RECEPTEN. ONZE WINTERHOEDEN. Men doet de vrouwen onrecht aan wanneer men haar verwijt dat zij te groot gewicht hechten aan hare hoeden. In werkelijkheid is hare zorg hier geheel logisch, natuurlijk en redelijk. Zij zijn hierin lang zoo buiten sporig niet als bijv. de Fransche koningen en edellieden uit de geschiedenis. Men spreekt nu nog van den muts van Lode- wijk XI, van den toquet van Hendrik II, van den vederpluim van Hendrik IV, en van de mooie vilten hoeden van Lodewijk XIII. Maar over de hoeden der koninginnen rept de geschiedenis met geen woord. Intusschen, de tijden zijn veranderd en terwijl de mannen zich tevreden stellen met een pet, een deukhoed of een ronde dop, is de beurt aan de vrouwen om wat meer kieskeurig te zijn. Maar, zooals gezegd, zij zijn daarbij redelijk. Bekijken wij eens van nabij dehier geïllustreerde modellen. Ofschoon met recht de wintermodellen niet gebaseerd zijn op een grondtype dat men op elk hoofd terugvindt en er eigenlijk zooveel hoeden zijn als vrouwen, kan men toch duidelijk twee hoofdgroepen onder scheiden en wel die der groote hoeden, welke de klokhoeden en de capelines omvat en die der kleine hoeden, in welke categorie men onder kan brengen de mutsen, de baretten, de turbans, de hoedjes met opgeslagen rand en voorts alle mogelijke hoeden met onbe- schrijfbaren vorm, of hoogstens door het feit dat zij nauwkeurig den omtrek van den schedel volgen en zich bij den vorm van het gelaat aanpassen. Ongetwijfeld zal men minder groote dan kleine hoeden zien, hetgeen natuurlijk zijn oorzaak vindt in de bontkragen die tot hoog in den hals reiken en daardoor in conflict zouden komen met den rand der hoeden. Maar zoo'n moeilijkheid schrikt eigenlijk de vrouwen niet erg af. integendeel. Zij zoeken deze dikwijls in plaats van haar te ontloopen. Bovendien, zoudt gij weerstand kunnen bieden aan de eerste hoed (1) van zwart dubbel vilt met een gros grain zwart en wit lint? Zeker, hij is minder practisch bij een wintermantel dan het volgend model (2) van felp met auberginekleurig vilt. Bermerken wij terloops dit detail: we zullen veel combina ties zien van vilt met fluweel, vilt met felp, vilt en bont, wel te verstaan de gladde bont- soorten. Vervolgens (3) een zeer goed staande tur ban, dank zij de hermelijnen wrong die het gelaat zeer goed omkleedt en het contrast daarvan met de kleine bewerkte bol van zwart fluweel. Dan (4) een opgeslagen hoed, zwart satijn met wit gezoomd, zeer passend bij een jeugdig gelaat. Daarna (5) een toque van lichtgekleurd vilt met bruin bewerkt fluweel en ten slotte (6) een groote klokhoed van Empire-groen vilt en felp met een cocarde op en onder het felp. Beschouwing over eenige vrouwelijke karakters van Shakespeare's werken. Ofschoon Shakespeare misschien meer werk heeft gemaakt van zijn helden dan van zijn heldinnen, willen wij juist de vrouwelijke flgurer eens naar voren halen en wat meer belichten. Zijn vrouwelijke karakters zijn nu en da7i wat onafgemaakt; de schets, wordt ons gegeven, maar de „finishing touches" worden aan onze verbeelding overgelaten en dit is dan ook de reden, waarom de zelfde karakters zoo heel verschillend worden beoordeeld Nemen we b.v. Cordelia (in „King Lear") vooral in 't eerste gedeelte, als wij lezen, dat in antwoord op het smeeken van haar vader, hem haar liefde te zeggen, zij kalm zegt„Ik bemin Uw Majesteit, volgen» mijn plicht; niet meer of minder", dan vinden wij hier de uiting van een koude, zelfgenoegzame natuur. ,T,och toont het verloop van dit stuk ons, dat zij in waar heid de beste, of juister, de eenige goede der drie zusters is Haar karakter zou in het begin zelf on beduidend wezen, indien de liefde van den Koning van Frankrijk het niet redde, om zoo te zeggen, door te toonen, op welke hooge waarde hij het stelde. En in 't lsatste wordt het ons bovendien duidelijk welke groote mate van liefde zij zelf kan toonen. Shakespeare's vrouwelijke karakters zou men in vier groepen kunnen verdeelen Eerst de geschiedkundige personen Lady Macbeth (in Macbeth); Cleopatra (Antony en Cleopatra); Octavia (Antony en Cleopatra); Voh'mnia (in Corlolanus); Constance of Bretagne (In King John); Elenor of Guienne (In King John); Blan- che of Castile (In King John); Margaret of Anjou (In King Henri VI); Catherihe of Arragon (In King Henri VIII). Dan die, wier liefde getint wordt door sterke phantasie Juliet (Romeo en Juliet); Ophelia (Hamlet); Miranda (The Tempest); He- lena (All's well, that ends well); Perdita (Winter's Tale); Viola (Twelfth Night), enz. ^rouwen, wier toewijding sterker was dan haar liefde Hermione iwinte-'s Tale); Desdemona (Othello); Imogen (Cymbeline); Cordelia (King Lear), En eindelijk de intellectueelen Portia (Merchant of Venice); Rosallnde (As you like it); Isabella (Measure for Measure); Beatrix (Much about nothlng) Uit een intellectuet l oogpunt hebben Je karakters van Portia, Rosallnde, Isa bella en Beatrix, de grootste waarde. Van deze vier is zeker Portia de meest aantrekkelijke. Geestig is zij zeker. Haar