Schager Courant Het kalktoestandsonderzoek der kleigronden. ONTERFD...! Derde Blad. Donderdag 29 Januari 1931. 74ste Jaargang. No. 8807 \ereemging van Oudleerlingen der Rijkslandbouwwinterschool te Schagen Na de pauze vervolgt de heer Ir. G. Veenstra zijn rede als volgt: Zooals in 't voorgaande werd medegedeeld, vindt •liet kalktoestandsonderzoek der zandgronden thans plaats aan het Bedrijfslaboratorium voor Grondonder zoek te Groningen. Vóór de oprichting van dit, door de organisaties met Rijkssteun opgezette instituut, werd dit onderzoek uitgevoerd door de 2e Afdeeling van het Rijkslandbouwproefsiation te Groningen. Het onderzoek der klei- en zavelgronden nu vindt nog plaats aan dit Rijkslandbouwproefst'ation te Gro ningen en wel door de le Afdeeling, Directeur de heer Maschhaupt. Het bepalen van dezen kalktoe- stand dateert eerst van de laatste jaren. Wel was men reeds lang bezig onderzoekingen te doen omtrent den verzadigingstoestand van klei. Ge- wqpe kleigrond bestaat uit een brandbaar gedeelte, wat ongeveer met h u m u s overeenkomt en een gedeelte dat onbrandbaar is. Dit laatste wordt ge vormd door de minerale bodemdeeltjes. Deze bodem deeltjes zijn van zeer ongelijken omvang en naar bun diameter worden ze onderverdeeld in zand en klei. De deelt jes welke een grooteren diameter hebben dan 1/50 m.M. of 20 micron, noemt men zand: die welke kleiner zijn, worden gerekend tot de zuivere klei. Er kan dus een verdeeling plaats vinden in hu mus, klei en zand. In z-andgronden was het alleen de humus, die een verbinding aan kon gaan met kalk. De klei van de kleigronden, dus de kleinere deeltjes bezitten dit vermogen nu ook, zoodat bij kleigronden de beschouwingen over een kalktekort zich zoowel moeten uitstrekken over de humus als over de klei. Reeds nu kan worden opgemerkt, dn* de scheiding tusschen klei en zand een eenigszins willekeurige is. Het is in 't geheel niet onmogelijk dat tot de kleideeltjes worden gerekend welke geen reactie met kalk aangaan, terwijl 't ook mogelijk is, dat de fijnste zanddeeltjes dit nog wel eenigszins doen. Aan zuivere klei kan dus kalk gebonden zijn en wel een zeer bepaalde hoeveelheid. Is deze hoeveel heid nu in klei aanwezig, dan noemt men haar ver zadigd. Is er nu nog meer kalk in den grond aanwe zig, dan wordt die aangetroffen als gebonden aan koolzuur, dus als koolzure kalk. In eenige jaren in cultuur zijnde kleigronden, met flink koolzure kalk, mag dus worden aangenomen, dat het kleideeltje met kalk verzadigd is. Dr. Hissink heeft nu bij dit soort gronden vastgesteld hoeveel kalk aan de klei gebon den was en hiermee andere kleigronden met min- der kalk vergeleken. De verzadigingstoestand werd dan uitgedrukt in een zeker procent van de vol ver zadigde. Al werd hier niet gesproken over kalktoe stand, in zeker opzicht stond het er toch wel mee in verband. De heer Maschhaupt voerde een methode en een be rekeningswijze in, waarbij in overeenstemming met het onderzoek aan de eerder genoemde 2e Afdeeling een kalktoestand werd bepaald. Het kalktekort werd voor de zandgronden omgere kend per 1000 K.G. humus, dit nu is bij de kleigron den niet mogelijk, daar immers als kalkvragende stof hier ook de klei aanwezig is. Deze klei nu moet in de berekening worden opgenomen en hiervoor moest van bepaalde aangenomen grootheden worden uitge gaan. De beide bufferende stoffen humus en