V
Rondom Kerstmis.
De Adventskrans.
AT
J
De Ve tx°
<0
In de dagen, nu wij weer herdenken
het feest van Christus' geboorte, kwam
ons het verhaal weer in den zin van de
herders, die „verheimelijkende en prijzen
de" terugkeerden uit dien wonderlijken
nacht en wij bezonnen er ons op dat
de betcckcnis dezer dagen voor ieder on
zer aldus moest zijn: dat wij, stuk voor
stuk, zoonis die herders, terug moeten
kecren in de wereld vervuld van het won
der. „verheerlijkende en prijzende". En
niet altijd vodbrengcn wij deze stille en
stilzwijgende opdracht.
Want ach, laten wij het maar eerlijk en
oprecht elkander bekennen: dikwijls zijn
de omstandigheden er niet naar om te
spreken van blijdschap, van glanzend ge
luk. De dagen gaan voor menigeen grauw,
troosteloos en somber voorbij, zonder dat
ergens een hoopvoller toekomst licht
en toch: dit mag ons den moed niet ont
nemen.
We weten dat ook en wij voelen het
scherp en onmiddellijk. Het Kerstfeest is
geen feest, dat slechts door enkelen on
zer gevierd wordt, maar millioenen en
millioenen denken aan de gebeurtenis wel
ke ervan de oorsprong was. Het verhaal
dat blijdschap moest brengen, „die al den
volke wezen zal."
Die al den volke wezen zal! Het heeft
er niet altijd den schijn van, maar één
ding mag toch nimmer vergeten worden,
n.1. dat al degenen die, al is het dan ook
maar één oogenblik, op dezen dag zich het
wonder zullen herinneren, verbonden
zijn, voor één moment onverbrekelijk ver
bonden, door een band, die wel geen uiter
lijke kenmerken vertoont, maar die niet
temin dieper en inniger vasthoudt: de
aandacht, de stilte
Het is niet onmogelijk, dat cynici om
deze woorden zullen lachen en laten wij
hun dit schamper genoegen van harte
gunnen, want er is maar één ding, dat
daardoor helderder aan het licht treedt,
n.1. dit: dat zij op hetzelfde oogenblik een
erbarmelijk gemis erkennen, hun onge
loof aan de kracht der gedachte.
Wie zal zeggen, of zij nog de meerder
heid hebben?
De tijden kenteren. Langzaam maar on
miskenbaar. Al 'de onrustbarende be
richten zinspelingen op en mogelijkheden
van b.v. een nieuwe oorlog, zijn voor een
deel wellicht niet# anders dan het heftig
en onbewust reageeren op de stille en ten
goede werkende krachten.
Krachten, die het niet zoeken in het ge
weld der wapenen, maar die voorzeker
overtuigender argumenten tot hun be
schikking hebben: een onvoorwaardelijk
geloof in de beste eigenschappen, van den
mcnsch.
„De zachte krachten zullen aan het
einde zeker winnen" schreef een be
kende Hollandsche dichteres. Denken wij
aan dezen wijzen regel, laten wij in dien
zin dien dag tot iets onvergetelijks maken.
Niet altijd is er zulk een aanleiding om
feest te vieren.
Straks zullen in vele veilige woningen
de kaarsen aan deta Kerstboom ontstoken
worden, de winkels zijn feestelijk en stra
lend verlicht, wil dan temidden van al
deze uiterlijke praal even herdenken dat
wij het feest vieren van de winterzonne
wende, de opgang naar het licht.
Laat één flonkering van dat licht van
daag in ons zijn!
Advent beteekent in het Latijn „komst"
en de vier Zondagen vóór Kerstmis met
de daarop volgende weekdagen zijn van
oudsher gewijd aan de voorbereiding tot
het feest van de geboorte Christi, den
Zaligmaker der wereld.
