- De Wereldreis van -
Dicky en Dirrekie Durf
hem bijna verblindend. Dan stiet-hfj een-kreet
van verbazing uit. Een kleine gestalte( in rij
broek en korte, ruige bontjas gehuld, wankelde met
.doodsbleek gelaat op hem toe. Het was een jonge
vrouw. haar muts was afgevallen en heur natte
Iharen, waarin de sneeuw kleefde, stroomden los over
schouders en rug. Dick trok de vreemdelinge snel
naar binnen en sloot de deur weer. Dick's moeder
,was opgesprongen en op het meisje toegesneld. Ze
sjorde haar ruige bontjas uit, en ondersteunde haar,
/terwijl ze haar naar een lage stoel, dicht bij het
vuur leidde. Half buiten kennis viel de jonge vrouw
erin neer, met gesloten oogen.
„Hoe komt U hier waar moet U naar toe
hoe komt U hier verdwaald had U geen paard?",
al deze vragen ontvielen moeder Burns onwillekeu
rig, terwijl ze druk bezig was, de doorweekte rijlaar
zen van het meisje uit te trekken en de verkleumde
voeten te wrijven.
„Ik weet het niet was alles dat er in de
eerste oogenblikken fluisterend over haar lippen
kwam. Moeder Burns schonk een beker dampende
wijn in, en hielp haar drinken. Heel langzaam kwam
er wat meer kleur op de doode.lijk bleeke wangen
van het meisje en in een paar gestamelde zinnen
vertelde ze, dat ze te paard dien morgen was wegge
trokken uit Greenville, een gehucht dat een paar uren
naar het Westen lag, omdat haar moeder met wie
ze samenwoonde, enkele dagen terug gestorven was
en ze naar een heel ver bloedverwant in Branville-
city wilde gaan, omdat ze niets of niemand andprs
in de wereld bezat ze was verdwaald, en door
den sneeuwstorm heêlemaal uitgeput haar paard
lag te sterven in de sneeuw, een paar honderd schre
den van hier
Dick bromde iets, trok een paar sneeuwlaarzen en
een met beverbont gevoerde jekker aan, slingerde zijn
geweer over den schouder en verliet met een storm-
Jantaarn in de hand de hut. Om het paard het ge
nadeschot te geven. Hij vond het paard half bedekt
met sneeuw, nog zachtjes ademend. Snel onderzocht
Ihij het dier, wreef liefkozend den zachten paarden-
meus. Het was nog een jong dier, zonde om dood te
maken, dacht hij. Maar te deksel, het beest moest
toch nog te redden zijn, als het maar op de been kon
komen.
Zacht je woordjes fluisterend om het aan te moe-
Idigen, sjorrend en rukkend, werkte hij voort in den
ijskouden storm. En eindelijk stond het dier, trillend
en onvast op de bijna bevroren pooten. Voorzichtig
bracht Dick het naar de hut. Toen hij de schuurdeur
openwierp, keek zijn eigen merrie nieuwsgierig om
en hinnikte zachtjes. Hij bracht het druipnatte dier
dn een leege box, spreidde stroo en bond het vast.
Dan begon hij te wrijven en te poetsen, met lappen
en borstel^. Het verkleumde dier knapte zichtbaar
op. Het was lekker warm in den stal, door de beide
andere paarden, en het stroo en de voorraad hooi die
in den schuur lag, en de warmte, die van het vuur uit
het woonvertrek naar hier doordrong. En nadat hij
het dier nog wat gevoerd had, nam hij de stallamp
Jop en ging door een binnendeur door de slaapvertrek
ken naar de woonkamer.
„Dat was op het nippertje begon hij, terwijl
hij de kamerdeur openstootte, Dan bleef hij stokstijf
staan, en staarde gefascineerd naar de lage stoel bij
het hoog opvlammende vuur.
Moeder Burns had het meisje een paar van haar
eigen warme pantoffels aangetrokken en was nu
druk bezig het natte goed van het meisje te drogen.
