De eerste automobiel verschijnt.
De eerste automobiel verschijnt nu op het tooneel en
wordt met verschillende gevoelens ontvangen. De xnen-
schen. die in huis zijn en het roffelend geluid hooren.
snellen uit nieuwsgierigheid naar de ramen; de kinderen
op den weg beproeven het rijtuig loopende bij te houden,
en zij. die met paard en rijtuig of met vee langs den
weg gaan, vervloeken dat schrikverwekkende vehikel.
De nieuwsgierigheid op dit punt wordt geleidelijk aan
overvoed cn verdwijnt; de snelheid van de automobiel
oneemt toe en toomt den lust der jeugd om achter dat
nieuwe voertuig aan te hollen; de voerman en het vee
geraken met den nieuwen toestand vertrouwd en er
schijnt weer evenwicht te komen. Maar dan neemt de
toepassing van het motorrijtuig zoo sterk toe in aantal
en in verscheidenheid van vorm en bestemming, dat er
een ware chaos dreigt te ontstaan. De auto is al spoe
dig geen luxe artikel meer, doch is geworden een ge-
bruiksvorm voor het maatschappelijk verkeer, welke
tramwegen ten doode opschrijft en spoorwegen ernstig
bedreigt. D<? autobusondernemingen rijzen als paddestoe
len uit deii. grond en de zware vrachtwagens donderen
in groote getale over de wegen. De wegen krijgen plot
seling een verkeer te *-agen, waarop deze in geene deele
berekend zijn. de ko.v-wn van het wegonderhoud stijgen
sterk en de weg is ondanks het meerdere onderhoud
niet in staat aan de nieuwe eischen het hoofd te bieden
Wel grijpt eerst de wegenonderhouder, waar dit
mogelijk is, in, door beperkende bepalingen en wordt
al spoedig die taak door de regeering overgenomen,
waardoor wij thans bezitten een Motor- en Rijwielwet, 'n
Motor- en Rijwielreglement en eene Motor- en Rijw: •!-
beschikking; wel is daardoor in vele opzichten eene goe
dc regeling ontstaan, welke al te groote excessen heeft
weggenomen, doch veel, zeer veel, roept nog om verbe
tering. Ik bepaal mij hierin tot de financieele regeling
der kosten van het onderhoud.
De flnanticele regeling.
Ter zake van die financieele regeling meen ik het
volgende te moeten opmerken.
Er is, gelijk algemeen bekend mag worden geacht, in
1926 eene Wegenbelasting ingevoerd, v/elke eene bij
drage vordert voor het houden van een motorrijtuig.
Reeds eerder was de Rijwielbelasting toegepast.
De opbrengst dier twee belastingen is bij de rijksbe-
grooting voor 1931 geraamd op f 18.000.000. Hiervan be
houdt het Rijk voor zijne wegen aanvankelijk 70 of
f 12.600.000, en ontvangen de provinciën tezamen 30
of f 5.400.000. Daarmede is het bedrag in eerste instantie
verdeeld.
Nu is de heffing van eene Wegenbelasting op zich
zelve, naar mijn oordeel zeer goed te verdedigen, waar de
motorrijtuigen de kosten van het onderhoud der wegen
zoo sterk verhoogen en goede wegen den autobezitter
in vele opzichten tot voordeel zijn.
Geen lichaam kan die heffing beter en gelijkmatiger
uitvoeren dan het Rijk. dat in staat is over zijn geheele
gebied gelijke voorschriften te geven.
De Rijwielbelasting, ingevoerd in een tijd van moei
lijke finantieele omstandigheden en sedert dien, hoewel
buiten noodzaak, bestendigd, kan, zoolang deze nog niet
wordt afgeschaft, geene betere bestemming verkrijgen
dan voor aanleg, verbetering en onderhoud van wegen,
waar immers de rijwielpaden ook uit genoemde in
komsten worden bekostigd.
Doch hoe staat het nu met den financieelen druk,
voortvloeiende uit het zoo toegenomen verkeer met mo
torrijtuigen, waar is die naar verhouding der draag
kracht het grootste, waar wordt die het moeilijkst, het
meest onevenredig gedragen?
Ziet men naar de opgenoemde verdeeling der gelden,
dan moet de wetgever wel overtuigd zijn geweest, dat
het rijk het meest onbillijk werd belast en daarom
aanvankelijk 70 van alle inkomsten moest behouden.
