Scbagir Courant Terug in de koude bergen. Tweede Blad. Als gifgas dreigt! Arrondissements Rechtbank te Alkmaar. Woensdag 18 Februari 1931. 74ste Jaargang. No. 8818 Op de markt te Guatemala. GUATEMALA CITY, 27 Januari 1931. BIJ een markt denken we zoo onwillekeurig aan veel koeien, schapen en varkens. Aan groote hokken, drukke treinen, gewichtige marktmeesters, en wat dies meer zij. Voor Inlanders echter is een markt heel iets an ders. Het is feitelijk hun winkelbuurt, waar eiken dag weer aan, alles op straat te koop is En 't is juist op zulke markten dat het echte, typische leven van een land het beste en het gemakkelijkst te zien is. Je krijgt er met heel weinig moeite een duidelijke indruk van het volk, zijn levenswijze, zijn industrie en zijn verdere voortbrengselen. Om de dagelijksche markt van Guatemala, de hoofdstad van de gelijknamige Midden-Amerikaan- sche Republiek te schilderen is een veelkleurig pa let noodig. Op het plein achter de groote kathedraal die na de verwoestende aardbeving van 1917 veel minder hoog herbouwd is, bewegen zich honderden Indianen. In hun typische half oorspronkelijke, half Mexicaansche kleeding zitten ze te rooken en te la chen in de zon of drentelen ze om de kleine win keltjes en de uitstallingen op de groote lavablokken van het plaveisel Letterlijk alles is hier te koop. Bokken en geiten, de kleine, donkere dichtbehaarde varkens en de groote hoeveelheden magere' kippen konden desnoods nog op een Noord-Hollandsche markt gevonden worden. Dat er vleesch en allerlei WINTER IN HET ZUIDEN. HEIMWEE NAAR EEN GOEDE KACHEL. HOE DE TURKEN WONEN. EEN PERZISCHE CAUFFEUR EN EEN STAKENDE MOTOR. OP VLUCHT NAAR DE KUST VAN DE MlDDELLANDSCHE ZEE. (Van onzen reizenden correspondent). MERSINA, 7 Februari. „Hot ka» verkecren!', zei Bredero en de waarheid van deze woorden heb ik, door te dun zomerondergoed aan den lijve kunnen voelen. Mijn vorige artikelen verhaal den van lenteweelde in Januari, van rozen, palmen en zonneschijn en menig lezer in het vaderland heeft in een atmospheer van koude en vochtigheid misschien den verren reiziger benijde. Echter nog geen dag was ik te ruggekeerd in het gebergte of het begon te sneeuwen en een koude noordenwind kwam opzetten, die vorst bracht, ook overdag tenminste in de schaduw. Het was geen sterke vorst, hoogstens vijf, zes graden, maar voor hier in het zuiden, was het meer dan genoeg. Hoe vreemd het klinken moge, van de koude lijdt men meer in het zuiden dan in het noorden. In Finland, in Rusland, in Polen zijn de winters lang en streng, maar ook tamelijk gelijkmatig. En dan, men is er goed op de koude inge richt. De huizen hebben dikke muren, de vensters zijn meestal dubbel, er bestaat een goed verwarmingssysteem, men is gekleed op de koude, die men onder deze omstan digheden gemakkelijk verdraagt. In het zuiden is het anders. Koude is er zeldzaam, maar vooral nabij en in het gebergte steeds mogelijk. Ze duurt gewoonlijk niet heel lang, maar niets is dan ook berekend op lage tem peratuur, noch de huizen, noch het verwarmingssysteem noch de kleeding, noch de voeding. Het begon te sneeuwen 's avonds en het sneeuwde heel den nacht, zoodat 's morgens de sneeuw bijna een halven meter hoog lag. Een koude wind deed de vlok ken wild rondd warrel en, maar drong ook in onze hut binnen, door de vensters, waarin enkele ruiten ontbraken en vervangen waren door stukken karton (waar zou men nieuw glas kunnen koopen?) onder de deur door dio niet goed sloot. Wat kan men onder deze omstandig heden met een mangaal (houtskoolcomfoor) beginnen. Dicht erbij zittend verbrandt men zijn kleederen, op anderhalven meter afstand bemerkt men van de man gaal niets meer. 