Het meisje zat met haar rug half naar het vuur
gekeerd, om heur natte haren te drogen En in
den tijd dat Dick weg was geweest, had de felle
gloed vrijwel alle sporen ven den sneeuwstorm ver
dreven. Als een donkerbruine vacht met gouden gla.i-
zen, golfden haar lange, kastanjebruine lokken los
over haar schouders en rug. Het ovale gezichtj3
bloosde zacht en ze sloeg onwillekeurig de donkere
oogen met.de lange, zijde-achtige.wimpers neer voor
Dick s onverholen bewondering. Dick had nog nooit
zoo iets schoons gezien,.H,et is jeen \yojider, een onbe
grijpelijk wonder, schoot'het hém door de gedach
ten zooiets gebeurde alleen m-aar in boeken,
in onzinnige boeken en toch, hier was ze, het
schoonste meisje dat men zich voorstellen kon, in
een sneeuwstorm in het Canadeesche onherbergzame
Noorderland, op Oudejaarsavond hun hut binnenge
waaid in een stikdonkere nacht Een wasboertje,
had hij daar straks gezegd, haha, een vreemd was-
l^eertje en vreemd oudejaarsavond-bezoek
ja ja, vreemd, maar schoon, bijna als een droom
„Kom gauw hier bij het vuur, jongen, hier is een
glas heete kruidenwijn", noodde moeder Burns,
„Daisy zoo heet ze, Dick, Daisy Holm blijft
voorloopig hier, jongen, ten minste als je het goed
-vindt". Moeder Burns keek haar zoon glimlachend
van ter zijde aan. Hij kreeg een kleur. „Je je
bent natuurlijk welkom, Daisy stamelde hij
-wat onbeholpen, terwijl zijn hart bonsde.
„O, hoe kan ik u ooit genoeg bedanken, voor alles
wat u voor me doet", zei de jonge vrouw met een
warme stem, die even trilde van ontroering.
„O, dat is niks", zei Dick, ,yde bles staat veilig en
warm op stal", deelde hij mede, „het dier was al
leen maar wat verkleumd, door de kou bevangen,
anders niet. Een mooi jong dier, miss Daisy."
Een ouderwetsche grootvader-klok, die in een hoek
van het woonvertrek stond, begon inwendig te rom
melen en te knarsen om vervolgens te slaan
„Een nieuw jaar, miss Daisy", zei Dick en stak
een groote, vereelte hand uit, waarin zich de kleine
verdienste in een landstreek waar vleesch en gevogelte
imeestal taai zijn en andere levensmiddelen moeilijk te
krijgen..."
Behalve „Sancho", de terrier, hield de jongeman er
een oranjekleurige poes, „Lucas" geheeten, op na, dio
hem altijd naliep als 'n hondje en die hij uit Engeland
had „geïmporteerd". Kort na zijn aankomst, had hij zijn
menagerie nog aangevuld met twee jonge runderen, die
hij als trekdieren wilde gebruiken, met een aap, gekocht
van een negerjongen, en twee ponnie's. De aankoop van
deze beide dieren was de aanleiding tot zijn eerste be
zoek aan Rêve d'Or, want het voornaamste middel-van-
bestaan van John Salmon was de paardenfokkerij.
Het was een lange weg naar Rêve d'Or en Harrel,
die nog geen paard bezat, deed de tocht te voet. Toen
hij eindelijk te voorschijn kwam uit het dichte struikge
was bij het open terrein voor Salmon's woning, kleefde
zijn sporthemd aan zijn lichaam. Hij was van huis gegaan
voor zonsopgang, maar de warmte had hem overvallen
en het eenige wat hij op het oogenblik verlangde, was
koud drinken en een bad.
In een ruig-begroeld weiland, grenzende aan den tuin,
stond een groote forsche man, in gesprek met een.paar
zwarten, die met moeite een rij dartele, levendige, trap
pelende ponnies in bedwang hielden.
Harrel verliet het pad dat naar het huis voerde en
wendde zich tot den blanke.
„Heb ik het genoegen meneer Salmon te spreken?"
begon hij, niet heelemaal op zijn gemak in 't besef hoe
weinig toonbaar hij er uit zag. En de planter zag met
zijn geoefend oog onmiddellijk dat zijn bezoeker nog
weinig ervaring had opgedaan omtrent het klimaat van
St Alousie.
„Ja, mijn naam is Salmon. Waarmee kan ik u van
dienst zijn?"