Maar is dat wel juist? Is zelfs niet het tegendeel
waar? Is hier niet de macht gebruikt tot eigen voor
deel? Zou er één wogbeheerder zijn in Nederland, die
met meer billijke redenen de kosten der wegen kan
bestrijden uit de algemeene middelen, dan juist het
Rijk? Maken toch niet alle houders van motorrijtuigen
over geheel het land gebruik van de wegen en komt
dat in den vorm van inkomen, tijdsbesparing, snelheid,
gemak, goedkoopere levering, minder bederf van waren
enz. enz. niet in een of anderen vorm aan nagenoeg elk
lid der gemeenschap ten goede?
En moeten die motorrijtuigen van hun punt van uit
gang naar hunne bestemming niet evenzeer gebruik
maken van al die wegen, weike van bijdragen zijn
uitgesloten?
Bovendien de lengte der rijkswegen valt in het niet,
vergeleken bij de lengte van de wegen bij de andere
beheerders in onderhoud.
Ja. het is den wetgever blijkbaar te moeilijk gevallen
de wet te maken, de middelen te innen en dan van het
financieele resultaat afstand te doen ten behoeve van
die wegbeheerders, die de inkomsten redelijk mochten
verwachten tot vermindering van den zwaren en on-
billijlcen druk. waaronder zij gebukt gaan. Dit is wel
eene verklaring, doch allerminst een reden.
Hier zit de eerste en grootste fout.
Hier zit de eerste en grootste fout, hier is ook het
verkeerde voorbeeld aan de provincie gegeven.
Verbetering is hier alleen door wetswijziging te ver
krijgen.
Het bestuur onzer provincie heeft een provinciaal
wegenplan moeten vaststellen. Het is daarbij verplicht
geworden zich tot een bepaald maximum aantal kilo
meters te beperken.
De op dat plan gebrachte wegen moesten zijn be
staande en aan te leggen wegen, welke naast de wegen,
voorkomende op het rijkswcgenplan, in de provincie
noodig zijn als verbindingen voor doorgaand verkeer
met motorrijtuigen en verder wegen, die voor het alge
meen verkeer eerlang beteekenis zullen krijgen.
De voorschriften zijn gebiedend en afwijking van
eenige beteekenis, ten behoeve van de overblijvende
wegen, is vrijwel uitgesloten.
Ook hier zou alleen wetswijziging verbetering van de
verdeeling der gelden kunnen voorschrijven.
Nu is. mijns inziens, de provincie, zij het ook onder
goedkeuring van den Minister, niet vrij gebleven van
het maken van afwijkingen. Eisch is toch. volgens
artikel 34 der wet. dat de wegen van het provinciale
plan noodig zijn als verbindingen voor doorgaand
verkeer met motorrijtuigen of voor het algemeen ver
keer eerlang beteekenis zullen krijgen.
Bij de vaststelling van het plan zijn daarop gebracht
vrijwel alle wegen der provincie, ook wanneer deze.
zooals de weg naar Bakkum aan Zee. die loopt naar
een strand waaraan geen enkel gebouw staat, in rede
lijkheid in de genoemde omschrijving niet kunnen wor
den ondergebracht. Zoo staat het ook met de wegen
op Texel en Terschelling. Daar is geen sprake van
doorgaand of algemeen verkeer.
Men begrijpe mij goed. het wordt die eilanden gaarne
gegund, dat er iets voor de bevolking daar wordt ge-
dar.n. Het gaat er hier alleen om of de vlag de lading
behoorlijk dekt.
Intussohen geven de medegedeelde afwijkingen ook
een lichtpunt te zien. namelijk de bedoeling om. waar
mogelijk en nocdlg geoordeeld, te helpen. Dit echter
is op andere wijze te bereiken en behoort dan ook al
gemeen en niet bij uitzonderl n g te geschieden.
Hoe staat de provincie er nu voor?
Hce staat de provincie er nu voor met «enerzijds de
ontvangen uitkeerlng uit het Rijkswegenfonds, ander-
de uitkeeringen voor het omschreven wegennet In
de provincie?
Gedurende drie dienstjaren is nu door de provincie de
bijdrage geïnd en blijkt telkens veel meer te zijn ont
vangen dan Gedeputeerde Staten aan de hand der vast
gestelde voorschriften konden uitkeeren aan de pro-
:ncie zelve voor hare hoofdwegen en aan andere weg-
beheerders, wier wegen cp bet plan voorkomen.
