PLANTEN
IN KAMER EN TUIN.
Waarnaar men
luistert
deze inleiding is gehouden, want bij de bemesting
mag men den kalktoestand zeker nicl uit het oog ver
liezen. Leerde men heel vroeger dat de groei der
pianten bchecrscht wordt door 4 voedingsstoffen, n.1.
kalk, kali, phosphor en stikstof, de laatste jaren is
de kalk wel eens wat te veel op den achtergrond ge
raakt en daarom is het goed om nog eens speciaal
op de kalk als groeifactor de aandacht te vestigen.
De waarheid welke besloten ligt in den kalktoestand
is al heel oud; in zooverre heeft de inleiding spreker
niets nieuws gezegd. Reeds vroeger wist men dat men
op zure zandgronden de keuze der gewassen moest
bepalen tot rogge en aardappelen. Behalve een goede
quantitatieve bemesting zal men toch rekening moe
ten houden met de juiste keuze- der meststoffen, te
meer omdat diverse meststoffen ontkalkcnd werken.
In hoofdzaken is spreker het in zooverre met den
inleider eens. doch hij neemt een ander standpunt
in als de inleider, waar deze beweert dat de kalk-
kwestie voor kleigronden van niet zoo'n groot belang
:s. De cijfers van de Noordhollandsche proefvelden
zeggen inderdaad betrekkelijk weinig, doch sprekers
ervaringen met het telen van stekbic:cn gaan een ge
heel andere richting uit. Bieten (stekbieten) op klei
grond zijn buitengewoon gevoelig voor een tekort aan
kalk. In 1D27 gedurende een natte zomerperiode, kon
het verschil in opbrengsten van kalkrijke en nict-
kalkhoudende gronden in Groningen heel duidelijk
worden aangetoond, zóó duidelijk zelfs, dat spreker
een kaart ontwierp van 'n geheel gebied in het Noord-
Westen van Groningen, waarop pcrceelen stonden
aangegeven die veel cn die weinig opbrachten. Vele
van deze akkers lagen op de jonge Dollardgrondcn,
doch geheel afgezonderd van deze kwamen ook groote
opbrengsteri voor bij die bouwers die geregeld ge
bruik maken van groote hoeveelheden schuimaarde
en woelklei. Deze boeren hadden verreweg de beste
opbrengsten. Hieruit kan men afleiden dat de kalk-
kwestie ook bij de kleigronden wel degelijk een rol
speelt. Verder heeft spreker te Scheemda in 1927 een
kalkprocfvcld aangelegd, gebaseerd op de uitkomsten
van een grondonderzoek verricht door Maschhaupt.
Hoewel spreker op een gedeelte de dubbele hoeveel
heid kalk gebruikte die Maschaupt noodig achtte,
was in drie jaren tijd nog geen enkel resultaat te
zien. Spreker wil dit niet wijten aan de kalk, maar
wel hieraan dat de gebruikte hoeveelheden lang niet
toereikend waren om eenig effect te weeg te bren
gen. Vandaar dat spreker dc meening is toegedaan:
Veel kalk, zeer veel, geen honderden, maar duizen
den K.G. op stijve, ontkalktc kleigronden. Wanneer
wij schuimaarde of woelklei zien gebruiken, gaat dit
immer ook met tienduizenden K.G. tegelijk. Verder
heeft de inleider gezegd dat differentie van de ge
wassen op kleigronden ten opzichte van rlen kalk
toestand weinig tot uiting komt. Ook hierin moet
spreker van mecning verschillen op grond van zijn
ervaringen in Groningen. Aldaar verwerkte een boer
groote hoeveelheden slik van de cartonfabrieken op
zijn land, die hij vooraf op kalkgchalte had laten
onderzoeken. Mosterd en suikerbietenzaad deden het
hierop heel best, doch bij haver en rogge maakte het
geen verschil uit. Bij mosterd en suikerbietenzaad
was de invloed van den kalktoestand evenwel zeer
duidelijk merkbaar. In kalkarme gronden maken de
planten een onvoldoend wortelstok Dit kon spreker
ervaren op rodoorngrond en gronden waaronder darg
voorkwam. De op deze gronden geplante stekbieten
maakten heel voel zijwortcls.
