Oeestes-Sport en Uefsen-Spastielt
II
B
m
B
B
in
B
B
b
m
m
h
11
b
m
WH
WH
WH
WH
EVENTJES DENKEN
hip
1
WM,
m
ONTERFD...!
VOOR ONZE DAMMERS
VOOR ONZE SCHAKERS
11
11
j§j
I
mm
ÉÉf
i
|Jj
i
mm
WA
i
pl
ui
lü
I
Vraagstuk No. 669.
Vraagstuk No. 670.
Vraagstuk No. 671.
V%
iP
Vraagstuk No. 672.
WARE WOORDEN.
Het oude pleintje.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 10 Januari 1931. No. 8796
onder leiding van GEO VAN DAM.
OPLOSSINGEN VAN DE PUZZLES
uit ons vorig nummer.
No. 665. „EEN VRAAGSTUK VOOR SCHAKERS
EN NEET-SCHAKERS".
Op het onderstaande diagram vinden wij den stand
weer, waarin men twee kasteelen en drie koninginnen
op het schaakbord moet opstellen, opdat zij tesamen
alle vijf velden van het bord bestrijken.
De beide kasteelen worden gezet op hl en a8, de 3
koninginnen resp. op b7, d3 en f5.
De 3 zwarte koning in nen zijn
weergegeven door 3 zwarte pi
onnen).
f
g
No. 666. „EEN LASTIGE RECHTSVRAAG".
Velen zijn „erin geloopen", door op de vraag, of
mijnheer Janssens mejuffrouw Dickers, een nicht van
zijn weduwe, niag huwen, bevestagdend te antwoorden.
Het verborgen valstrikje, dat hierin verwerkt is, zit
echter als volgt in elkander: als mej. Dickers een
r.icht is van de weduwe van meneer Janssens, dan
is hijzelf reeds overleden. Het huwelijk kan dus niet
doorgaan wegens afwezigheid van den echtgenoot!
NIEUWE OPGAVEN.
„DE EENDENJONGEN".
Een jongen, die eenden naar huis dreef, werd ge
vraagd, hoeveel eenden hij bij zich had. Hij antwoordde:
FEUILLETON
Uit het. Engelsch van
DOLF WYLLARDE
„Geen sprake van! Ze was alleen ontzettend levens
lustig, vol ondeugende grappen eenvoudig niet
le houden, een wild veulen, weet je? Alles was
nieuw voor haar. Ze was altijd begraven geweest
daar in die binnenlanden. En 'n opgang dat ze
maakte. Al die blaaskaken van jongens lieten hun
vroegere vlammen voor haar in de steek. Er bestond
maar één vrouwmensch voor ze: Die wilde bloem!"
„Dat zal mevrouw Melville wel niet erg naar den
zin zijn geweest.
„Géén van de dames hier. Ik geloof dat er een
soort protestvergadering geweest is. Het meisje werd
na drie dagen weer naar huis gestuurd, ofschoon ze
geïnviteerd was voor een week!"
„Hoe heette ze?"
„Eulalie de Floissac. Dat klinkt, hè? Een juweel
van een brunette en een bnskruitvat vol tegen-
stollingen. Het eene oogenblik niets dan bruisende
vroolijkheid' en een halve minuut later een woeste
driftbui cn\tranen met tuiten. Heel interessant om
zoo eens te bekijken als natuurwonder, maar ik zou
toch niet graag met die schat in een zelfde huis wo
nen!"? verklaarde Doctor Ton kernachtig. „Enfin,
hoe dit zij, de jongens hier waren gewoonweg niet te
houden. Er was opeens een epidemische begeerte om
geiten te gaan schieten of bokken in
Trinity en op den San Joseph, want ander wild heb
je daar niet, maar het voorwendsel was te doorzich
tig voor mevrouw Melville en die weigerde haar goed
keuring aan de plannen te hechten".
„Als ik werkelijk dat meisje graag terug had ge
zien", zei Morcnce, had ik me door mevrouw Mor
rence niet laten weerhouden."
„Vergeet niet dat jij geen groen luitenant je bent",
merkte Wilkinson op. „Ze spaïit ze allemaal voor
haar zegewagen".
„Wat voor een soort oord is dat Trinity, waar je
het over hebt?" informeerde Morrence.
„Als ze in één rijtje loopen, dan zijn er 12 eenden
achter één een, twaalf eenden voor één eend, en een
eend in het midden."
Hoeveel eenden waren er?