Wat is er gedean met dc zeer aanzienlijke overschot
ten? Deze zijn bij de provincie gestort in haar eigen
wegenfonds, een doel waarvoor die gelden zeker niet
bestemd zijn.
Hier kwam ook weer de moeilijkheid van macht en
bescheiden gebruik naar voren.
Voor 1930 is door Gedeputeerde Staten bij de indie
ning van het ontvverp-besluit tot vaststelling der be-
grootir.g van hot wegenfonds dezer provincie als toe
lichting o.m. gezegd:
„Steunende op de gegervens voor het jaar 1928. kan de
aan de provincie uit te keeren opbrengst van de We
genbelasting op f 800.000worden geraamd. Aange
zien, r.3ar ie verwachten valt, een bedrag van f 200.000
zal worden uitgekeerd aan de verschillende gemeenten
en water-chappen. die wegen in beheer hebben, welke
op het provinciaal wegenplan voorkomen, en een zelfde
som uit dien hoofde aan dc provinciale kas ten goede
zal kunnen worden gebracht, kan een bedrag van
■f 400.000.in het Wegenfonds worden gestort".
Dat ziet er officieel zeer correct uit, maar is dat in
werkelijkheid wel zoo?
Naar de vastgestelde voorschriften, wordt er geen
reden gevonden van de geraamde ontvangsten ad
f 800.0C0.— meer voor uitgaaf te ramen dan f 400.000.—.
vanrvan de provincie dan de helft of f 200.000.zal
ontvangen. Wat overblijft, en dat is nog eens f 400.000,
wordt ook aan de provincie gebracht on daardoor ont
vangt deze driemaal zooveel als haar naar hare eigen
voorschriften toekomt. In strijd dus met hare regelin
gen. want daar komt het zakelijk toch op neer, wordt
door de provincie aan de pro%*incie uitgekeerd voor een
provincialen weg het drievoudige van wat onder overi
gons gelijke omstandigheden eene gemeente of een
waterschap voor een weg ten goede komt.
Bij de begrooting der inkomsten en uitgaven van het
Wegenfonds dezer provincie voor 1931 wordt in de me
morie van toelichting gezegd, onder artikel 5:
„Steunende op de gegevens voor het jaar 1929. kan
de aan de provincie uit te keeren opbrengst van de
Wegenbelasting op f 945.009.worden geraamd. Aange
zien. naar te verwachten valt. een bedrag van f 273.000
zal worden uitgekeerd aan de verschillende gemeenten
en waterschappen, die wegen in beheer hebben, welke
op het provinciaal wegenplan voorkomen, en een som
van f 172.000.uit dien hoofde aan de provinciale kas
ten goede zal kunnen worden gebracht, kan een be
drag van f 500.000 in het wegenfonds worden gestort."
U bemerkt wel, de provincie, die voor 1930 voor zich
op f 200.000.— rekende, komt al werkende tot de over
tuiging, dat die uitkeering voor 1931 niet meer dan
f 172.009.— kan zijn. Doch wat nood! De rijksuitkeering
is gestegen, de uitkeering aan zich zelve dient ver
laagd, welnu, er blijft niet f 400.000.over, gelijk in
1920, doch f 500.000.—, en die som gaat onder een an
deren naam toch naar de provincie. Hierdoor ontvangt
de provincie ongeveer vi e r maal haar aandeel.
Formeel gaat de provincie vrij uit, maar
het is toch ren groote onbillijkheid tegen
over de onderhoudsplichtigen.
Wij moeten hierbij echter in het oog houden, dat de
provincie formeel vrij uit gaat. De voorschriften
leiden tot dezen vorm van verdeeling. Dat neemt in-
tusschen niet weg. dat alders is gevoeld en in onze
provincie ook de leidende personen hadden kunnen en
moeten aanvoelen, dat door de gegeven regeling een
groote onbillijkheid werd begaan tegenover de onder
houdsplichtigen van die vele wegen, waarop het auto
mobiel verkeer wel werd losgelaten, v>och die buiten de
regel in gder bijdragen in het wegenonderhoud werden
gesteld.
Niets belette eene tegemoetkomende houding door
bijdragen uit de gewone provinciale inkomsten. Dit
ging immers te gemakkelijker, waar die gewone in
komsten. juist door de buitengewone ontvangsten uit
de wegenbelasting, minder voor de provinciale wegen
behoefden te worden aangesproken.
