Woensdag 24 Dec. 1930 SCHAGER COURANT No. 8788 Kerstmis in Andaiusië. Over oude en nieuwe Ker stliederen. KERSTLIEDJE. 4- 4- 4- w**uw 4- -iwtu* 4. tourna* 4- 4- 4*»<«it*4-lW^«' 4 IN de Zuidelijke landen kent men noch de bij ons en vooral in Duitschland gebruikelijken Kerst boom, noch andere Kerstgebrui ken, die men in de Noordelijke streken aantreft. De „noche buena", de vooravond van Kerstmis, is uitsluitend een kerkelijke plechtigheid, doch deze wordt dan ook met bijzonderen luister gevierd. De groot- sche nachtmis, de „Missa del Gallo", roept de menschen tot inkeer en gebed, nadat zij de voorafgaande week in uit bundige volksfeesten en rumoerige uit gelatenheid gevierd hebben. Tijdens deze week wordt in Andaiusië een „Feria", een kerstmarkt, gehouden. Dit is een echt volksfeest, waar men het karakte ristieke Zuidelijke karakter der menschen uit kan opmerken en ook de Andalusi- sche voorliefde voor pracht en opschik. Doch ook de spotzucht en de vechtlust vieren daar hoogtij. Op het kerkplein worden lange rijen kraampjes opgesteld, waarin „cintas" (bonte, zijden linten), zilver-filigrain en andere sieraden verkocht worden. In an dere kraampjes koopt men allerlei snoep goed, vooral koeken van tarwemeel, ho ning en amandelen, die even hard zijn als steen en voor een Spanjaard onaf scheidelijk aan Kerstmis verbonden zijn. Ook rozenkransen, heiligenbeelden, gebe denboeken en met volksliederen of balla den bedrukte bladen papier worden te koop aangeboden. De kraampjes met mu- eiekinstrumenten hebben het echter het drukste, vooral die, waar men zambam- ba's verkoopt, die ook bij een Spaansch Kerstfeest niet mogen ontbreken. Een „zambamba" bestaat uit een pot van aar dewerk, ongeveer Zoo groot als een bloem pot, die met een trommelvel bespaftnen is. Op dit trommelvel is een dun riet- etaafje bevestigd, dat heen en weer bewo gen kan worden. Wanneer men dit doet met een eenigszins vochtige hand, geeft de zambamba een brommend of gorge lend geluid, dat al naar de grootte van het instrument hooger of lager is, doch altijd het noodige lawaai maakt. De zambamba is nog afkomstig van de Mooren en is een symbool van den her der; daarom wordt dit instrument dan ook op het vigilie van Kerstmis door jong en oud bespeeld. Tusschen het gebrom der zambamba's hoort men het gepiep van een doedelzak, het rammelen van castagnetten en het geklingel van een tamboerijn. Onder dit rumoer beweegt een bont gekleede volksmenigte zich door de straatjes en over de pleinen. Langs de trottoirs staan honderden ezels en muildieren naast groote hoopen zuid vruchten: versche druiven, sinaasappe len, bananen en ananassen. Mulatten verkoopen aan stukken gesneden suiker stangen en cocosnoten. Jonge meisjes met frissche rozen in het donkere haar bie den hun waren te koop aan en uiten een stroom van scheldwoorden tegen de jon gens, die hen al te brutaal het hof ma ken. De verkoopers der gedrukte liedjes re- citeeren ze met galmende stem; de pam fletjes zijn versierd met groteske hout sneden. Overal klinkt het schelle geroep van in lompen gekleede zigeunervrou wen, die over houtskoolvuurtjes kastan jes en pijnappels roosteren of wafels (Bunnuelas) hakken. Na zonsondergang begint het eigenlijke feest der noche buena. Troepen mooi aangekleede jon gens en meisjes trekken zingend en jui chend door de straten. Guitaren en castagnetten, tamboerijnen en zambam ba's klinken. Oeroude volksliederen wor den op de pleinen begeleid