ilfllltl BitlIS-
De steun aan de Tuinders.
De beteekenis van het Centraal Bureau.
Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen.
Eerste Blad.
70 garantie van de Provincie,
30 van de Gemeente.
Woensdag 7 Januari 1931.
ISCHAGER
74ste Jaargang No. 8794
COURANT.
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
tentién nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst
POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20.
Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN-
TIcN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 tfcnt (bcwijsno.
inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
DIT NUMMER BESTAAT UIT DRIE BLADEN.
De medewerking van de gemeenten ge-
wenscht geoordeeld, om de steunregeling
zooveel mogelijk tot haar recht te doen
komen. De voorschotten worden ver
leend om de noodlijdende bedrijven op
gang te houden, NIET voor persoonlijke
en huishoudelijke behoeften.
In aansluiting met het gister opgenomen artikel
van den heer D. Kooiman, Lid van Ged. Staten, over
de Steunvoorschotten aan den Tuinbouw, lijkt het
ons goed nog het volgende mee te deelen over de
regelen dienaangaande door Ged. Staten vastgesteld:
De Provincie garandeert zooals gemeld, slechts
70 dezer voorschotten en de ontbrekende 30
zullen door de Gemeenten moeten worden gewaar
borgd.
I-Ict is ditmaal noodzakelijk geoordeeld, de ge
meenten in de steunverleening te betrekken, omdat
het nemen van maatregelen tot het behoud van de
middelen van bestaan der ingezetenen voor alles
tot de taak der gemeenten behoort en het gemeente
belang bij dit behoud in hooge mate is betrokken,
zoo schrijven Ged. Staten.
De deelneming der gemeenten zal ook het voor
dcel opleveren, dat de gemeentebesturen die uit den
aard der zaak met de persoonlijke omstandigheden
der tuinders het best bekend zijn, er toe zullen mede
werken de steunregeling zooveel mogelijk tot haar
recht te doen komen. Wenscht het gemeentebestuur
zijne medewerking te verleenen, dan zal de Raad
B. en W. moeten machtigen de gemeente voor 30
borg te stellen voor de aan de tuinders te verleenen
voorschotten met renten en kosten, zulks naar de
regelen en daarbij behoorende algemeene voorwaar
den door Ged. Staten vastgesteld.
In punt 3 der vastgestelde regelen wordt aange
geven dat elke aanvrage behandeld zal moeten wor
den in een gemeenschappelijke vergadering van B.
en W. met een vertegenwoordiger van de plaatselijke
bank die het voorschot zal verleenen en met een ver
tegenwoordiger van een plaatselijke veilings- of
tuinbouwvereeniging.
De bedoeling is, dat steeds een vertegenwoordiger
van die veilings- of tuinbouwvereeniging, bij welke
de tuinder wiens aanvrage be-handeld wordt, is aan
gesloten, aan de behandeling zal deelnemen. Js de
tuinder bij geen vereeniging aangesloten, dan dient
toch een vertegenwoordiger van eene veilings- of
tuinbouwvereeniging aan de behandeling van zijne
aanvrage deel te nemen.
De ontworpen steunregeling gaat er van uit, dat de
Boerenleenbanken bereid zullen zijn aan de uitvoe
ring daarvan door het verleenen van voorschotten
mede te werken. Op grond van het overleg door Ged.
Staten gepleegd met de Coöp. Centrale Raiffeisen-
bank te Utrecht en de Coöp. Centrale Boerenleenbank
te Eindhoven, mag verwacht worden, dat deze mede
werking niet zal worden geweigerd.
Ged. Staten schrijven verder:
De voorschotten zullen slechts mogen strekken om
de noodlijdende bedrijven op gang te houden, der
halve voor het aankoopeii van meststoffen en andere
foedrijfsbenoodigdheden en voor het betalen van de
in de bedrijven onontbeerlijke werkkrachten, niet
voor de persoonlijke en huishoudelijke behoeften
van de voorschotnemers. Onder betaling van werk
krachten zal intusschen wel gebracht mogen worden
eene redelijke vergoeding als loon voor eigen arbeid
en die van huisgenooten.
