Scbagir Courant
Terug in de koude bergen.
Tweede Blad.
Als gifgas dreigt!
Arrondissements Rechtbank
te Alkmaar.
Woensdag 18 Februari 1931.
74ste Jaargang. No. 8818
Op de markt te
Guatemala.
GUATEMALA CITY,
27 Januari 1931.
BIJ een markt denken we zoo onwillekeurig
aan veel koeien, schapen en varkens. Aan
groote hokken, drukke treinen, gewichtige
marktmeesters, en wat dies meer zij.
Voor Inlanders echter is een markt heel iets an
ders. Het is feitelijk hun winkelbuurt, waar eiken
dag weer aan, alles op straat te koop is En 't is
juist op zulke markten dat het echte, typische leven
van een land het beste en het gemakkelijkst te zien
is. Je krijgt er met heel weinig moeite een duidelijke
indruk van het volk, zijn levenswijze, zijn industrie
en zijn verdere voortbrengselen.
Om de dagelijksche markt van Guatemala, de
hoofdstad van de gelijknamige Midden-Amerikaan-
sche Republiek te schilderen is een veelkleurig pa
let noodig. Op het plein achter de groote kathedraal
die na de verwoestende aardbeving van 1917 veel
minder hoog herbouwd is, bewegen zich honderden
Indianen. In hun typische half oorspronkelijke, half
Mexicaansche kleeding zitten ze te rooken en te la
chen in de zon of drentelen ze om de kleine win
keltjes en de uitstallingen op de groote lavablokken
van het plaveisel Letterlijk alles is hier te koop.
Bokken en geiten, de kleine, donkere dichtbehaarde
varkens en de groote hoeveelheden magere' kippen
konden desnoods nog op een Noord-Hollandsche
markt gevonden worden. Dat er vleesch en allerlei
WINTER IN HET ZUIDEN. HEIMWEE NAAR EEN
GOEDE KACHEL. HOE DE TURKEN WONEN.
EEN PERZISCHE CAUFFEUR EN EEN
STAKENDE MOTOR. OP VLUCHT
NAAR DE KUST VAN DE
MlDDELLANDSCHE ZEE.
(Van onzen reizenden correspondent).
MERSINA, 7 Februari.
„Hot ka» verkecren!', zei Bredero en de waarheid van
deze woorden heb ik, door te dun zomerondergoed aan
den lijve kunnen voelen. Mijn vorige artikelen verhaal
den van lenteweelde in Januari, van rozen, palmen en
zonneschijn en menig lezer in het vaderland heeft in
een atmospheer van koude en vochtigheid misschien den
verren reiziger benijde. Echter nog geen dag was ik te
ruggekeerd in het gebergte of het begon te sneeuwen
en een koude noordenwind kwam opzetten, die vorst
bracht, ook overdag tenminste in de schaduw. Het was
geen sterke vorst, hoogstens vijf, zes graden, maar voor
hier in het zuiden, was het meer dan genoeg. Hoe vreemd
het klinken moge, van de koude lijdt men meer in het
zuiden dan in het noorden. In Finland, in Rusland, in
Polen zijn de winters lang en streng, maar ook tamelijk
gelijkmatig. En dan, men is er goed op de koude inge
richt. De huizen hebben dikke muren, de vensters zijn
meestal dubbel, er bestaat een goed verwarmingssysteem,
men is gekleed op de koude, die men onder deze omstan
digheden gemakkelijk verdraagt. In het zuiden is het
anders. Koude is er zeldzaam, maar vooral nabij en in
het gebergte steeds mogelijk. Ze duurt gewoonlijk niet
heel lang, maar niets is dan ook berekend op lage tem
peratuur, noch de huizen, noch het verwarmingssysteem
noch de kleeding, noch de voeding.