De heer Ir. G. Veenstra meent uit het medegedeelde
van den heer II. Visser te-mogen opmerken, dat hij
aanvullingen gegeven heeft van zijn betoog; in groote
lijnen is er overeenstemming. Alleen deed inleider
uitkomen het verband dat door het laboratoriumon
derzoek kon worden gelegd tusschen de hoeveelheid
kalk welke een gewas vercischt, en dc hoeveelheid
welke aanwezig is. En verder blijkt het dat dc zure
kleigronden door hun bufferend vermogen beter een
stoot kunnen verdragen en dat ccn differentie der
gewassen niet altijd valt te constatecren.
De Voorzitter zegt dat toen den heer Ir. G. Veenstra
werd verzocht een inleiding te houden over den kalk
toestand, deze daarop liet volgen dat er over dit on
derwerp weinig nieuws zou zijn te vermelden. Toch
is het zeker goed gezien om deze inleiding te hou
den. Wc hebben de geheelc materie nu weer eens
overzichtelijk verwerkt. De inleider heeft daarvoor ze
ker heel wat materiaal moeten verwerken, hetgeen
een niet te onderschatten arbeid is. Wij brengen hem
dank voor de moeite en hopen in den vervolge nog
maals een beroep te mogen doen op zijn medewer
king.
Verder richt de Voorzitter zich tot den heer Wai-
boer, ammunuensis-concïerge der R.L.W.S., waarvan
het bekend is dat hij de Vereeniging een warm hart
toedraagt en dit ook nu weer getoond heeft, door het
in de puntjes verzorgen van het projectie-apparaat,
Hij hoopt dat de heer Waibocr nog lange jaren een
steun der Vereeniging zal blijven.
Ten slotte richt de Voorzitter zich tot de aanwezi
gen; het geregeld bezoek aan deze cursusvergade
ringen zal voor het Bestuur een spoorslag zijn om
op deze wijze verder te gaan cn hij roept dan ook
allen toe een hartelijk weerziens toe in het volgend
seizoen.
Hiermede is deze serie lezingen gedurende het win
terhalfjaar 19301931 weer besloten.
(Vragen en mededeelingen, deze rubriek betreffer.
de, in te zenden aan den heer K. van Keulen, Loots-
straat 24 Ile étage, Amsterdam (West). Zou ik de
vragers en vraagsters eens mogen verzoeken bij hun
vragen ook eens een paar mededeelingen te willen
neerschrijven van ondervindingen, die zij opgedaan
hebben bij het kweeken hunner planten. Zij dienen
haarmee ook weer anderen, want mededeelingen zal
ik gaarne opnemen in mijn rubriek.
VRAGENBUS.
Mej. T. B.-V., 't Zand, schrijft mij het volgende:
Gaarne zag ik onderstaande vragen in de Schager
Courant beantwoord:
Welke grondsoort verlangt een palm? Ik weet niet
wat soort palm het is en er zitten kleine witte stip
peltjes op. Is daar ook iets tegen te doen?
En mijn Epiphyllum Truncatum laat altijd veel
knoppen vallen en in den zomer veel jong blad.
Dan heb ik nog plantjes staan van dadelpitten. De
blaadjes zijn ongeveer dertig c.M. lang. Weet U ook
of de bladeren later gaan spreiden? Het is toch een
soort palm? Ze hebben nu nog meer van gras. Weet
U ook of ze mooi worden? Ze zijn een jaar oud.
Is een Oranjeappelboompje blijvend of sterft het
af als er besjes aan zijn geweest?
Kan men Chrysanthen stekken met goed gevolg
van toppen?
Antwoord:
Palmen verlangen betrekkelijk een zwaren grond,
die echter niet te hard mag worden. De beste grond
zou zijn: graszodengrond vermengd met bladgrond.
Kleigrond, met bladgrond gemengd, kan ook dienst
doen.
De witte stipjes op de bladeren van uw palm zul
len dopluizen zijn. U moet de luizen voorzichtig los
maken, met een stokje, zonder de bladoppervlakte te
beschadigen. Daarna de bladeren afsponsen met zeep-
spiritus, zooals ik dat een paar weken geleden opgaf
voor het bestrijden van bladluizen. Zijn de luizen er
al af. dan wordt de kleur niet meer groen.