Eene dergelijke tegemoetkomende houding bij aanleg
en onderhoud van wegen werd reeds betracht: in
Utrecht sedert 1865. in Friesland en Noordbrabant se
dert 1911. in Drente sedert 1913, in Limburg en Over-
ijsel sedert 1921. Alzoo zes provinciën gaven reeds een
goed voorbeeld, eer zij bijdragen van het Rijk ontvin
gen.
Zeeland volgde in 1928, en Gelderland en Groningen
troffen in 1929 eene regeling.
Dat de waterschappen geweldig in de knel zijn ge
komen is reeds zoo dikwijls met cijfers en feiten aan
getoond, dat ik mij wel ontslagen mag rekenen van
het geven van bewijzen hiervan.
Hoe te komen tot verbetering.
Dc vraag, hoe te komen tot de zoo hoog noodige
verbetering en in de verdeeling der lasten èn in den
toestand der wegen, heb ik eerder aldus aangegeven.
Het middel daartoe is m.i. reeds in 1922 aangewezen
door den inmiddels tot professor benoemen heer Inge
nieur Thierry, toen hij voor het Nederl. Wegencongres
rapport uitbracht omtrent de vraag, op welke wijze het
beheer over onze wegen kan worden herzien en verbe
terd? De heer Thierry wenscht het geheelo land te ver-
deelen in ongeveer 40 a 45 wegschappen, die onder het
noodige toezicht met het wegbeheer zullen worden be
last.
In een brochure, getiteld „Onze Wegen", overdruk
ken bevattende uit „De Telegraaf" van 5. 6. 7 en 8 De
cember 1925 cn op verzoek van het bestuur van de
Vereeniging Het Nederl. Wegencongres door de Tele
graaf in brochurevorm herdrukt, komt aan het slot,
blz. 29. deze uitspraak voor:
„Het schijnt niet twijfelachtig dat in de aanvaarding
dezer denkbeelden (dat zijn die van den heer Thierry).
als zuivere uittingen van de moderne decentralisatie
gedachte cn den groeienden drang naar zelfdoen in de
kringen der onmiddellijk belanghebbenden het ideaal
van een goed wegbeheer dichter benaderd zou worden
dar- in bovengeschetste (dat zijn dus andere) regelingen.
Edoch, de weerstand en moeilijkheden, die bij de
practische verwezenlijking van die denkbeelden te over
winnen zijn, zouden dan ook te grooter blijken. Een
organisatie als de heer Thierry zich denkt, wordt nu
eenmaal niet binnen enkele maanden of jaren zelfs in
het leven geroepen.
Ik vermeld dit hier, omdat blijkt, dat van geheel an
dere zijde aan die denkbeelden adhaesie werd geschon
ken. nadat ze enkele jaren als het ware hadden gerust.
Ik voor mij ben overtuigd, dat ze opnieuw naar
voren zullen komen en dat de oplossing van het vraag
stuk in die richting moet worden gezocht.
Wegschappen.
Waarom is de wegschap, uit technisch beheersstand-
punt bezien, het aangewezen middel en niet b.v. beheer
der provincie?
Het antwoord op deze vraag kan zeer kort zijn.
Men heeft bij een wegschap een waarborg te meer.
Ik bedoel daarmede, dat een wegschap onderworpen is
aan hooger toezicht en de provincie is dat niet.
Ons geheele staatsbestel is daarop ingericht, dat toe
zicht en uitvoering niet in één hand zijn.
Bij wegschappen bestaat m.i. grooter waarborg voor
een goed. maar ook vooral economisch onderhoud, dan
wanneer een groot lichaam dat moet doen. wiens dienst
th;ins reeds uit tientallen ambtenaren bestaat.
Uit dat practisch oogpunt beschouwd, zou ik uitbrei
ding van het provinciaal wegbeheer anders dan met
toezicht .ten zeerste betreuren.
Biedt een wegschap in alle opzichten de noodige waar
borgen cn is het dus zaak in weerwil van de moeilijk
heden. die te wadhten zijn. de gedachte hieraan goed
vast te houden cn te propageeren, ook uit een oogpunt
van de verdeeling der kosten is een wegschap wel het
aangewezen middel, zij bet dan ook dat hier voetangels
en klemmen liggen.
