij
zullen wel nooit het genoegen smaken, dat openbaar
heid en opheldering hierover zal geschieden, hetgeen
daar achter de coulissen is afgespeeld. Het zou voor
ons nog een groote voldoening zijn, als wij eens over
tuigd werden, dat het recht zijn beloop had gehad. Doch
het zal wel net gaan als in de gemeenteraden, als het
niet best daglicht kan verdragen, dan maar in comité!
Verder zullen wij maar geen water meer vuil maken,
want wij viaschen toch achter het net en zullen maar
rekenen: alle tijden hebben weer tijden. In ons ge
heugen zal het ons wel bij blijven. Zooiets zijn in ieder
geval zeer goede middelen, om de zeer terecht ge
vreesde en toch, als de toestanden zich niet zeer spoe
dig wijzigen, de nooit te ontloopen revolutie te be
spoedigen.
Lenige der misdeelde landbouwers
uit Harenkarspel.
spoedig zacht rnet
haar iets erg geschokt had. Natuurlijk ben ik zoo gauw
mogelijk naar het atelier gegaan, omdat meneer Dane
en zij gauw gaan trouwen, maar hij was niet thuis. Hij
was op reis, zei zijn huishoudster. En ik was zoo over
stuur, dat ik eerst niet wist wat te doen. Ik had er
geen idee van, waar haar familie woont en evenmin
waar ik haar oom kan vinden."
„Het is vreeselijk voor U," zei Olive medelijdend.' En
ik had juffrouw Campbell zoo graag gesproken, omdat
ik haar oom goed ken en een boodschap van hem voor
haar heb."
„Kent U -haar oom? Wel, juffrouw dan komt u als
door den hemel gezonden! U kunt haar oom van haar
toestand op de hoogte brengen; misschien kan hij dan
hier komen om maatregelen te nemen, want ik weet
warempel niet wat ik met haar moet aanvangen. De
vrouw van den dominee is ook al een paar maal bij
haar geweest. Maar die kan evenmin iets uit haar
krijgen. Maar kijkt u eens, juffrouw, als u toch een
koodschap van haar oom hebt, lijkt het mij het beste,
dat u naar haar kamer gaat."
„Maar dat zou zij misschien vervelend vinden. Zij
kent mij heelemaal niet."
„Maar U kent haar oom toch? Het zou een heele
geruststelling voor mij wezen, als u naar boven zoudt
willen gaan. Heusch, ik kan er niet tegen om haar daar
zoo doodsbleek en verdrietig te zien liggen. Misschien
kunt u haar wat opmonteren."
Olive aarzelde. Zij voelde er niet veel voor om zoo
maar binnen te vallen bij een aleke die zij absoluut niet.
kende, zelfs al was zij in betrekking bij haar oom.
Maar juffrouw Langley drong zoo aan, dat het haar
moeilijk viel te blijven weigeren en ofschoon met tegen
zin volgde zij de hospita de trap op.
„Hier i3 een dame om u te spreken, juffrouw Camp
bell," kondigde juffrouw Langley aan, terwijl ze een
deur, die op het kleine portaal uitkwam, opende en
langzaam naar het bod ging". Ze is een kennis van uw
oom en is uit Londen gekomen om eens naar u te
kijken. Nu, wat zegt U daarvan?"
Nauwelijks had Eva Olive aarzelend op den drempel
van haar kamer zien staan, of met een gesmoorden gil
zat ze rocht overeind in bed.
„Olive," hijgde zij. „Olive..."
Juffrouw Langley keek de beide meisjes om beurten
aan en legde toen een tact aan den dag, die men bij
dergelijke breedsprakige menschen zelden aantreft: ze
verdween en sloot de deur zacht achter zich dicht!
„Olive..." Voor de derde maal noemde Eva den naam.
Olive stond nog steeds bij de deur en 3taarde haar
Ulvenhout, 2 December 1930.
Menler,
„Dré" vroeg d'n Blaauwe
deus week aan mijn: „wil-de
me 'n handje helpen aan d'n
Sundereltlaas?"
,,'k Wil alles doen wa ge
wilt, Tiest," zee Ik, „as 'k
maar nie m'nen kop in 't
roet hoef te steken."
„Dan is ie veur mekaar",
zee d'n Blaauwe: „en alvast
veul bedaankt horre!"