Het begon te sneeuwen 's avonds en het sneeuwde
heel den nacht, zoodat 's morgens de sneeuw bijna een
halven meter hoog lag. Een koude wind deed de vlok
ken wild rondd warrel en, maar drong ook in onze hut
binnen, door de vensters, waarin enkele ruiten ontbraken
en vervangen waren door stukken karton (waar zou men
nieuw glas kunnen koopen?) onder de deur door dio
niet goed sloot. Wat kan men onder deze omstandig
heden met een mangaal (houtskoolcomfoor) beginnen.
Dicht erbij zittend verbrandt men zijn kleederen, op
anderhalven meter afstand bemerkt men van de man
gaal niets meer. 's Nachts werd het verschrikkelijk. We
dekten ons toe met al wat we hadden, met jassen, met
ons vuil en schoon linnengoed uit onze koffers, met
handdoeken, maar overal drong toch de koude door in
het vochtige bed, waarin ik 's morgens met krampen
ontmaakte. Drong „hoogere noodzaak" ons in den nacht
dit luchtige slaapvertrek te verlaten dan stond men na
het openen van de deur plotseling in de sneeuwjacht en
had de uitgezochtste gelegenheid een bronchitis, een
longontsteking en nog enkele ziekten op te doen. Over
dag maakten we mangalen aan, de eene na de andere,
maar een dragelijke temperatuur was niet te verkrijgen,
de koude drong ons tot in het gebeente en met weemoed
dacht ik aan een kachel, zooals wij dien in ons land heb
ben, een kachel, gestookt met steenkool of met cokes.
O! een kachel, die lente en zomer tegelijk beduidt!
Scheen de zon, dan begon de sneeuw onder de warme
stralen snel te smelten en aan alle zijden lekte het we
der in de hut, zoodat alles, ook het beddegoed, nat werd.
En toch, onze hut was een comfortabel huis, vergele
ken bij de woningen van Turken, Koerden en Arabieren
die hier leven. Te paard bracht ik met mijn Tsjechischen
kameraad door de sneeuw een bezoek aan een Turksch
dorp, waar ik door mijn makker, die reeds lang in deze
streken woont en het vertrouwen van vele Turken, Koer
den en Arabieren gewonnen heeft, toegang In een
Turksch huis. Gemakkelijk gaat dit niet. In een huis.
waarin alleen mannen wonen, kan men binnen treden,
woont er ook een vrouw, is de bewoner van het huis
gehuwd, dan wordt het anders. Geen vreemdeling, ze
ker geen „jaur" (ongeloovige) mag er binnen komen,
in het dorp gekomen reed mijn makker recht naar een
Turksch huis en riep. Een reeds eenigszins bejaarde
Turk opende een deur van ruwe planken, trad naar bui
ten en begroette mijn metgezel eerbiedig en vriendelijk
De Tsjech heeft dezen man eens, toen deze onderweg
ziek was geworden, in zijn hut opgenomen en enkele
weken verpleegd. Dit verklaarde de eerbiedige vriende
lijkheid van den Turk. Terwijl mijn makker zich met
den Turk onderhield, kwam er een nieuwe, zware sneeuw
bui opzetten. De Turk riep een knaap om onze paarden
onder dak te brengen en noodigde dns uit binnen te
treden in zijn woning.
Onze gastheer was geen arme man. Hij bezat een paar
dozijn schapen, twee kameelen, eenige koeien, maar de
rare soorten van visschen te koop aangeboden wor
den is ook nog zoo vreemd niet. Maar ook gebraden
vleesch en gebakken visch, die met allerlei onbe
kende kruiderijen en vruchten in de open lucht op
eigengebouwde kacheltjes bereid wordt en in opge
vouwen bananenbladeren rondgevent. Zoo tegen het
etensuur hebben die eetstalletjes en ook de vruchten-
kooplui het razend druk. Iedereen loopt te kauwen
of te kluiven en wil blijkbaar nog meer eten. Man
nen, vrouwen, kinderen, baby's incluis, alles schijnt
naar die markt te komen, om een« lekker te smul
len. En om bovendien nog zooveel mogelijk lekkers
mee te nemen naar de dichtbevolkte Indianenbuur-
ten van de stad of naar het land, de bergen in,
waar 's avonds de heele fairilie op een ezeltje of op
een muilezel weer heen trekt, moe en voldaan. De
donkere mannen onder hun breedgerande puntige
Mexicaansche hoeden en met hun kleurige sjerpen,
om, loopen er meestal naast. De kinderen en de vrou
wen in hun groote fel-scharlaken omslagdoeken zit
ten erop. Ze vormen één snaterende roode hoop, waar
alle mogelijke andere kleuren levendig doorheen ge
werkt zijn. Alles, behalve het mooie roodbruin van
hun huid en de blauwzwarte glans van hun sluike
haar, dat in twee vlechten op hun rug hangt.