Tegen een verkeerd gebruik van de voorschotten
(voor betaling van achterstallige schulden, aan
schaffing van huishoudelijke benoodigdheden e.d.),
zal zooveel mogelijk gewaakt worden. Daartoe zal
in de gevallen waarin dit noodig of wenschelijk schijnt
het voorschot in termijnen worden uitgekeerd. Met
medewerking van de Boerenleenbank zal het moge
lijk zijn de uitbetaling in dier voege te doen geschie
den, dat telkens slechts zooveel wordt uitgekeerd als
de voorschotnemer kan aantoonen 'ook werkelijk
voor bedrijfsbenoodigdheden en arbeidsloonen te be
steden. Ged. Staten achten het zelfs in bepaalde ge
vallen iyet uitgesloten, dat de gemeenten of in
opdracht van deze de plaatselijke veilingsvereeni-
gingen zelf de bedrijfsbenoodigdheden leveren, op
dat vast sta, dat het geld niet wordt gebruikt voor
andere doeleinden.
Het is de bedoeling dat tuinders die in 1923 een
voorschot onder garantie van de Provincie ontvin
gen en dit nog niet of niet geheel aflosten, in het
algemeen voor een nieuw voorschot niet in aanmer
king zullen komen.
Het maken van uitzonderingen op den regel in
bepaalde gevallen, wordt niet van te voren uitgeslo
ten. Deze uitzonderingsgevallen zullen zich intusschen
wel moeten beperken tot de gevallen, waarin de door
de Provincie gegarandeerde voorschotten althans ge
deeltelijk zijn afgelost, de rente geregeld is betaald
en waarin duidelijk blijkt, dat door zeer bijzondere
omstandigheden, buiten den wil der betrokkenen ge-
heele aflossing inderdaad onmogelijk was.
Tuinders die indertijd genoten van het zooge
naamde kweekers-crediet onder garantie van het
Rijk en nog niet tot algeheele aflossing overgingen,
zullen van de thans getroffen regeling geen gebruik
kunnen maken.
Ged. Staten vermelden nog dat de gelegenheid
voorschotten onder Provinciale en Gemeentelijke ga
rantie aan te vragen niet langer is opengesteld dan
tot 1 Maart 1931. Behoudens uitzonderingsgevallen,
zullen later ingediende aanvragen niet meer in be
handeling worden genomen.
Een ieder die een voorschot wenscht, wendde zich
tot B. en W. zijner gemeente.
Wij vermelden nog dat een afwijzende beslissing
op de aanvrage niet wordt genomen, dan nadat'de
belanghebbende in eén gemeenschappelijke vergade
ring van B. en W. met de vertegenwoordigers van
tuinbouwvereeniging en boerenleenbank, zijn aan
vrage heeft kunnen toelichten.
Het te geven voorschot bedraagt ten hoogste een
zesde deel van den veilingsomzet van aanvrager ge
durende de jaren 1928 en 1929 te zamen en over
schrijdt niet een bedrag van f400.
Zoowel in een aantal regelen als in algemeene
voorwaraden, leggen Ged. Staten nog verschillende
bepalingen omtrent de voorschotverlening vast, ter
wijl aan Gemeentebesturen modellen van het even
tueel te nemen raadsbesluit, aanvraagformulier, rap
port van de Boerenleenbank en schuldbekentenis me
de zijn verstrekt.
\ereeniging van Oudleerlingen der
Rijkslandbouwwinterschool te Schagen
In de middagvergadering op Maandag 5 Januari
1931, wordt door den heer G. Bessem, directeur van
de Coöperatieve Aankoopvereeniging „Centraal
Bureau uit het Nederlandsch Landbouw-Comité", een
inleiding gehouden over: „De beteekenis van het
Centraal Bureau".
De Voorzitter heropent de vergadering en spreekt
er zijn genoegen over uit, dat thans het bezoek groo-
ter is, om dan speciaal welkom te heeten den heer
Bessem, die gevolg heeft gegeven aan de uitnoodi-
ging om een inleiding te houden over: „De beteeke
nis van het Centraal Bureau".