Epiphyllum Truncatum (wat weet U den naam
goed) laat vooral de knoppen vallen en het jonge
blad, bij een temperatuursovergang, dus van buiten
naar binnen of van een koude naar een warme ka
mer. De overgang moet zoo geleidelijk mogelijk ge
schieden. 's Zomers moet U veel water geven en ook
wat vloeimest.
Na verloop van twee a drie jaar vormen de Da
delpalmen pas de waaiervormige bladeren. Ze wor
den wel mooi.
Oranjeboompjes zijn overblijvende heestertjes.
Chrysanthenstekken kunt U beter nemen van
grondscheuten, het is echter ook mogelijk zijscheu-
len uit het houtachtige gedeelte op te kweeken. Als
U bedoeld de toppen van kruidachtige scheuten,
dit gaat heel best en wordt vood het overgroote deel
toegepast.
Mej. H. v. S.-G. te Aartswoud vraagt: „Gaarne wou
ik inlichtingen hebben over een Cyclamen. Mijn
dochter heeft er een, waar de bladeren goed van
groeien en de knoppen van verwelken. Ze brandt
's avonds de lampen met brongas Zou dat de oor
zaak ook zijn? De zon zien ze niet, maar mijn plan
ten natuurlijk evenmin, maar die knoppen doen het
toch wel goed."
Cyclamen bloemen zijn erg gevoelig. Het kan dus
best zijn, dat het gas de oorzaak is van het verwel
ken.
Maar heeft de plant van uw dochter niet 't te war
me standplaats. Cyclamens moeten niet warmer
staan dan in een temperatuur van 50 gr. Fahr. of
misschien giet zij de plant op den knol. Daar kunnen
Cyclamens ook heelemaal niet tegen. Misschien hebt
U aan deze gegevens iets, dat U van dienst kan zijn.
Amsterdam. K. VAN KEULEN.
kleigronden een slechtere werking dan kalksalpeter.
Proefvelden waarop ccn daling van den kalktoe
stand door gebruik van zure meststoffen is gecon
stateerd, zijn niet bekend. Evenwel mag verondersteld
worden dat evenals op de zandgronden, hierdoor op
den duur verzuring zal optreden. Eén groot verschil
zal er echter zijn met de zandgronden en wel dit,
dat het proces zich langzamer zal voltrekken. Reeds
deelde ik mede, dat bij de zandgronden he: alleen de
humus was, die den grond zuur maakte, terwijl hij
de kleigronden ook de klei een woordje mee sprak.
Het zure effect van de zwavelzure ammoniak ver
deelt zich bij de kleigronden dus over de humus en
de klei, terwijl in de zandgronden de stoot alleen
door dc humus moet worden opgevangen.
Men spreekt dan ook bij kleigronden van een groot
bufferend vermogen cn dit wordt grooter, naarmate
het humus- en kleigehnlte hooger is.
Hoe zwaarder dus de grond, hoe minder gauw de
kalktoestand daalt door aanwending van zure mest
stoffen.
De wenscholijkheid van het brengen in een goeden
kalktoestand is tenslotte een kwestie van berekening
en het spreekt vanzelf, dat de hoeveelheid kalk die
moeten worden aangewend, daarbij ccn groote rol
spelen. Zoo moet op sommige gronden 30 a 40.000
K.G. kalk worden gebruikt om ze theoretisch op
plus 30 te brengen. De kosten hiervan bedragen f500
tot f 800 per H.A. Eer hiertoe wordt overgegaan, moet
wel heel zeker het resultaat vaststaan.
Een afzonderlijke bespreking is noodig voor de
graslanden op de zware gronden.
Vele jaren geleden, toen men' het begrip kalktoe
stand nog niet had ingevoerd, werden reeds bekal-
^kingsproevcn op grasland aangelegd. Uit latere on
derzoekingen is af te leiden, dat men daar wel met
i'kalktoestanden vrij ver beneden het niH-punt had te
maken. De resultaten die destijds werden verkregen
waren nihil of zeer gering.
Proeven in Friesland gaven geen of onvoldoende
resultaten, zelfs hij aanwending van 10.000 K.G. kool
zure kalk per H.A.
Op de veenachtige kleigronden in Noordholland
'werden sinds 1905 gedurig kalkproeven op grasland
aangelegd. Hei procfveldverslag van 1905 vermeldt,
<lnt dc bemesting met kalk tot nog toe- in vele ge
vallen niet heeft kunnen beantwoorden aan de ver
wachtingen, die men daaraan koesterde.
