- De Wereldreis van -
Dicky en Dirrekie Durf
HET AVONTUUR IN DE
NACHTBUS.
Gevatte koude
fWinterteenen-\
Kloosterbalsem
ZATEnnAftAvnynscHETs
Een geschiedenis uit het leven van een politie-
speurder, vrij naar een Amerikaansch jjegevcn
van Stewart Roberlson, bewerkt door
S 1 R O L F.
(Nadruk verboden alle rechten voorbehouden).
DE bladen stonden vol van de opzienbarende in
braak bij de familie van Dugteren, waarbij de
kostbare familiejuweelen gestolen werdén, zon
der dat een spoor van de misdadigers ontdekt
kon worden. Dat gebeurde in Arnhem. Wel had een min
of meer loslippige rechercheur aan een verslaggever van
een plaatselijk blad verklaard dat er vermoedens waren
tegen een zekeren „Mollige Loe", een bekend inbreker,
maar de arrestatie liet lang op zich wachten. „Mollige
Loe" of hoe de deugniet ook heeten mocht, was onvind
baar en de kranten lieten vinnige schimpscheuten los
op de activiteit der recherche.
Op een heeten zomeravond nam ik de nachtbus van
Nijmegen naar Maastricht, een van die moderne auto
bussen, met gemakkelijke leeren fauteuils, waarin je lek
ker kunt dommelen. Ik had een speciale opdracht uit
te voeren, in een klein gehucht, vlakbij Maastricht,
waar we dus pas tegen het aanbreken van den dag
zouden aankomen. Toen ik in de bus stapte, was die al
bijna vol. Toen we de stad bijna uit waren en den don
keren weg naar Cennep op zouden gaan, stapten er nog
twee passagiers in, waaronder een dikke tante met een
groote karbles, die moeilijk hijgend en puffend zich in
een fauteuil neerliet Ze zat vóór me en bleef de eerste
tien minuten zitten hijgen en uitblazen. Het goede
mensch was zeker niet gewend te reizen. De andere
passagier was een klein, grauw mannetje, die schichtig
om zich heen keek en naast mij kwam zitten. Het was
een vreemd ventje, dat aldoor om zich heen keek en
dat was het merkwaardigste van alles een dikke wol
len pet diep over zijn hoofd getrokken hield, terwijl we
allemaal in de bus zaten te puffen van de hitte... Maar
ja, 'als je je ten slotte over alle gekke dingen van je
medemenschen gaat verbazen, is het einde ervan weg.
Zoo duurde het niet lang of ik dommelde genoegelijk
§n... ik had den tijd tot Maastricht. Trouwens de heele
bus was vol slapende, snorkende menschen.
Het zal ongeveer twee uur in den nacht geweest zijn
toen de rare man met de wollen pet me wakker porde.
Tot mijn stomme verbazing zag ik, dat hij een revolver
in zijn hand had en in de andere een paar metalen
handboeien. „Luister", zei hij fluisterend. „Ik moet
iemand arresteeren en u móet me een handje helpen.
Dat mag u een politieman niet weigeren. Daar vóór u,
in de vermomming van een oude vrouw, zit „Mollige
Loe", die de juweelen van de familie van Dugteren bij
zioh heeft. Hij wilde zich over de grens uit de voeten
maken. Doet u hem de armbandjes om, terwijl ik hpm
mijn paffertje onder zijn neus houd. Ik wil geen kans
loopen, hem te missen, begrijpt u."
De rare man, die zich nu als een politieman ontpopte,
scheen een beetje zenuwachtig van de emotie. Hij schoof
zijn pet wat naar achteren, en wischte zich het zweet
van het voorhoofd. Toen zag ik iets, dat mijn hart on
willekeurig sneller deed kloppen... „Goed", zei ik, „ik zal
i ueen handje helpen, voordat de heele bus wakker
wordt"
Nu, het zaakje was in een minuut voorbij. „Mollige
Loe" zette een gek gezicht, toen hij wakker werd en
de koude revolverloop onder zijn neus voelde, terwijl ik
hem zijn pruik aftrok en de armbandjes aandeed. De
kleine politieman fouilleerde hem snel en had even later
een leeren zakje, dat om de hals van .Mollige Loe" ge
bonden zat, te voorschijn gehaald. Het zat vol met de
kostbare juweelen." •*-
„Mollige Loe" ging te keer als een wilde, met zijn
mond dan altijd. „Ja, Loe", zed de kleine politieman sar
rend, „dat komt ervan als oude dames 's avonds laat
op reis gaan in hun eentje. Hallo, chauffeur, zijn we hier
niet ergens vlakbij Sittard? Stop uier even, dan kan ik
daar bij die benzine-pomp misschien wel even naar Arn
hem telefoneeren."