door typi sche nationale dansen. Tegen elf uur verstomt het lawaai. De menigte gaat uiteen. De luidende klokken verkondigen de geboorte van den Zalig maker der wereld en roepen de geloovi- gen op tot de „Missa del Gallo". Ge sluierde vrouwen en.mannen in donkere mantels stroomen de wijdgeopende deu ren der kathedraal binnen. De dolle vreugde van het volksfeest heeft plaats gemaakt voor de ernstige devotie van een groote godsdienstige plechtigheid. In de hooge kerk is het doodstil. Zwijgend en vroom liggen de menschen op de knieën, terwijl de dienstdoende priester voor het Hoogaltaar de gebeden leest. Flikkerend kaarslicht schijnt op de pilaren, die boven verdwijnen in het don ker der gewelven. De veelkleurige schil deringen der hooge Gothische vensters worden door het maanlicht beschenen en werpen vreemde kleuren over de donkere kleeren der menigte Om twee uur is de Mis afgeloopen. Plechtige orgelklanken doorstroomen de krfk. Op het altaar worden de kaarsen gebluscht. Zwijgend staan de knielende menschen op en gaan naar buiten. Aan den nachtelijken hemel stralen de ster ren, zooals men het alleen in Zuidelijke landen ziet De straten, die enkele uren geleden nog zooveel drukte en feest gewoel te aanschouwen gaven, zijn nu stil. WIE zich neerzet om over Kerst liederen te schrijven, staat al dadelijk voor een moeilijke taak, want legio zijn inder daad het aantal liederen geinspireerd op deze gebeurtenis en hoe kan dat wel haast anders bij een volk als het onze, een volk dat van nature, diep in zijn hart, een hardnekkig en deemoedig ge loof bewaart, een volk dat au fond een groote eerbied heeft voor religieuse ge voelens en gedachten, een volk, dat tach tig jaren streed om vrijheid, ook om ge loofsvrijheid en dat door de eeuwen heen zijn kerken en geestelijke voorgangers eerde en vereerde. Er wortelt in het hart van den Hollan der een ernst, een religieuse ernst, die dikwijls het leven van den zwaarmoedi- gen kant doet beschouwen, die het leven teekent als een opgave door God den mensch gegeven, een opgave, die tot el- ken prijs volbracht moet worden. Deze levensbeschouwing werd wellicht, zoo niet geboren, dan toch zeker in de hand gewerkt door den 80-jarigen oorlog. In den strijd, die tientallen jaren lang de harten gespannen, de wapens gereed hield, in de felle en moordende angsten der in het nauw gedreven ziel, in de woedende pijnen van het aardsche li chaam op brandstapels en in martelka mers, om tenslotte te komen tot den eenigen uitweg: het geloof. Het geloof on danks en door alles heen. Te lang had ons volk getoefd aan de donkere zijden van het leven en vbor al tijd grifte zich in zijn karakter deze strenge en meedoogenlooze trek van oot moed en vertrouwen. Wie dan ook een bundel zou willen samenstellen van de geestelijke liederen, die sindsdien in Holland zijn geschreven, zou voor een onmogelijke opgave staan. En zelfs de keuze uit de hoeveelheid Kerstliederen blijkt geen gemakkelijke. Ik zeg dan ook van tevoren, dat dit ar tikel geenszins als norm kan dienen en ik ben er mij van bewust, dat ik vele en voorzeker even schoone voorbeelden over sloeg en ik ga enkel te werk geleid dour de voorkeur van het eigep hart. En zoo vind ik al dadelijk een gedicht uit de vroege middeleeuwen van een on bekenden dichter, waarin het gebeuren, dat wij dezer dagen gaan herdenken, ge schilderd wordt zoo simpel, naif en hel der als de blik uit schuldelooze kinder- oogen. „Als ghy den