Met den Advent begint ook het ker
kelijk jaar en lang, voordat de Kerstboom
in gebruik kwam, vond men de advents
kransen, die eveneens met het symboli
sche licht versierd werden. Zij danken
hun ontstaan aan de oude, eenzame kas-
teelen en ridderhoven. De vrouw en de
kinderen van den slotvoogd vinden er
een vrome vreugde in. Op den eersten
Adventszondag werd in de groote zaal
I van het kasteel deze adventskrans opge
hangen aan drie snoeren, die van het pla-
fond afhingen; de adventskrans hing
dus horizontaal in de lucht. Op den eer-
I sten Adventszondag werd er een lichtje
I opgezet, terwijl er eiken volgenden dag
een lichtje bij kwam. Zoo werd de ad-
ventstijd plechtig en feestelijk herdacht
door het gezin van den slotheer, dat
meestal van de buitenwereld afgesloten
was. Men zong er ook de oude Kerstlie
deren bij.
Deze gewoonte heeft zich tot nu toe in
Noord-Duitschland gehandhaafd. Over het
algemeen is de adventskrans ook pas
verdrongen door den Kerstboom; deze
zag men het eerst in de zeventiende
eeuw. Daarmede raakte liet zingen der
Kerstliederen gedurende den adventstijd
ook op den achtergrond en begon men
daarmee dikwijls pas op 21 December.
Vooral het mooie Kerstlied, dat door den
braven pasto'or Franz Xaver Gruber ge
dicht en door zijn kapelaan Joseph Mohr
op muziek gezet is, het eenvoudige en
innige „Stille nacht, heilige nacht", is
over de geheele wereld wel het meest ge
liefde Kerstlied geworden. Op Kerstavond
van het jaar 18tS werd het in de kleine
kerk van Oberndorf bij Salzburg voor de
eerste maal gezongen door den dichter,
terwijl de componist hem begeleidde.
(Voor de oplossing van deze Kerstrebus zie men
elders in dit nummer.)
door
W. .1. EELSEMA.
VOORZICHTIG op zijn teenen, stap
na stap, kwam hij de slaapka
mer binnen en liep hij naar het
wiegje, waarvan hij het gordijn
tje oplichtte en naar binnen keek. Een
wondcr-vreemde ontroering maakte zich
van hem meester toen hij het onschuldige
inenschenpoppctje zag, dat daar heel
rustig lag te slapen; schijnbaar nog onbe
wust van het leven Dat was zijn
zoon! zijn eerste! Geboren op
Kerstmorgen
Hij moest iets naar binnen slikken, om
niet'een snik in zijn keel te laten ont-
enappen, daarna bleef hij zulk een langen
tijd in aandachtig beschouwen over zijn
eerste kind gebogen, dat de oude dorps
imker, een goedig-rondc vrouw, die al va
ker zoo iets had meegemaakt, hem ten
slotte met den elleboog in dc zijde stiet
en aandacht-afleidend grapte:
Kom, nou, jong, nou most doe al
't mooie d'r niet oafkiek'n
Het was, alsof de baker den grootcn
forschen kerel als uit een droom had ge
wekt, zoo vreemd zag hij haar aan, en
onwillekeurig als bij een reflex-beweging
gingen zijn oogen naar het ledikant,
waar hij zijn vrouw wist. Zou zij hebben
(bemerkt, dat hij eerst naar het kind keek
en dan naar haar? Zou ze er boos om
zijn? Doch inplaats van iets derge
lijks, als waar zijn verbeelding zich bang
voor maakte, zag hij op het witte kus
sen een wasbleek gezicht, waarin de pijn
nog duidelijk zijn toeken had gegrift
Groot was zijn medelijden Arme,
arme Greta Ze sliep, ze opende haar
oogen niet, om hem een bemoedigenden
blik toe te werpen, maar ook zonder dat,
wist hij op hetzelfde oogenblik, dat hun
geluk nog hechter was geworden, cn ge
heel gedreven door zijn groote liefde, zon
der te donken aan het feit, dat hij haar
wakker kon maken, boog hij zich over
haar en kuste haar op het voorhoofd
Ze bewoog zich niet, neen, integendeel,
het was, alsof de slaap nog rustiger werd.