Ja, keb oew in langen nie
van d'n Tiest geschreven,
amico, maar ge wit, hij is
deus jaar Mei getrouwd op
z'nen oeuwen dag mee 't
weduwvrouwlee Aantje Bogers, en ge wit hoe da gaat,
ee? D'n ^laauwe-n-is nouw zo'n bietje getemd. Daarmee
is heelegaar gin kwaad van Aantje gezeed, horre,
want Aantje is 'n wefke, nouw, laat ik zeggen: om oew
egien mee grotste plazier deur te laten temmen, dèèr!
Effen dartig jaren, gezond, ollee, de rooskes leggen op
d'r wangen en prontjes, prontjes, as-t-'r gin tweede-u-is!
'n Paar ogskes in d'ren kop waar altij straaltjes lach
ultpieken zooda-d-et dan nèt is, of z'oew in oew zielement
kietelt.
Maar laat 'k erover ophouwen, amico, ze zouwen er
soms kwaad van gaan denken, waant ochirrekes de men
schen emmen soms zoo weinig noodig om te gaan leg
gen konkelefoesen ee!
Lest was er zo'n sallemaander geschrokken omda 'k
gezeed had: „wind in 'n netje". Wa zegde van zo'nen
schijnheiligen kwal? Zou die nouw denken dat ie d'n
hemel kos verdienen mee nèt te doen of hij nooit...
Ollee, laat ik zwijgen.
Maar' nouw koom ik vanzelvers op 'n sjapieter, amico,
waar ik 't mijne toch ok 's over kwijt mot
Ge mot dan weten, sinds ik in m'nen vrijen tijd m'n
briefkes in de kraant schrijf, houw 'k m'n eigen van
nog aandere dingskes op de hoogte as van de fermlllie-
advertensiekes en de martprijzen.
En nouw in deus dagen, nouw mee d'n Sundereklaas,
staan de kraanten vol van zoogenómde boekbesprekin
gen. Waant 't schijnt, dat de boekenuitgeverij zo'n bietje
sezoenwerk is; tusschen twee hokskes: noga] 'n vrimd
verschijnsel as ge 't mijn vraagt. Keb altij gedocht g'ad
boeken zijn er om gelezen en geleerd te worren en
da's nojxw toevallig heelegaar gin speesjaal Sundereklaas-
artikel, de studie!
Zooda'k maar zeggen wil, de boterletters, chocolade
letters, peperscheeten en boeken, komen altij gelijk as
de èrebeesjes en de spinazie.
Schrijvers zijn sezoen-èrebeiërs, lijk de sneeuwruimers,
't Mot dus gin al te best ambacht zijn, al staken ze nie,
die gasten van de vulpen. Hoewel ik 't dalek bij mot
zeggen da sneeuwruimen ok nie zo'n veurdeelig vak is,
terwijl die vaklui, zoo gaauw as er 'n vlokske sneeuw
gaat dwèrelen, d'r al heel gaauw d'ren bezem er bij neer
gooien. Da's veur 'n paar jaar gelejen in Arasterdam
nog gebeurd, zooas ge wel weten zult en die kérels
strijen zóó hardnekkig veur d'r rechten, ee, daar Worde
gewoonweg koud van! Nóg motten er zijn, die nog steeds
volhouwen. 'n Paarmaanden gelejen, 't was negentig
graden in de schaduw, toen sprak ik nog zo'nen wereld
hervormer. „En nouw kan 't sneeuwen", zee-ie, „dat er
glnnen tram veuruit kan komen ik pak glnnen bezem
vast, veur ze ons heischen emmen ingewilligd; me laten
ons nie kist..." verder kwam ie nie, waant toen wier ie
sjuust getroffen deur 'n zonnesteek. Ja, amico, sneeuw
mannen motten nie in de zon gaan staan, wa gij
Maar ik dwaal heelgaar van m'n apperepoow af.
'k Wou 't emmen g'ad over de boeken van teugeswoo-
rig in verbaand mee dieën wind ln da netje.
En dan mot ik zeggen: as dieën Haarlemmer Laurens
Coster ooit had kunnen denken da ze mee zijn uitvin
ding zukke zwijnderij in mooie woordekes hadden gaan
drukken, dan had ie ijskoud da blaaike dat er van dieën
boom afdwèrelde en 'n afdrukske in 't zaand mokte
(zóó kwam ie aan z'n uitvinding, dieën bofferd!) dan
had Ie ijskoud da blaaike 't blaaike gelaten en z'n mo-
niement veur 't Haarlemsche stadhuis kedóow gegeven.
Waant as ge ziet wat er in schoone gouwen baanden
allemaal veur vuiligheid de wereld ingeslingerd wordt,
dan is 't in één woord: 'n schandaal!