Door al deze doeken, uitgestald en gedragen, door
het aardewerk, door de massa's kleurig suikergoed
en de ontelbare wonderlijke vruchten lijkt de markt
in Guatemala wel één groot feestterrein, waar de
tientallen groote zwarte gieren met hun kale koppen
en halzen als vreemde, onheilspellende doodsbidders
tusschendoor scharrelen.
Toch geloof ik, dat deze afzichtelijke gieren meer
onheil afwenden dan aanbrengen. Immers niet al
leen op de markt, maar overal door de stad en ook
in de dorpen zijn ze de ijverige maar onbetaalde ge-
meontereiniging. Zeker, ze zien er vies en somber
uit. Doch alle vuil en afval, die anders een voort
durende bron van besmetting zou zijn, verdwijnt nu
in hun gulzige bekken. Ze zijn heelemaal niet schuw.
Niemand doet ze blijkbaar kwaad en ze scharrelen
over de markt rond als de kippen om een zindelijke
Hollandsche boerderij. Zoo nu en dan schopt een van
de mooie Indianenkinderen eens met zijn bloote voet
jes naar ze. Ze slaan dan hun geweldige zwarte
ivlerken even uit, maar meestal gaan ze een oogen
blik later bij een ander lekker hapje weer rustig zit
ten. Of ze zweven lui naar de daken van de huizen,
vanwaar ze met hun begeerige kraaloogen het schit-
armste bij ons woont niet zooals deze Turk. Door de
deur daalden we met een paar trapjes af in een groote
ruimte, het eenige vertrek in de woning. De wanden
bestonden uit boomtakken en leem, maar op menige
plaats kon men dwars door deze primitieve muren zien.
Het dak was gemaakt van boomtakken, waaraan men
de nu verdorde bladeren had gelaten, en was al eveneens
op vele plaatsen doorzichtig. De vloer, was van leem en
meubelen ontbraken, zoo goed als geheel. Onder een
grooten schouw brandde een houtvuur en daarbij lag
een oude Turk, zwijgend, rookend. Vóór den schouw
lagen kleeden, piet de hand geweven kleeden, het eenig
kostbare 'in het vertrek. Deze kleeden met hun diepe
kleuren en Oöstersche figuren zouden in een Europee-
schen salon geen slechten indruk hebben gemaakt. Op
een der kleeden zat met gekruiste beenen ongesluierd de
jonge, zeer schoone huisvrouw. De gastheer, zette zich
bij haar, nadat hij ons als Europeanen, twee houten
bankjes had gereikt. Midden in het vertrek, verder van
het vuur, lagen drie jonge kinderen onder dekens en
sliepen. Naar Oöstersche gewoonte werden ons zwarte
koffie en zoetigheden aangeboden en we zaten een half
uur, terwijl mijn makker, die goed Turksch spreekt,
praatte met onzen gastheer over de koude en haar ge
volgen. Het ergste was, dat vele kalveren in de stallen
waren doodgevroren. Deze in den winter ondervoede die
ren verdragen niet veel. Men verbaast zich alleen, dat
de menschen in hun primitieve woningen blijven leven.