Van een proefveld te Sloterdijk wordt gezegd, dat
de kalkbemesting niet werd vergoed door het meer
dere hooi, eveneens niet te Ransdorp.
In het verslag van 1907 staat geschreven, dat sinds
vele jaren in Noordholland is gebleken, dat kalk
bemesting niet voordcclig is.
Op een gedurende 5 jaren lang aangehouden proef
veld te Wnrder bleek een gift van 2000 K.G. ge-
bluschte kalk weinig uitwerking te hebben.
In het venige kleigebied rondom Krommenie zijn
In 1929 ccn 5-tal proefvelden aangelegd, welke ten
doel hadden na te gaan of op deze gronden, met een
kalktoestand van min 8 tot min 17, mot ongeveer
(10 klei, 10 zand cn 30 humus, op een kalk
bemesting reageerden. Verder werden naast elkaar
vergelken zure en basische meststoffen. Uit de thans
over twee jaren bekende resultaten blijkt, dat 3000
K.G. mergel het eerste jaar inplaats van oogstver-
meerderend te werken, de opbrengst drukte, iets wat
op meerdere plaatsen is geconstateerd. Het tweede
jaar, nadat opnieuw 3000 K.G. mergel was gegeven,
was het, ofschoon niet veel, iets beter. ErNblcck thans
op de kalkperceeltjes iets meer te zijn gegroeid. Als
de beweging zich in dezelfde richting voortzet, zal
in 1931 een opbrengstvcrmeerdcring door dc kalk als
een vaststaand feit kunnen worden aangenomen. Dit
onoet echter worden afgewacht en thans kan dus
aan de kalk nog geen groote positieve werking wor
den toegekend. Zooals in de morgenvoordracht werd
betoogd is theoretisch in. den beginne ook geen wer
king te verwachten, zoodat omtrent dit proefveld nog
geen vaststaande conclusie's kunnen worden getrok
ken.
In 1929 en 1930 in versterkte mate gaf dc kalkr
salpeter beter resultaten dan do zure zwavelzure am
moniak.
Superfosfaat gaf 't eerste jaar beter resultaten dan
Thomas Slakkenmeel; in 1930 stonden ze zoowat ge
lijk.
In 1930 gaven super en zwavelzure ammonik eener-
zijds ook kleiner opbrengst dan kalksalpeter en Tho
mas Slakkenmeel anderzijds.
Ofschoon in zwakke mate .schijnen er hier aan
wijzingen te zijn, dat een bemesting in de basische
richting gewenscht is.
Voorstanders van de kalktocstandstheorie meenen
dat geconstateerd is, of wat ook gedaan wordt, te
kunnen afleiden, dat al moge door 't brengen in den
goeden kalktoestand de opbrengst in K.G. niet vooruit
gaan, de kwaliteit zoo vooruit zal gaan. Tot dusverre
heb ik niet met 't zelfde vuur dit kunnen verdedigen,
dan door sommigen werd gedaan.
In 1929 was er bij do bovengenoemde proefvelden
geen verband te vinden tusschen kalkbemesting en
een b.v. hooger eiwitgehalte. Ook gaf 't tegenwoordig
in het middelpunt van de belangstelling staande
J-.alkgehalte van het hooi geen aanwijzing. In 1930
heeft een kalkbemesting evenwel het kalkgehalte van
bet hooi ecnigszins verhoogd.
Door den heer Cleveringa werden in Gelderland
verschillende proefvelden op kleigrasland aangelegd;
de resultaten zijn verschillend. Hier werkte de kalk
sterk opbrengst-verhoogend, daar weer minder en op
een ander proefveld deed het vrijwel niets.
Het standpunt van den heer Cleveringa staat ver
meld in de Veldbode van 24 December 1930 en is dus
van zeer rcccnten datum.
Het grasland is volgens hem een product van den
bodemtoestand, terwijl verder zoowel de opbrengst
als do smaak en de voedingswaarde wordt beheerscht
door den kalktoestand. De meest gewcnschte kalk
toestand zou voor klei-grasland plus 30 zijn.
Hij meent ook, dat bij een zeer slechten kalktoe
stand, zooals min 10 tot min 20 het gebruik van kalk
eerst geen opbrengstvermeerdering kan geven; de
kwaliteit zou echter beter worden.