Maar toch was de baker er terstond als
de kippen bij, om hem te verhinderen,
het nog eens weer te doen. Ze pakte hem
bij den arm en verzocht hem:
Nait weer doun, jong, zai mout
sload'n
Goed, mompelde hij afwezig, nog altijd
met zijn gedachten bij het oververmoeide
gelaat.
Zai het zok kroanig holl'n, prees de
baker. Zai zei wel gauw weer beter
wez'n.
Een trots en een dankbaarheid vervul
de hem en zijn ontroering bijna niet meer
meester, ging hij met een gesmoord:
Dank joe, snel, maar bijna geluidloos
de kamer uit.
Eerst in den grooten koestal dwong hij
zichzelf tot rust, zat hij op een kist voor
zich uit te staren. Al moer en meer kwam
hij onder de bekoring van de omgeving
daar. Er hing een geur van versch hooi,
dat aan een laten zomerweelde deed den
ken, terwijl dc koeien, die rustig op hun
stallen stonden of lagen, onder het licht,
dat door de spaarzame dakvenstertjes
brak, die vredige stemming nog verhoog
den. Alleen het rinkelen van een ketting
of een klepperen van een drinkbak, klonk
soms heel even door dc stilte, die den
peinzendon man nog meer aangreep.
Goddank, dat was voorbij Nu nog
het andere dat hioeilijke, dat heel
moeilijke.
Toen hun zoon nog geboren moest wor
den, hadden zijn vrouw en hij er eens
over gesproken, hoe het kind zou heeten
en had hij besloten: „Als het 'n zcun is,
Greta, vvilEn wie hom Jan Hendrik
noum'n, naor voader
Zijn vrouw had hem verbaasd aange
keken en gevraagd: „Moar verdeint voa
der dat wel?"
Hij had haar verbazing begrepen, maar
had toch geantwoord: „Of voader dat wel
verdaint, Greta, wait ik noit, vroag ik
mie nait oaf, moar ik denk, dat id dén
kans heb, voader tot andere gedachten te
brengen Die kans wil ik mie nait
ontglippen loat'n, Greta
Greta had hem gedankt met een van
haar lieve glimlachjes.
,,'t Is gour zoo, Koarel", had ze ge
meend. „Ik har niks anders van die den
ken kend. 'k Ben bliede, dat doe mie dit
veurstclde. Als doe 't mie nait zegd harst,
was doe mien Koarel nait west
Zoo was het dan afgesproken, dat hun
zoon Jan Hendrik zou heeten, en in ge
dachten had hij daarbij besloten, dat hij
op denzclfden dag, dat hun kind geboren
zou zijn, naar zijn ouders zou gaan, om
nog eens een poging aan te wenden, den
vrede te herstellen
Nu moest hij dan gaan, maar nu be
sefte hij ook voor het eerst, hoe moei
lijk het was Het was bijna twee jaar
geleden, dat hij zijn ouderhuis had ver
laten, en hij zijn pogingen, om den vrede
te herstellen, had opgegeven. Want tel
kens weer was hij onheusch door zijn va
der bejegend, telkens weer was het ge
beurd, dat hij met een grootcr wrok in
zijn hart teruggekeerd was, zoodat het be
ter was weg te blijven, wilde hij den eer
bied niet hcelemaal verliezen
Voor drie jaar was hij tegen den wil
van zijn ouders met Greta getrouwd..Om
dat hij wist, dat hij in Greta een vrouw
had gevonden, die een mensch slechts een
keer in zijn leven vindt, en het hem on
mogelijk was, afstand van haar te doen,
ondanks het feit, dat vooral zijn vader
van meening was, dat hij een beter hu
welijk had kunnen doen Een hevige
ruzie, die het eene woord na het an
dere uithaalde, van beide zijden scherpe
verwijten ontlokte, was onvermijdelijk ge
bleken, evenals de breuk, die gevolgd was.