kindeken cleyne O moeder wel gedaen, Met uwen handen reyne Syn voetken wilt gaan dwaen. Verleend my, scone vrouwe, Die ogen also nat, Dat ic met minen tranen Bereiden mach dat bat. Als ghijt heft uten bade. Dat proper kindeken cleyn, Wilt hem van mijnder herten Maken een beddeken reyn." Eeuwen later, in de 17de eeuw, zal Stalpaert van der Wiele met dcnzelfden eenvoud en teederheid een Kerstlied schrijven, ingekeerd en schuchter, toege wijd en verloren aan den door hem gc- zienen droom. Voor hem had geen tach tigjarigen oorlog bestaa®, hij was katho liek en achter al zijn wérk leeft dezelfde kinderlijke blijmoedigheid, die zoo ont roerend tot ons spreekt van uit de liede deren der middeleeuwen.- Een stem hel der en doorzichtig, fijn en tinkelend als broos kristal, een stem die tot op deze tij den nog niets van haar draagkracht blijkt ingeboet te hebben: „Smeeck woorden Mariae tot den nieuwgeboren." Versch geboren sach ick een kind'ling kleyne Zuchten en traentjes weynen. „G'hebt groot g'lijck dat ghy klaget", Sprack daer een Vrou, die Moeder was en Maghet „Voor den Hemel hebt ghy nu een speloncke, koud. sonder vyer of voncke. Voor uw' throone een krebbe Met weynigh hoys in plaets van wol en webbe. Daer u songen thien-hondert-duysent geesten, Daer loeyen nu twee beesten, Die voor hymnen, voor psalmen Met lauwen aem uw' teere le'en bedwalmen. Door u wierden versaed, van minst' te meesten, Engelen, menschen, beesten; Nu belieft u te dorsten En snackt van hongher naar uw's Moeders borsten Voor uw' kleedingh van sterren en van zonnen Moet ghy nu zijn gewonnen inde ieyeren en doecken, Die mijn armoe byeen heeft kunnen soecken. U quam eer toe een keyserlycke moeder, Augustus tot een voeder Want de desen u souden, Vereeren me.t scharlaken en rood goude. Maer want u nu belieft, mijn uytverkoren Van my te zijn geboren. Zoo genadight uw" handen Te laten woelen in dees' arme banden". En wie onzer kent niet van den groot? meester onzer dichtkunst, Joost van den Vondel, uit den Gijsbrecht van Aemstél de Kerstrei? Juist als over Amstelredamme de ellen de gaat losbreken, als de harten angstig zijn en moedeloos, stijgt als een snelle, witte vogel dit gedicht naar boven, het aandoenlijk verhaal van den kinder moord, het volle bewijs van een onver woestbaar Gods-vertrouwen, waaraan haat, nijd en Jammer geen afbreuk zullen doen: den uiteindelijken triomf van de geloovende ziel; „O Kerstnacht, schooner dan de daegen, Doe kan Ilerodes 't licht verdraeghen, Dat ih uw duisternisse blinckt. En wordt gevierdt en aangebeden? Zijn hooghmoed luistert na geen reden, Iloe schel die in zijn ooren klinckt." Ik kan onmogelijk dit geheele gedicht citeeren, daarvoor is mijn plaatsruimte te beperkt, maar wie hart heeft voor de beste voortbrengselen onzer Ilollandsche poëzie, hij leze deze .Kersrey" nog maar eens na. Om dezelfde reden laat ik nu middel eeuwen en 17de eeuw, twee bloeiperio den der Ilollandsche dichtkunst, in den steek en zal u het bewijs leveren, dat ook in de nieuwe poëzie van 1880 tot op heden Kerstliederen zijn geschreven, die getuigenis afleggen van de onveranderde religieuse gevoelens. Ik herinner mij. dat er in de laatste jaren wel eens geklaagd werd, dat het gelegenheidsgedicht niet meer in tel was, uitgestorven, vergaan. Wanneer hier mee bedoeld wordt de lofzangen op het doorbreken van eerste tandjes, het krij gen van zonen en welgeschapen dochte- ren, dan kan ik een dergelijke achteruit