De inleider, het woord verkrijgende, zegt het een
aardig moment te hebben gevonden, toen hij die uit-
noodiging ontving, en wel omdat uit de agenda bleek,
dat deze vereeniging haar 59e algemeene vergade
ring zou houden en het organisatie-leven dus wel
tot zijn recht is gekomen en omdat het Centraal
Bureau is een organisatie van den boer, waarvan er
enkele bestuursleden ook oudleerlingen zijn.
Het Centraal Bureau voorziet in een behoefte en
het heeft van den aanvang af grootcn steun, te weten
moreelen steun ontvangen. Geen finantieeicn steun,
want nog nooit heeft iemand goederen besteld, zon
der naar den prijs te vragen.
Het was de Friesche Maatschappij van Landbouw,
die de eerste stoot tot de stichting heeft gegeven,
doordat zij een schrijven tot het Landbouw Comité
richtte, dat ze de overtuiging had dat coöperatieve
aankoop één der middelen was die tot verbetering
van den landbouw-toestand zou leiden. Het C. B. be
gon dan op inititatief van het Nederl. Landbouw-
Comité d.d. 24 Juli 1899 zijn werkzaamheden te En
schedé in een eenvoudige kantoorruimte. Aanvanke
lijk bepaalden de bezigheden zich tot den coöperatie
van aankoop van meststoffen, maar later kwamen
ook de voerartikelen daarbij. Het laatste boekjaar
1 Juli 192930 Juni 1930 bracht als omzet 556.000 tons
meststoffen en 302.000 tons voerartikelen, totaal 86000
wagonladingen van 10.000 K.G.
Spr. deelt mede hoe de ontevredenheid over de
voorziening van kalizouten, toen een 1012-tal im
porteurs van Duitsche kalizouten zich vereenigden
tot een kali-consortium tot uiting kwam en hoeveel
moeite het heeft gekost om t.a.v. rabatten enz. gelijk
gerechtigd te worden met de importeurs van Duit
sche kalizouten.
Deze inleiding heeft niet tot doel om een uiteenzet
ting te geven over de commercieele inrichting, im
mers de plaatselijke vereenigingen kunnen de meest
uitvoerige inlichtingen verkrijgen, een weekbericht
wordt gezonden en via de radio wordt mededeeling
over de prijzen van de meststoffen en voederartikelen
verstrekt.
De organisatorische inrichting van het C. B. komt
vrijwel geheel overeen met die van de Coöp. Cen
trale Raiffeisenbank.
Sinds 1 Juli 1928 heeft het Centraal Bureau den
coöperatieven vorm aangenomen. Het kent uitslui
tend als leden öankoopvereenigingen, welke in 21
ringen zijn samengevoegd. Elke ring heeft een verte
genwoordiger in de centrale ringvergadering, het
orgaan, dat de werkzaamheden van de algemeene
vergadering voorbereidt. Naast het bestuur staat als
controleerend lichaam de Raad van Toezicht.
Het aantal leden bedraagt 408 vereenigingen, welke
de aansprakelijkheid van het C. B. dragen. Deze aan
sprakelijkheid is gedeeltelijk en wordt gevormd door
5 van het bedrag waarvoor gemiddeld in de laatste
3 jaren betrokken is.
Deze aansprakelijkheid naast de bezittingen der
vereeniging, zijnde op 1 Juli 1930 33^ millioen aan
reserves, vormen de onderlagen waarop de Coöp. Cen
trale Raiffeisenbank onze kassier de noodige credie-
ten verstrekt.
Behoorde het C. B. er zoo uit te zien, dat iedere
plaatselijke aankoop vereeniging lid van het C. B.
diende te zijn, en iedere boer lid van de plaatselijke
aankoopvereeniging, dit is helaas niet het geval, im
mers naast het C. B. als centrale instelling bestaan de
gewestelijke R.K. aankoopvereenigingen en het is be
treuren dat de aankoop van de bedrijfsbenoodigd
heden van den boer niet in in één hand, ook op dit
gebied verdeeldheid bestaat.