De ohauffeur stopte bij een benzine-pomp die voor een
In duister gehuld huis stond, aan den verlaten weg tus-
echen Susteren en Sittard.
Jaan naar een groote vlakte aan het eind waarvan de
planterswoning stond.
Hij dacht aan Harrel, zooals hij hemxhet laatst ge
zien had, in onberispelijk avondtoillet, in een der def
tigste Londensche clubs den avond dat zij afscheid
hadden genomen vóór Morrence's vertrek naar
Ceylon
Toen hij de oprijlaan doorgereden was en de vlakte
overstak naar het houten huis dat wild en welig be
groeid was, met rozen en tropische klimplanten, ver
scheen juist een man op de voorgalerij, een man met
hooge laarzen van ongelooid leer en een rijbroek aan
en in een wijd sporthemd, dat openstond aan den
hals. Hij leek in zijn klecdij weinig meer op den
Harrel, dien Morrence gekend had, den jongeman, die,
fcr altijd had uitgezien om door een ringetje te ha
len.
De officier sprong uit den zadel en liep de treden
van de veranda op, met uitgestrekte handen, terwijl
er een brok in zijn keel kwam.
„Digby", riep hij heesch. „Oude jongen! Waar heb
jij je in vredesnaam al dien tijd begraven?"
Harrel's zongebruind gezicht verbleekte onder de
*>ronskleur en er kwam een smartelijke uitdrukking
In zijn oogen. Maar toen greep hij met een gretige
beweging de uitgestoken handen van zijn bezoeker
tn drukte ze, alsof hij ze nooit meer los wilde laten.
„Morrence!" stamelde hij, „wel, hoe is het mogelijk
liet is Jack Morrence! Als ik dat ooit had durven
bopen
HOOFDSTUK V.
,Tk zie dat je me in elk geval niet vergeten bent",
tei de kapitein met een zonnig glimlachje, terwijl hij
ivees naar zijn portret op den richel. Harrel dacht er
*an hoe wonderlijk de dingen toch konden loopen in
He wereld, hij had dien middag tegen Dr. Meillet vol
gehouden, dat het menscherlijkewijs gesproken bui
tengesloten was, dat zijn vriend nog eens op St.
Alousie geplaatst zou worden en nu zat Jack Mor-
Yance in levende lijve tegenover hem in de hall van
L'Opale!"
„Ja!" zei hij. in antwoord op de opmerking van
eijn vriend, „ik kon niet scheiden van mijn huisgo
den."
Ze zaten na het ontbijt een sigaret te rooken en
,,'n Oogenblikje, rechercheur", zei ik tegen den kleinen
politieman, die uit wilde stappen, „de andere passagiers
en ik voelen ons niets op ons gemak, als we hier achter
moeten blijven, alleen met een gevaarlijk misdadiger,
wil u me uw revolver niet zoolang leenen, tot u terug
bent?"
De kleine politieman werd woedend, en terwijl hij zijn
hand naar zijn zak braoht, om de revolver eruit te halen
beet hij mij toe: „Ba, wat een lafaard ben jij, man, zoo'n
groote kerel, en dan bang om met een geboeide misda
diger alleen te zijn. Je zit in de rats, hè?"
„Nee," zei ik, ,dat ben ik niet Alleen maar verbaasd."
„Verbaasd? Waarover?" vroeg hij snel.