Natuurlijk komt in de eerste plaats de vraag naar
voren op weike wijze het wegschap aan zijn inkomsten
komt?
Het antwoord luidt dat het zyn inkomsten zou moeten
ontvangen cn van de vorige wegbeheerders, èn van de
provincie èn zoo mogelijk uit do Wegenbelasting.
Zoolang dit laatste niet geschiedt, zoolang de wetge
ver niet gevoelt, dat de onthouding van elke bijdrage
aan deze wegbeheerders grovelijk onbillijk is, zoolang
moet er dan maar een overgangstoestand blijven be
staan, waarvan èn dc voormalige onderhoudsplichtigen,
èn de provincie de dupe zijn ik zie hier geen anderen
weg; die onbillijkheid on de wegbeheerders alleen tc
laten rusten ware de onbillijkheid cn dc kortzichtigheid
ten top gevoerd.
Als tijdelijke maatregel voor de periode van overgang
komt mij in streken, waar de waterschappen nagenoeg
het geheele wegennet onderhouden cn dc gemeenten
hiervoor geene kosten dragen, het verleenen van steun
der gemeenten aan de waterschappen wel juist voor.
Ik zou er niet vóór zijn het wegschap de bevoegdheid
te geven zelf lasten te heffen; dat is niet gewenscht,
omdat een wegschap alleen maar lasten zou kunnen
heffen van de eigenaars van het gebouwd en ongebouwd,
en deze worden al zwaar genoeg belast.
Het wegschap dient du3 inkomsten te ontvangen uit
andere bronnen en de provincie heeft die beschikbaar;
bovenal de provincie heeft hier een belang.
Mijn denkbeeld zou zijn, dat de provincie voor eiken
op het secundair wcgcnplan B voorkomende kilometer
weg het wegschap met een vast bedrag s;:I -lieerde, en
dat de voormalige onderhoudsplichtigen het tekort aan
het wegschap uitkeerden.
Men zou het ook zoo kunnen doen, dat deze vaste uit
keering van de provincie gesteld werd op een zeker
percentage van de onderhoudskosten tot een zeker
maximum bedrag per kilometer (Gelderland noemt als
maximum f 200 per kilometer, maar dat dunkt mij.te
laag).
Men zou ook het Groningsche stelsel kunnen volgen,
dat bepaalt, dat in eersten aanleg een vaste som voor
rekening is van den voormaligen onderhoudsplichtige
en het meerdere voor rekening der provincie, overeen
komstig de verdeeling3wijze van de wegenbelasting, 200-
dat in derden aanleg dc voormalige onderhoudsplich
tigen voor het tekort aansprakelijk zyn.
In de provincie Noordholland is reeds voor een aan
tal jaren geleden (ik meen in 1920) een ontwerp ge
weest vcor het vormen van wegschappen. De Provin
ciale Waterstaat is toen gestuit op de Provinciale Griffie
De bedoeling was namelijk waterschappen en gemeenten,
die belanghebbenden waren bij die wegen, tc doen bij
dragen in de kosten van onderhoud en verbetering daar
van. De juristen maakten het bezwaar, dat de gemeen
ten rech'.ens niet mochten worden aangeslagen in weg-
lasten.
Waar I nt belang is moeten ook de kosten
zijn.
Ik dring er in de eerste plaats op aan, dat de pro
vincie erkenne, dat zij bij de wegen, waarom het hier
gaat, evenzeer belang heeft als bij de andere secundaire
wegen. Want het betreft hier wegen, die geen locaal
karakter dragen, dcch wegen, waarvan het belang een
streekbelang beteekent, en waarop dus de rechtsregel
van toepassing is, dat, waar het belang is, ook de kos
ten moeten zijn.
De streek zal door hare bijdragen steeds in aanzien
lijke mate in de kosten moeten blijven betalen. Het is
mijne bedoeling niet die kosten maar eenvoudig op een
ander af te wentelen. Neen de kosten die tot dus
verre let wel onder normale omstandgiheden op
de voormalige onderhoudsplichtigen rustten, moeten
daar gedragen blijven. Slechts de nieuwe, do zwaardere
lasten, moeten op de schouwders van anderen worden
gelegd. Het gewijzigde meer algemeene karakter, dat
tal van wegen hebben gekregen, worde uit meer alge
meene middelen bestreden, omdat het betreft ik zeg
dat nogmaals de secundaire wegen.