D'r zijn er by, geschreven door ongetrouwde wefkes,
waar ge as kearel, die de dartigjarige bruiloft al achter
z'nen rug heet, die soldaat gewiest is die alty
temidden van 't leven hee gestaan mee allebei z'n klom
pen, nog van blozen mot.
Waar die schoone, opgepoetste, gestucadoorde, gepol-
kaknipte en gelèèrsde katjes de zwynderij vandaan ha-
aan met een blik, waarin schrik en verwondering ge
mengd waren. Zy wilde een verklaring vragen, maar
één woord kon zy slechts uiten:
„Eva!"
„Olive, ik was niet verongelukt. Ik ben slecht ge
weest, Olive, door-en-door sleoht. Nooit had ik dat
moeten doen wat ik nu gedaan heb. Maar ik heb myn
verdiende loon gekregen. Olive, wat ben ik bly om je
weer te zien. Maar waarom ben je eigenlyk gekomen?"
Eensklaps brak zy in snikken uit en vervuld van
medeiyden liep Olive op haar toe.
„Kom, Eva, huil nu niet," zei zy. „Het klinkt alles
zoo vreeselijk ongeloofeiyk... Toby zei, dat hy je gezien
had, maar ik dacht dat hy ijlde of krankzinnig geworden
was. En je hospita noemde je juffrouw Campbell en
meneer Drake dacht, dat jy zyn nichtje was. Ik begryp
er niets meer van."
Het duurde een heelen tyd voor Eva haar verhaal ge
ëindigd had. Telkens weer zweeg ze een'poos wanneer
de ontroering haar te machtig werd. Tenslotte werd er
geklopt en trad juffrouw Langley de kamer weer bin
nen.
„Ik kom u even een kopje thee brengen. Ik geloof wel
dat dat zal smaken na uw reis... en dat andere," zei ze
veelbeteekenend.
„En of," antwoordde Olive, trachtend haar stem zoo
effen mogeiyk te laten klinken. „We zullen eerst maar
eens theedrinken, dan kunnen wy daarna verder pra
ten. We hebben namelyk ontdekt," legde zy juffrouw
Langley uit, die nog steeds bleef dralen, in de hoop dat
ze iets van de oplossing Van dit mysterie te weten zou
komen, „dat wy elkander kenden"
„Hoe heb ik het nu? Wel wel, heb ik van myn le
ven!", verklaarde de hospita verbaasd. „Nu zie je weer,
dat je nooit weet, hoe je menschen, die je lang niet ge
zien hebt, nog eens ontmoeten kunt. Dat zal juffrouw
Campbell goed doen, dat zy nog eens een oude vriendin
van haar ontmoet, hè?"
Toen Olive einde]yk opstond om heen te gaan, keek
Eva haar innig bedroefd aan.
„Het is een hopelooze boel," zei ze dof. „Rupert's
vriendschap heb ik voor altyd verspeeld, nooit zal hy
my vergeven. Alles is uit enkel en alleen, omdat ik
zoo dwaas was."
.Neen, Eva. Ik weet zeker, dat alles weer terecht
komt," troostte Olive haar op zoo overtuigenden toon,
dat Eva zich door haar woorden wat opgevrooiykt voel
de. „Je moet niet zoo terneergeslagen zyn, Eva. Als men
fouten begaan heeft, is het vaak genoeg mogeiyk die te
herstellen, dat heeft de ervaring my geleerd..."
Slot volgt:
len, hoe ze 't in d'r schoone kopkes krijgen, ge snap 't
nie!
Waant vacu -i moeder zal 't huilie nie geleerd em
men? Op school zullen ze'r nie van g'eurd emmen! Dus:
hoe koom 't in die opgepolitoerde kopkes, die as de
prachtbaanden van die boeken zyn: schoon van buiten,
maar rot vsji binnen!
En amico, as ge teugen zo'n wefke zeggen zouw:
„heur is Ier, kindje, alles wa gy de menschheid te zeg
gen hèt is veur myn 'nen wind in 'n netje, dan zouw
a'oew rustig wegzetten veur onbeschofte kearel of zoo
iets. Dan... dan zouw ze perbeeren om 'n kleur te krygen.
(Maar dan moeste effen weggaan, opda ze die d'r op
kon smeren mee 'n stifke verf uit d'r taschke...!)
En 't ergste is: veul kraantenmannen gaan daar van
stukken over schryven. Dan beweren ze da-d-et 'n won
der is zoow ryp as de schryfster alles hee behaandeld.