Hij was uit het ouderhuis gegaan met
het vaste voornemen, nooit weer een voet
over den drempel te zetten, maar was
na een week toch weer gegaan, om zijn
moeder vergevensgezind te vinden, maar
zijn vader was onverzoenlijker dan ooit...
Twee, drie keer was hij daarna nog ge
weest, om te probeeren een verzoening tot
stand te brengen, maar het resultaat was
altijd nihil
En nu ging hij het toch nog eens pro
beeren Nu hun zoon Jan Hendrik
geboren was Zou hij nu slagen?
Hij zuchtte Hij zag tegen dit eene
op als tegen een berg
Kom aan nou, bemoedigde hij echter
zichzelf, terwijl hij opstond, de stallen
doorliep cn naar buiten stapte, de laan
op naar de boerderij, die achter de zijne,
dieper dc velden in lag. 'tMout gebcur-en.
Ontkniep'n ken ik 't toch nait
Op dienzelfden morgen had er in de
huiskamer van Gerritsens boerderij een
ander gesprek plaats. De oude vrouw, die
het verdriette, dat vader en zoon steeds
maar vijandig tegenover elkaar stonden,
waagde op Kerstmorgen nog een poging
tot verzoening.
Kalm en rustig begon zij erover te spre
ken. toen ze niet hun beiden zaten te
koffiedrinken.
Voader, sprak ze, terwijl ze haar
man een kopje koffie aanreikte, Nou
mout ik die ains over 'n ernstige zoak
proaten.
Joa, mouder, wat is't? was 't stroe
ve vragen terug.
Kick ains, voader, doe wolst nooit
hebb'n, dat ik nog ains over Koarel
proatte, moar
Hier zweeg ze, verschrikt door het piot
dalen van voaders vuist op den tafel, en
heel eventjes was ze bang voor het ge
weld, maar dan herstelde ze zich al weer,
wist ze, dat ze kalm en bedaard den toe
stand meester moest blijven, luisterde ze
met iets van een glimlach rond haar
mond naar de dreigende woorden van
haar man:
En dat wil ik nou ook nait hebb'n,
doar kenst doe nou over zwieg'n. Als doe
mie doarover spreken wolst, den kenst
doe die stil holl'n
Kalm antwoordde ze:
Nee, voader, dizze keer hol ik mie
nait stil, en vroag ik die: Kenst doe gain
vrede sloet'n mit Koarel?
Nee.
Waitst doe dat wel zeker?
Dat wait ik hail goud.
Vergist doe die nait? Voader,
bedenk die, veur dat doe wat dutst. Doe
kenst die vergissen
Nee
Waist doe wel, dat de jongelui, gauw
'n zeun of 'n dochter kriegen?
Dat wait ik nait, en heuf ik ook
nait te waiten
Moar nou waitst doe 't den Nou
most doe die ains verstell'n, dat zai 'n
zeun kriegen en dei noar die neum'n....
Dat heuv'n zai nait te doun
Moar als het den gebeurt?
Dat wil ik nait hebb'n
Wat most doe den wel doun?
Vrouw,.hol op te zeuren Meteen
sprong de oude man woest op, smeet zijn
courant op dc tafel cn liep hij de ka
mer uit, de vrouw alleen achterlatend
Zwijgend bleef deze achter het koffieblad
zitten Dat was nou die onwrikbare
natuur van voader, die nooit van buigen
wilde weten Hoe lang moest die on
natuurlijke verhouding tusschen vader en
zoon nog voortbestaan? Droevig
schudde ze het hoofd.