's Nachts werd het verschrikkelijk. We dekten ons toe met al wat we hadden, met jassen, met ons vuil en schoon linnengoed uit onze koffers, met handdoeken, maar overal drong toch de koude door in het vochtige bed, waarin ik 's morgens met krampen ontmaakte. Drong „hoogere noodzaak" ons in den nacht dit luchtige slaapvertrek te verlaten dan stond men na het openen van de deur plotseling in de sneeuwjacht en had de uitgezochtste gelegenheid een bronchitis, een longontsteking en nog enkele ziekten op te doen. Over dag maakten we mangalen aan, de eene na de andere, maar een dragelijke temperatuur was niet te verkrijgen, de koude drong ons tot in het gebeente en met weemoed dacht ik aan een kachel, zooals wij dien in ons land heb ben, een kachel, gestookt met steenkool of met cokes. O! een kachel, die lente en zomer tegelijk beduidt! Scheen de zon, dan begon de sneeuw onder de warme stralen snel te smelten en aan alle zijden lekte het we der in de hut, zoodat alles, ook het beddegoed, nat werd. En toch, onze hut was een comfortabel huis, vergele ken bij de woningen van Turken, Koerden en Arabieren die hier leven. Te paard bracht ik met mijn Tsjechischen kameraad door de sneeuw een bezoek aan een Turksch dorp, waar ik door mijn makker, die reeds lang in deze streken woont en het vertrouwen van vele Turken, Koer den en Arabieren gewonnen heeft, toegang In een Turksch huis. Gemakkelijk gaat dit niet. In een huis. waarin alleen mannen wonen, kan men binnen treden, woont er ook een vrouw, is de bewoner van het huis gehuwd, dan wordt het anders. Geen vreemdeling, ze ker geen „jaur" (ongeloovige) mag er binnen komen, in het dorp gekomen reed mijn makker recht naar een Turksch huis en riep. Een reeds eenigszins bejaarde Turk opende een deur van ruwe planken, trad naar bui ten en begroette mijn metgezel eerbiedig en vriendelijk De Tsjech heeft dezen man eens, toen deze onderweg ziek was geworden, in zijn hut opgenomen en enkele weken verpleegd. Dit verklaarde de eerbiedige vriende lijkheid van den Turk. Terwijl mijn makker zich met den Turk onderhield, kwam er een nieuwe, zware sneeuw bui opzetten. De Turk riep een knaap om onze paarden onder dak te brengen en noodigde dns uit binnen te treden in zijn woning. Onze gastheer was geen arme man. Hij bezat een paar dozijn schapen, twee kameelen, eenige koeien, maar de rare soorten van visschen te koop aangeboden wor den is ook nog zoo vreemd niet. Maar ook gebraden vleesch en gebakken visch, die met allerlei onbe kende kruiderijen en vruchten in de open lucht op eigengebouwde kacheltjes bereid wordt en in opge vouwen bananenbladeren rondgevent. Zoo tegen het etensuur hebben die eetstalletjes en ook de vruchten- kooplui het razend druk. Iedereen loopt te kauwen of te kluiven en wil blijkbaar nog meer eten. Man nen, vrouwen, kinderen, baby's incluis, alles schijnt naar die markt te komen, om een« lekker te smul len. En om bovendien nog zooveel mogelijk lekkers mee te nemen naar de dichtbevolkte Indianenbuur- ten van de stad of naar het land, de bergen in, waar 's avonds de heele fairilie op een ezeltje of op een muilezel weer heen trekt, moe en voldaan. De donkere mannen onder hun breedgerande puntige Mexicaansche hoeden en met hun kleurige sjerpen, om, loopen er meestal naast. De kinderen en de vrou wen in hun groote fel-scharlaken omslagdoeken zit ten erop. Ze vormen één snaterende roode hoop, waar alle mogelijke andere kleuren levendig doorheen ge werkt zijn. Alles, behalve het mooie roodbruin van hun huid en de blauwzwarte glans van hun sluike haar, dat in twee vlechten op hun rug hangt. Door al deze doeken, uitgestald en gedragen, door het aardewerk, door de massa's kleurig suikergoed en de ontelbare wonderlijke vruchten lijkt de markt in Guatemala wel één groot feestterrein, waar de tientallen groote zwarte gieren met hun kale koppen en halzen als vreemde, onheilspellende doodsbidders tusschendoor scharrelen. Toch geloof ik, dat deze afzichtelijke gieren meer onheil afwenden dan aanbrengen. Immers niet al leen op de markt, maar overal door de stad en ook in de dorpen zijn ze de ijverige maar onbetaalde ge- meontereiniging. Zeker, ze zien er vies en somber uit. Doch alle