klei moe ten tot één getal worden verwerkt en dit was moge lijk door de kalkbehoefte van zuivere klei om te reke nen in humus. Klei en humus van dezelfde zuur graad hebben voor neutralisatie kalkhoeveelheden noodig, die tot elkaar staan als 1:4. Zuivere klei heeft dus maar 1/4 deel noodig van humus. Bij de be rekening nu wordt de kleihoeveelheid maar voor 1'4 FEUILLETON Uit het Engelsch van DOLF WYLLARDE 17. HOOFDSTUK XIII. „Ik geloof dat ons dinertje uitstekend geslaagd is," zei Lady Bryant vergenoegd, toen zij met Barbara en Edward den volgenden morgen aan de ontbijttafel zat. „Dat geloof ik ook, moeder." stemde Lord Edward toe. „Maar waar zal ik mee beginnen? Martin, geëf mij die leverpastei eens aan!" „Ted, wees alsjeblieft matig", waarschuwde Barbara. „Je hebt me immers beloofd om met me te gaan rijden en ik ben bar.g, dat Ranger zoo'n zwaar gewicht niet kan dragen!" „Zeg jij maar niets," lachte Edward. „Ik hield wer kelijk mijn hart vast, toen ik jou gisteravond zoo gul zig zag eten, terwijl die arme Digby maar voortdurend praatte. Tusschen haakjes: heeft hij nog gezegd of hij vandaag hier kwam?" „Ja," antwoordde Barbara. „Hij beweerde dat hij even veel recht had om met mij te rijden als jij. En dat kan ik niet tegenspreken." „Ik vind het best hoor," verklaarde haar broer groot moedig. „Maar heeft hij een paard?" „Cecily heeft paarden genoeg." mengde Lady Bryant ■Ich in het gesprek. „Hoe laat komt iT^, Barbara?" „Daar heeft hij niets van gezegd." „Maar je hebt toch zeker een afspraak met hem ge maakt," vroeg Lady Bryant. „Neen. Zooals Ted zooeven al heeft opgemerkt, werd ik veel te veel in beslag genomen door mijn oesterpas teitjes om daaraan te denken! Maar in ieder geval ga ik om elf uur uit of mijn West-Indische neef er is of niet!" Hoewel zij den vorigen avond gehoopt had. dat hij alle bijzonderheden over zijn leven in West-Indië en speci aal over Eulalie de Floissac zou vertellen zag ze nu toch tegen een tête a tête op en was heel blij dat haar broer zou meegaan. Digby daarentegen wenschte van harte, dat Lord Edward om een of andere reden verhinderd zou zijn en hij kon een gevoel van teleurstelling dan ook niet onderdrukken toen hij, bij zijn komst op Guthrie, twee rijpaarden voor het huis zag staan. Ted en Barbara waren nergens te bekennen, toen hij met een sprong uit het zadel wipte, maar op de stoep ontdekte hij een kinderfiguurtje en hij begreep dat dit het dochtertje van Lord Noël Bryant moest zijn, waar van Barbara hem verteld had. deel gerekend en de zoo in veronderstelling verkre gen stof wordt klei-humus genoemd. Het aantal K.G. kalk. dat noodig is om 1000 K.G. van die berekende klei-humus te verzadigen, noemt Maschhaupt de kalktoestand van den kleigrond. Een voorbeeld zal u dit nog, naar ik hoop verdui delijken. Op het laboratorium wordt natuurlijk met kleine hoeveelheden gewerkt. Veronderstel dat 1 K.G. van een bepaalde grond voor verzadiging noodig had 2 Gram kalk, dan zou ze, indien het humusgehalte 10 en het kleigehalte 40 was geweest, zich ver deeld «hebben over, zich gebonden hebben aan 100 Gram humus en 400 Gram zuivere klei. De 400 Gram klei stond aan bindend vermogen gelijk met 1/4 X 400 Gr. is 100 Gr. humus, totaal dus 200 Gr. klei- humus. Per 200 Gr. klei-humus was dus noodig 2 Gr. kalk: per 1000 K.G. klei-humus bedroeg dit 10 K.G. kalk, zoodat in dit geval den kalktoestand