De uitkeering uit de proviciale kas zal veelal slechts
van aanvullenden aard zijn; en men vergete daarbij
vooral niet. dat waar het een wegschap betreft, dat on
der toezicht van Gedeputeerde Staten staat, er ook alle
mogelijke waarborgen worden gevestigd niet alleen
door een beteugelend, maar ook door een voorkomend
toezicht dat het wegenonderhoud niet alleen deskun
dig, maar ook economisch geschiedt, dat het wegschap
niet over de koorden van de beurs van andere organen
beschikt, maar dat het in de wijzo van besteding der
gelden behoorlijk aan banden ligt door goedkeuring van
begrooting en rekening door Gedeputeerde Staten enz.
Zie ik tegen een dergelijke regeling geen enkel ju
ridisch bezwaar, wanneer hst betreft den beheersover-
gang van waterschap tot wegschap, anders staat het,
dat moet ik erkennen, wanneer het den overgang van
gemeentewegen naar een wegschap aangaat.
Do gemeentewegen.
Op de gemeentewegen is. zooals ik zeide, reeds vroe
ger het voorstel van den provincialen waterstaat van
Noordholland inzake de wegschappen gestrand.
Toch zijn die juridische bezwaren, waarop ik te dezer
plaatse niet verder zal ingaan, m.i. niet overheerschend.
Zij zijn door wetswijziging te ondervangen. Maar ook
zonder wetswijziging schijnt het mij toe. dat deze moei
lijkheid t.o.v. de gemeentewegen in de praktijk van zelf
worden opgelost.
Ik stel mij dit zóó voor, dat door de Staten van Noord
holland enkele wegschappen zullen worden opgericht
en dat een aantal wegen, welke bij waterschappen in
beheer en onderhoud zijn, aanstonds naar dat wegschap
worden overgebracht. Ik herhaal nog eens dat dit zonder
eenig bezwaar kan geschieden: daarvoor zijn slechts
noodig een aantal door de Kroon goedgekeurde Staten
besluiten. Wanneer dit wegschap er nu eenmaal is.
wordt voor gemeenten de gelegenheid geopend bepaalde
door de Staten aangewezen gemeentewegen, die ook een
secundair karakter hebben, voor een bepaalde som naar
dat wegschap over te brengen. Er wordt dan onder hoo
ger toezicht door dat wegschap met de betrokken ge
meente een overeenkomst gesloten, waarbij dus die
bepaalde wegen bij dat wegschap komen, dit wegschap
zich verbindt die wegen te onderhouden en de gemeente
zich verbindt de gefixeerde kosten aan het wegschap
te betalen. De Provincie, als derde partij in de overeen
komst, moet dan door het vaststellen, overeenkomstig
het Geldersche systeem van een intcrlocaal wegenplan.
reeds verklaard hebben, dat de meerdere kosten, die het
onderhoud eischt. aan het wegschap uit de provinciale
middelen beschikbaar worden gesteld.
Drang voor de gemeente tot overdracht zou dan wor
den uitgeoefend door den geldelyken steun van de
provincie te beperken tot de wegen b(j een wegschap
in beheer en onderhoud.
Niet slechts voor de waterschappen, doch ook voor
tal van gemeenten wil dit zeggen eene vermindering
van wegbeheer en van overheidszorg deze laatste let
tergreep vooral opgevat in de beteekenis van „tegen
spoed" en men mag verwachten dat er vele gemeenten
zullen zyn die van deze gelegenheid een dankbaar ge
bruik zullen maken.
En indien er gemeenten zijn, die dezen kant niet op
willen, welnu, dan moeten zij dc meerdere kosten maar
op hare ingezetenen laten rusten, dan moet dat weg
gedeelte maar door hen worden onderhouden, vrijwillig
zoo het kan, gedwongen door het hooger gezag waar het
moet, totdat totdat er een wetswijziging komt, die aan
de verdere eilende een einde maakt.
Ik ben mij ervan bewust, dat een en ander eene zéér
ingrijpende verandering in het wegbeheer zou bctcckc-
nen, dat dit alles gepaard zou gaan met inkrimping
van de taak der waterschappen en gemeenten. Vele
hunner zouden zich hun beheerstaak voor een deel zien
ontnomen, vele hunner zouden in beteekenis verminde
ren.