„Ik ben hier heen gekomen om uw adres in te win
nen", antwoordde Harrel met een verlegen lachje. „Maar
flk ben eigenlijk niet in staat om een bespreking met u
te hebben. Het ls verder van L'Opale, dan ik dacht en
ak ben niet gewoon om in de tropische hitte bergen te
beklimmen."
„Hebt u dan geloopen?"
„Inderdaad."
„Dan bent u zeker de nieuwe bewoner van L'Opale".
constateerde Salmon droogjes.
„Ja, mijn naam is Digby Harrel."
„Ik had al van uw komst gehoord. Ik was van plan u
te komen bezoeken om eens te kijken of ik wat voor u
blanke, maar stevige hand van het meisje vol ver
trouwen legde, „ik wensch u veel geluk in dit
nieuwe jaar
Nu, met dat geluk kwam het heel goed in orde. Ook
voor moeder Burns, die best krachtige jonge hulp
kon gebruiken en zi.ch graag wilde koesteren aan
de warme glans van jong geluk in huis. Want op
een mooien vriezen den wintermorgen, een paar we
ken later, reed Dick Burns snel heen, op zijn op
scherp gezette merrie, naar de stad, om den volgen
den dag met een dienaar van het Woord terug te ko
men, die hem en Daisy tot man en vrouw maakte
uitstekende kolonisten bekend staande boeren op haar
kosten een nederzetting te laten vormen in Noord-Bra-
zilië, n.1. in de moerassige oerwouden van het Amazo
nebekken. Deze proef mislukte door de daar heerschen-
öe koortsen en nu brachten instellingen van liefdadig
heid geld bij elkaar om de menschen naar een Zuid-
Brazlliaanschen staat Bahia te brengen, waar het kli
maat beter was en een Duitsche kolonisatiemaatschappij
grond bezat Hier vondden zij huizen, levensmiddelen en
zelfs eenige verkeerswegen hier hadden zij de kans
om een nieuwe, bloelende kolonie te vormen en hier zijn
zij dan ook grootendeels gebleven. Enkelen zijn nog
verder getrokken en hebben zich gevestigd in Ohaco,
het oerwoudgebied van Paraguay.
In Bahia zoowel als in Chaco zullen zij nog lang te
gen het oerwoud te strijden hebben, om de noodigste
levensbehoeften te verkrijgen, doch aan zwaar werk zijn
zij gewend. Zij zijn ook voldoende ervaren in de koloni
satie, zoodat zij alle reden hebben om vol moed de toe
komst te verwachten. In Zuid-Amerika zijn bovendien
vele Duitschers en Nederlanders, die hun volkskarakter
minder verloren hebben dan in Noord-Amerika. Zoo is
de toekomst van de 5600 vluchtelingen althans eeniger-
mate verzekerd.
Het lot van de ongelukkigen, wier vlucht door de
Sovjets verhinderd werd, is ons minder goed bekend,
doch het staat wel vast, dat het diep treurig is. Zij zijn
eerst naar hun dorpen teruggebracht en vervolgens groo-
tendeels naar de steenkoolmijnen Sn Siberië vervoerde
Volgens betrouwbare berichten ls het aantal van deze
Siberische bannelingen echter kleiner dan dat der aan
gehouden vluchtelingen. Zijn de overigen onderweg be
zweken of terechtgesteld? De meesten bevinden zich
echter in Siberië, waar redding uitgesloten ls en zij
langzaam sterven.
Kolonie in Brazilië.
Het resultaat was, dat de boeren in lompen, uitgehon
gerd en ziek uit het land der Sovjets in de richting van
hun oude vaderland vluchtten. Eiken dag kwamen er
meer over de grens, totdat er een 5600 bij elkaar waren
Dat waren nog de gelukkigste, want ongeveer 1400 wer
den door de Sovjets onderweg gevangen genomen.
Zij, die wisten te ontkomen, kwamen onder de bescher
ming der Duitsche regeering. Men kocht in Mecklen-
burg drie landgoederen aan, waar 600 vluchtelingen on
derkomen vonden en in hun levensonderhoud konden
voorzien door den huidigen grond te onteigenen. De ove
rigen kon men niet in het land houden; zij werden naar
Canada gestuurd. Over het algemeen wordt emigratie
naar Canada afgeraden; in dat land van vijf maanden
zon en zeven maanden ijzlg-strengen winter moet de
185. De hoofdman van de ruiters is razend, maar dat
helpt geen zier. De hondenneus en de twee dwerg-
cactusjes zijn verdwenen. En dat in de woestijn! Het
is onbegrijpelijk en toch schijnt het zoo te zijn.