min 10 zou zijn. Uit een eenvoudig voorbeeld moge blijken, dat als de kleigrond 80 klein had bevat, de kalktoestand een geheel andere zou zijn geweest. Immers zou dan de kalk ^ebonden zijn geworden door 100 Gr. humus en 800 Gr. zuivere klei, wat overeenkomt met. 300 Gr. klei-humus. De kalktoe stand zou dan min 6,6 zijn geweest. Uit het voorgaande blijkt reeds duidelijk dat het begrip kalktoostand bij kleigronden geheel iets an ders is dan bij zandgronden. Daar komt nog bij dat Maschhaupt zijn berekende tekorten en kalktoestand uitdrukt in ongebluschte kalk overeenkomende met de formule Ca O, terwijl Hudig bij zijn kalktoestand de ontbrekende hoeveel heden uitdrukt in koolzure kalk CaC03. Ook zijn het neutrale punt van Hudig en het ver zadigingspunt van Maschhaupt zeer waarschijnlijk geen gelijke grootheden. Beide methoden trachten een eenvoudige voorstelling te geven van het tekort: ze kunnen echter niet met elkaar worden vergele ken. Ofschoon het eerste verschil, n.1. dat in klei gronden ook zuivere klei mee doet. aan de opneming, niet kan worden opgeheven, is het wel jammer, dat geen gelijke methoden worden gebruikt. Zoolang de verkregen waarden niet vergelijkbaar zijn, kunnen, wat de moest gewenschte kalktoestanden betreft, in 't geheel geen vergelijkingen worden gemaakt tus schen klei- en zandgronden. Het is dus mogelijk ook den kalktoestand van klei- en zavelgronden te bepalen. De wenschelijk- heid van dit onderzoek in het algemeen wordt in hooge mate bepaald door het antwoord op de volgen de vragen: le. Hoe staat het in 't algemeen met de ontkalkings graad van kleigronden? 2e. Zijn de gewassen op kleigronden even gevoelig voor afwijkende kalktoestanden als op zand gronden? 3e. Hebben ontkalkend werkende meststoffen de zelfde invloed op den plantengroei en kalktoe stand als op zandgronden? 4e. Is een eventueel te kort gemakkelijk en vrij goedkoop aan te vullen? Vooral onder invloed van de vele goede resulta ten, die op de zandgronden werden verkregen door den grond te behandelen volgens de adviezen van het Bedrijfslaboratorium, en zeer zeker ook door de zeer vele met overtuiging geschreven artikelen om trent kalktoestand in de landbouwbladen, is het aantal klei-monsters, onderzocht op kalktoestand, de laatste jaren zeer gestegen. Het inzicht, dat hierdoor in de bodemtoestanden is verkregen, is daardoor zeer veel ruimer geworden en reeds nu kan worden verklaard, dat het onder Digby was dol op kinderen en hij lachte het kleine meisje vriendelijk toe. „Daag", zei hij opgewekt. „Ga je ook mee rijden?" „Neen, ik kan nog niet zoo lang achter elkaar paard rijden," antwoordde het kind, terwijl zij met een criti- schen blik zijn forsche gestalte en bruin gezicht be keek. Het onderozek scheen haar te bevredigen, want ze stak hem haar handje toe, en babbelde voort. „Oom Ted leert mij paardrijden." Even zweeg zij en toen vroeg zij opeens: „bent u die meneer die tante Babs komt halen?" „Was het waar, dat ik Babs kwam halen!" dacht Harrel bij zichzelf. „Waarom vraag je dat," vroeg hij lachend. „Heb je er iets op tegen?" „Neen, tenminste als u niet met haar gaat trouwen. Komt u haar halen om met haar te trouwen?" vroeg het kind in spanning. „Neen hoor, maak je maar niet ongerust", antwoord de Harrel, die inwendig verbazende pret had om de op merkingen van het kleine meisje. „Ik kom haar alleen halen om met haar