„EEN RIJM-VRAAGSTÜK".
Het eerste stuit des waters vaart,
Op het tweede wordt de spijs vergaard,
't Geheel, indien g'er goed op speelt,
Is iets, dat al uw zinnen streelt!
van Jac. Versteegh, Rotterdam.
Zw. 8 soh.
7JW4
Wit 9 sch.
Diagramstand: Zw. 8 soh. op 6, 8, 13, 14, 19, 38, 40, 45.
Wit 9 sch. op 17, 23, 25. 27, 28, 30, 39, 49, 50. Wit
speelt en wint!
OPLOSSING VRAAGSTUK No. 668,
van G. L. G o r t m a n s, Amsterdam.
De diagramstand in cijfers was: Zw. 14 sch. op 811,
13, 15—21, 25, 26. Wit 14 sch. op 22, 27, 28, 30. 32—35,
37, 4245, 48. Wit speelt als lokzet 4440. Zwart
denkt nu te winnen door 1923 en 17:39, doch thans
speelt wit 3024(30:39 gedw.) Thans kan wit op 2
manleren winnen, n.1.
lo. door 37—31, 42—38, 35:22, 38:27, 22:2!
2o. door 43—39, 35:33, 37—31, 33:2, 40:20 etc.
„Een typisch West-Indisch negerdorp. Nooit een
gezien? Je moet een toer over het eiland gaan ma
ken, kerel!"
„Ja, daar heb ik wel zin in. Hoe ver is Trinity?"
„Een mijl of twintig. Het is wel een aardige af
wisseling als je je doodziek voelt van de conversatie
hier, het zijn eeuwig en altoos de dertig zelfde men-
schen, die altijd over dezelfde onderwerpen kletsen,
of beter gezegd altijd kwaadspreken. En als amuse
ment polo van de soort die je hier voor je oogen
ziet, stom-vervelende danspartijtjes en het gansche
gezag van mevrouw Melville, die zich verbeeldt dat
ze een mooie stem heeft en die natuurlijk door ieder
een in dien waan wordt gelaten!"
Doctor Tom 's kijk op het gezelschapsleven in
Port Greoas was niet bepaald vroolijk, Morrence
luisterde half-geamuseerd, half-somber en zei ten
slotte:
„Ik had ook al het idee gekregen dat het hier zoo
was. Maar is er nooit eens een afwisseling?"
„Jawel", was het sarcastische antwoord, „als er
iemand overgeplaatst wordt."
„Of als je de vlucht neemt naar Trinity", vulde
Morrence aan. „Kan ik ergens een onderdak krijgen
of zal ik een tent meenemen?"
„Onderdak krijgen? In het politiebureau! lachte
Wilkinson oolijk. „Een schitterende logies; een in-
landsch politiebureau. Maar alle gekheid daarge
latenje hebt het klooster in Trinity, maar die
gastvrije priesters zouden je geen onderdak weige
ren, maar het is geen gewoonte om hen noodeloos
lastig te vallen, ze hebben hun handen al vol genoeg
met hun mensohlievend werk. Dan heb je er den
Franschen dokter, Dr. Meillet, een buiten-ewoon aar-
digen ouden baas, die woont in het kleine zendings
hospitaal; daar zou je misschien wel kunnen slapen.
Maar wacht, ik weet nog wat veel beters schit
terend gewoon: die jonge Engelschman op L'Opale!
Brown is er een paar maanden geleden geweest toen
hij terreinen moest zoeken voor de oefeningen in
groot verband en de jongeman was buitengewoon
gastvrij,was dolblij dat hij iemand op bezoek
kreeg. Het moet een verbazend aardigen kerel
zijn
„Maar ik kan toch niet zoomaar inkwartiering vra
gen bij iemand dien ik nooit ontmoet heb?"
„O, dat kun je gerust doen. Iedereen doet het! Als
je werkelijk van plan bent te gaan, kan Brown hem
schrijven en je komst aankondigen. Hij heet
Harrel."
van F. Sackmann.
Zw. 3 st
ÉllP
pRiP
j§§
«li
<W//sM
f
g
a b c d e
Wit 6 st
Diagramstand: Zw. 3 stukken, Ke8, pion a7, Da6. Wit
6 stukken, Lf8, pion e 7, Pb5, Pe5, La4, Ke2. Wit
speelt en geeft mat in vier zetten.
OPLOSSING VRAAGSTUK No. 667,
van J. H a r t o n g.