Meer uitvoerig gaat spr. dan na hoe de constellatie
op handelsgebied is, met betrekking tot den aankoop
van eenige der voornaamste meststoffen en voer
artikelen.
Speciaal op het gebied van de meststoffen vindt
men een sterk samengaan van producenten en het is
dus volkomen logisch, ja feitelijk plicht, dat een
soortgelijke concentratie ook bij de koopers plaats
vindt. Een versterking van de positie van den con
sument mag worden beschouwd als preventief te wer-
ten tegen bepaalde uitwassen, die producenten-con
centratie kan vertoonen. Vooral onder de tegenwoor
dige omstandigheden behoeft naar sprekers oordeel
de landbouw zich niet bevreesd te maken voor hooge
prijzen als gevolg van syndicaatsvorming der pro
ducenten, aangezien vrijwel voor ieder product de
productie belangrijk veel hooger is clan de vraag, zoo
zelfs, dat in de industrieën der chemische meststoffen,
reeds een neiging gaat ontstaan tot productiebeper
king.
Hoewel het C. B. aan zijn leden de koopplicht niet
heeft opgelegd, is het percentage dat het C. B. levert
van den totaal omzet zijner leden, zeer bevredigend
te noemen. In 19281929 was het totaal-verbruik in
ons land: chilisalpeter 130.000 ton, zwavelzure am
moniak 130.000 ton, kalkstikstof 67000 ton, thomas-
meel 393000 ton, superfosfaat 275000 ton, kalizout
393000 ton, mais 1039000 ton, lijnkoeken 50.000 ton.
En van deze hoeveelheid werd door de 4 katholieke
gewestelijke organisaties en door het C. B. geleverd
respectievelijk 43, 36, 55, 41, 41, 55, 19 en 16 een
percentage dat absoluut onvoldoende is. Een ver
blijdend feit daarentegen is clat het aandeel dat het
C. B. in het totaal-verbruik in Nederland heeft, zeer
gunstig genoemd kan worden, n.1. voor kunstmest
stoffen 95 en voor voederartikelen 85
In dat opzicht kunnen we dus dankbaar zijn, doch
we zijn niet voldaan. De coöperatieve samenwerking
kan dan ook naar sprekers oordeel nog in hooge
mate worden verhoogd. Bij den boer moet het abso
lute vertrouwen in de plaatselijke aankoopvereeni
gingen bestaan en bij de plaatselijke aankoopvereeni
gingen in het C. B.
Evenwel het C. B. heeft niet over het vertrouwen
te klagen, immers anders was de omzet in de laatste
10 jaren niet verdriedubbeld.
De inleider behandelt dan voorts de totstandko
ming van de reserve van 3% millioeft gulden. Het
C.B. werkt met een bepaalde marge. Ten aanzien
van den onverkochten voorraad loopt het C. B. de
risico van de markt. Bij dalende markt wordt verlies
op den voorraad geleden, bij een stijgende markt
wordt er op den voorraad verdiend. Ónze marge be
draagt 5 cent per 1000 K.G. en er zijn momenten
waarop men meer ontvangt, doch ook dat de 5 cent
niet wordt gehaald. Bij het C. B. evenwel is boekhoud
kundig de marge op 5 cent bepaald tot dekking der
kosten. Wordt er meer verdiend, dan is het meerdere
voor het fonds voor prijsverschil, is het minder, dan
moet het uit het fonds van prijsverschil geput wor
den. Deze methode is vanaf 1920 gevolgd, het fonds
wijzigt zich iederen dag en het resultaat van dit wer
ken is, dat waar met nul is begonnen, de reserve
thans tot 3% millioen is opgevoerd. Dat hebben
noch de leden, noch het bestuur van het C. B. ge
daan, maar de markttoestanden. Merkwaardig is dat
niet, want als er daling van de prijzen valt te con-
stateeren, is de kooplust gering en wordt dus in niet
hooge mate verlies geleden. Evenwel in een tijd van
stijgende tendenz in de markt, wordt er veel meer
verkocht, zoodat toevloeiing tot het fonds plaats
vindt. Immers, het is een menschelijke eigenschap
dat men koopt als de prijs stijgt.