te gaan paardrijden. Maar hoe heet je eigenlijk?" „Ik heet Kiddie en ik ben het dochtertje van Lord Bryant" De vormelijke mededeeling klonk Harrel komisch-def- tig in de ooren. Het kind sprak altijd met een zekere terughouding over haar somberen, norschen vader ze hield eigenlijk veel meer van haar joligen oom Ted, een genegenheid die duidelijk bleek, toen Lord Edward even later in de deuropening verscheen, gevolgd door zijn zuster. Het kind vloog op hem af; hij pakte Kiddie onmiddellijk in zijn sterke armen en beurde haar hóóg op, wat haar deed gillen van angstige pret. „Ga je mee rijden, Kddie? Ja Babs, laten we haar ook meenemen." „Ze kan nog niet zoo ver en zoo har rijden als wij, Ted," protesteerde Barbara, terwijl zij haar broer's be wegingen met een angstigen blik volgde. Edward had het kind namelijk in het zadel gezet en hield Ranger stevig bij den kop. Het paard was rustig en stond onbeweeglijk, zoodat er niet veel gevaar voor Kiddie scheen te bestaan. „Hou je met je knieën vast, Kiddie. Dan zal ik hem heen en weer laten loopen!" „Wacht even, ik neem haar voorop," riep Harrel. Hij sprong behendig achter het kind in het zadel, haar met één hand vasthoudend, terwijl hij met de andere de teu gels hield. Een oogenblik keek Kiddie of ze protesteeren wilde, maar zij vond het blijkbaar toch wél zoo prettig, dat die groote, sterke mijnheer haar vasthield. Zij legde haar kleine handjes op zijn stevige vuist en speelde met zijn manchetknoopen, terwijl Edward het paard een eind den weg op leidde „Dank je wel hoor." zei Barabara, toen zij vijf minu ten later zonder het kleine meisje wegreden, „Ted ver zoek der kleigronden vooral voor de voorlichters bij den landbouw, zeer zeker niet alle nut kan en moet worden ontzegd. Dit onderzoek der kleigronden nu heeft bewezen, dat in het algemeen de verhouding tusschen basen en basebindende stoffen bij kleigronden een betere is dan 't geheel bij de zandgronden. Zeer zeker hebben we ook hier uitzonderingen: vooral in het zure-kleigebied van Gelderland moeten groote oppervlakten worden aangetroffen welke in vrij sterke mate ontkalkt zijn. Als we ons bepalen tot de provincie Noordholland kan de volgende indeeling worden gemaakt. a. De nieuwere kleigronden ingedijkt of droogge maakt in de 19e eeuw. b. De droogmakerijen en indijkingen uit de 17e eeuw. c. De oudere gronden. Tot de onder a. genoemde gronden behooren Anna Paulownapolder, Waard- en Groetpolder, IJpolders, Haarlemmermeer en Waard-Nieuwlandpolder. Met uitzondering van plaatselijke oppervlakten in do Haarlemmermeer, die zeer zuur kunnen zijn, bevat ten deze gronden een zoo groote reserve aan kalk, dat we ons over den kalktoestand niet druk hebben te maken. De Waard-Nieuwlandpolder op Wieringen zal nader worden besproken; zeer lage kalktoestan den worden hier gevonden. De kalkrijkdom van de tweede groep, waartoe be hooren de Schermer. Beemster en Purmer, is min der. De teeltlaag van de gronden in de Beemster heeft een kalktoestand om en bij nul, die in de Purmer is over t geheel iets zuurder en varieert van nul tot min 7, terwijl vele gronden in de Scher mer nog iets boven het nulpunt liggen en dus vaak 0,5 a 1 koolzure kalk bevatten. Alleen het Zuid- Westelijk gedeelte, dat veniger is, heeft vrij lage kalktoestanden. Tot deze groep kan ook gerekend worden de Wie- ringerwaard; ofschoon de koolzure kalk ook Hier