Diagramstand: Zw. Kd6, Ph5, pion g3. Wit Pf8, pi
ons b5, b6 en g2, Te5, Kf5, Pb3. Wit geeft mat in drie
zetten door Ke4, gevolgd, op Pf4, door Te8; op Pg7
door Pd4 en op Pf6 door Kd4. Dit probleem werd ge
publiceerd in 1929 in „Op de Hoogte" en is thematisch
daarom de moeite waard, omdat het een dreig-tempo-
driezet is (immers na Pg7 ligt de matvoering Ke4; en
na Pf6 Pr2 klaar; tevens bevat het een volledig tempo-
tweezetje en een matveranderingstweezetje.
Het middel om niets te weten is alles te willen
leeren.
o
In dezelfde mate, dat ge wenscht te ontvangen, moet
ge geven: wilt ge een geheel hart, geef dan een geheel
leven.
o
Niets dat te gemakkelijk, te laks is verkregen, kan
lang waarde en bekoring voor ons hebben.
o
Ieder genot, dat wij smaken ten koste van eens
anders geluk, droppelt vergif in onze ziel.
o
Maar bovenal is het een zegen, indien er iets van
reine geestdrift, vrucht van kloek en vroom idealisme,
zich uitend in trouwe plichtsbetrachting op bescheiden
of op gewichtigen post, leeft in eigen ziel.
„Harrel?" herhaalde Morrence, opeens hevig ge
ïnteresseerd. „Weet je het zeker? Ik kèn iemand die
zoo heet. Het lijkt me heel eigenaardig!"
„Ik weet overigens niet veel over hem. Hij zit nu
zoowat anderhalf jaar in Trinity en zijn plantage
schijnt buitengewoon goed te gaan. Halloo, Brown",
riep hij plotseling, toen een van de polo-spelers de
treden van de tribune opkwam, „jij bent de man,
dien ik hebben moet Jij hebt immers bij dien Har
rel in Trinity gelogeerd?"
„Die op L'Opale woont. Ja, een verbazend aardige
vent en van goede familie, Engelschman, is in Rugby
op kostschool geweest. Is hierheen gekomen om for
tuin te maken, geloof ik. Wel, wat is er met hem?"
„Hij moet het zijn", mompelde Morrence. „Digby,
mijn goeie, oude Digby. Hoe is het mogelijk?" En
daarop zich tot kapitein Brown wendend, vroeg hij:
„Weet je ook hoe zijn voornaam is?"
„Laat eens kijken? Neen, ik geloof het niet Ja
toch, ik heb een brief van hem." Hij stak zijn hand
in de binnenzak van zijn flanel-colbert en haalde de
enveloppe te voorschijn met een handschrift er op
dat Morrence erg bekend voorkwam „Digby Harrel",
zei kapitein Brown, nadat hij den brief had ingezien.
„Ken je hem?"
„Ja, we zijn samen in Rugby geweest."
„Dan zal hij wel verbazend blij zijn je te zien. Hij
spreekt maar weinig blanken, alleen een anderen
planter met zijn familie en een ouden dokter. Ik
vond hem heel aardig en gezellig, een beste vent.
Doe hem mijn groeten als je hem spreekt en ver
tel hem dat ik naar de schoone Eulalie gevraagd
heb".
Dit laatste werd lachend gezegd en daarop ver
wijderde Brown zich; weggeroepen door het dringend
wenken van mevrouw Melville.
„Dat is het meisje, waar ik het over had", verdui
delijkte Wilkinson. „Juffrouw de Floissac. Ze woont
bij een familie Salmon op een paar mijlen afstands
van Harrel's plantage. Je zult de jongedame wel te
zien krijgen als je op L'Opale komt. Ze is kolossaal
coquet. Ik ben benieuwd of ze een oogje op Harrel
heeft!"
Ook Morrence stelde zich deze vraag, terwijl hij in
gedachten verzonken een rustig plekje van de tribune
opzocht, hij trachtte vergeefs zich Digby Harrel
voor te stellen in de binnenlanden van St. Alousie,
die brave kerel. Hoe was deze man-van-de-wereld in
vredesnaam veranderd in een West-Indischen plan
ter met haast geen blanke conversatie? En zou er
'k Heb nóg eens het oude pleintje gezien,
De held uit mijn jongensleven,.
En leek het wat ouder, vervallen misschien?
Ach neen, 't was zichzelve gebleven!