Ryp? As'nen mispel, ja, Stinkend rot, zoow rijp! Dan
emmen ze 't over de plezelogie van die juffrouw, of
gatvergeeme zielkunde nouw alleen maar rottigheid is.
Over de rejalisem, de werkelykheid: of 't leven alleen
uit zwyndery bestaat!
Nouw motte nie denken, amico. da'k m'n gemoed 's
luchten gaal, omda ze wa gezeed emmen van m'neci
wind, ollee, ge mot me goed begrypen: 'k zou nie
gère plümikes emmen van zukke plezelogen.
Waant geleuf me, amico, zoogoed as de rokskes
weer laanger zyn geworren, as ons al die osseknie-kes
en oo-beentjes ons strot uit zyin gaan hangen; zoo
goed as 't „daansen", wa gin daansen was, maar zo'n
bietje teugen mekaar aanvryven, zoo goed as da-d-alle-
maal weg zal trekken as 'nen vuilen daamp, evengoed
zal de mensch z'n bükske vol krygen van die boeken,
geschreven deur wefkes maar in staat om 'nen Jaz-
band-neger te laten verbleeken! Daar ben 'k gin me-
mèntje bang veur.
En ik? Zet al die schoone boeken op 'n ry-ke, 'k zal
er d'n Blaauwe by halen, onzen scherpschutter, die
gaat er mee z'nen rug naar toestaan en boem! en
nie in 'n netje horre... maar hy blaast de heele fut-
soendelijike vuiligheid mee de grotste minachting
achterover.
En nouw ik 'td an over d'n Blaauwe-n-eb, hij is dan
komen vragen om Sundereklaas te komen speulen
veur z'n kienders.
Kienders? Stief kienders eigenlyk, maar da's zo'n ake-
lek woord, ee! Maar ik mot 't er wel by zeggen, omda
ze aanders zouwen denken da'k ok aan piezelogie zouw
gaan doen...!
Waant ge wit, d'n Blaauwe Is 'n haalf jaar getrouwd
omtrent en... 't eerste sohipke sta-d-op stapel, horre!
Ze zyn d'r wa blij mee, Tiest en Aantje.
Maar 'k moest dan Sundereklaas komen speulen,
veur die drie brakken van Aantje.
Zijn gestadigen strijd met
water, weer en wind, doet
hem zeker vroeg of laat de
onaangename gevolgen van
zijn beroep ondervinden.
Onverbiddelijk komt dan
•heumatiek en jicht opdagen.
Het is dus ook voor nem
zaak, bijtijds Aspirin-Tablefteiv
te nemen. f
BAYE
„Peperscheeten strooien", zee d'n Tiest. En op 'nen
avond is ie by me gekomen, d'n goeien kearel en daar
emmen hum in 't roet gezet, ollee, 't is er nog nie af,
't zit nog ln alle rimpeltjes en schürkes, waar z'n
blaauwe test van vol zit en 't is nouw net of ie 'nen
kop van marmer heet, zoo is ie nog geajerd. Alles had
ie bij 'm. De spullen veur assiepan en veur d'n heiligen
man. „Alleen," zee ie: „ge mot veur oew wit kleed Trui
d'ren nachtpon maar aandoen, Dré," zee-t-ie; „waant
ik docht zoo: dieën nachtpon van Aantjes, daar barste
maar uit en d'n oudste, onzen Nilles, zouw misschien in
de gaten emmen da d'n biskop mee z'n moeders nacht
pon aan d'n haal was. Hier is oewen steek, oewen tab
berd en d'n baard. Klee-d-oew eigen aan, dan gaai ik
mee m'n eigen beginnen."
Eer Jk ooit had kunnen denken, amico, da dieën
blaauwen tlep nog 's veur Sundereklaas zouw speulen.
Maar ja, zooas gezeed: getemd, ee!
Wa-d-emimen gelachen. Toen d'n Tiest te veurschyn
kwam uit 't achterhuls en zee: „ik ben d'r mee klaar,"
toen gierde Trui van d'n lach, da'k er bang van wier.
Pèèrs wier ze en ze lag langsult over de tafel. „Ga
weg," kwekte ze: „ik doei 't ln m'n broek," „As ge 't
maar nie in de mijn doet," zee d'n Blaauwe mee z'n
roetzwarte test en ik ik trok m'nen nachtpon aan
stukken van d'n lach. M'nen baard hong op 't lest op
m'nen rug en m'nen myter sting op éénen kaant of
me thuis kwammen van 'nen schietwedstrijd...!
