Toen kreeg het zieke aapje
Haast ied'ren dag bezoek,
De dokter bracht een drankje,
De meid een tulbandkoek.
De meester keek aandachtig,
Door een groot brilleglas
Of Jimmy's bruine pruikje
Wel goed in orde was.
En ook de koster wenschte,
Van harte beterschap,
En bracht, ook namens vrouwlief,
Een fleschje bessensap
Hélaas het mocht niet baten.
Het arme dier bleef zwak,
Totdat, betreurd door allen,
Het apenhartje brak
de B.-L.
IETS OVER ALLIGATORS.
Hé. hé, wat is dat? Jacht op ja, waar
op? Niet op hazen, ook niet op konijnen,
evenmin op Patrijzen; jacht oppre
cies, daar hebben we den naam, jacht op
alligators. Alligators? Wat een vreemde
naam! Ja, eerst willen we het over die
dieren zelf hebben, dan over de jacht
hierop.
Alligators zijn een soort krokodillen
Krokodillen, die kennen we, ten minste
van naam. Wie hoorde nooit van kroko
dillen-tranen? Men bedoelt er tranen mee
die niet gemeend zijn. Men beweert n.1.,
dat de krokodillen soms een klagend ge
luid doen hooren, nabootsend het geschrc.
van iemand die in nood zit, om op deze
wijze menschen, die tei hulp snellen. ;n
hun nab'Jhfcia te lokken en deze daa zoo
elijk te grijpen en te verslinden.
„Valsch!" Ja, dat is het. Als men dus zegt,
dat iemand krokodillen-tranen schreit,
zegt men niet veel moois van hem.
De krokodillen behooren evenals de
schildpadden, de hagedissen en de slan
gen tot de klasse der kruipende dieren, die
dus in vier zoogenaamde orden verdeeld
Is. In vorm komen de krokodillen wel wat
met de hagedissen overeen.
Ze zijn echter krachtiger gebouwa dan
deze dieren. Wat verder de lichaamsbouw
betreft nog het volgende De kop van den
krokodil is breed en plat en heeft lange
kaken; de staart is even lang als de romp,
terwijl het dier vier pooten heeft, die ech
ter, in verhouding tot de zwaarte van het
geheele lichaam, zeer zwak moeten hee-
ten. De neusgaten liggen geheel aan de
punt van den snuit en kunnen door mid
del van kleppen gesloten worden. Dat is
bij ons, zooals je misschien reeds weet, niet
zoo. De oogen liggen bijna aan de opper
vlakte van den kop en hebben ieder drie
oogleden; dus een meer dan de onze. Hun
ooropeningen zijn alweer verschillend met
den mensch Ze kunnen door twee
kleppen, een bovenste en een benedenste,
gesloten worden.
De lange staart dient den krokodil bij
het zwemmen; evenzoo de zwemvliezen
tusschen de teenen der achterpooten. De
hals, de romp en de staart zijn aan de
boven- en benedenzijde met groote vier
kante schilden bekleed, terwijl aan de
zijden van den romp en op de pooten zich
kleiner* ineei aigeronde scmkien oevin-
den. De scherpe verhevenheden op de
schilden aan de rugzijde vormen als 't
ware twee kammen, die op den staart tot
één kam samengegroeid zijn. Hun tanden
zijn kegelvormig en ze hebben er wel
zoo'n zeventig ,ja soms honderd. O wee,
wie er tusschen komtZe leven en daar
ber ik niets rouwig om meestal in de
warme gewesten en wel bij voorkeur aan
de oevers van rivieren en meren. Hoewel
zij ook wel op het land leven, zijn ze toch
eigenlijk waterdieren Zij kunnen goed
zwemmen en duiken. Ja, daar kunnen
jullie een voorbeeld aan nemen, jongens
Ze voeden zich met vleesch of visch en
zijn hierbij volstrekt niet kieskeurig, daar
zij zoowel levende, als doode dieren, al zijn
deze reeds half verrot, verslinden. Ze val
len visschen en kruipende dieren, maar
ook zoogdieren en vogels aan, zoowel in
het water als op het land. Ook voor den
mensch zijn ze gevaarlijk. Ze liggen dik
wijls langen tijd in rust, als in hinderlaag,
tot de gewenschte prooi nabij genoeg ge
komen is, om den in een oogenblik gegre
pen te worden. Gelukt dit niet, dan trach
ten zij ongemerkt te naderen. De bewe
gingen, waarmede zij hun prooi aangrij
pen en onder water trekken, zijn pijlsnel,
zoodat in den regel het slachtoffer niet
den tijd gelaten wordt, om geluid te geven.