vuil en afval, die anders een voort durende bron van besmetting zou zijn, verdwijnt nu in hun gulzige bekken. Ze zijn heelemaal niet schuw. Niemand doet ze blijkbaar kwaad en ze scharrelen over de markt rond als de kippen om een zindelijke Hollandsche boerderij. Zoo nu en dan schopt een van de mooie Indianenkinderen eens met zijn bloote voet jes naar ze. Ze slaan dan hun geweldige zwarte ivlerken even uit, maar meestal gaan ze een oogen blik later bij een ander lekker hapje weer rustig zit ten. Of ze zweven lui naar de daken van de huizen, vanwaar ze met hun begeerige kraaloogen het schit- armste bij ons woont niet zooals deze Turk. Door de deur daalden we met een paar trapjes af in een groote ruimte, het eenige vertrek in de woning. De wanden bestonden uit boomtakken en leem, maar op menige plaats kon men dwars door deze primitieve muren zien. Het dak was gemaakt van boomtakken, waaraan men de nu verdorde bladeren had gelaten, en was al eveneens op vele plaatsen doorzichtig. De vloer, was van leem en meubelen ontbraken, zoo goed als geheel. Onder een grooten schouw brandde een houtvuur en daarbij lag een oude Turk, zwijgend, rookend. Vóór den schouw lagen kleeden, piet de hand geweven kleeden, het eenig kostbare 'in het vertrek. Deze kleeden met hun diepe kleuren en Oöstersche figuren zouden in een Europee- schen salon geen slechten indruk hebben gemaakt. Op een der kleeden zat met gekruiste beenen ongesluierd de jonge, zeer schoone huisvrouw. De gastheer, zette zich bij haar, nadat hij ons als Europeanen, twee houten bankjes had gereikt. Midden in het vertrek, verder van het vuur, lagen drie jonge kinderen onder dekens en sliepen. Naar Oöstersche gewoonte werden ons zwarte koffie en zoetigheden aangeboden en we zaten een half uur, terwijl mijn makker, die goed Turksch spreekt, praatte met onzen gastheer over de koude en haar ge volgen. Het ergste was, dat vele kalveren in de stallen waren doodgevroren. Deze in den winter ondervoede die ren verdragen niet veel. Men verbaast zich alleen, dat de menschen in hun primitieve woningen blijven leven. In het'dorp stonden drie betere huizen, die bijna Eu- ropeesch aandeden. In één woonde de gendarmerie-com mandant, de twee andere waren gebouwd door Turken die in Amerika hadden vertoefd en daar geleerd hadden hoogere eisohen aan het leven te stellen. Want dit is het merkwaardigste: de mensohen die in zulke primitieve huizen wonen, zijn niet steeds te arm om een betere wo ning te laten bouwen, doch ze gevoelen er de behoefte niet aan. Midden in het dorp stond de moskee met minaret, een voudig, sierlijk, en daarvoor een prachtige bron van marmer, een kunstwerk. Bronnen vindt men overal in de streken, waar de Islam heerscht, want het bouwen van zulke bronnen geldt in deze gewoonlijk waterarme landen als een godsvruchtig werk, dat den schenker nog eeuwenlang In dankbare herinnering bij de later leven den houdt. Door de sneeuw keerden we 's middags terug, naar onze hut, waar het weder ellendig koud en vochtig was. Mijn kameraad leed weder onder koorts, ik lag bibbe rend, rillend, hoestend in een voohtig bed en had zoo ver in het zuiden, heimwee naar een Nederlandschen winter, waarin men toch altijd nog wel een warme ka mer en een bed met genoeg dekens vindt. Dien nacht werd er bij ons aan de deur geklopt. We grepen naar onze revolvers, namen onze zaklantaarns en vroegen wie er was en wat men wilde. Een Perzisch chauffeur was met een vrachtautomobiel op enkele tien tallen meters van onze hut blijven steken, doordat de motor dienst had geweigerd. Hij kwam nu bij ons gast-- vrijheid vragen en was blijkbaar zeer verheugd, toen hij hoorde, dat mijn makker, die al jaren in den Oriënt rondzwerft, ook vlot Perzisch spreekt. Dekens haalde de chauffeur van zijn wagen en hij .legde zioh op den grond dicht bij de mangaal, die nog gloeide. De Turksche, Perzische en Arabische chauffeurs kun nen wel chauffeeren, doch van de motor