Eerst als de betere grassen de slechte hebben ver
drongen zullen ook meer K.G. worden geoogst.
Bij een kalktoestand minder ver beneden den nul-
toestand, waar nog behoorlijke goede grassen groeien,
zou een kalkbemesting dadelijk opbrengst vermeer
derend werken.
,,'t Beste resultaat wordt verkregen",'zoo gaat het
verder, „als 't grasland een paar jaar als bouwland
wordt gebruikt en in dien tijd op de meest geschikte
tijdstippen van kalk wordt voorzien Is de juiste kalk
toestand verkregen en wordt nu voor inzaaiing een
goed mengsel gebruikt, Jan behoeft niet te worden
gevreesd voor sukkeljaren. Direct slaan de goede
grassen aan en in enkele jaren zal een dichte zode
ontstaan." Tot zoover de heer Cleveringa.
De heer Maschhaupt. Directeur van het R. L.
Proefstation le Afd. te Groningen, heeft zich in ver
scheidene Veldbode-artikelen en ook in zijn voor
drachten getoond als iemand, die, ofschoon in vele
gevallen het nut van een kalkbemesting niet ont
kennend, meent, dat de voor de kleigronden opge
stelde kalktoestandswet zeer zeker niet voor alle
soorten kleigronden geldt en voor zoover 't al zou
kunnen gelden ze nog door onvoldoende proefnemin
gen is vastgesteld.
De adviezen welke van zijn laboratorium uitgaan
zijn dan ook in vele gevallen van dien aard, dat, voor
zoover de uitslag er aanleiding toe geeft, proefne
mingen met kalk worden aangeraden. Alleen in
sterk sprekende gevallen en speciaal op bouwland,
wordt een kalkbemesting aangeraden. Deze bemes
ting hoeft dan meer de bedoeling d e structuur
te verbeteren, dan wel de kalktoestand in den
aanbevolen toestand te brengen, al wordt door hem
het verband tusschen deze twee bij vele kleigronden
niet ontkend.
Kleibouwgronden, welke wat structuur betreft,
nieU te wcnschen overlaten, behoeven volgens
Maschhaupt niet altijd voor kalkbemesting in aan
merking te komen, ook niet al is de kalktoestand
iets beneden nul.
In 't voorgaande werd reeds als voorbeeld ge
noemd de kleigrond te Harkstede.
Juist de gronden niet veel humus zouden zich wei
nig aan den kalktoestand storen. Volgens 'een mede
deel ing van Maschhaupt, moet men ook in Zweden
tot deze conclusie gekomen zijn. Wel werkt men daar
niet met kalktoestand, doch met de zuurgraad. Waar
deze begrippen elkaar dekken, mag ook van kalk
toestand worden gesproken.
„Naar onze meening", schrijft Maschhaupt, „stellen
de gewassen geen vaste eischen aan den zuurgraad,
noch aan den kalktoestand van den grond; deze
eischen verliezen aan beteekenis, worden ruimer,
naarmate de grond rijker aan humus en klei is. Van
een voor alle gronden geldende kalktoestandswet is
o.i. dan ook vermoedelijk geen sprake."
Waar bij grasland en vooral oud grasland de
structuur niet die rol speelt als bij bouwland, be
hoeft zoolang door geen meerdere proeven de wen-
schelijkheid is aangetoond, vooral daar niet te wor
den overgegaan tot bekalking naar plus 30.
Als wordt samengevat wal in 't voorgaande is me-
dedeeld, dan zien we 't volgende.
De kalkrijkdom van kleigronden is over 't geheel
en vooral in vele streken van Noord-Holland grooter
dan van zandgronden. Ook t.o.v. van het nulpunt
komt dit tot uitdrukking.
Op de rivierkleigronden in Gelderland blijken d»>
cultuur-gewassen gunstig te reageeren op een kalk
toestand boven 0, de kalktoestand plus 30 schijnt
aldaar 't meest gewenscht te zijn.
In andere provinciën zijn daaromtrent! stelselma
tige proefvelden opgezet. Twee kalktoestandsproef-
velden in N.-Holland bleken gunstig te worden be
ïnvloed door knlkbemestingen, welke den toestand
flink boven nul brachten. Andere proefvelden aldaar
gaven minder goede resultaten.