In 't midden de pomp met de slinger er aan,
Aan weerszij de huizen op rijtjes,
Die waren er altijd maar stil blijven staan,
Vergroeid met de bultige keitjes!
Er was tooh zooveel in de wereld gebeurd,
Een oorlog met wank'lende tronen,
Maar 't pleintje had niets van dit alles bespeurd.
Veel nieuws was er niet komen wonen.
De geveltjes stonden nog altijd vertrouwd
Zoo tegen elkaar wat te droomen,
Ze leken als vroeger, wat moe en wat oud,
Maar dat was vanzelf zoo gekomen!
Ik liep er eens over, ik keek nog een rond,
Ik ging nog eens staan op dat pleintje,
Waar 'k vroeger in 't donker te fluiten stond,
Bij 't soheeve, verzakte kozijntje.
Daar kwamen we samen, baldadig en luid,
Of soms als een fluisterend troepje,
Daar broedden we stiekem ons kattekwaad uit,
Nog was er de bel met dat stoepje!
In 't steegje opzij ging de armoe haar gang,
De armoe der altijd misdeelden.
Daar woonden weer ouders, hun leven lang,
Die eens hier als kinderen speelden.
Een belletje rinkelde, ach ja... van toen,
Ik weet nog wat vroeger gebeurde,
Dan kochten we ballen, oorspronkelijk groen,
Die zeven of acht maal verkleurden!
O pleintje van vroeger! Gelukkige tijd
Van jeugd en een zorgeloos leven,
Wat was ik veranderd, na jaren van strijd,
Waar waren die jaren gebleven?!
Ik vond je terug en je leefde maar voort,
Gewend aan het gaan en het komen,
'k Heb nog eens je klanken van vroeger gehoord,
De klanken uit vroegere droomen!
KROES.
(Nadruk verboden).
Hoe lang was je buiten?
- Zes weken, juist zoo lang om een
c/erhemd vuil te maken.
werkelijk iets bestaan tusschen Digby en dat mooie
meisje uit de nabijgelegen plantage?
Het leek Morrence eenvoudig onmogelijk. Hij wist
meer van Digby's vroegere leven dan iemand anders,
niemand was ;joo intiem met hem geweest als h ij.
Hij kende bijvoorbeeld het origineel van het meisjes
portret, dat zoozeer de aandacht van Dr. Meillet had
getrokken en hij stelde zich de vraag of Digby haar
vergeten kon hebben voor een coquette Franqaisetje
uit de rimboe, dat plotseling in zijn leven was komen
opduiken.
Hij kondigde zijn bezoek aan den bewoner van
L'Opale niet schriftelijk aan, zooals Wilkinson had
voorgesteld. Hij had goede redenen om er de voor
keur aan te geven zijn ouden vriend te verrassen
als het tenminste bleek z ij n Digby te zijn
hij wilde niet de kans loopen dat deze zou weige
ren hem te ontvangen. Misschien zou Digby tegen de
ontmoeting opzien. Morrence had hem de laatste ja
ren uit het oog verloren en begon nu te vreezen dat
daarbij van Digby's kant wel opzet in 't spel was
geweest. Hij had niet eens geweten dat zijn oude boe
zemvriend in West-Indië zat. Hij was overtuigd dat
hij naar Australië was vertrokken
Kapitein Morrence vroeg een week verlof, zonder
verder over het doel van zijn afwezigheid te spre
ken. Hij moest niets hebben van die garnizoens
kletspraatjes.
o o o o
Met een zwarte bediende als gids aanvaardde hij
de reis. Het werd een interessante tocht voor den
officier, die nooit in West-Indië was geweest; hij
genoot van het prachtige heuvellandschap, van de
wilde ongerepte bosschen en keek zijn oogen uit
in Trinity, een typisch negerdorp, zooals hij slechts
van illustraties en beschrijvingen kende. De eenzaam
heid deed hem goed, na de eerste, roezige dagen in
Port Gragas en de babbelzieke omgeving daar.
Eenmaal had hij overnacht in een inlandschë po
litiepost, inderdaad geen ideale verblijfplaats, zooals
Wilkinson hem voorspeld had en zoo vroeg hij maar
kon, was hij weer vërder getrokken, al was het al
leen maar om de slagorden muskieten tc ontvluch
ten, die hem dien nacht geteisterd hadden.
De morgendauw lag nog over de velden, toen hij
in de verte een wit huis zag liggen, dat zijn gids als
L'Opale aanduidde. Wuivende bananenboomen aan
weerskanten van een weg vormden een statige oprij-