„Kijk eens, beste jongen," zei ik en hield hem mijn
dienstrevolver onder zijn neus, voordat hij nog gelegen
heid had gehad zijn revolver te trekken, „die revolver
van jou 'ziet er niet uit als een politierevolver, zooals
de mijne bijvoorbeeld. En die handboeien zijn ook geen
politiemodel. Hou je stil, je handen in de hoogte houden,
of dat paffertje van mij gaat af." En terwijl hijmetz'n
handen In de hoogte stond, rukte ik hem zijn pet af...
hij was heelemaal kaal geknipt, zooals ze dat in de straf
gevangenis te Groningen zoo netjes doen. „Mollige Loe"
zat, ofschoon hij zelf er gloeiend bij was, te stikken van
het lachen. Even later zat /le „politieman" naast .Mol
lige Loe", en heel stevig en hartelijk met hem verbonden
door mijn politie-braceletje. De kleine schurk had ge
probeerd een „collega" uit het gauwdievenvak van zijn
bult te berooven.
Vroeg in den morgen bereikten we Maastricht en we
stopten vlak voor het hoofdbureau van politie. Ik had
twee vliegen in één klap geslagen.
Snelheidsgrenzen.
Een Amerikaan wil trachten een
auto te construeeren, die 500 K.M.
per uur kan rijden, een snelheid,
waarvan zelfs wijlen Majoor Se-
grave niet gedroomd heeft. Wel
bekome het hem..
Sneller! Hooger! Dieper!Drie woorden, in wier
teeken onze tijd .de tijd van het tempo staat
Geen auto, geen vliegtuig is meer snel genoeg, het
tempo moet gestaag opgevoerd worden. Geen record
houdt stand. Vliegt iemand vandaag op een hoogte
van 12000 Meter, morgen staat er een ander klaar, die
16000 bereikt. Zelfs zijn er mensclhen, die op een derge
lijke hoogte uit louter recordziekte met een val
scherm omlaag willen springen. Dook gisteren een
duiker 250 Meter diep geen zorg, vandaag staat er
een gereed om dieper te gaan en binnen enkele uren
is de 350 Meter gepasseerd. Vandaag loopt Nurmi de
1500 Meter in 3 min. 47 seconden, morgen heeft een
concurrent slechts nog 3 min. 45 seconden noodig. Niet,
omdat dit alles zoo hoog noodig is, doch alleen omdat
er aclhter ons steeds die drie woorden staan, waarmede
dit artikel begint: „Sneller! Hooger! Dieper!" Omdat
deze woorden ons, ons leven zóó volkomen beheer-
schen, dat wij geen kracht meer hebben, om ons eraan
te onttrekken...
Het is hier niet de plaats om te onderzooken in
hoeverre het voor de levende Menschheid van nut kan
zjjn, dat wij in zulk een gejaagd tempo loven en een
eeuwigen, verbitterden strijd tegen de seconde voeren.
Dat is misschien een mooi werk voor geleerden. Aan
ons zelf dringt zich de vraag allereerst op: „Waar ligt
eigenlijk de grens van snelheid en recordzucht?"
Toen in het jaar 1892 de oude Benz in de door hem
geconstrueerde, eigenaardig uitziende en gevaarlijk ra
telende Benzine-wagen een snelheid behaalde van 2.7
M. per seconde, was iederees verbaasd over dezen
„voortuitgang"! Immers deze wagen wist de dubbele
snelheid van een voetganger te bereiken, die gewoon
lijk slechts 1.5 M. per seconde haalde. En tegenwoor
dig? Men verwondert zich tegenwoordig nauwelijks
meer, als een renner, zooals Campbell met zijn reus
achtige stalen auto een snelheid bereikt van 92 M. per
seconde...
Bij gevatte Koude in hoofd en ledematen,
Rheumatische pijnen Griep en Influenza,
Hoofdpijn, Kiespijn, Aangezichtspijn en vast
zittende Hoest, gebruike men
Mijnhardt-s Poeders.
Deze werken genezend en nemen de pijnen
weg. Prijs per poeder 8 cent en in doozen
van 6 stuks 45 ct. Alleen echt wanneer doos
en poeders voorzien zijn van den naam
Mijnhardt. Let hierop! Vraag ze Uw Drogist.
het leek hun zelfs in deze omgeving, zoo gewoon om
weer bij elkaar te zijn het was haast alsof ze
nooit gescheiden waren geweest.
Tijdens het ontbijt, met de bedienden om zich heen,
hadden ze over onverschillige dingen gepraat, over
het leven in Port Gragas, over de plantage en de
exploitatie daarvan. Nu ze alleen waren voelden ze
allebei, dat er ernstiger onderwerpen te bespreken
waren.