Maschhaupt stelde vast dat sommige venige klei
gronden met een lagen kalktoestand beslist geen
opbrengstverhooging geven door opvoering van den
kalktoestand.
Cleveringa constateerde Jat ook grasland den
toestand plus 30 prefereerde, terwijl door vele an
deren geen gunstige resultaten werden verkregen
door opvoering van den kalktoestand. Loopende proe
ven in Noord-JIolland gaven het eerste jaar hetzelf
de beeld, het tweede jaar waren de resultaten iets
meer in 't voordeel van den hoogeren kalktoestand.
Door het grootere bufferend vermogen van klei
gronden zullen ontkalkende meststoffen niet die in
vloed op kleigrond hebben als op zandgrond. Cle
veringa constateerde echter, dat ook zwavelzure am
moniak op zuren kleigrond slechter resultaten gaf
dan kalksalpeter.
Nauwkeurig opgezette proeven hier te lande heb
ben nog niet bewezen, dat de kalktoestand van klei
grond door zwavelzure ammoniak wordt verlaagd.
Theoretisch mag dit wel worden verwacht.
Vele kleigronden zouden, indien ze op 't door Cle
veringa verlangde peil werden gebracht voor eenige
honderden guldens per II.A. aan kalk moeten ont
vangen.
Uit het hier weergegevcne blijkt, dat wat de klei
gronden betreft de heer Cleveringa nog weinig steun
heeft gekregen door resultaten in andere provin
ciën.
Ik wil daarmede de waarde van deze Geldersche
proeven in 't geheel niet ontkennen, integendeel
voor de Geldersche rivierkleigronden kunnen ze van
groote beteekenis zijn. De weinige goed opgezette
proeven in andere provinciën, en voorzoover ze dan
wel genomen zijn, de soms afwijkende resultaten
verhinderen evenwel reeds nu de door
Cleveringa getrokken conclusies als
algemeen geldend te verklaren.
Vooral wat het grasland betreft moet hier de noo-
dige voorzichtigheid worden betracht, speciaal op
de venige kleigronden.
Het probleem is nog volop in onderzoek en zoo
lang hieromtrent nog geen meer positieve uitspraken
kunnen worden gedaan, is 't niet gewenscht al de
graslanden op de kleigronden in den toestand plus
30 te brengen.
Wel zal het aanbeveling verdienen de sterkst naar
de minzijde afwijkende gronden geleidelijk aan iets
te ontzuren door lichte kalkbemesting, terwijl verder
als meststoffen kunnen worden gebruikt o.a. Tho-
masslakkenmeel en Kalk- en Chilisalpeter.
Bevat de grond nog ruim koolzure kalk, dan kan
ook zwavelzure ammoniak en super worden ge
geven.
De bepaling van den kalktoestand gaat steeds ge
paard met de vaststelling van het kleigehalte. Dit
laatste kan zekere aanwijzingen geven over den
kalirijkdom. Het is n.1. bekend dat de kali hoofd
zakelijk is gebonden aan de fijnere deeltjes. Hoe
meer van die fijnere deeltjes nu aanwezig zijn hoe
meer kans er bestaat, dat een kalibemesting achter
wege kan blijven.
Men veronderstelt verder, dat de ontkalking ver
gezeld is gegaan met verlies aan kali, zoodat bij een
grond met lagen kalktoestand eerder kaligebrek
wordt verwacht dan bij een meer kalkrijken bodem
met evenveel afslibbare deelen.
In verband met het feit, dat de meest gewenschte
toestand, voor zoover hier sprake van kan zijn, bij
kleigrond nog niet door een voldoend aantal proeven
in de verschillende gebieden is vastgesteld, heeft het
kalktoestandsonderzoek nog niet die waarde, welke
er soms aan wordt toegekend. Vooral voor graslan
den, waar minder rekening behoeft te worden ge
houden met de structuur, is 't nut van het algemeen
onderzoek nog zeer dubieus. Hoogstens kan het ons
eenige aanwijzing geven omtrent de te gebruiken
kunstmeststoffen.
Wat het gebruik van zuren en basische meststoffen
betreft, kan echter ook een inzicht worden verkre
gen door eenvoudiger onderzoekingsmiddelen, zoo
als de eenvoudige koolzure kalkbepaling van Pas-
son en de zuurgraadbepaling volgens Comber. Het
in groote hoeveelheid opzenden van grondmonsters
kan dus in 't algemeen nog niet worden aanbevolen.