Gaat u de roovers niet gevangen nemen, dappere heer?
vraagt koopman Enver ben Salomo. Maar hij krijgt
niet eens antwoord. De hoofdman klimt op zijn ros en
buldert zijn ruiters toe: „Opstijgen. We kseren terug
paar Ibrahim ben Ongemak". Dat is een leelijke tijding.
De ruiters kijken elkaar aan en krijgen kippevel. Hoe
zullen ze door hun strengen heer ontvangen worden,
als ze platzak thuiskomen? Zelfs de hoofdman ls de
kluts kwijt; zijn snorharen staan niet meer fier over
eind, doch hangen als staartjes van hondjes, die net
een pak slaag hebben gehad. Nou, Ja heb ewe een
reuzestrop, voader, mompelt zachtjes de schoone Fatma
ben Sunlight Soap, de verblindende parel der Morgen
landen.
bikker in plaats van voor krijgsman. Dan kon Ik ten
minste nog eens een keer rustig zitten werken...
Stilte in de gelederen, buldert de hoofdman. Daarbij
springt hij van zijn paard. Zijn oogen puilen uit van ver
bazing en zijn knevel gaat omhoog staan als de staart
van een kat die een lekker bakje melk krijgt. Met open
mond blijft deh oofdman achter zich staren. Want wat
hebben zijn verbaasde blikken ontdekt in het kamp
van koopman Enver ben Salomo?
Wat ervan te recht gekomen is.
i Volgavluchtelingen.
186. Moe en moedeloos keeren de ruiters van Ibrahim
ben Ongemak naar Benghasi terug. Ze voelen nu pas
hoe uitgeput ze zijn van den langen, vruchteloozen
tocht. En nu moet het ergste nog komen! Als ze straks
voor Ibrahim verschijnen zonder de vluchtelingen, gaan
ze minstens voor drie dagen op water en brood. Prettig
vooruitzicht, als je jezelf zoo hebt uitgesloofd! Bij
mijn versleten zolen, zucht een der ruiters, ik wou
datm ijn vader me had laten opleiden voor steenen-
IN het jaar 1930 hebben de schokkende gebeurtenis
sen elkaar zoo snel opgevolgd, dat men in de be
zorgdheid om het heden de tragiek van het verle
den snel vergat. Zoo hebben wij ook vergeten, hoe
de Hollandsche en Duitsche boeren verleden winter
trachtten te ontvluchten uit de ellende van den Sov
jetstaat. Thans schijnen onze menschen na bijna een
jaar rondtrekken, na groote moeite en vele gevaren,
grootendeels nieuwe huizen en akkers gevonden te heb
ben.
Men' herinnert zich hun avontuurlijke reis. Op een
kouden winterdag trok een aantal mannen, vrouwen en
kinderen over de Duitsch-Russische grens. Zij hadden
een langen tocht achter den rug; zij kwamen n.1. uit het
Wolgagebied, waar hun voorouders na hun vlucht voor
de Menistenvervolgingen reeds gedurende eeuwen ge
woond hadden. Zij hadden daar een Hollandsch-Duit-
sche kolonie gesticht met de stad Podrowsk als cen
trum. De Sovjets hadden van dit gebied met veel bom
barie een afzonderlijke sovjetrepubliek gemaakt, waarbij
o.a. autonomie cultureed gebied werd beloofd.
kolonist eerst een jaar besteden aan het vellen der reus
achtige boomen in het oerwoud; dan moet hij wachten,
tot de wortels in den grond vergaan zijn en daarna kan
hij pas over landbouw gaan denken, bij de boeren uit
Rusland had men geen keus. Bovendien waren deze
menschen gewend aan landbouw en kolonisatie onder
de allermoeilijkste omstandigheden.
De werkloosheid nam in Canada echter zoodanig toe,
dat de meeste boeren geen kans meer hadden, er iets
te bereiken. Slechts 1000 bleven er, de overige 4000
werden weer ingescheept en naar Brazilië gebracht. De
Braziliaansche regeering verklaarde zich bereid,deze als
\j j i «V'
Wolgaboeren.
doen kon, maar we hebben het vreeselijk druk gehad
met dat jonge gebroed daar-!"