„Het is eenvoudig een zegen, als ik hier iemand
krijg", zei Harrel. „Sinds Brown hier drie maanden
geleden was, heb ik geen enkele gast gehad."
„Je hebt het hier anders heel aardig", merkte
Morrence op, met een goedkeurenden blik om zich
heen. Er was iets verfijnds in deze jongezellenwo-
ning, dat een opvallende tegenstelling vormde met
de bonte collectie gemakkelijke rieten stoelen, pij
pen, aschbakken en rijzweepen. In den doorgang
naar de eetkamer hingen gepiooide mousseline gor
dijnen en in de rieten stoelen lagen kussens met
vroolijke cretonne bekleed. Het zag er uit of hier een
zorgende vrouwenhand aan het werk was geweest.
Geen man zou al die potten van grof-inlandsch
aardewerk gevuld hebben met deze weelde van ro
zen.
„Ja", antwoordde Harrel vergenoegd", het ziet er
heel wat bewoonbaarder uit den toen ik kwam. Toen
leek het wel een stal
Er viel even een zwijgen; beiden waren ze zich
bewust dat er wel wat anders te bepraten viel dan
deze algemeenheden en het duurde ook niet lang of
Morrence verbrak de beklemmende stilte, met de
vraag, die hem den heelen ochtend al op de tong
had gebrand.
„Digby, vertel me eens eerlijk, waarom heb je dit
gedaan?"
„Wét?" Harrel's stem klonk een beetje onzeker.
„Ik heb je nu zoowat vijf jaar uit het oog verloren.
Toen ik naar Ceylon vertrok, was je een van de
gelukkigste stervelingen, die ik kende; populair,
goed bij kas, kortom, iemand die alles van het le
ven te verwachten scheen te hebben. Toen ik zes
maanden geleden met verlof in Engeland terugkwam,
was je verdwenen. Alles wat ik over je gewaar kon
worden was dat je een financieclen klap had gehad
en ergens in Australië aan het boeren was. Het was
wel de zonderlingste samenloop van omstandigheden,
Niemand verwondert zich meer ergens over. Wij
hebben den zin voor snelheid en recordprestaties ver
loren. Rijden wij tegenwoordig in een auto 60 KM. per
uur, dan „kruipen" wij over den weg en wordt er op
de auto afgegeven. Bij 100 K.M. per uur beginnen wij
eerst een beetje op te monteren en eerst bij 120 K.M.
vinden wij, dat wij „tenminste rijden". Als Orlebar
met zijn „vliegmachine" bij de laatste rennen om den
Schneiderbeker 600 K.M. per uur vloog, dan is dat
volgens ons „slechts" het vijfvoudige van hetgeen wij
zelf zonder de minste inspanning kunnen bereiken. Als
het nu nog twintigmaal zoo snel was, maar vijfmaal...
dat is toch niets!
Daarom is het goed eens het verschil in snelheid
van de verschillende voorbberwegingsmiddelen duidr*.
lijk voor oogen te stellen. Want juist aan deze ver
schillen kunnen wij het beste zien. hoe wij ons haasten,
onszelf terwille van de seconde afbeulen.
In één seconde legt:
Een voetganger 1.5 Meter af;
De Benzwagen van 1892 2.7 Meter;
Een hardlooper 9.6 Meter;
Een Oceaanstoomer 11,0 Meter;
Een wielrenner 15.0 Meter;
Een hazewindhond 18.0 Meter;
Een renpaard 25.0 Meter;
De zwaluw 46.0 Meter;
(De zv/aluw is de snel-: .e in Europa levende vogel).
Een motorrenner 46.5 Meter;
Een D-trein-locomotief 51.6 Meter;
Campbell's renwagen 92.0 Meter;
(Hoogste op het land bereikte snelheid).
Een vliegtuig 150.0 Meter.
(Het vliegtuig is nog steeds het snelste voortbewe
gingsmiddel).
11 behoeft niet met winterteenen te blijven i
O pen. Maar U moet er wat tegen doen.