Maar dit !s voor mij geen reden om een andere ziens
wijze te- verdedigen, want ten slotte werken de gemeen
telijke en de waterschapsorganen niet ter wille van zich
zelf, maar ter wille van het nut, dat zij voor do ge
meenschap hebben.
Dnt eerder ingenomen standpunt Is ook thans nog
het mijne.
Steun voor wegen die niet voorkomen op
het Provinciale Wegen plan.
Het heeft geene verwondering te wekken, dat in de
Provinciale Staten meer cn meer stemmen opgingen
tot het verleenen van bijdragen uit de provinciale kas
aun onderhoudsplichtigen in de jaarl. kosten van we
gen voor doorgaand verkeer, niet voorkomende op de
provinciale wegenplannen.
Bij de wegenvoordracht op 21 Juli 1930 is dit onder
werp in de Staten dpzer provincie weder ernstig ter
sprake gekomen en zegden Gedeputeerde Staten toe dit
opnieuw te overwegen. Eene commissie werd ingesteld,
rapport werd uitgebracht, en op 12 November j.1. ver
scheen een voordracht van Gedeputeerde Staten tot het
beschikbaar stellen van omstreeks f 180.000.voor 1931.
Wanneer die voordracht nu Dinsdag of Woensdag
j.1. is behandeld, gelijk het voornemen was. en dan is
aangenomen geworden, dan is e/ zeker een stap in de
goede richting gedaan. Echter zijn wij dan nog niet
verder dan dat is besloten:
I. tot het verleenen van geldeljjken steun uit de
provinciale kas aan onderhoudsplichtigen in de jaar-
lijksche kosten van wegen, die, hoewel niet op de pro
vinciale wegcnplannen voorkomende, toch voor het
doorgaand verkeer van belang zijn;
II. Gedeputeerde Staten uit te noodigen voorstellen
dienaangaande aan de Provinciale ïstaten in te dienen.
Maar in die voordracht van 12 November j.1. komt
veel voor, dat gaat in de richting, welke de heer
Thierry reeds in 1922 aangaf en ik U opnoemde. Im
mers er wordt nu bedoeld:
a. centralisatie van wegenbeheer en opheffing van de
thans bestaande groote versnippering;
b. deugdelijk toezicht op nuttige besteding van de
gelden en op goed onderhoud;
c. eischen te stellen omtrent breedte, soort en profiel
der wegen;
d. ongedwongen samenbrengen van het beheer en
onderhoud in daarvoor bekwame handen te bevorderen,
door geene bijdragen te verleenen aan lichamen, welke
niet zelf voor een goed ingerichten diens# kunnen
zorgen.
Waarlijk, daar komt uitzicht op belangrijke verbe
tering der wegen en op ontlasting van de te hooge
kosten. Er komt teekening in dit onderwerp.
Venvacht nu niet, dat 1931 reeds een afdoende op
lossing zal brengen. De voorbereiding zal meer tijd vra
gen dan U lief is en eer dit voorstel is uitgewerkt,
vrees ik, zal de gelegenheid om zich daarnaar te rich
ten voor 1931 voorbij zijn. Het toegedachte bedrag zal
over het groote aantal kilometers, dat verbeterd moet
worden, heusch niet mee vallen. Verdere stappen zullen
noodig blijken. Doch het begin zal er zijn en er zal
op kunnen worden voortgebouwd.
Noordholland neemt hier zeker geen leidende po
sitie in. Ik bedoel hier Leidende met ei. Doch al komt
de verbetering hier laat, wij hebben toch dank te bren
gen aan allen, die in of bij het Dagelijksch en Alge
meen Bestuur der provincie niet hebben opgehouden
telkens weer aan te dringen op het. treffen van maat
regelen, welke moeten voeren tot een billijke regeling
op dit punt.
Door de Vereeniging tot Ontwikkeling van den Land
bouw in Hollands Noorderkwartier is middels hare we
gencommissie nuttig werk verricht. Do Vereeniging
van Noordhoilandsche Waterschappen, de Unie van
Waterschapsbonden en de Vereeniging van Nederland-
schc Gemeenten hebben zich alle voor dit onderwerp
moeite gegeven. Ook het Koninklijk Nederlandsch Land-
bouwoomlté richtte op 6 December J.1. aan den Minister
van Waterstaat een uitgebreid schrijven, waarbij op
bijdragen voor de thans nog daarvan uitgesloten wegen
wordt aangedrongen. Dat zeer geargumenteerd schrij
ven is afgedrukt in het nummer van het Algemeen Ne
derlandsch Lancfbouwweekblad van Donderdag 11 De
cember j.1.