gang slechts van harte waardeeren. Tol lens en zijn kornuiten hebben lang ge noeg de Muze in een vale ochtend jurk te kijk gezet. Maar dat het gelegenheidsgedicht als Zoodanig zijn tijd gehad zou hebben, dat geloof ik niet. Tenslotte is elk gedicht een gelegenheidsgedicht, onbewust of be wust. En de vele Kerstliederen, die onze moderne dichters hebhen geschreven, zijn voor deze stelling een duidelijk bewijs. ..Zomerwolken" van P. C. Boutens ko men twee gedichten: „Kerstkind" en „Kerstlied" voor. die ons de overtuiging kunnen bijbrengen, dat zelfs de besten het niet beneden hun waardigheid heb ben geacht op dit aandoenlijk gebeuren liederen te schrijven. Als gewoonlijk zegt Boutens ook 'hierin weer precies wat hij te zeggen heeft. Het is een onschatbare verdienste van dezen dichter, dat zijn woorden volkomen, raethamatisch-zuiver zijn gedachten dekken. Er is nooit een te veel of een tekort. Laat ik uit „Kerst lied" enkele strophen citeeren: „De bleeke dooden hebben Hun loome ligplaats overal; In al de ruwe grebben Van veld en bosch, van berg en dal. In hun verkleumde krebben Slapen zij zonder naam of tal. Van den ons zoo vroeg ontvallen dich ter J. H. I.eopold verschenen eveneens verschillende Kerstgedichten en Kerst-, liederen, cl ie door hun sublicmen eenvoud onmiddellijk opvallen. Nyhoff schildert ons een Soldaten- Kerstmis en vertelt in dit gedicht van de hartelijke liefde, die de ruwe. ruige solda ten hebben opgevat voor hun mascotte, een klein kind, dat zij od het Kerstfeest geschenken brengen: „Een primitieve aanbidding d.cr Drie Wijzen": „Edir brengt een* bloem, eerr-nnrter- voert een geit Nabij, waarop een jongen schrijlings rijdt Hoor, het i9 Kerstmis. Hoor de klokken beven God gaf een kinderhart aan den soldaat En heeft, ontroerd, toen het verweerd gelaat Met bijl en beitel uit ruw hout gedrcen." Toen sloot hij voor eeuwig zijn oogen en mond..* Laat ik tenslotte deze korte beschou wing besluiten met de aanhaling van het lste couplet van Buning's „Kerstnacht", waarin hij op de hem eigen vervoeren den toon, zoo eenvoudig en gedragen als de 17de eeuwsche dichters, voornamelijk Vondel, konden zingen, het Kerstfeest be schrijft: „Heldere Decemberdag. Waarop een zwersverskind Gods eersteling. In stillen stal te slapen lag, Door herders zeer bemind, Maria's lieveling". JAN R. Th. CAMPERT. In de donkere dagen van Kersttijd is een Kind van licht gekomen de maan stond helder over den dijk en ijzel hing aan de boomen. Onder de doeken in de krib daar lag dat lief Jezuskindekijn en spelearmde en van zijn hoofd ging af een zuivere lichtschijn. Maria die wa3 bleek en zwak op de knieën neergezegen en zag blij naar het kindeke; en Jozef lachte verlegen. En buiten in de bittere kou en de stille Kerstnacht laat de heilige driekoningen kwamen van ver door de diepe sneeuw gewaad. De heilige driekoningen hoesten en doen en rood zijn bei hun ooren. een druppel hangt er aan hun neus en hun baard is wit bevroren. De heilige driekoningen in den stal verwonderd zijn binnengetogen: het licht, dat van het Kind afging, schijnt in hun groote oogen. De heilige driekoningen staren het aan en weten zich niet te bezinnen en het Kind ligt al te kijken maar en tuurt in een denkbeginnen. J. H. LEOPOI.D. (Verzen) ty-O-OtcLln vbn,,j) i cU j, gj lifrSftie. cl*. ix. dl» -UJ -ftocW 1w v- diotM !L±-* ±LL..H TlS/kA je IW. 'ïijA-ilni i tikt. 1*4 J zr

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 21