Is de prooi klein, dan steekt de kroko
dil eenvoudig den kop boven 't water en
verslindt hem in eens; is hij daartoe te
groot, dan wordt hij naar een eenzame
plaats meegesleurd en door trekken langs
den grond of met de voorpooten aan groote
stukken gescheurd.
De smaak van den krokodil is niet heel
fijn ;zijn reuk ook niet; het gezicht even
min, maar zijn gehoor is uitstekend. Als
hij zich aan land bevindt, is .meestal het
geringste gedruisch voldoende om hem
naar het water de wijk te doen nemen.
Het blijkt daarbij tevens, dat de krokodil,
niettegenstaande zijn grootte en kracht,
niet tot de moedige dieren behoort en dat
hij alleen dan groote dieren aanvalt, als
de honger hem drijft,, en hij gelegenheid
vindt, om zijn prooi plotseling te over
vallen.
De krokodillen leven liefst ieder op
zichzelf; zelden ziet men ze in troepen.
Men zegt wel, dat de krokodil soms in
groote vriendschap leeft met een kleinen
vogel, die hem den dienst bewijst, de
bloedzuigers uit zijn geopende muil te
pikken. Nu, zulk een dienst is wel een
beetje vriendschap waard Als ik last had
van bloedzuigers, zou ik zoo'n vogeltje
ook dankbaar zijn
Overigens is het den vogeltjes geraden
niet te dicht bij een krokodil te komen,
want hij ziet er heel geen bezwaar in, ze
onverwacht op te happen. En dan op
eens verzeild in den bek of de maag van
het monster piepen de vogeltjes ach en
wee maar 't is te laat. Met haar jongen
schijnt de krokodil-moeder nog al wat op
te hebben; ten minste ze voedt ze met
uitgebraakt vleesch, neemt ze mee naar
het water en verdedigt ze tegen aanvallen
van den een of anderen vijand. De eieren,
die de krokodil legt, lijken veel op gan
zeneieren; veertig dagen, nadat die eieren
gelegd zijn, komen de jonge krokodilletjes
er uit.
(Wordt vervolgd).
EEN VERGISSING.
Wanneer bewoners van het kleine stadje
IJselsteir. 'ie hebben met menschen uit
een der „::,.ggende plaatsen, dan worden
zij wel eens uitgescholden voor „apenluiders"
Vindt je dat niet een heel vreemd scheld
woord?
Nu moet je vooral niet denken, dat ik dit
vertel, omdat ik het aardig of mooi vind, dat
men die IJselsteiners zoo uitscheldt, want
dat is volstrekt met het geval. Ik vind schel
den altijd verkeerd, want men kan er iemand
mee hinderen en hoe zou dat ooit aardig of
guea Kunnen zijn?
Ik vertel jullie het volgende alleen, om
je te laten zien, hoe leelijk een scheldwoord
soms zijn kan, en hoe soms zelfs nog jaren
daarna, menschen er door benadeeld kun
nen v/orden; menschen. die geheel en al on
schuldig zijn aan de gebeurtenis die het
scheldwoord in het leven heeft geroepen.
Dit verhaal zal je doen zien, hoe een scheld
naam, die meer dan 700 jaar geleden werd
uitgesproken, nu nog den inwoners van
IJselstein naar het hoofd wordt geworpen.
In de 13e eeuw bevond zich even buiten de
kom van de gemeente IJselstein een slot,
waarvan de ruïne nog zichtbaar is. Op dat
slot woonde een baron met zijn gezin en be
dienden.
De baron had een dier, dat hij in hooge
waarde hield om zijn schrandere en verma
kelijke eigenschappen. Het was een groote
aap, die heel slim en tam was en zijn mees
ter op zijn eigenaardige apenmanier dikwijls
vermaakte. De baron had hem den naam
„Kees" gegeven. Door de slotbewoners werd
hij algemeen bij dien naam aangesproken.
Een van de knechts van den baron droeg ook
den naam Kees. Deze naam is dus al van
ouden datum. Deze Kees nu was een heel
braaf, eerlijk, nauwgezet en hulpvaardig
man, die niet alleen in de gunst van zijn
heer hoog stond aangeschreven, maar die
ook buiten het slot door de inwoners van
IJselstein werd geacht en bemind. Op zeke
ren morgen ging de baron, zooals hij gewoon
was, naar het verblijf van zijn geliefde aap.
Daar trof hem een vreeselijk schouwspel. Het
dier lag dood in zijn hok. De baron was
daardoor geheel van streek en bedroefd;
ja, zóó erg, alsof er, in plaats van een dier,
een mensch gestorven was, die hij lief had.
Daarom wilde hij zijn aap na zijn dood een
eer bewijzen, die wel menschen, maar geen
dieren toekomt. De baron riep een zijner
knechts, beval hem. zich netjes in het zwart
te kleeden, en naar de stad toe te gaan. Daar
moest hij dan bij den burgemeester en de
voornaamste ingezetenen heel deftig en ern
stig gaan aanzeggen, dat de aap van den
baron was overleden.