Toch wil dit alles in 't geheel niet zeggen, dat het
kalktoestandsonderzoek in bijzondere gevallen geen
aanbeveling verdient.
In de eerste plaats kan het personen bij den land-
bouwvoorlichtingsdienst betrokken, een ruimer in
zicht verschaffen en dus van belang zijn voor de
aan de practijk te geven adviezen.
Ten tweede kan het voor verontkalkte kleibouw
gronden aanwijzingen geven omtrent de te gebruiken
hoeveelheid kalk.
Ten derde kunnen aanwijzingen worden verkregen
omtrent de wenschelijkheid van kalibemesting.
Uit dit alles blijkt dat het voorloopig slechts in
bijzondere gevallen aanbeveling verdient de klei
grond op kalktoestand te laten onderzoeken en dat
dit onderzoek slechts aanwijzingen kan geven.
Misschien is 't mogelijk, dat door samenwerking
van proefstation, landbouwvoorlichtingsdionst en
practijk waarnemingen worden gedaan, welke in het
vervolg een meer algemeen geldende positieve uit
spraak mogelijk maken.
Ook nu weer illustreerden eenige lantaarnplaatjes
het gesproken woord.
De heer H. Visser betuigt zijn waardeering over de
duidelijke wijze waarop do inleider de diverse stroo
mingen welke bestaan op het gebied van het kalk-
toestandsvraagstuk naar voren heelt gebracht. Ver
der brengt hij hulde aan de heeren lludig en Cleve
ringa, die in deze baanbrekend werk hebben verricht
tot heil voor den N'ederlandschen landbouw. Want
voor spreker staat het vast dat het grondbeginsel
van den kalktoestand waas is; we nïoetcn ons daarbij
niet te vfcel verdiepen in kleinigheden en gnadiatic-
verschiilen, want dan kunnen de heeren landbouw-
voorlichters elkaar niet vinden. De foto's die daar
dan ook zijn vertoond, hebben voor spreker niet de
minste waarde. Opbrengstcijfers moeten het zijn, die
tot het verstand spreken. Toch is het zeer goed dat
Vrijdag 30 Januari.
Hilversum (1875 M.)
V.A.R.A.
8.00 Gramofoonnvuziek.
V.P.R.O.
10.00 Morgenwijding.
V.A.R.A.
10.15 Voordracht door Louis van Gasteren; 10.30 Zie-
kenuurtje; 11.30 Gramofoonmuziek.
A.V.R.O.
12,302.30 Concert door het Omroep-Orkest o.l.v. Nico
Treep. Plano-voordracht door Marie HartzerStibbe;
2.303.00 Uitzending voor Scholen; 3.004.00 Middag-
muziek door het AVRO-Kwintet.
V.A.R.A.
4 00 Orgelspel door Johan Jong; 4.30 Knutselwerkjes
voor kinderen; 5.15 Gramofoonmuziek; 5.30 Vocaal en
instrumentaal concert; 6.55 Actueele mededeelingen uit
de Arbeidersbeweging; 7.10 Cursus door W. H. Vliegen:
Oorsprong, geschiedenis en hedendaagsche stand der
socialistische beweging; 7.30 Politieberichten; 7.45 Gra
mofoonmuziek.
V.P.R.O.
8.00 Tijdsein; 8.01 Catechisatie door Ds. F. W. J. van
den Kieboom; 8.30 Concert: 9.00 Spreker: Dr. Herman
Wolf. Onderwerp: Franz Werf el als dramaticus; 9.30
Concert; J.0.00 Persberichten van het Vrijzinnig Gods
dienstig Persbureau; 10.05 Vaz Dia"; 10.15 Voordracht
uit eigen werk, door Ina BoudierBakker; 10.45 Gra-
mofoonplaten.
V.A.RA.
11.00 Gramofoonmuziek; 12.00 Sluiting.
Huizen (298 M.)
K.R.O.