begrijpen ze niet veel en bij het minste defect staan ze machteloos Mijn kameraad arbeidde den volgendon dag eenige uren aan den wagen en bracht den motor weer op gang. De Perzische chauffeur moest naar Mersina, een kleine vier honderd kilometer ver, aan de Middellandsche Zee, waar het minder koud moest zijn. ,/Vliegende Hollander", zeide mijn Tsjechische vriend, „zouden we met hem niet mede gaan? Mijn werk is hier afgeloopen. De volgende maand beginnen ze bij Malatia met den aanleg van het tweede traject van den spoorweg. Vandaag of morgen moet ik een nieuw con tract teekenen voor twee en een half jaar. Ik heb ech ter wat geld gespaard en kan ook weg. Wat denk je er van?" „Wil jij met je malaria nog een paar jaar werken In dit vergiftigde land?" vreog ik. „Dan ga je eraan en binnen een jaar stoppen ze je ergens onder de steenen." Een uur na dit gesprek pakten we onze koffers. Het niet strikt noodige, het petroleumlampje, de veldbedden, de mangaal, de bank en de tafel lieten we achter en we voeren weg langs besneeuwde karresporen, door Turk sche dorpjes en stadjes, nog in sneeuw, dan later door sneeuwvrij land. door een deel van Anatolië, ln de rich ting van de kust, naar den. oever van de Middelland sche Zee. J. K. BREDERODE. terende drukke gedoe heneden zich overzien. Andere vogels zijn daai haast niet. Of het moesten de kleine bruingrijze duiven zijn, die in rijtjes op de markt te koop liggen naast de groote groene hagedis sen, bijna zoo groot al» een fatsoenlijke Hollandsche poes en die een geliefkoosde lekkernij zijn op de Indiaansche disch Smaken verschillen blijkbaar, want de blanken hier eten ze niet. Zelfs niet de vele „Europeesch" gekleede mannen, die zoo graag voor blanken willen doorgaan. Het zijn de mengsels van Spanjaarden en Indianen. Schijnbaar onverschillig loopen ze tusschen het Indianenvolkje door. Met hun groote vuile vilthoeden, hun gespoorde laarzen en met de geweldige fraai versierde revolvers op hun heupen loopen ze als 't ware op Buffalo Bill te wachten. Ze rijden, kennelijk trotsch, op hun kleine taaie paardjes, voor wie de groote, vaak prachtig bewerkte zadels haast te zwaar schijnen. Maar onvermoeid za gen we ze, zoo tegen zonsondergang, met hun ge stage dribbelpasjes tegen de steile hellingen van de Agua-vulkaan opdraven. Ze kenden den weg naar huis. naar de verzameling van stallen en hutten, die .net elkaar de haciënda, de bezitting vormen van den welgestelden Guatamaltecsche boer. Dr. A. M. HOE MEN ER ZICH TEGEN BESCHERMT. Duizenden menschen komen jaarlijks om het leven door ongevallen, die zijn terug te voeren op de wer king van gifgassen. Hoofdzakelijk zijn dit bedrijfs ongevallen, waarvan men zoo nu en dan onder ge mengde berichten in de kranten leest, en die over een jaar een lange, droevige statistiek opleveren. Tot voor enkele maanden waren geen middelen bekend, waar mede men zich doelmatig tegen de gassen kon be schermen. In Duitschland, het land der groote che mische industrieën, heeft men ingezien, dat een sy stematische bestrijding van giftige gassen noodzake lijk is en een der groote ondernemingen heeft daarom in de nabijheid van Berlijn een gas-beschuttingsschool opgericht, waarover thans het ccn en ander volgt. Eet onderricht in de gasschool. Gifgas! Weinig leeken hebben een juist begrip, hoe gewichtig het is de mijnwerker in de mijnen en de arbeiders in de fabrieken tegen dit bij-product van de beschaving te beschutten. Het is niet alleen noodig massa-catastrophen te voorkomen, het is even nood zakelijk kleine ongevallen te vermijden. Een ingenieur van een groote Duitsche.,glasindustrie verklaarde on langs, dat dé arbëiders'bij-de ketels weliswaar gas maskers droegen, maar dat zij het niet langer dan een paar jaar bij dit werk uithielden, want dat zij dan longaandoeningen krijgen. Als zij andere mas kers zouden dragen en meer aandacht aan het gifgas- gevaar zouden schenken, bleven zij naar alle waar schijnlijkheid