Hij wees in de richting van de ponnies en onwillekeu
rig moest Harrel,.bij het zien van hun dartele ongedu
righeid, denken aan het eerste blanke bezoek, dat hij
in zijn huls had gehad. Hij vroeg zich af of hy Mademoi-
selie de Floissac nog zou zien, oï dat ze heelemaal in
beslag zou worden genomen dcor haar plichten als gou
vernante. Hij had haar niet meer ontmoet sinds den
keer dat zij een^schuilplaats bij hem had gezocht tegen
het noodweer. 1
„Ik ben voornamelijk hierheen gekomen voor een pon-
nie, ik moet een rijdier hebben," zei Harrel.
„Ja, daar kun je hier niet zonder", bevestigde Salmon.
Hij had een groot4 blozend gezicht met een ruigen
knevel die iets militairs aan zijn uiterlijk gaf. Zijn haar,
kortgeknipt, was grijs; zijn manieren deden Harrel pret
tig aan; Salmon was het type van een joviaal, maar
allerminst verfijnd Engelschman.
„Wilt u er een van mij koopen?" vroeg hij.
„Als u verkoopen wilt..."
„Dat is mijn vak! Ik heb juist een paar heel ge
schikte dieren, net goed voor uw gewicht. U wilt er
toch zeker twéé hebben?"
„Dat was tenminste wel mijn plan."
Voor Harrel met zijn gastheer naar binnen ging om
te ontbijten was de koop al gesloten en was hij eigenaar
geworden van een paar aardige, stevige paardjes, het-
eene bruin, het andere zwart, Napoleon en Columbus
luidden hun deftige namen."
Harrel was blij dat hij Eulalie niet ontmoet had, voor
hij zijn gastheer naar de eetkamer volgde, want tevoren
had Salmon hem naar de „badkamer" gebracht, of ten
minste naar iets, dat dezen weidsohen naam droeg.
Eigenlijk was het een ruw houten schuur, met een zin
ken dak en een zinken kuip halfvol water. Opgefrischt
en in een schoon sporthemd van zijn gastheer kon hij
aan de ontbijttafel verschijnen.
Mevrouw Salmon was een niet meer jonge vrouw met
een vaal, tanig gezicht; ze maakte den Indruk dat haar
gezondheid ondermijnd was door het tropische klimaat
en haar conversatie en haar manieren waren even mat
en kleurloos als haar gezicht. Ze verwelkomde Harrel
tenminste met lustelooze beleefdheid. Een flinke jongen
van veertien, met een weligen, kroezigen haardos en een
aardig, vroolijk meisje van twaalf, vormden de rest van
de familie.
Eulalie verscheen tegelijk met het ontbijt en het was
alsof met haar een stroom van opgewektheid, en bloeiend
leven de kamer binnenkwam. Ze zag er alleraantrekke
lijkst uit in haar wit-linnen jurk.
Ze begroette Harrel rustig en beleefd, zonder eenig
uitbundig teeken van herkenning en tijdens den maaltijd
gedroeg ze zich geheel als Iemand die in een gezin een
ondergeschikte plaats Inneemt.
Harrel praatte bijna voortdurend met zijn gastheer,
terwijl hij nu en dan steelsgewijs een blik op Eulalie
wierp. Was ze trotsch of verlegen in deze omgeving?"
vroeg hij zich af. Af en toe zei ze op gedempten toon
iets tegen Alice, het dochtertje, dat den vreemden gast
met open mond zat aan te staren en als Mevrouw Sal
mon zich tot haar richtte, antwoordde ze kalm en be
scheiden. Het leek Harrel bijna toe of dit niet het
zelfde meisje was, als de levendige, ongedurige Eulalie,
die bij hem op bezoek was geweest Er was haast iets
norsch in haar terughoudend optreden.
„Als u lust hebt, de terreinen met me' rond te gaan",
zei meneer Salmon toen het ontbijt ten einde liep, „zal
ik u met genoegen alles laten zien."
„Heel graag," verklaarde Harrel. „Ik heb nog zoo'n
boel te leeren en ik ben dankbaar voor alles wat ik te
weten kom."