In het'dorp stonden drie betere huizen, die bijna Eu-
ropeesch aandeden. In één woonde de gendarmerie-com
mandant, de twee andere waren gebouwd door Turken
die in Amerika hadden vertoefd en daar geleerd hadden
hoogere eisohen aan het leven te stellen. Want dit is het
merkwaardigste: de mensohen die in zulke primitieve
huizen wonen, zijn niet steeds te arm om een betere wo
ning te laten bouwen, doch ze gevoelen er de behoefte
niet aan.
Midden in het dorp stond de moskee met minaret, een
voudig, sierlijk, en daarvoor een prachtige bron van
marmer, een kunstwerk. Bronnen vindt men overal in
de streken, waar de Islam heerscht, want het bouwen
van zulke bronnen geldt in deze gewoonlijk waterarme
landen als een godsvruchtig werk, dat den schenker nog
eeuwenlang In dankbare herinnering bij de later leven
den houdt.
Door de sneeuw keerden we 's middags terug, naar
onze hut, waar het weder ellendig koud en vochtig was.
Mijn kameraad leed weder onder koorts, ik lag bibbe
rend, rillend, hoestend in een voohtig bed en had zoo
ver in het zuiden, heimwee naar een Nederlandschen
winter, waarin men toch altijd nog wel een warme ka
mer en een bed met genoeg dekens vindt.
Dien nacht werd er bij ons aan de deur geklopt. We
grepen naar onze revolvers, namen onze zaklantaarns
en vroegen wie er was en wat men wilde. Een Perzisch
chauffeur was met een vrachtautomobiel op enkele tien
tallen meters van onze hut blijven steken, doordat de
motor dienst had geweigerd. Hij kwam nu bij ons gast--
vrijheid vragen en was blijkbaar zeer verheugd, toen
hij hoorde, dat mijn makker, die al jaren in den Oriënt
rondzwerft, ook vlot Perzisch spreekt. Dekens haalde de
chauffeur van zijn wagen en hij .legde zioh op den grond
dicht bij de mangaal, die nog gloeide.
De Turksche, Perzische en Arabische chauffeurs kun
nen wel chauffeeren, doch van de motor begrijpen ze
niet veel en bij het minste defect staan ze machteloos
Mijn kameraad arbeidde den volgendon dag eenige uren
aan den wagen en bracht den motor weer op gang.
De Perzische chauffeur moest naar Mersina, een kleine
vier honderd kilometer ver, aan de Middellandsche Zee,
waar het minder koud moest zijn.
,/Vliegende Hollander", zeide mijn Tsjechische vriend,
„zouden we met hem niet mede gaan? Mijn werk is
hier afgeloopen. De volgende maand beginnen ze bij
Malatia met den aanleg van het tweede traject van den
spoorweg. Vandaag of morgen moet ik een nieuw con
tract teekenen voor twee en een half jaar. Ik heb ech
ter wat geld gespaard en kan ook weg. Wat denk je er
van?"
„Wil jij met je malaria nog een paar jaar werken In
dit vergiftigde land?" vreog ik. „Dan ga je eraan en
binnen een jaar stoppen ze je ergens onder de steenen."
Een uur na dit gesprek pakten we onze koffers. Het
niet strikt noodige, het petroleumlampje, de veldbedden,
de mangaal, de bank en de tafel lieten we achter en we
voeren weg langs besneeuwde karresporen, door Turk
sche dorpjes en stadjes, nog in sneeuw, dan later door
sneeuwvrij land. door een deel van Anatolië, ln de rich
ting van de kust, naar den. oever van de Middelland
sche Zee.
J. K. BREDERODE.
terende drukke gedoe heneden zich overzien.
Andere vogels zijn daai haast niet. Of het moesten
de kleine bruingrijze duiven zijn, die in rijtjes op de
markt te koop liggen naast de groote groene hagedis
sen, bijna zoo groot al» een fatsoenlijke Hollandsche
poes en die een geliefkoosde lekkernij zijn op de
Indiaansche disch Smaken verschillen blijkbaar,
want de blanken hier eten ze niet. Zelfs niet de vele
„Europeesch" gekleede mannen, die zoo graag voor
blanken willen doorgaan. Het zijn de mengsels van
Spanjaarden en Indianen. Schijnbaar onverschillig
loopen ze tusschen het Indianenvolkje door. Met hun
groote vuile vilthoeden, hun gespoorde laarzen en
met de geweldige fraai versierde revolvers op hun
heupen loopen ze als 't ware op Buffalo Bill te
wachten.