gezond. Beschouwen wij thans de ruimte, waar deze gas- afweerschool is gevestigd en volgen wij een les. Zes tien volwassen menschen zitten daar als in de school klasse en krijgen theoretisch ondenvijs in de bescher ming tegen gassen. Rond ons dreunen machines en wijzen er op, dat zich rechts en links fabrieken be vinden. De ingenieur, die het onderricht leidt geeft met een klare, zakelijke stem verklaringen over de wijze, waarop gifgassen op het menschelijk lichaam inwerken, over korten tijd geleden geconstrueerde, voor 't meerendeel nog onbekende apparaten, waar mee men vergiftigden kan redden, over de nieuwste mogelijkheden gifgassen te juister tijd nog te bespeu ren. He+ geheele jaar geeft hij zijn toehoorders deze ophelderingen. Die hier zitten en steeds plaats ma ken voor nieuwe hoorders, zijn bijzonder intelligente arbeiders, die tot opgave hebben, op grond van het geleerde en aan do hand van een omvangrijk gedrukt materiaal hun collega's in het bedrijf te onderrichten. Bovendien moeten zij de kerntroepen vormen van de reddingscolonne. Hoe zich met gasmaskers te bewegen en anderen uit het gasgevaar te redden, dat moet men leeren. Vele gifgas-ongelukken eischen daarom vaak zooveel slachtoffers, daar de reddingscolonnes vaak niet ge oefend zijn. Oefeningen met gasmaskers Het eerste wat de leerlingen te doen krijgen is tur nen in de vrije lucht. Ieder krijgt een gasmasker. Eerst is men hulpeloos als een klein kind met zoo'n ding, tenminste als men geen ervaring uit den oor log heeft. Behoedzaam trekt men het over zijn hoofd. Allen zien er uit als spoken met de groote glazen schijven, waarachter de oogen vreemd staren. Een uur lang wordt geturnd. Eerst krijgt men ontzetten de hoofdpijn, maar daaraan raakt men gewend. Vlij tig schudt men met het hoofd, buigt met de knieën, enz. Vervolgens gaat de klas naar een kale ruimte. Gas maskers weer op! Er wordt lachgas naar binnen ge blazen. Bij een van ons beginnen plotseling de oogen te tranen. Hij heeft het masker niet goed afgesloten. Er is geen gevaar, er spoelen slechts tranen-beekjes .uit zijn oogen. Hij mag de frissche lucht in en uit huilen. Een volgende oefening begint. „Opgelet! Zorgdra gen dat de gasmaskers goed gesloten zijn." Weer een commando. „Gasmaskers afdoen, weer opzetten, voe len of alles dicht is. Halsband aantrekken!" „Opgelet, gas!" In den t)schoorsteen." Een ventilator snort, vermengt de lucht met bij tend ammoniakgas. Wij zijn achter ons masker ver borgen. Maar wij hebben geen tijd te verliezen: knio buigen, hardloopen door de kamer, arm- en beenbe wegingen. Dit alles is ontzettend vermoeiend. Men hoort de commando's, alsof ze uit de verte komen, gelooft om te tuimelen en begrijpt thans hoe het komt, dat ongeoefende reddingsmanschappen zoo dikwijls bij een gas-catastrophe hun taak niet kun nen verrichten. Een oogenblik mogen wij in de met ammoniak-gas bezwangerde ruimte uitrusten. Een marmotje wordt binnengelaten, loopt een oogenblik rond, wentelt zich dan in krampachtige stuiptrek kingen op den grond en blijft dood liggen. Men krijgt een gevoel, dat de dood in de nabijheid is, een gevoel dat men niet in woorden kan uitdrukken, s^ngst be kruipt ons, verschrikkelijke angst voor het gas. Eindelijk frissche lucht, twintig minuten pauze. Dan echter klinkt weer het. commando: Gasmaskers aandoen! Nu komt het moeilijkste. Voor ons ligt een smalle, donkere gang, precies als in een mijn, Daarin hangt kool-oxyde, onzichtbaar, dreigend. In ile'.ze gang moeten wij een vermiste zoeken. Doch overal liggen barricades, overal hindernissen, die door de weinige reddingsmanschappen eerst opgeruimd moeten wor* den. In het donker stooten wij met de hoofden tegen elkaar. Dat geeft niet. Koortsachtig tasten wij voor waarts. Een paar stijgingen moeten in de ronde gang worden overwonnen. Dan vinden wij eindelijk den verongelukte, een houten pop, zwaar als een mensch. en dragen haar, zelf geheel uitgeput, in