voor 't grootste gedeelte verdwenen is, komen min- toestanden niet heel veel voor. De oudere gronden worden gevonden in West- Friesland, Waterland en Zeevang. De zuivere kleigronden in West-Friesland geven een zeer verschillend beeld; vele bevatten nog ieu koolzure kalk, terwijl er ook worden gevonden die een weinig beneden het nulpunt zijn gedaald. De venige kleigronden in West-Friesland, en dit geldt ook voor Waterland en de Zeevang, zijn vrij sterk ontkalkt. Zeer vaak worden daar kalktoestan den van min 10 tot min 15 geconstateerd. Samenvattende kunnen we tot de conclusie komen, dat met uitzondering van Waterland, Zeevang, Haarlemmermeer gedeelten en de Waard-Nieuw landpolder op Wieringen de toestand best tot bevre digend is te noemen. De vraag of de gewassen op kleigronden even ge voelig zijn voor afwijkende kalktoestanden moet, wat de afwijking naar boven betreft, ontkennend worden beantwoord. Waar gewassen op de zandgronden bij overschrij ding van het nulpunt kans loopen Veenkoloniaal ziek te worden en aardappelen schurftig worden, is hiervan bij de kleigronden geen sprake. Immers onze beste kleigronden bevatten ten opzichte van het nul punt een overcompleet van tien tot. twintig wagons kalk per H.A.; afwijkingen tengevolge hiervan zijn nimmer geconstateerd en schurftige, pokkige aardap pelen kent men er nauwelijks. Wat de Veenkoloniale ziekte betreft, constateerde Maschhaupt, dat in Groningen deze ziekte vooral op zure gronden met e.en slechte structuur werd gevon den. In hoeverre de plantengroei wordt belemmerd door een naar de minrichting afwijkenden kalktoestand is nog zeer onvoldoende onderzocht. Wel zijn er ge vallen bekend, waarbij kalkaanwending buitenge wone verbetering bracht, hetgeen er natuurlijk wel op wijst dat voor bepaalde kleigronden lage kalktoe standen een beletsel zijn voor 't verkrijgen van een goeden oogst. In heel veel gevallen was de mate van ontkalking, dus de kalktoestand niet bekend, zoodat 't gevraagde verband niet kan worden vastgesteld. De Rijkslandbouwconsulent voor Gelderland heeft op de ontkalkte Geldersche zurekleigronden hierom trent reeds vrij veel proeven aangelegd, waarover straks meer. Eerst meen ik U iets uit eigen omgeving te moeten meedeelen. Eenige jaren geleden werd door een kalkaanwen ding in den Waard-Nieuwlandpolder op bouwland zeer veel resultaat verkregen. De zure gedeelten kwa- mert pleksgewijs voor, zoodat geen opbrengsten wa ren te bepalen, welke vergeleken konden worden. In den herfst van het jaar 1929 werd in samen werking met den heer Maschhaupt voornoemd een kalktoestands-proefveld aangelegd bij C. Lont in den Waard-Nieuwlandpolder. Het betrof hier een klei grond welke een kalktoestand had, varieerende van min 10 tot min 14. Het kleigehalte was 55 zand 40 humus 5 De opbrengsten waren tot dus verre zeer matig. De hoeveelheden kalk welke wer den gegeven liepen van 10.000 K.G. tot 34.000 K.G. per geet altijd, dat Kiddie nog zoo'n kleine peuter is en zij is zoo'n waaghals, dat zij alles onderneemt, wat hij haar maar voorstelt." „Ik zag dat je een beetje ongerust was," antwoordde Digby glimlachend, terwijl zijn oogen de haren ontmoet ten. „Maar je bent ondankbaar geweest," ging hij kwa- si-verwijtend voort „Ja, Hoezoo?" „Je hebt jé door den huisknecht laten helpen met op stijgen, terwijl ik met het kind aan het rijden was." Barbara scheen het beter