rede tot Shy- lock in 't vierde bedrijf is bijna volmaakt; ofschoon zij weet, dat 't geen Bellario er op gevonden heeft, Antonio vrij zal ma ken, houdt zij ditvoor het laatst en wil den Jood de gelegenheid geven, zich min der hard te toonen, dan hij werkelijk is. Eerst pleit zij genade; als dit niet helpt, tracht ze op zijn gelddorst te werken en hem om te koopen „Neem driemaal uw geld en laat mij de akte verscheuren", zegt ze. Als dit niet helpt, tracht ze hem af schuw voor den daad in te boezemen. „You must prepare your bosom for hls knife; therefore lay bure your bosom", zegt ze tot Antonio. En als zelfs dit niet den hardvochtigen woekeraar week maakt, barst haar ver ontwaardiging los en houdt ze de beken de toespraak over den droppel bloed, waardoor Shylock zijn recht verliest. Dan volgt haar list met den ring, waar in al het speelsche en litgelatene van haar natuur voor den dag komt. En we zien dQ ernstige, nadenkende vrouw van 't eerste bedrijf, veranderd in een uitgelaten, overmoedig kind. Portia is een heerlijke schepping, of schoon zij geen recht van bestaan zou hebben in de tegenwoordige „narrow- minded" maatschappij. Bijzonder lieflijk, maar eenigszins passief, in hooge mate „dat ewig weibliche" bezittend, is de fi guur van Ophelia. Ophelia wekt onze sympathie, maar een Portia of Rosalinde dwingt ons daarnaast eerbied en bewondering af. Later komen wij gaarne nog eens op enkele markant- vrouwenfiguren terug. KERRY-GEHAKT. 500 G. kalfsgehakt, 100 G. varkensgehakt, of 600 G. kalfsgehakt, 1 el, zout, noot muskaat 50 G. oud brood (zonder kost)geweekt in een paar lepels melk 1 eetlepel kerry 100 G. boter 200 G. rijst. Bereiding Maak het gehakt op de gewo ne wijze aan met het ei, het geweekte brood, het zout en de nootmuskaat; vorm er 6 ron de of langwerpige balletjes van en wentel die in de kerry, zoodat ze rondom met een zeer dun kerrielaagje bedekt zijn. Laat de ballëtjes op deze wijze eenige uren liggen; vorm ze b.v. 's ochtends om ze 's middags verder af te maken. Doe, ongeveer 1 uur vóór 't gebruik, de gewasschen rijst met 1 V2 maal zooveel kokend water en wat zout in een pannetje of schaaltje, zet dit, ongedekt in een pan met kokend water, echter zóó, dat het water niet in het rijstpannetje kan komen; sluit de grootste pan met een deksel en laat op deze wijze de rijst gaar worden (ongeveer uur). Laat tegelijkertijd in een braadslee of in een ijzeren potje 70 G. van de boter smelten, doe er gehaktballetjes in en laat die, hetzij in den oven of op de kachel mooi bruin en gaar branden; giet on der 't braden af entoe een lepel water bij de jus, wanneer deze kans heeft van te don ker te worden. Roer nu voorzichtig door de gaar geworden rijst de overgehouden boter en wat geraspte nootmuskaat, echter vooral zonder de korrels fijn te wrijven. Druk de rijst in een met boter ingesmeerden rand en stort ze op een verwarmden schotel; of vul er vlug eenige met boter ingesmeerde timbalvormpjes of kleine theekopjes mee en keer die op gelijke afstanden van elkaar binnen den rand van den schotel. Leg mid den op den schotel de gehaktballetjes, over goten met de jus. SCHAPEBOUT MET KAPPERTJES SAUS. 2 K.G. schapebout 100 g. boter halve lepel bloem li/2 water zout, peper iets citroensap eet lepel kappertjes Bereiding Het schapevleesch al of niet 24 uur laten marineeren, met peper en zout in wrijven, gaar koken, half bedekt met water waaraan men een paar worteltjes, een uitje met kruidnagelen bestoken, en een paar knolletjes toegevoegt. Een groot uur zs jes laten koken en dan door prikken en welk vocht er uit loopt, zich overtuigei het vleesch gaar genoeg is. Voor de een lepel boter laten smelten, de bloec een beetje peper er door roeren, dan scheutjes het water toevoegen. De saus veel te dun, maar wordt nu verder gebos door, van het vuur af, er telkens K stukjes van de opgegeven 100 G. boter te roeren. Het laatst voegt men de ka; tjes toe en eenige druppels citroensap Men presenteert den schapebout in een van gekookte aardappelenen knolletji gelijke grootte. HOE MOET MEN EEN PATROON ZELF KNIPPEN 7 DE BLOUSE MET PUNTPAS. Stippel het grondpatroon na en geef de diepte van de 1 als en de lengte der blouse aan. Zet op deze hoogte een waterpaslijn, meet op die lijn 'a hv 1 af en verbindt dit punt met het runt onder de arm. Teeken de plooien en hals volgens teeke- ning. De achterhals moet op de schouder zooveel uitgediept worden als voor. De alsdiepte achter is naar eigen verkiezing De zijlijnen moeten even lang zijn en op de waterpa slijn moet hwafgemeten worden. Om een pas in vorm te teekenen moet u de breedte van de pas weten. De breedte van zoo'n pks ls meestal 3 c.M Nu meet u evenwijdig aan de uitgediepte hals de breedte der pas af en teekent ie pas. Om een lot patroon van de pas te krijgen legt u een stuk oapier onder net patroon en radeert zoo de pas door. Als de pas van stof geknipt wordt moet u er om denken dat middenvoor en middenachter recht van draad moét zijn.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 8