Ze rijden, kennelijk trotsch, op hun kleine taaie
paardjes, voor wie de groote, vaak prachtig bewerkte
zadels haast te zwaar schijnen. Maar onvermoeid za
gen we ze, zoo tegen zonsondergang, met hun ge
stage dribbelpasjes tegen de steile hellingen van de
Agua-vulkaan opdraven. Ze kenden den weg naar
huis. naar de verzameling van stallen en hutten, die
.net elkaar de haciënda, de bezitting vormen van den
welgestelden Guatamaltecsche boer.
Dr. A. M.
HOE MEN ER ZICH TEGEN BESCHERMT.
Duizenden menschen komen jaarlijks om het leven
door ongevallen, die zijn terug te voeren op de wer
king van gifgassen. Hoofdzakelijk zijn dit bedrijfs
ongevallen, waarvan men zoo nu en dan onder ge
mengde berichten in de kranten leest, en die over een
jaar een lange, droevige statistiek opleveren. Tot voor
enkele maanden waren geen middelen bekend, waar
mede men zich doelmatig tegen de gassen kon be
schermen. In Duitschland, het land der groote che
mische industrieën, heeft men ingezien, dat een sy
stematische bestrijding van giftige gassen noodzake
lijk is en een der groote ondernemingen heeft daarom
in de nabijheid van Berlijn een gas-beschuttingsschool
opgericht, waarover thans het ccn en ander volgt.
Eet onderricht in de gasschool.
Gifgas! Weinig leeken hebben een juist begrip, hoe
gewichtig het is de mijnwerker in de mijnen en de
arbeiders in de fabrieken tegen dit bij-product van
de beschaving te beschutten. Het is niet alleen noodig
massa-catastrophen te voorkomen, het is even nood
zakelijk kleine ongevallen te vermijden. Een ingenieur
van een groote Duitsche.,glasindustrie verklaarde on
langs, dat dé arbëiders'bij-de ketels weliswaar gas
maskers droegen, maar dat zij het niet langer dan
een paar jaar bij dit werk uithielden, want dat zij
dan longaandoeningen krijgen. Als zij andere mas
kers zouden dragen en meer aandacht aan het gifgas-
gevaar zouden schenken, bleven zij naar alle waar
schijnlijkheid gezond.
Beschouwen wij thans de ruimte, waar deze gas-
afweerschool is gevestigd en volgen wij een les. Zes
tien volwassen menschen zitten daar als in de school
klasse en krijgen theoretisch ondenvijs in de bescher
ming tegen gassen. Rond ons dreunen machines en
wijzen er op, dat zich rechts en links fabrieken be
vinden. De ingenieur, die het onderricht leidt geeft
met een klare, zakelijke stem verklaringen over de
wijze, waarop gifgassen op het menschelijk lichaam
inwerken, over korten tijd geleden geconstrueerde,
voor 't meerendeel nog onbekende apparaten, waar
mee men vergiftigden kan redden, over de nieuwste
mogelijkheden gifgassen te juister tijd nog te bespeu
ren. He+ geheele jaar geeft hij zijn toehoorders deze
ophelderingen. Die hier zitten en steeds plaats ma
ken voor nieuwe hoorders, zijn bijzonder intelligente
arbeiders, die tot opgave hebben, op grond van het
geleerde en aan do hand van een omvangrijk gedrukt
materiaal hun collega's in het bedrijf te onderrichten.
Bovendien moeten zij de kerntroepen vormen van
de reddingscolonne.
Hoe zich met gasmaskers te bewegen en anderen
uit het gasgevaar te redden, dat moet men leeren.
Vele gifgas-ongelukken eischen daarom vaak zooveel
slachtoffers, daar de reddingscolonnes vaak niet ge
oefend zijn.