„Tiest," zee ik, ,,'t spet me jonk, maar daar kom
gin bal van terecht. As lk jouw aankyk, dan krijg ik
'n lachbroerte, da kan niks worren".
„Dan lachte maar 'n haalf- uurke uit," zee d'n Tiest
droog: „dan gaai ik er zoolaank wel by zitten, gif me-
'n stopke tabak asteblieft, en dan gaan me strak weg.
Aantje hee-g-et er nouw op staan, dus 't mót ge
beuren!"
Neeë, as ge 'm gezien-had, amico. Hy is bekaanst
twee meters laank en zoo mager as 'n breinaald.
Nouw had ie 'n zwarte trui aangedaan, de mouwen
kwammen tot aan z'n ellebogen, en 'n broekske tot aan
z'n knieën, dat 'm veuls te naauw zat. Dus sting le
mee z'n beencn zoo krom, of ie wa-d-ln da broekske
„gedaan" had. De knoken van z'n achterwerk stakken
gèèf naar achteren en z'nen kop, z'n haar, z'nen langen
nek, tot i n z'n ooren, was ie éénen bonk roet. Z'n
lippen rood as menie en as ie lachte dan leek dieën
mond wel 'n keldergat mee 'nen versleten trap.
Affyn, na 'n uur zyn me in de sjees gestapt en weg-
gerejen naar z'n huis. Mee Aantje ha'k te doen. Toen
me binnenkwamen glee ze van d'ren stoel af en bleef
onder de tafel zitten. Ze had pyn in d'ren buik van 't
lachen. De tranen liepen uit d'r oogen en de twee
jongste brakken, die dochten da moeder baang was.
Da redde de boel 'n bietje. Maar d'n oudste flüsterda-n-
in m'n baard: zeg, Dré, hoe kryg vader da-d-cr allemaal
weer af," en toen wees ie ln z'n gezicht. „Mee schuur-
pampier," flüsterde-n-lk trug. Toen kroop dieën aap ok
onder de tafel, en daar heurde-n-ik Aantjes weer zóó
sohrikkelyk lachen, da'k teug end'n Tiest zee: „kom
mee, jonk, anders maken me nog ongelukken
Amico, ik schei d'r af. Veul groeten van Trui en as
alty, gin horke minder van oewen
toet a voe
DRé.
goed voor brand-, snij- cn stootwonden, C
verouderde wonden, zonnebrand, aam- m
beien, spierpijnen, spit, rheumatische C
fijnen, wintervoeten, springende handen
en nog veel meer, koopt ge met een
pot Akker's Kloosterbalsem, de snel
werkende merkwaardige veelzijdige zalf. A
„Geen goud
zoo goed" i
Het geheimzinnig raadsel opgelost. De
kantoorbediende had twee medeplichti
gen. Hot plan reeds drie jaar geleden
voorbereid.
In de geheimzinnige verdwijning van bijna 47.000
gulden ten nadeele van de coöp. suikerfabriek Din-
leloord te Stampersgat, is thans klaarheid gekomen.
De eerste verdachte heeft bekend, de verdwijning ge-
sceneerd te hebben. Deze, de kantoorbediende A. G.
was al sedert jaren op tle fabriek werkzaam en had
reeds enkele malen geld voor de administratie ge
haald. Toen de justitie een huiszoeking in zijn wo
ning deed, vond zij dezelfde couranten en hetzelfde
pakpapier, dat ook in het geldzakje werd aangetrof
fen. Het plan is reeds drie jaren geleden voorbereid,
hetgeen ook af te leiden viel uit den datum van de in
het geldzakje' zittende couranten en papieren. Op den
bewusten dag heeft A. G. zich aangeboden het geld
te gaan halen. Hij is naar de bank gegaan en heeft
in de stad zijn broer Kees ontmoet, die hij tijdig ge
waarschuwd had naar Rozendaal te komen. Deze lufd
in een mandje bij zich de zak, welke het oorspron
kelijk geldzakje moest vervangen. Spoedig na het
untvangen van het geld, heeft hij op de markt het
geld aan zijn broer ter hand gesteld en is met het
nagemaakte geldzakje naar Stampersgat vertrokken.
De broer is per fiets naar een van de buitenwijken
van Roosendaal gegaan en heeft daar het geld over
handigd aan 'n derde, zekere A. de B., kastelein van
Fijnaart en controleur aan de suikerfabriek te Roo
sendaal. Deze maakt den indruk niet onbemiddeld
te zijn; hij had de beschikking over een safe bij de
bank en heeft daarin een deel van het geld geborgen.