E U kunt er wat tegen doen. Akkers
K oosterbalsem herstelt dc cellen der
huid, verzacht onmiddellijk de pijn en
voorkomt ernstiger ontstekingen. Akker s
„Geen goud
zoo goed"
Het absolute snelheidsrecord wordt echter gehouden
door de zoogenaamde „horzel", die ongeveer 1300 K.M.
per uur kan afleggen, d.w.z. 360 M. per seconde! Dat
is snelheid! Daarvan staan zelfs wij nog verbaasd.,.
Nooit zal het mogelijk zijn, dat een mensch 100 Meter
binnen 5 seconden aflegt. Wel heeft de beroemde hard
looper Nurmi kort geleden verklaard dat de grenzen
der menschelijke snelheid ongeveer liggen bij 3 min.
47 sec. voor de 1500 Meter; 2 uur 17 min. voor de 42.2
Kilometerloop (Marathon) en 8 min. 17 sec. voor de
3000 Meterloop. En evenals Nurmi zal ook een andere
recordhouder zoo ongeveer kunnen vaststellen, waar de
grens ligt voor zijn onderdeel, voor zijn specialiteit.
Alleen het blijft steeds de vraag, wanneer deze
grens zal worden bereikt...
(Nadruk verboden).
187. Toen de ruiters afgetrokken waren, heersohte er
natuurlijk groote vreugde bij Fatma el Sunlight Soap,
de verblindende parel van het Morgenland. Zij maakte
een dansje, dat niet veel op een Oostersche dans leek,
maar meer op een Volvettendamsche hotspartij. En de
twee negerpages zaten ook niet stil. Ze huppelden en
sprongen als lammetjes, die pas in de weide zijn ge
laten. Dat was erg dom van Fatma el Sunligt Soap
en de twee pages. Want bij die hotspartij waaide
Fatma's sluier op en Gerrit's aanminnige hondenneus
kwam er onder uit. En ook het gewaad van Fatma
speelde mee, zoodat de broekspijpen, waarmee Gerrit
in Volvettendam de glazen gelapt had, te zien kwamen.
En toen de hoofdman van de ruiters omkeek, had
hjj dat alles ook gezien. Vandaar dat hij plotseling zijn
paard inhield en zijn ruiters gebood te stoppen. Er
was hem haast een leelijke poets gespeeld, maar nu
kwam alles nog In orde. Ibrahim ben Ongemak zou
niet vergeefs wachten op de vluchtelingen...
188. Vol schrik zien Fatma el Sunlight Soap en haar
pages de ruiters stoppen en... terugkeeren. De kne
vels van den hoofdman staan plotseling weer overeind
en hij commandeert met een stem waarvan de jak
halzen schrikken. Ongetwijfeld zijn de drie vluchtelin
gen ontdekt. Gozziemozzie, prevelt Gerrit beduusd,
ons kozzle ls gekocht.- En de oogen van Dicky en
Dirrekie worden al grooter en angstiger, naarmate de
ruiters dichterbij komen. Ook de kooplieden van Enver
die je je denken kunt, dat ik hier naar dit onmoge
lijke eiland werd gedetacheerd en toevallig over je
hoorde praten."
„Ik vermoed dat je wel iets van de geschiedenis
weet, tenminste over het testament van mijn vader?"
vroeg Harrel.
„Beste jongen, ik weet absoluut niets. Ik wist niet
wat ik hoorde toen ik er achter kwam dat de Ar-
tournes op het oogenblik in het bezit zijn van
„County Gates"."
„Ik denk niet dat ze erg trotsch zijn op de ma
nier waarop ze er aan zijn gekomen", merkte Harrel
met een cynisch lachje op. „Laat ik je de historie
in het kort vertellen. Het is overigens niet wat je
noemt een prettige geschiedenis!"
„Vertel het me liever niet, als het pijnlijk voor
je is. Wat heb je eraan oude koeien uit de sloot te
halen, als je toch niets aan den loop van zaken'ver
anderen kunt?"
„Ik vrees inderdaad dat het niet zal kunnen. Maar
toch wil ik graag dat j ij alles weet."
Hij stak zijn handen in de zakken en keek somber
voor zich uit over de met rozen begroeide varanda.