Het fonds voor prijsverschil zal echter nog hooger
gesteld moeten worden, in de statuten wordt als maxi
mum genoemd 7 millioen gulden. Rekent men bij
deze 7 millioen gulden cle aansprakelijkheid der le
den, dan zal het vrijwel mogelijk zijn het C. B. zelf
te financieren. En daar gaat ons streven naar. De
bedrijfskosten worden dus gesteld op 5 cent. per 100
K.G., maar zijn in werkelijkheid minder. En het over
schot., dat op 1 Juli 1930 over het afgeloopen boek
jaar f 125.000 bedroeg, komt den leden ten goede en
wordt het, naar de afname, uitgekeerd. In de laatste
10 jaren is op die wijze 2 millioen gulden aan reduc
tie uitgekeerd.
Het C. B. levert dus tegen kostprijs plus kosten
(marge) en het saldo wordt voor de leden beschik
baar gesteld, terwijl aan de landbouwmaatschappijen
snbsidie wordt verleend, waartegenover staat dat de
landbouwmaatschappijen propaganda voor het C. B.
dienen te voeren.
Allerlei omstandigheden zijn oorzaak, dat nog zoo
veel boeren afkeerig zijn lid te worden van hun
plaatselijke vereeniging, terwijl er daarnaast nog
zoovele plaatselijke aankoopvereenigingen zijn die
zich bij de centrale organisatie niet aansluiten. Spr.
weet wel dat bij de coöperatieve aankoopvereenigin
gen ongelukken zijn voorgevallen, dat men spreekt
van cooperatie-vrces en -moeheid, maar wat in on-<
gunstigen zin is gebeurd, kan niet aangeduid worden
als een faling van de cooperatie-idéc. Gelijk met
andere zaken is het ook hier voor coöperatieve zaken
van belang, dat cle leidende personen met de grootst
mogelijke zorg worden gekozen. Maar ook clan is
men er nog niet, want noodzakelijk is het ook, dat
controle wordt uitgeoefend zoowel op de commer
cieele als op cle administratieve leiding van den di
recteur of zaakvoerder. De verantwoordelijkheid die
het bestuur eener coöperatieve organisatie draagt is
zeer groot, doch naar sprekers oordeel kan het be-<
stuur zijn zorgen tot een minimum beperken, wan
neer de organisatie van het C. B. cle bedrijfsbenoo
digdheden betrekt en zich administratief op geregel
de tijden laat controleeren door ter zake kundigen.
Hij wijst in dit verband op den administratieven
controledienst, clie door verschillende landbouworga
nisaties in het leven zijn geroepen en met veel suc
ces werkzaam zijn.
Zooals gezegd, cle gebeurtenissen die hebben plaats
gehad, tasten niet in de zegenrijke werking van de
coöperatie. Wel is het echter tc betreuren, dat de
intellectueel hoogstaanden zoo afwijzend tegenover
den coöperatieven idéé staan. En zij die er anders
tegenover staan, zij dienen die gedachten uit te dra
gen en uit dankbaarheid trachten de niet georgani-
seerden te bewegen tot aansluiting en te wijzen op
den algemecncn plicht tot medewerking tot heil van
hun eigen s-and.
Met deze opwekking om de coöperatieve beweging
krachtdadig te steunen, besluit de heer Bessem zijn
inleiding. (Applaus.)
De discussiën.
Van de gelegenheid die wordt geboden om den in-
leider vragen te stellen wordt een zeer ruim gebruik
gemaakt.
De heer P. Blaauboer, Kolhorn, vraagt hoever de
verantwoordelijkheid der leden strekt.