Op hetzelfde oogenblik, dat de oude
vrouw daar alleen zat, wandelde Gerrit
sen zelf met driftige voetstappen op en
neer in zijn stallen. De vredige stem
ming, die ook daar heerschte als in alle
andere stallen, had eerst schijnbaar geen
invloed op hem, want het was, alsof hij
steeds hoozer en boozer werd. Alle ken-
teckenen waren er Maar tenslotte
kwamen er toch andere gedachten. Toen
alles uitgeraasd was, kwam een ancler
gevoel bij hem. Een warm gevoel, dat
hem ontroerde Hij dacht aan de
woorden van zijn vrouw Zijn zoon
zou vader worden! Zijn groote forschc
zoon, die hij schijnbaar wel verfoeide en
die hij leelijke dingen naar het hoofd
slingerde, als hij probeerde den vrede te
herstellen, maar dien hij innerlijk toch
bewonderde en liefhad. En stel je voor,
dat het een jongen werd en ze noemden
hem Jan Hendrik! Zijn oogen wer
den vochtig van ontroering, maar met
een driftige beweging van zijn mouw
baande hij de tranen weg Sentimen
teel wilde hij ondanks alles niet worden,
maar maar 't was toch mooi, dat
hij een kleinzoon kreeg, die Jan Hendrik
heette Heel mooi mooi, dat hij
een kleinzoon kreeg, die Jan Hendrik
heette Heel mooi
Even stond hij gedachtenloos voor zich
uit te staren, en het was, alsof de vredige
stemming rondom hem op dat oogenblik
had gewacht, om hem den volmaakten
vrede te schenken, en om in hem het
besluit, dat nog maar heel eventjes ont
kiemde, te doen groeien en rijpen. Een
onekele zonnestraal van buiten brak door
de spinneweb-rag-bestoven dakpanruitjes
cn zette alles in een wonder-gouden
gloed: de koebeesten, de bakken, tot zelfs
den vloer cn de muren En de oude
man, die tusschen dit alles stond, het als
een wonder aanschouwde, voelde, dat nu
het oogenblik van vrede was aangebro
ken, dat hij nu naar zijn zoon rrïbcst
gaan, om hem te zeggen, dat hij, zijn va
der, verkeerd had gehandeld, dat
Verder bracht hij het niet, wat hij wou
zeggen, maar met een wilskrachtige be
weging ging hij uit de stallen cn stapte
naar buiten Wat hij zeggen moest,
zou vanzelf wel komen, als hij tegenover
Koarel stond, nu was het: terstond gaan,
terstond handelen!
Onder de goud-overpoeierde dreigwol-
ken baggerden de beide mannen in el-
kaars richting, zonder het op te merken.
De laan was modderig en moeilijk be
gaanbaar, maar gewoon als zij waren om
te loopen door de zware klei, stoorden zij
zich daaraan niet erg, en toen ze elkaar
zagen waren zij tot dichtbij genaderd.
Beiden stonden zij stil cn daar, onder de
donkere wolken, in het flauwe schijnsel
van een ondergaand winterzonnetje, te
midden van de grauwe eenzaamheid van
een gcstoi'ven Grcmingsch landschap, ge
beurde het, dat vader en zoon weer tot
ollcaar kwamen
Voader
Koarel
En ik noar die
Voader, ik wie hebb'n 'n
zeun kreg'n en wie hebben hom Jan
Hendrik neumt
Jong'n.
En nou wol ik joe vroag'n, of ie nou
weer goud wez'n woll'n, of ie
Stil jong, proat doar nait weer over.
Ik wait nou, dat ik verkeerd handeld
heb'
Voader
Goa nou noar mouder en vertel hcur
't groote neis Ik goa noar Greta, ik
wil hom 't lutje jong. 't eerste zain
Zoo wilden ze van elkaar gaan, maar
toen ze elkaar zouden passeeren, gre
pen ze elkaar's hand en zagen ze elkaar
aan met groote, helle oogen.
Voader, snikte dc zoon, bijna heesch
van ontroering en ook de andere ont
roerde met een nauwelijks verstaanbaren
klank: Mien jong
Ik ben zoo bliede voader, zoo bliede.
Ik ook jong Zwijgend hand aan
hand bleven ze tegenover elkaar staan.
Heel in de verte begon een klokje te lui
den, verkondigde zijn Kerstboodschap
En daar tusschen weerklonk van hier en
daar het lang-rustig geloei van koeien
uit vredige stallen.
(W. J. EELSEMA.)