„Ik heb het grootste deel van mijn bezitting in wei
land veranderd," vertelde Salmon. „Het was overigens
een heel werk, het uitroeien van al het riet en struikge
was en vooral van dat hardnekkige onkruid... dat met
zwarte arbeiders! Tusschen twee haakjes, wat teelt u
op uw plantage?"
„Cacao, net als mijn buurman Dupigny."
„Ah, Dupigny!" Salmon lachte zacht voor zich heen.
„Dat is een man in bonis tegenwoordig. U kunt van
hem leeren."
„Ik zou zeggen dat hij een groote dosis gez<Jnd ver
stand heeft," meende Harrel.
„Hij heeft alles wat hij maar verlangen kan... behal
ve een vrouw!"
Weer lachte Salmon, op een manier die Harrel ver
baasde. Nu ja, Dupigny ging er :*at op de paar drup
pels Fransoh bloed, die hij misschien in de aderen had.
dacht de jongeman, maar verder was hij toch een gewone
neger, die natuurlijk met een zwarte vrouw zou trouwen
Waarom deed Salmon dan zoo eigenaardig?"
„Ik denk wel dat hij een vrouw zal krijgen," ging de
planter voort. „Dupigny is iemand die meestal krijgt
wat hij hebben wil. Hij is een groot bewonderaar vr.n..."
Opeens was er het geluid van een stoel die haastig
en met kracht achteruitgeschoven werd, het geruisch
vran vrouwenkleeren en van snelle, verdwijnende voet
stappen. Harrel had nauwelijks tijd om waar te nemen,
dat Eulalie's gezicht vuurrood was en dat haar oogen
gloeiden van drift... zoo gauw was ze de kamer uitge
stormd.
„Ik wilde dat je dat maar liet, John?" protesteerde
mevrouw Salmon gemelijk. „Het windt het meisje zoo
verschrikkelijk op.
Harrel staarde verbluft van de een naar de ander.
„Bedoelt U?" stamelde hij, „is het mogelijk...?"
Salmon was zijn vroolijkheid nog altijd niet te boven
„Dat meisje is net een vuurpijl. Even een klap erop
en zztt daar gaat ie. Ja, Adrian Dupigny is een
standvastig aanbidder van Eulalie
„Maar hij is een nteger..." stamelde Harrel weer, nog
steeds hevig verschrikt.
„John stelt zich aan als een dwaas", ging mevrouw
Salmon op geprikkelden toon voort. „Natuurlijk plaagt
hij het meisje alleen maar ermee, maar ze is niet in
staat het als grapje op te nemen. Dupigny heeft haar
een formeel huwelijksaanzoek gedaan hoe haalt de
man het in zijn hoofd. Eulalie is een afstammeling van
het oudste Fransche geslacht op het eiland ze zijn
eigenlijk nog van adel, haar stamvader was een Mar
kies de Floissac, die uitgebreide suikerplantages bezat."
„Er is nu anders niet veel Markiesachtigs aan de fa
milie meer," merkte Salmon nuchter op. „Ze zijn gerui-
neerd door den achteruitgang van de suiker en het ge
slacht is eigenlijk uitgestorven, zou ik zeggen. Eulalie
is de eenige Floissac, die ik op St. Alousie ken, maar de
heele familietrots lijkt wel in haar klein persoontje sa
mengeperst..."
Arm kind, dacht Harrel. De idee van een fijn, zorg
vuldig opgevoed meisje van ouden, Franschen adel, dat
afgedaald was tot den rang van betaalde hulp ln een
plantersgezin, hinderde hem geweldig en vervulde hem
met groote deernis en sympathie voor Eulalie. Hij hield
er zelf ook familietrots op na, maar wist die zorgvuldig
te verbergen hij wilde hier niets anders zijn dan een
planter. Maar dat een neger, een onbeschaafd, rijkge-
worden brok dom veesch zijn oogen durfde opslaan naar
een dergelijk meisje,deed Harrei's bloed koken. Hij vond
Salmon's grap in hooge mate ongepast en ruw.
Harrel zag Eulalie verder niet, ofschoon hij wel meen
de haar stem te hooren. Salmon leidde hem zijn heele
bezitting rond en gaf op zijn joviale, opgewekte manier
allerhande adviezen. Wordt vervolgd.