VAN DIT EN VAN DAT
IJ EN VAN ALLES WAT
De geschiedenis der
Maya's in vogelvlucht.
„O'
Het vliegtuig ontdekt
verloren schatten in het
oerwoud.
KINDERVERHAAL
door
GREGORY MASON.
DE geschiedenis der Maya's vormt een der
grootste raadsels in de historie. Het gebied,
waar het beroemde volk in vroeger tijden
woonde, kan slechts met moeite onderzocht
worden; in den laatsten tijd bleken echter het vlieg
tuig en de luchtfoto een grooté werkbesparing. Wij
hebben dan ook kort geleden met een vliegtuig waar
nemingen gedaan; de expeditie duurde 9 dagen, waar
in wij 6000 K.M. aflegden. Daarvan werden er 4000
afgelegd boven het gebied, dat wij moesten onder
hoeken, terwijl vier dagen werden besteed aan werk
op den grond. Wij hebben dan ook vier tot nu toe on
bekende steden ontdekt De leider der expeditie was
Percy Childs Madeira; Kapitein Robert A. Smith
deed dienst als luchtfotograaf en ikzelf als terrein
leider, terwijl mijn broeder J. Alden Mason. de cura
tor van het mesum te Pennsylvania, eveneens van de
partij was. Ons amphibievliegtuig werd bestuurd
door Frank Ormsbee en William Carey.
De Maya's bewoonden in Centraal Amerika een
uitgestrekt gebied en hun beschaving kon de verge
lijking met elke andere uit dien tijd doorstaan, die
met de Europaesche beschaving der middeleeuwen
niet uitgezonderd. Vijf eeuwen geleden was dit gebied
overvloeiend van leven. In de reusachtige paleizen
troonden de machtige vorsten, die tevens het middel
punt vormden van de ingewikkelde ceremonieën, die
ook de eenvoudigste handelingen van het dagelijksch
leven beheerschten. De Maya's zijn vermoedelijk het
volk, dat aan den godsdienst de grootste plaats in
ruimde, ook in het particuliere leven. Naast de palei
zen vindt men pvramidpvormige tempels, die in hun
structuur doen denken aan de moderne wolken
krabbers. In die tempels maakten de priesters hun
wetenschappelijke berekeningen, die tot basis dien
den voor hun astronomie en wiskunde; hun stelsel
was zoo volmaakt, dat de Europeesche geleerden
van hun tijd er verre door overvleugeld werden. Vele
steenen platen met berekeningen zijn bewaard geble
ven en dwingen de bewondering af van den moder
nen geleerde.
Weliswaar kenden de Maya's noch het wiel, noch
het lastdier, en brachten zij hun werken tot stand
door het uitbuiten van millioenen slaven, doch men
kan hun niet de eer onthouden, dat hun wegen be
ter zijn dan de beroemde Roraeinsche wegen in
Europa. Zij werden gemaakt van gehakte steenen
en voerden over groote afstanden door het uitge
strekte land. Over die wegen trokken eindelooze ka
ravanen menschelijke lastdieren, die de waren van
de handelaars vervoerden m het zweet huns aan-
schijns, en schitterend uitgedoste processies van pel
grims. Groote booten met wel 80 roeiers en schepen
met twee zeilen, de z.g. falca's, vervoerden de wa
ren langs de rivieren om er elders handel in te drij
ven. Een groot gedeelte van het land was in cul
tuur gebracht; in de drogere streken verbouwde men
katoen en mais. in de vochtigere tapioca en hennep.
De geweven stoffen van de Maya's waren zoo fijn,
dat de Spanjaarden ze voor zijde aanzagen en hun
schatting op het schiereiland van Yucatan opeisch-
ten in textielwaren, terwijl zij overal elders aan
edele metalen de voorkeur gaven: wij denken aan de
Azteken en Mexico en de Inca's in Peru. Het aarde
werk der Maya's deed nauwelijks onder voor dat der
Inca's; in de omringende landen werd hun porce-
lein op hoogen prijs gesteld en honderden mijlen van
de plaats van oorsprong spoorde het. de bevolking
aan tot volkskunst. De handelaren, die hun eigen
goden en feesten hadden, gebruikten als ruilmiddelen
koperen klokken en enkelringen, roode schelpen,
steenen schijven, cacaozaden en veeren. Met uitzon-
derring van de beide laatste artikelen zijn deze voor
werpen ook dikwijls door archeologen gevonden.