„Toen vader stierf, twijfelde ik geen oogenblik,
of ik zou „Conty Gates" krijgen", begon hij. „Er be
stonden geen bijzondere bepalingen van erfrecht om
trent het landgoed, servituten of iets dergelijks en
ik was de eenige zoon. Ik ben opgegroeid met de ge
dachte, dat ik het landgoed zou krijgen, ofschoon va
der en ik elkaar de laatste jaren niet zoo heel veel
meer gezien hebben."
„Neen. je was zoo aan Londen gehecht! Ik heb me
wel eens afgevraagd of het wel verstandig van je
was om zoo weinig in Devonshire te komen."
„Kerel, het was er zoo stom-vervelend! De smaken
van mijn vader en mij verschilden nu letterlijk in
e 1 k opzicht. Als ik op „County Gates" was, ging ik
jagen en visschen en deed alle mogelijk andere din
gen die je buiten nu eenmaal doet. Maar hij zat maar
altijd met zijn neus in de boeken en hield zich met
niets op dan met die eeuwige plantkunde. Het is mis
schien niet mooi van me, dat ik het zoo zeg, maar
ik trok me van zijn verwijten niet heel veel aan;
ik beschouwde zijn liefhebberijen als stokpaardjes.
Maar die stokpaardjes zijn tenslotte ziekelijke dwang
gedachten geworden en daar ben ik de dupe van!"
„Hoe bedoel je dat?"
ben Salomo zijn niet op hun gemak. Ze hei>imee
gewerkt om de vluchtelingen te verstoppen en dat zal
de hoofdman van de ruiters niet vriendelijk opnemen.
Voorbarige vreugde, zegt Enver ben Salomo somber,
heeft menigeen in het ongeluk gestort. Leert dat
van mij, overmoedige telgen van het Avondland. Ik
wou dat ik ruitjes lapte in Volvettendam, denkt de
sohoone Fatma. Maar daar schiet de parel van het
Morgenland niet mee op...
„Wel, heb je nooit gehoord van Ian Harrel, een zij
tak van onze familie?"
„Neen, ik heb nooit van andere verwanten ge
hoord, dan van de Howards", antwoordde Morrence
min of meer aarzelend.
Harrel kreeg even een kleur, maar hij was zich
onmiddellijk weer geheel meester.
„Ja, we hebben nog andere familie", vervolgde hij.
„Welbeschouwd vormen z ij eigenlijk de oudere
linie. Door een of andere ruzie, een heele rist geslach
ten geleden, werd het landgoed toegewezen aan een
jongeren zoon, mijn overgrootvader in de derde
macht of zoo iets en de Ian Harrcls waren landhee-
ren-af. De familietak ging maatschappelijk achter
uit en zocht fortuin in de koloniën. De laatste directe
afstamrrting, van wiens bestaan ik weet, hij heette
ook Ian Harrel, was een man van mijn vaders leeftijd
en toen mijn vader stierf, woonde hij hier, op deze
plantage, die zijn eigendom was, op L'Opale
„Dat wordt interessant!"
„Maar het was heelemaal niet interessant, toen
we er achter kwamen hoe de zaken geregeld wa
ren. Uit een gevoel vanik durf het gerust te
noemen ziekelijk plichtsbesef, had mijn vader
„County Cates" vermaakt aan den afstammeling van
den ouderen tak. om het vroeger gepleegde on-
iecht te herstellen, zooals hij zei. Er was bij zijn
testament een uitvoerig stuk gevoegd, waarin hij zijn
daad motiveerde en mij bezwoer niet tegen zijn be
schikking in verzet te komen, maar te trachten deze
loot van den stam Ian Harrel te zoeken en te zor
gen dat hij de erfenis aanvaardde."
„En wat deed jij?"
„Het verzoek van mijn vader liet aan duidelijk
heid niets te wenschen over. Wat kon ik doen?"
„Ik begrijp het. Je gaf zopder een woord van pro
test je aanspraken op het landgoed prijs en spoor
de dien meneer Ian Harrel op. Liet je vader je nog
geld na?"
„Geen penny! Ik had mijn hioeders erfdeel, wat
een driehonderd pond inkomen per jaar geeft. Daar
van leef ik tot L'Opale wat begint in te brengen
als dat tenminste ooit gebeurt
Wordt vervolgd.