De landbouwers zullen goed doen door dergelijke po
gingen tot het verkrijgen van een rechtvaardige behan
deling krachtig te steunen en door met alle billijke
middelen te helpen bevorderen, dat de gebreken, welke
de eerste regeling mocht blijken te hebben, zoodra
mogelijk worden weggenomen.
De vergadering betuigt door een krachtig applaus
ook nu haar waardeering voor deze keurige inleiding.
Hierna wordt een kw.arlier gepauzeerd, on wordt
daarna gelegenheid gegeven aan de aanwezigen om
het woord te voeren.
Van de hoeren P. Kostelijk cn P. Stapel Cz., leden
van Prov. Staten, was nog bericht van verhindering
ingekomen.
De discussiën.
De heer J. Schenk Az., Barsingcrhoro zegt, dat de
heer Wijdenes Spaans dank heelt gebracht aan ver
schillende organisaties voor hetgeen door haar was
bereikt. Spr. stelt evenwel de vraag of wanneer
hunne-, polder- en gemeentebesturen zich vereenigen,
zij gezamenlijk ni meer zouden kunnen bereiken,
dan de andere. g« nde, organisaties.
De heer Wijdeiu.. Spaans antwoordt, dat dit af-
liangt van de capaciteiten van liet bestuur dier han
nes, polders en gemeenten, en van de bestuurders van
het in te stellen wegschap anderzijds. Het is best mo
gelijk, dat er gezamenlijk wel iets te bereiken is en
men zou zich kunnen vereenigen om zicli gezamen
lijk tot een wegschap te maken.
De heer Joh. de Veer, Schagen, zet uiteen het
standpunt dat de Vereeniging tot Ontwikkeling van
don Landbouw in Hollands Noorderkwartier in hare
laatste algemeene vergadering heeft ingenomen, n.1.
dat als basis moet worden genomen overname van
alle wegen. Deze radicale verandering dient als ha-
sis te worden genomen en dat kan gebeuren als er
een financieele regeling tot stand komt, waarbij de
tegenwoordige wegbeheerders bijdragen naar den
historischen toestand, toen allen nog tovreden waren.
Spr. wijst er op dat bij het te nemen indexcijfer reke
ning gehouden dient tc worden met do hoogere prij
zen van materialen on de hoogere loonen. Ook de toe
stand voor do hoeren is, wat het tegenwoordige ver
voer betreft, heel anders dan vroeger, doch daarvoor
dragen zij ook mee in de wegenbelasting en hij den
huidige» toestand betalen zij dus op dubbele manier
in die lasten. Wat de kwestie van hot onderhoud der
wegen betreft, deze kwestie wordt thans op deze
eri sis vergade ring gehouden, doch spr. wijst er op dat
het geen crisisverschijnsel is, maar een tijdsver
schijnsel. En spr. oordeelt dat de landbouw in dezen
niet in verzoekenden vorm moet optreden, (ïoch dat.
er hier sprake is van een recht, waar de boerenstand
voor op moet komen. (Applaus.)
De beer Wijdenes Spaans gelooft dat het oordeel
van Hollands Noorderkwartier en dat van spr. heel
kort bij elkaar staan, maar dat het is een kwestie van
tempo.
Dat het zeer goed mogelijk is om in wegschappen
ook andere, er niet in behoorende wegen op te nemen,
kan blijken uit den Duinweg, van Den Helder naar
Callantsoog, welks onderhoud door het Hoogheem
raadschap Noordhollands Noorderkwartier geschiedt.
l)e gemeente Callantsoog was niet in staat om dat be
heer op zich te nemen en klaagde over de kosten.
Niet omdat dat onderhoud t? duur was, maar omdat
het montant voor Callantsoog te zwaar was. Door de
overeenkomst met Noordhollnnds Noorderkwartier,
komt deze 4V*> a h K.M. langen weg nu op f900, wel
een bewijs dat onder goed technisch beheer, een
goede weg niet veel geld behoeft tc kosten. Spr.
wijst er op dat als te veel wordt gevraagd, wel eens
zou kunnen blijken, dat het beste de vijand was van
het goede. Laten er eerst wegscheppen komen en
laat men daarna trachten cr andere wegen in opg
nomen te krijgen. Op die manier zijn we gauw