8.00—9.15 Gramofoonmuziek; 11.30—12.00 Halfuurtje
voor zieken en ouden van dagen; 12.001.30 Lunchmu-
ziek door het K.R.O.-Quintet; 1.302.00 Gramofoon
muziek; 2.002.45 Kookpraatje; 2.454.15 Orgelconcert
uit de St Dominicuskerk te Amsterdam door Evert
Haak; 4.154.30 Verzorging van den zender; 4.305.15
Concert door het Vrijwillig Muziekcorps le Regiment
Huzaren te Amersfoort o.l.v. Kapelmeester Mathijs
Kljjnen; 5.155.30 Spreker: Max K. Gerlsch over „Tou
risme in Duitschland"; 5.306.00 Vervolg Concert Staf-
muziek; 6.006.25 Tuinbouwhalfuurtje door J. v. Roos
malen. Onderwerp: Cultuurzorgen en ziektenbestrijding;
6.256.45 Vervolg Concert Stafmuziek; 6.457.15 Cur
sus Engelsch; 7.157.45 Spreker: Dr. W G. N. v. d.
Sleen. Onderwerp: Indië als toeristenland; 7.45—9.00
Concert door het K.R.O.-Orkest o.l.v. Johan Gerritsen.
Solist: G. Hengeveld (piano); 9.00 Nieuwsberichten van
Vaz Dias; 9.159.30 Vervolg Concert; 9.3010.00 Lezing,
10.0010.45 Vervolg Concert; 10.4512.00 Gramofoon
muziek.
Zaterdag 31 Januari
Hilversum (1875 M.)
V.A.R.A.
8.00 Gramofoonmuziek.
V.P.R.O.
10.00 Morgenwijding.
V.A.R.A.
.10.15 Uitzending voor arbeiders in de continu-bedrijven.
Met medewerking van het VARA-Septet; 12.00 Politie
berichten; 12.30 Orgelspel door Joh. Jong; 1.00 Onder
breking voor verzorging van den zender; 1.30 Gramo
foonmuziek; 2.25 Kwartiertje voor het Instituut voor
Arb. Ontw. 2.40 Gramofoonmuziek; 2.45 Paedagogisch
Concert; 4.15 Cursus Duitsch; 4.45 Concert door Piet
Zwager (tenor) en Johan Jong (piano); 5.00 Populaire
Kunstbeschouwing door Otto van Tussenbroek; 530
Vervolg Concert; 5.40 S.D.A.P.-Kwartiertje; 5.55 Gramo
foonmuziek; 6.00 Concert, te geven door het Kinder
koor „De kleine Stem" uit Assen; 6.30 Literair half
uurtje door A. M. de Jong; 7.10 Gramofoonmuziekj
7.30 Politieberichten; 7.45 Gramofoonmuziek; 8.00 Popu
laire avond, met medewerking van het VARA-Orkest
o.l.v. Hugo de,Groot, Marguerite Couperus (zang),
Johan Jong (plano); 9.00 Bestuursmededeelingen door
A. de Vries; 9.10 Vervolg Concert; 10.50 Persberichten
van Vaz Dias; 11.00 Gramofoonmuziek; 12.00 Sluiting.
Huizen (298 M.)
K.R.O.
8.00—9.15 Gramofoonmuziek; 11.30—12.00 Godsdienstig
halfuurtje; 12.00 Tijdsein; 12.01—1.30 Lunchmuziek door
het K.R.O.-Sextet; 1.30—2.30 Gramofoonmuziek; 2.30
3.00 Vragenhalfuurtje voor jeugdige personen; 3.00
4.30 Kinderuurtje; 4.30—5.00 Verzorging van ien zender:
5.00—6.00 Gramofoonmuziek; 6.01—0.15 Nieuwsberichten
in Esperanto; 6.156.35' Journalistiek weekoverzicht
door Paul de Waart; 6.356.45 Gramofoonmuziek, 6 45
7.15 Esperanto-cursus; 7.157.45 Lezing over: Sociale
Problemen op Java; 7.458.45 Zang door het Dames
koor o.l.v. Suze ten Napel; 8.459.00 Nieuwsberichten
van Vaz Dias; 9.00—11.00 Aansluiting aan de Groote
Zaal van den R.K. Volksbond te Eindhoven. Concert
door het K.R.O.-Orkest o.l.v. Johar. Gerritsen, met
medewerking van solisten; 9.3010.00 Gramofoonmu
ziek; 10.00—11.00 Vervolg Concert; 11.00—12.00 Gram"
foonmuziek.