te vinden deze gevaarlijke opmerking maar te negeeren en begon over onverschil lige onderwerpen... Gedurende de dagen die volgden leek het Harrel of zich nooit een gelegenheid zou voordoen om Barabara al leen te spreken. Of zijzelf probeerde telkens een ernstig gesprek te vermijden, door over koetjes en kalfjes te beginnen, of Ted of Kiddie verschenen op het meest on gelegen oogenblik. Overigens begon hij veel van het kind te houden en ook Kiddie hecht1- zich al spoedig aan den nieuwen vriend van tante Babs, die door zijn zonnige vriendelijkheid trouwens altijd direct het vertrouwen van kinderen won. „Het is een echt sportief kind en zij vindt het heerlijk om mee te mogen," verklaarde Ted. toen Harrel de op merking maakte, dat hij het verkeerd vond Kiddie zoo lang achtereen te laten paardrijden. „Je zult eens zien: over een poosje rijd zij twee* paarden tegelijk." Harrel hoopte dat Edward zijn pogingen om haar dat te leeren, maar wat zou uitstellen. Zooals gezegd, hij was heel veel van Kiddie gaan houden en toch ergerde haar aanwezigheid hem vaak; hij beschouwde haar als een hinderpaal voor een rustig gesprek met Barbara. Hij wilde zijn oude vriendin voor zich alléén hebben om. zoo lang hij hier in de buurt logeerde, gelukkig te zijn door haar nabijheid. Meer mocht hij niet verlangen. Hij wilde Barbara niet vragen om zich te binden aan iemand, die haar zoo wéinig kon bieden als hij. Hij was overtuigd dat zijn naaste arbeid op '1 Opale slagen zou, maar wist ook dat het nog jaren kon duren, voor de plantage een ruim bestaan opleverde. Van de zorgen, waardoor Barbara gekweld werd had hij geen flauw idee en evenmin van haar plan om die moeilijkheden op te lossen door een huweliik met Lester Kenyon. Hij beschouwde haar, zooals hij haar altijd had gedaan, als een gefortuneerd jong meisje dat, ondanks haar edele natuur en hoogstaand karakter, zich alle vezels van haar wezen verbonden voelde aan de Engel- sche „goede kringen", waarin ze altijd had geleefd. Hoe kon hij aan een dergelijk meisje vragen om het ruige, eenzame, van alle gerief verstoken levdh op een West-Indisch eiland met hem te deelen? Als ze bij hem was voelde hij zich altijd gelukkig, ofschoon hij nooit gelegenheid kreeg tot een ernstig gesprek. Barbara vol deed aan alle eischen, die zelfs den meest veeleischende H.A., waardoor theoretisch kalktoestanden werden go- schapen van resp. nul plus 10, plus 20 en plus 30, terwijl een veldje in den oorspronkelijken toestand bleef van bijna min 12. Alle veldjes werden in duplo aangelegd. Het proefgewas gerst bleek gunstig op de kalkgift te reageeren en wel beter naarmate er meer kalk was toegevoegd. Aan zaad werd verkregen per II.A. bij de kalktoestanden min 12, nul, plus 10, plus 20 en plufe 30 respectievelijk 3750, 4350, 4435, 4445 en 4538 K.G.; aan stroo 2840, 3480, 3540, 3500 en 3750 K.G. De parallellen klopten vrij goed, zoodat de proef als betrouwbaar mag worden aangemerkt. Er blijkt uit dat de stroo-opbrengsten flink hoo- g'er werden naarmate de kalktoestand steeg; ook liet verschil in zaad bij min 12 en nul was aanzienlijk, terwijl daarna de opbrengsten minder snel stegen. Een proefveld in het randgebied van den Hout rak polder, met een kalktoestand van ongeveer min S, bleek beter gewas te geven naarmate er meer kalk was toegevoegd. De tarwe was hij plus 30 het best. De opbrengst kon door