Oefeningen met gasmaskers
Het eerste wat de leerlingen te doen krijgen is tur
nen in de vrije lucht. Ieder krijgt een gasmasker.
Eerst is men hulpeloos als een klein kind met zoo'n
ding, tenminste als men geen ervaring uit den oor
log heeft. Behoedzaam trekt men het over zijn hoofd.
Allen zien er uit als spoken met de groote glazen
schijven, waarachter de oogen vreemd staren. Een
uur lang wordt geturnd. Eerst krijgt men ontzetten
de hoofdpijn, maar daaraan raakt men gewend. Vlij
tig schudt men met het hoofd, buigt met de knieën,
enz.
Vervolgens gaat de klas naar een kale ruimte. Gas
maskers weer op! Er wordt lachgas naar binnen ge
blazen. Bij een van ons beginnen plotseling de oogen
te tranen. Hij heeft het masker niet goed afgesloten.
Er is geen gevaar, er spoelen slechts tranen-beekjes
.uit zijn oogen. Hij mag de frissche lucht in en uit
huilen.
Een volgende oefening begint. „Opgelet! Zorgdra
gen dat de gasmaskers goed gesloten zijn." Weer een
commando. „Gasmaskers afdoen, weer opzetten, voe
len of alles dicht is. Halsband aantrekken!"
„Opgelet, gas!"
In den t)schoorsteen."
Een ventilator snort, vermengt de lucht met bij
tend ammoniakgas. Wij zijn achter ons masker ver
borgen. Maar wij hebben geen tijd te verliezen: knio
buigen, hardloopen door de kamer, arm- en beenbe
wegingen. Dit alles is ontzettend vermoeiend. Men
hoort de commando's, alsof ze uit de verte komen,
gelooft om te tuimelen en begrijpt thans hoe het
komt, dat ongeoefende reddingsmanschappen zoo
dikwijls bij een gas-catastrophe hun taak niet kun
nen verrichten. Een oogenblik mogen wij in de met
ammoniak-gas bezwangerde ruimte uitrusten. Een
marmotje wordt binnengelaten, loopt een oogenblik
rond, wentelt zich dan in krampachtige stuiptrek
kingen op den grond en blijft dood liggen. Men krijgt
een gevoel, dat de dood in de nabijheid is, een gevoel
dat men niet in woorden kan uitdrukken, s^ngst be
kruipt ons, verschrikkelijke angst voor het gas.
Eindelijk frissche lucht, twintig minuten pauze.
Dan echter klinkt weer het. commando: Gasmaskers
aandoen! Nu komt het moeilijkste. Voor ons ligt een
smalle, donkere gang, precies als in een mijn, Daarin
hangt kool-oxyde, onzichtbaar, dreigend. In ile'.ze gang
moeten wij een vermiste zoeken. Doch overal liggen
barricades, overal hindernissen, die door de weinige
reddingsmanschappen eerst opgeruimd moeten wor*
den. In het donker stooten wij met de hoofden tegen
elkaar. Dat geeft niet. Koortsachtig tasten wij voor
waarts. Een paar stijgingen moeten in de ronde gang
worden overwonnen. Dan vinden wij eindelijk den
verongelukte, een houten pop, zwaar als een mensch.
en dragen haar, zelf geheel uitgeput, in de frissche
lucht.
Steeds moeilijker worden de oefeningen. In een met
gas gevulde ruimte moeten twee mensohen met el
kaar vechten. De een verzet zich met alle kracht er
tegen door den ander weggedragen en gered te wor
den Want vaak genoeg komt het voor, dat bij onge
lukken de vergiftigden in een benevelden toestand
zich tegen hun redders verweren en zc mee in het
ongeluk trachten te sleepen. Tot slot wordt de ruimte
met een dichte nevel gevuld. Men ziet niets meer dan
een grauwe damp en speurt, dat het ademen moeilij
ker wordt.