„Heel goed, Mijnheer zei de knecht bui
gende en ging heen. In zijn hart dacht de
man echter „Ik bedank er voor, om den
dood te gaan aanzeggen van zoo'n mallen
aap; dat doe ik niet". Maar hij durfde toch
ook niet ongehoorzaam zijn aan de bevelen
vsn zijn meester. Daarom verzon hij er iets
op, waardoor hij meende den wil van zijn
meester te volbrengen en tevens zichzelf niet
te vernederen, zooals hij dacht. Hij zou de
treurige boodschap aldus overbrengen
„Mijnheer de baron geeft U kennis, dat
hedennacht Kees is overleden."
,Wat?.. Is die goede, trouwe Kees dood?"
riep de burgemeester, toen hem door zijn
dienaar de boodschap werd overgebracht.
„Wel, wel, dat zal een groot verlies zijn voor
onzen baron. Zulk een trouw en nauwgezet
man! Iedereen zal er verslagen van zijn. Ik
zal dadelijk de klokken over hem laten
luiden."
De burgervader, die in het geheel niet aan
den aap, maar alleen aan den trouwen knecht
gedacht had, gaf nu aanstonds aan den kos
ter bevel om de klokken te luiden.
Weldra weerklonken de sombere tonen,
over het stadje en werden ze gehoord over
bosch en veld tot ver in den omtrek.
„Bam, bom! Bom, bam!" klonk het onaf
gebroken. En de menschen, die in de 13e
eeuw al even nieuwsgierig waren als nu in
de 20e, liepen hun huizen uit en vroegen aan
elkander:
„Wie zou er toch wel dood zijn, dat de
klok zoo luidt?"
Spoedig werd het bekend, dat Kees, de
goede, trouwe Kees van den baron, plotseling
was overleden. Zooals dat meestal na een
sterfgeval plaats heeft, werden al de deug
den van den overledene opgesomd, en ver
diepte men zich in allerlei gissingen. Zoo
vroeg men zich af, waaraan, wanneer en
hoe die trouwe en onmisbare knecht van
De orgeldraaier en zijn aap.
(Berijmd verhaal)
Er was een orgeldraaier,
Hij woonde in een slop,
En haalde met zijn aapje
Soms heel veel centen op.
Want, als het orgel speelde,
Zat Jimmy op den grond,
En keek met slimme oogjes,
Aandachtig in het rond.
Dan stak hij, als een handje
Zijn harig pootje uit,
En iedereen moest lachen
Om Jimmy's leuken snuit
Maar, op den drukken straatweg,
Liep, op een zek'ren keer,
Met afgemeten stappen,
Een diender heen en weer.
De man bleef bij het orgel
Een oogenblikje staan,
En vroeg toen heel gewichtig
„Waar komt die aap vandaan
Dat beest is veel te lastig,
Het stoort de menschen hier,
Vooruit, neem gauw de beenen,
Vort! met dat vieze dier!"
En toen de orgeldraaier,
Niet dad'lijk weg wou gaan,
Begon het boos agent je
Den armen man te slaan.
Toen vloog het trouwe aapje,
Den langen diender aan,
Die is er met den looppas,
Vlug aan den haal gegaan
Maar onze dapp re Jimmy
Liep toen ook veel te gauw,
Het aapje kreeg een duiz'ling,
En viel in éénen flauw
En in het kleine stadje,
Sprak ledereen ervan,
Hoe Jimmy had verdedigd,
Zijn baas, den orge.man.
den baron toch wel zoo onverwacht zou ge
storven zijn.
Het heele stadje stond, bij manier van
spreken overeind. Overal stonden groepen
menschen met elkander te praten over het
droevig sterfgeval, en de burgemeester
maakte zich gereed om een plechtig bezoek
van rouwbeklag bij den baron te gaan af
leggen, toen, midden onder het zware ge-
bombam, de doodgewaande Kees in eigen
wsoon heel rustig door het stadje kwam
gewandeld.
„Wie zou er toch dood zijn?" dacht dé
goede man. „Waarover zouden de menscheA
het toch zoo druk hebben, en waarom kijken
zij mij toch zoo raar en verwonderd aan?"
„Neen maar, heb je ooit van zijn leven!
Daar loopt Kees!" riepen de menschen elkan
der toe Heel spoedig werd nu de ware toe
dracht van de zaak bekend.
Maar toen werden de IJselsteiners. met
hun burgemeester aan het hoofd, woedend.