De heer Bessem antwoordt, dat het C. B. aan de
aan te sluiten plaatselijke aankoopvereenigingen
naar de aansprakelijkheidsregeling harer leden
vraagt. Bij evcntueele liquidatie moet het tekort door
de leden worden betaald, met dien verstande dat het
maximum dat een lid betaalt, bedraagt 5 van de
waarde van het goed, dat als gemiddelde in de laatste
3 jarerï is betrokken. We hebben dus een gedeeltelij-,
ke aansprakelijkheid.
De heer Velders, Schagen, zegt dat de Hollandsche
Maatschappij van Landbouw een coöperatieve ver
eeniging heeft gesticht in verband met het C. B.
voor den handel in pluimveevoeder. De groote moei
lijkheid nu is, dat men zich eerst bij een vereeni
ging moet aansluiten, wil men van het C. B. betrek
ken en eon dergelijke vereeniging ontbreekt helaas
nog wel eens op het platteland. Kan nu die door de
Holl. Mij. van Landbouw gestichte coöperatieve ver
eeniging dienstbaar worden gemaakt voor het be
trekken van ochtcndvoer, ook voor alleenwonende
boeren?
De heer Bessem antwoordt, dat het C. B. uitslui
tend levert aan plaatselijke vereenigingen, niet aan
individueelen, omdat het bestuur van het C. B. den
opbouw van de coöperatie voorstaat. De distributie
dient in handen van de plaatselijke vereenigingen te
blijven, ook al omdat men anders gebroken kwan-.
tums zou krijgen te leveren en de soberheid en de
geringe kosten van het C. B. worden juist veroor
zaakt doordat de leden gebonden zijn aan de afna
me van een bepaald minimum van 10 ton of daarbo
ven. Toen met de fabricage van ochtendvoeder is be
gonnen kon direct het succes worden geboekt clat de
fabrikanten van pluimveevoeders de prijzen verlaag
den. Het C. B. heeft ook cle samenstelling van het
ochtendvoer op den label bekend gemaakt. Wel was
dat in de wet van 1920 imperatief voorgeschreven,
maar geen enkele fabrikant had het nog gedaan.
Dat het C. B. uitsluitend aan plaatselijke vereeni
gingen levert is voor een provincie als Noordhol-,
land, waar het vereehigingsleven veel meer tot zijn.
recht komt dan bijv. in Zuidholland, niet zoo'n be
zwaar. Via de Hollandsche Maatschappij van Land
bouw kan aan den boer worden geleverd.
De heer Jm. Blaauboer Kz., Schagen, onderschrijft,
dat er een krachtige propaganda voor de coöperatieve
beweging dient te worden gevoerd en om het uitdra-1
gen van den coöperatie-idée kracht bij te zetten is'
het gewenscht dat men in principieel opzicht niet kan
worden aangevallen. Immers t.a.v. het C. B. wordt'
den propagandisten van de coöperatieve beweging
een enkel punt voor de voeten geworpen. Door den
inleider is terecht gewezen op de concentratie op elk
gebied en bijna ook t.a.v. de fosforzuurmeststoffen.
Wanneer die concentratie plaats mocht vinden, dan
zal de eenige fabriek van de boeren daaraan niet
meedoen en zal zij het zeer zwaar te verduren krij
gen om haar afname te handhaven. Een belemme
ring nu is het dat het C. B., een stichting toch van de
boeren, geen zaken doet met de eigen fabriek dier
boeren en spr. vraagt of binnen afzienbaren tijd is te
verwachten dat die fabriek en het C. B. zooveel mo
gelijk zullen samenwerken.
De heer Bessem zegt deze vraag te hebben ver
wacht. Het heeft meremalen de aandacht getrokken
dat de E.N.C.K. en het C. B. geen verbond hebben.
Over deze kwestie is echter moeilijk te praten als
niemand van de E.N.C.K. aanwezig is.
Door den heer Jm. Blaauboer Kz. wordt opge
merkt, dat er iemand aanwezig is, die zeer nauw
Dij de E.N.C.K. betrokken is.
De heer Bessem acht dit zooveel te beter en deelt
dan mede, dat het bij het C. B. niet aan pogingen