de frissche lucht. Steeds moeilijker worden de oefeningen. In een met gas gevulde ruimte moeten twee mensohen met el kaar vechten. De een verzet zich met alle kracht er tegen door den ander weggedragen en gered te wor den Want vaak genoeg komt het voor, dat bij onge lukken de vergiftigden in een benevelden toestand zich tegen hun redders verweren en zc mee in het ongeluk trachten te sleepen. Tot slot wordt de ruimte met een dichte nevel gevuld. Men ziet niets meer dan een grauwe damp en speurt, dat het ademen moeilij ker wordt. Daarmee is de 'cursus voor heden beëindigd. Opge lucht gaan wij naar buiten en ademen in volle teu gen de frissche winterlucht. Vele honderden menschen zijn in den korten tijd, dat de gasschool bestaat, reeds onderricht. Hoe meer de techniek voortschrijdt en hoe grooter de uitbrei ding der chemische industrie wordt, hoe moeilijker het wordt het gifgasgevaar uit de wereld te helpen. Maar het moet en het kan gelukken, dit gevaar door doeltreffende maatregelen te verminderen en het .aantal slachtoffers kleiner te doen worden, als de reddingsmanschappen zich met dezelfde opofferings gezindheid, maar met een betere scholing clan voor heen, aan hun opgave wijden. (Nadruk verboden.) VOOR DEN POLITIERECHTER. Zitting van Maandag 17 Februari. WEDERSPANNIGHEID OP ST. NICOLAASDAG. De heer Pieter D., koopman in geregelde en onge regelde goederen, die den hierboven aangegeven na- tionalen feestdag had uitgekozen om wat meer te drinken dan nuttig voor hem was, en zich alstoen te Alkmaar aan wederspannigheid had schuldig ge maakt, stond op 16 Febr. jl.1. daarvoor terecht en werd deze zaak aangehouden, ten einde een reclas- seeringsonderzoek in te stellen. De behandeling werd dan heden voortgezet, om bijzondere redenen nog wel gedeeltelijk met gesloten deuren. Na heropening werd verdachte volgens eisch tot f 15 boete of 15 da gen. Veroordeelde deed afstand van hooger beroep. IJET WOORD „BLOEDZUIGER" .NIET VRIJ VAN BELEEDIGING. De heer Hendrik G., een ingezetene uit Hoorn, was op 8 December voor den Politierechter geroepen om terecht te staan wegens beleediging van den radio distributeur Schepel, welken heer hij het eenigszins ruw klinkend woord „bloedzuiger" had toegevoegd, welk feit was gepleegd op 14 October en verband hield met een door den heer Schepel eangelegde distributieleiding. De heer G. was destijds absent wegens ziekte en thans weer hersteld aanwezig om mede te deelen, dat hij het woord „bloedzuiger" be slist niet had gebezigd. De Officier vroeg vrijspraak, vonnis conform. MISHANDELING GEPLEEGD IN SLACHTMAAND 1930. De 19-jarige landbouwer Nic. G. te Bovenkarspel had op 12 Januari terecht, gestaan wegens mishan deling van den getuige M Out, blijkbaar een reuze minnaar van tabakspruimen, zoodat deze heer zelfs met een dergelijk vermakelijkheirlje achter de kiezen voor den Politierechter verscheen, doch was deze zaak destijds aangehouden tot nader onderzoek. Dit onderzoek was thans beëindigd en kregen wij het vervolg te hooren. Verdachte ontkende den heer Out, die inmiddels op verzoek van den politierechter zijn pruimpje in den gang had gedeponeerd, een slag op den schouder te hebben toegebracht. Maar aan den rijksveldwachter Laagland had verdachte persoon lijk gezegd, dat hij Out had geslagen uit wraak, om dat deze zijn zuster had mishandeld. Bovendien had den twee andere getuigen, de heer C. Pot en Piet Onneweer, verdachte met Out zien vechten. Dienten gevolge trekt verdachte vermoedelijk aan het kortste eindje. Ma r hij krijgt nog één kans, daar de zaak weer werd aangehouden, teneinde den thans zieken rijksveldwachter Laagland te hooren. Op 16 Maart voortzetting. De andere getuigen mogen thuis blij ven. MISHANDELING MET EEN ZWEEP. Den niet verschenen heer Willem K. uit Enkhui zen was ten laste gelegd, dat hij aldaar op 10 Janu ari© den 8-jarigen Akke Bijl met een zweep had

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 5