De rest van het geld heeft hij thuis verstopt op den
hooizolder onder 1% meter hooi. Alle drie mannen
zijn in bewaring gesteld. Zij hebben bekend. Het plan
was, zooals gemeld, reeds drie jaar geleden gemaakt,
doch de vrees, dat het zou misloopen heeft hen al
dien tijd weerhouden er uitvoering aan te geven. De
doorslag had gegeven de omstandigheid dat de broer
Kees zonder werk was en dat de hoofddader vreesde,
dat de fabriek' het volgend jaar zou worden stopge
zet.
Aanslag op oen auto. Vuurgevecht met
en politie-agent. De dader in de bos-
schen ontkomen.
Uit Laren wordt gemeld:
Toen de politie-agent G. in den nacht van Woens
dag op Donderdag op zijn ronde langs 't kruispunt
Vredelaan—N. Rijksweg kwam, hoorde hij plotseling
op eenigen afstand een revolverschot lossen. Even la
ter naderde uit de richting Amsterdam een auto, die
met vrij groote snelheid passeerde. Tegelijkertijd
kwam op eenigen afstand van den agent een mans
persoon uit het kreupelhout te voorschijn, die tot
tweemaal toe een revolverschot lost op den voorbij
rijdenden auto.
De wagen reed echter met onverminderde snelheid
door. De politieagent sprong op zijn fiets en ging op
den misdadiger af. Zoodra deze bemerkte, dat hij
was ontdekt, loste hij tot driemaal toe een schot op
den politiebeambte, waarna hij op zijn fiets sprong
en met groote snelheid wegreed in de richting van
Eemnes.
De agent zette met zijn hond den vluchteling na,
die, toen het dier hem in zijn been beet, twee schoten
loste.
Tijdens de achtervolging schoot de agent zesmaal
op den vluchteling, blijkbaar zonder hem te raken,
daar de man in onverminderde vaart doprfietste.
Nabij de grens van Eemnes verdween de vluchte
ling in het bosch en wist hierdoor aan zijn vervolger
te ontkomen.
Een onmiddellijk met politiehonden ingesteld on
derzoek leverde geen resultaat op.
De burgemeester van Laren nu verzoekt den auto
mobilist op wiens auto is geschoten, zich zoo spoe
dig mogelijk bij hem bekend te maken.
Het dreigt te komen tot stopzetting des
fabrieken.
De Prov. Gron. Ct. schrijft:
Dat het er ook in de stroocartonindustrie niet flo
rissant uitziet, bleek in de j.1. Dinsdag gehouden ver
gadering van den bond van stroocartonfabrikanten,
waarin als hoofdpunt van de agenda aan de orde
kwam een voorstel tot sluiting van de fabrieken ge
durende een zekere periode, welk voorstel niet werd
aangenomen, maar toch steun vond van verschillen
de zijden. De oorzaak, dat het dreigt te komen tot
stopzetting van deze fabrieken met als gevolg loon
derving en werkloosheid voor een groot aantal arbei
ders, is gelegen in de slechte afneming van de carton
en de scherpe daling van de basisprijzen door het
uitblijven van de noodige specificaties voor op hoo-
geren basisprijs afgesloten contracten voor partijen
stroo, die echter niet worden afgenomen. Duidelijk
teekent zich de slechte gang van zaken af in de prij
zen van het koopstroo voor de fabrieken. Werd in
het begin van dit jaar voor het stroo van de boer
derij af f26 voor haver- en f28 voor roggestroo per
1000 K.G. betaald, deze prijs is nu gedaald tot resp.
f 12 en f 10, voor zoover het de boeren nog gelukt het
te verkoopen, want ook hiernaar is geen vraag.
Een orgeldraaier die trek in worst had.
Zekere P. D., orgeldraaier, wonende aan den Broek-
hovenschen weg te Tilburg, was gisteren in het hu
welijk getreden.
Na deze plechtigheid kreeg hij trek in een stuk
worst, dat by den slager P. voor het raam lag. P. gaf
hem een eindje worst als huwelijksgeschenk, doch
de gelukkige bruidegom was daarmede niet tevreden.
Om zijn ontevredenheid to luchten tilde hij de mar
meren plaat van de toonbank en liet deze aan gruize
lementen vallen.
Toen kwam de politie en die liet D. zijn trouwdag
op zijn eentje achter slot en grendel vieren.