weersomstandigheden jammer genoeg niet nauwkeurig worden vastgesteld. Dat andere soorten kleigronden en met name de venige kleigronden zich zeer verschillend gedragen ten opzichte van den kalktoestand, blijkt uit een hier volgende aanhaling uit een artikel van Maschhaupt, Directeur Rijkslandbouwproofstation le Afdeeling te Groningen. Hij schrijft: „Dat bekalking soms gevaar oplevert, wordt gedemonstreerd door een venigen kleigrond, waarmede sinds enkele jaren aan het Proefstation te Groningen proeven worden genomen. De grond is afkomstig uit Harkstede (prov. Gronin gen;. De grond bevat 13.3 zand, 40.8 klei en 45.9 organische stof. Volgens de methode Comber is de pH 45, elcctrometisch bepaald 5.0; in ieder geval mag men hier dus spreken van een sterk zuren grond. De kalktoestand is —17.9, inderdaad een laag cijfer. Om de bouwvoor tot een diepte van 20 c.M. te- neutraliseeren, zou per II.A. niet minder dan 25000 K.G. CaO noodig zijn. Niettegenstaande dit enorme kalktekort bleek deze grond mot zwavelzuren am moniak en superfosfaat bemest, de hoogste haver-op- brengsten te geven, terwijl bekalking met slechts 3100 K.G. CaO por H.A. de korrelopbrengst aanmerke lijk verlaagde en ook de stroo-opbrengst deed dalen; er traden bij bekalking verschijnselen van „ontgin- ningsziektc" op. Het daaropvolgende jaar groeiden groene erwten uitstekend op dezen grond, ook zonder kalk en bij bemesting met zwavelzuren ammoniak en superfosfaat. Invloed der bekalking, die tot de neu trale reactie werd opgevoerd, werd niet waargenomen. Als tegenhanger van dezen grond kan een venige kleigrond beschouwd worden, afkomstig uit Zevenho ven (prov. Z.-Holland), waarmede ook proeven in be- tonbakken genomen worden. Zand-, klei- en organi sche stofgehalte (resp. 12.0, 46.9 en 41.1 verschillen niet veel van die van den groml uit Harkstede. De. pH is volgens Comber 4, electrometrisch bepaald 4.3. Voor neutralisatie der bouwvoor is 30.000 K.G. CaO noodig. In tegenstelling met den vorigen is deze- grond echter uiterst dankbaar voor kalk; gerst, erw ten, en haver mislukten op den ongekalkten grond. De kalk uit slakkenmecl geeft een merkbare verbe tering; met een bekalking, die ongeveer 14 bedraagt van de hoeveelheid kalk noodig voor neutralisatie, n.1. 6700 K.G. CaO per H.A., werden reeds vrij goede opbrengsten verkregen. Met bekalking tot neutrale reactie werden tot nu toe (5 jaar) de beste resultaten vd-kreAn; afgewacht moet echter worden, of dc grond ook op 1 den duur deze bekalking goed ver draagt. Sinds 1926 zijn door den heer Ir. Cleveringa, Rijks landbouwconsulent voor O.- en N.-Gelderland vele kalktoestandsproefvelden op rivierklcigrond aange legd. Een rogge-proefveld met een begin-toestand van min 23, gaf bij plus 10 de beste opbrengst; op de min- pcrceelen werd door zwavelzure ammoniak minder opbrengst verkregen dan met kalksalpeter. Een wintertarwe-proefveld met een begin kalktoe stand van min 4 gaf bij plus 20 de beste opbrengst. Zegehaver gaf bij plus 30 de grootste oogst, op een tweede proefveld idem; op de perceeltjes met lagen (oestand was de zwavelzure ammoniak t.o.v. kalk salpeter in dc minderheid. Dit zou nog met eenige voorbeelden aan kunnen worden gevuld; ik meen échter te kunnen volstaan met de mededeeling, dat over 't algemeen de proef velden aldaar gunstig hebben gereageerd op oen kalk- bemesting tot plus 20 a plus 30. De resultaten werden verkregen in de jaren 1927 en 1928, die van de jaren 1929 en 1930 stonden mij niet ter beschikking. De resultaten zijn bij den heer Cleveringa dus wel zoo, dat de voorkeu!