Zij hadden de klok geluid voor een aap! Zij
werdr^ zóó boos dat zij het kasteel zelf
gingen bestormen. Dit liep echter op niets
ïit, omdat het kasteel met zijn stevige, dikke
muren en welgewapende mannen sterk ge
noeg was, om den aanval te weerstaan. En
wanneer een IJselsteiner buiten de stad zich
vertoonde, klonk het hem spottend in de
ooren: „Daar heb je weer zoo'n apenluider!"
Een merkwaardige Sinaasappelschil
Iemand sneed een sinaasappel of citroen
midden door, sr°pd daarna van de eene
helf. een schijfje los 8 millimeter
breed), verwijderde daarna het vleesch
der vrucht, hing hierop den van den
schil gevormden ring op aan een tafelmes,
dat zooals de teekening toont, door een
ijzerdraad aan het blad van een tafel of
een ander voorwerp was vastgemaakt.
Daarna stak hij een ander mes met den
scherpen kant van het lemmet naar be
neden gekeerd, eveneens in een rechten
hoek door de opening van den ring der
schil en hing hieraan weer, door een ijzer-
draad of een stuk sterk bindgaren een.
verscheidene ponden zwaar gewicht (een
met water gevuld emmertje) of iets der
gelijks.
De ring der schil werd nu tot verbazing
der toeschouwers, lang uitgerekt en droeg,
zonder doorgesneden te worden, den daar
aan hangenden last.
De uitvoering is zoo
De slimme vogel had van te voren, met
een scherp mes, een 2 millimeter diepe
kerf in de schil van de vrucht gesneden en
hierin en heel dun ijzerdraadje gestoken,
natuurlijk zorgvuldig verborgen door den
vrucht wat samen te drukken, zoodat de
kerf op eenigen afstand niet te bespeuren
was.
Bij het doorsnijden der vrucht en het
verwijderen van het schijfje, dient na
tuurlijk goed opgelet te worden, waar het
kerfje zich bevindt.
Probeer het eens, en als het goed gaat
zul je de anderen, die er naar kijken,
oogen zien opzetten
15. Onderdak.
De kaptein bleef een tijdje praten,
En ook het zwartj' hield niet zijn mond,
Maar het geschiedde in een taaltje,
Waar niemand 't minste van verstond.
Dat lijkt mij heusch het allerbeste,
En ik geloof, dat het goed gaat,
Want al die bruin-gekleurde menschen
Zijn waarlijk toch nog niet zoo kwaad!
De jongens vonden het een pretje,
Hoopten op avontuur misschien,
En vonden 't fijn, dat ze een heuschen
Arabier eens hadden gezien.
Het gaf een heele consternatie,
En de matrozen vroegen luid:
Wat duurt het lang... is nou het praten
Al met dien zwarte nog niet uit?
We kunnen toch in 't zand niet liggen
Zoo op een rijtje naast elkaar,
Want dan wacht ons en dat is zeker --
Natuurlijk allerlei gevaar!
Zij gingen daarom lustig allen
Achter het Arabiertje aan,
Dat weldra voor wat leuke huisjes
Een oogenblikje stil bleef staan.
De kaptein maakt' een handbeweging,
En zeid' in 't Hollandsch: kalmpjes wat,
Ik heb toch ook sinds hedenmorgen
Nog geen stuk brood of kaas gehad!
(Nadruk verboden.)
Er zwerven hier veel wilde beesten
Die zijn op menschenvleesch verzot...
Veronderstel eens, dat zij kwamen,
O jongens, wat was dan ons lot!?
En hij beduidde met zijn handen,
Dat zij naar binnen moesten gaan
lan vond het leuk en Harmen ook wel,
Maar onz' vriend Vik stond het niet aan!
(Wordt vervolgd
DE WERELDREIS VAN HARMEN PRET, JAN DURF EN HUN HOND VIKKIE.
En Vik was heelemaal uit zijn doentje,
Hij bleef tand-dreigend telkens staan,
En keek daarbij dan onophoudelijk
Den vreemdling lang niet vriendlijk aan.
Wij hebben uren lang geloopen
Vanavond teruggaan gaat niet meer,
Wij zien het groote schip dus zeker
Niet eer dan morgenochtend weer.
Soms maakte hij zelfs de allure
Als wou hij op 's mans beenen af,
Maar dan riep Harmen: koest, jij Vikkle;
En Vik riep dan venijnig: waf!
Vannacht moeten we ergens slapen,
Dat is toch duidelijk nietwaar?
En zonder hulp van deze bruine
Krijg 'k dat beslist niet voor elkaar!
Die man, waarmee ik sta te praten,
Is een goede bekende hier,
Hij woont hier reeds van zijn geboorte
En is een ras-echt' Arabier!
Ik heb zoo juist nu afgesproken
Al met meneer den Arabier,
Dat w' in die leuke rieten hutjes
Maar overnachten zullen hier!