Daarmee is de 'cursus voor heden beëindigd. Opge
lucht gaan wij naar buiten en ademen in volle teu
gen de frissche winterlucht.
Vele honderden menschen zijn in den korten tijd,
dat de gasschool bestaat, reeds onderricht. Hoe meer
de techniek voortschrijdt en hoe grooter de uitbrei
ding der chemische industrie wordt, hoe moeilijker
het wordt het gifgasgevaar uit de wereld te helpen.
Maar het moet en het kan gelukken, dit gevaar door
doeltreffende maatregelen te verminderen en het
.aantal slachtoffers kleiner te doen worden, als de
reddingsmanschappen zich met dezelfde opofferings
gezindheid, maar met een betere scholing clan voor
heen, aan hun opgave wijden.
(Nadruk verboden.)
VOOR DEN POLITIERECHTER.
Zitting van Maandag 17 Februari.
WEDERSPANNIGHEID OP ST. NICOLAASDAG.
De heer Pieter D., koopman in geregelde en onge
regelde goederen, die den hierboven aangegeven na-
tionalen feestdag had uitgekozen om wat meer te
drinken dan nuttig voor hem was, en zich alstoen
te Alkmaar aan wederspannigheid had schuldig ge
maakt, stond op 16 Febr. jl.1. daarvoor terecht en
werd deze zaak aangehouden, ten einde een reclas-
seeringsonderzoek in te stellen. De behandeling werd
dan heden voortgezet, om bijzondere redenen nog
wel gedeeltelijk met gesloten deuren. Na heropening
werd verdachte volgens eisch tot f 15 boete of 15 da
gen. Veroordeelde deed afstand van hooger beroep.
IJET WOORD „BLOEDZUIGER" .NIET VRIJ VAN
BELEEDIGING.
De heer Hendrik G., een ingezetene uit Hoorn, was
op 8 December voor den Politierechter geroepen om
terecht te staan wegens beleediging van den radio
distributeur Schepel, welken heer hij het eenigszins
ruw klinkend woord „bloedzuiger" had toegevoegd,
welk feit was gepleegd op 14 October en verband
hield met een door den heer Schepel eangelegde
distributieleiding. De heer G. was destijds absent
wegens ziekte en thans weer hersteld aanwezig om
mede te deelen, dat hij het woord „bloedzuiger" be
slist niet had gebezigd. De Officier vroeg vrijspraak,
vonnis conform.
MISHANDELING GEPLEEGD IN SLACHTMAAND
1930.
De 19-jarige landbouwer Nic. G. te Bovenkarspel
had op 12 Januari terecht, gestaan wegens mishan
deling van den getuige M Out, blijkbaar een reuze
minnaar van tabakspruimen, zoodat deze heer zelfs
met een dergelijk vermakelijkheirlje achter de kiezen
voor den Politierechter verscheen, doch was deze
zaak destijds aangehouden tot nader onderzoek. Dit
onderzoek was thans beëindigd en kregen wij het
vervolg te hooren. Verdachte ontkende den heer Out,
die inmiddels op verzoek van den politierechter zijn
pruimpje in den gang had gedeponeerd, een slag op
den schouder te hebben toegebracht. Maar aan den
rijksveldwachter Laagland had verdachte persoon
lijk gezegd, dat hij Out had geslagen uit wraak, om
dat deze zijn zuster had mishandeld. Bovendien had
den twee andere getuigen, de heer C. Pot en Piet
Onneweer, verdachte met Out zien vechten. Dienten
gevolge trekt verdachte vermoedelijk aan het kortste
eindje. Ma r hij krijgt nog één kans, daar de zaak
weer werd aangehouden, teneinde den thans zieken
rijksveldwachter Laagland te hooren. Op 16 Maart
voortzetting. De andere getuigen mogen thuis blij
ven.
MISHANDELING MET EEN ZWEEP.
Den niet verschenen heer Willem K. uit Enkhui
zen was ten laste gelegd, dat hij aldaar op 10 Janu
ari© den 8-jarigen Akke Bijl met een zweep had