* moet worden gegeven aan toe standen van plus 20 a plus 30 en hij beveelt het kalk toestandsonderzoek bij de practijk op de zwaardere gronden dan ook teil zeerste aan. Uit de gegevens blijkt nog niet, dat op de zware gronden door de verschillende akkerbouw-gewassen uitcenloopende kalktoestanden worden geprefereerd. Volgens den lieer Cleveringa heeft dus ook zwavel zure ammoniak bij de lagere kalktoestanden op dc „neef" kon stellen, maar iets anders dan vriendschap kon hij in haar oogen nooit ontdekken, hoe hij daar ook zijn best voor deed. Door haar belangstelling voor zijn toekomstplannen en zijn leven op 'L Opale had hij het een enkele maal gewaagd, luohtkasteelen te bouwen en diep in zijn hart was de hoop ontloken, dat ze misschien tóch nog eenmaal als meesteres op zijn huis in het verre land, haar intrede zou doen, maar haar blik noch haar woorden gaven verder voedsel aan die hoop. „Ik heb een paar kieken van 'L Opale. Als je die soms wilt zien, dan zal ik ze eens meebrengen." zei hij bij een van zijn talrijke gesprekken over zijn werk en wo ning in West-Indië. „Graag", antwoordde zij zonder eenige emotie. „Vertel je niet dat het huis twee verdiepingen heeft?" „Ja. Het ziet er wat aardig uit." Er volgde een van die pauzes, die Barbara in hun ge sprekken zoo vreesde, vooral als ze alleen waren. Ze pij nigde haar hersens af. om den draad van het gesprek weer op een geschikte manier op te vatten, maar het lukte niet zoo gauw; ze voelde zich zonderling-verward, ze wilde maar dat Digby uit zichzelf eens over Eulalie de Floissac en zijn verhouding tot haar, zou beginnen. „Krijg je vaak bezoek op 'L Opale?" vroeg ze eindelijk. „Neen het is er knapjes eenzaam. Af en toe de Fransche dokter uit Trinity en mijn buren van Rêve d'Or." Het viel hem niet in om over Eulalie te praten; *4 bestond eenvoudig niet meer voor hem. „En dan een dood-enkele keer een officier uit Port Grasas", vervolgd® hij. „Kolonel Melville heeft een paar dagen bij me ge logeerd en mijn oude vriend Jack Morrence. Die herin ner je je immers nog wel." „Zeke; heel goed zelfs, 'n Sympathieke man. En zijn vrouw is ook erg flink en aardig." „Ik ben blfj dat je zoo over haar denkt. De volgende week komt ze weer bij Cecily logeeren, dus dan zal je haar waarschijnlijk wel ontmoeten." „Ik hoop het. Weet je wat ik een van de aantrekke lijkste eigenschappen in haar vind? Als haar iets minder prettigs overkomt, moppert en klaagt zij nooit. Ze draagt alle tegenslagen opgewekt en moedig. Je hebt van die menschen die altijd beklaagd willen worden, als er iets onplezierigs gebeurd, maar zoo is zij heelemaal n:et." „Mvrouw Morrence is getrouwd met een man. van wien zij dolveel hield en nog houd. Dat is de heele üwes- tie", verklaarde Harrel. „En ik geloof niet, dat er nog veel te wenschen overblijft, als je dat gene gekregen hebt, waardoor het leven werkelijk de moeite waard wordt.. Als je dat hebt, kun je je de weelde veroorlooven om je van tegenslagen niets aan te trekken." Het werd met zooveel vuur gezegd, dat Barbara zich verbaasd afvroeg of Digby doelde op den band die hem aan Eulalie de Floissac bond, of dat wellicht Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 9