De beschaving der Maya's was haar hoogtepunt
reeds gepasseerd, toen de Spaansche veroveraars
zich van het land meester maakt9n. Het land schijnt
reeds in de eerste eeuwen van onze jaartelling zeer
welvarend te zijn geweest. Hoewel hun wetenschap
toen natuurlijk nog meer primitief was. Hun kalen
der gaat uit van bepaalde astronomische verschijn
selen in de zevende eeuw voor Christus: wel is hun
jaartelling 3000 jaar ouder dan de onze. doch daarbij
schijnen zij te zijn uitgegaan van een mythe. Hoe
oud de beschaving der Maya's was, blijkt tevens uit
het feit dat ztj bet cijfer en daarmee de talstelsels
zes eeuwen vroeger uitvonden dan de Hindoes.
Hoe is deze beschaving zoo volkomen in verval
geraakt en hoe is het mogelijk geweest, dat de vroe
ger zoo dicht bevolkte streken nu geheel verlaten
zijn? De beschaving stond reeds niet meer op haar
oude peil bij de komst der Spanjaarden en werd
door hen nog verdpr verwoest; het geheel verdwijnen
van elke menschelijke nederzetting kan echter dooi
de komst der Spanjaarden evenmin verklaard wor
den als door eenige andere, ons bekende gebeurtenis.
Het is ons tot nu toe niet bekend, hoe het mogelijk
was. dat het oerwoud weer bezit nam van de tem
pels, waarin men de regengoden had aangebeden,
en van de waarneraingstorens, waar men de inge
wikkelde bewegingen der hemellichamen nauwkeu
rig berekende zonder den telescoop als hulpmiddel
en van de cementen hanen, waar de met veeren ge
tooid vorsten wedstrijden bijwoonden van een spel,
dat veel van kolfbal heeft.
Wanneer men nu over dit gebied vliegt, ziet men
niets dan geboomte. Slechts hier en daar, waar en
kele boomen gedood zijn door een plantenziekte of
door den bliksem, kan men een blik werpen op het
door het oerwoud overgroeide metselwerk. Af en toe
ziet men door het bladerdak der boomen nog iets
van de route der groote wegen, die zich daaronder
bevinden. Men kon gerust zeggen, dat het oerwoud
90 van het gebied der Maya's heroverd heeft; het
omvatte West-Honrluras, Britsch Honduras, Guate
mala en de Mexicaansche provincies Quintana Roo,
Yucatan, Compèche, Tabasco en Chiapas. In Quin-
tana Roo af in de vlakke gedeelten van Campeche
en Noord-Guatemala ziet men nog wel eens een licht
groen gedeelte, waar een Indiaan het oerwoud ver
brand en een maïsveld aangelegd heeft. Deze ver
spreid wonende Indianen worden de zindelijkste en
ijverigste van geheel Amerika genoemd; misschien
zijn zij wel afstammelingen van Je oude astronomen,
wier nbservatietorens nu gescheurd zijn door de
wortels der boomen. De groote moerassen maken het
gebied onbewoonbaar en waar zij ook in vroegere
eeuwen wel zullen hebben bestaan, behoeft men zich
in die streken niet lang op te houden in de hoop op
archeologische vondsten.
Men ziet vanuit een vliegtuig veel minder dan de
leek zou denken. De boomen hebben nl alles overwoe
kerd en van de ruines der Maya-steden ziet men
niets dan een oneffenheid tegen den horizon. Een
lange platte oneffenheid is een paleis of een klooster
Het is puur geluk als men zoo n ding opmerkt
en een scherper, meer kegelvormig uitsteeksel is een
pyramidevormige tempel Terwijl men de openge
legde ruines van Chichen Itza vanuit een vliegtuig
dat op 150 M. hoogte vliegt, gemakkelijk 50 K.M. ver
kan zien liggen, is dit absoluut niet het geval met
een door planten bedekt gebouw, zelfs al is het een
tamelijk groote, pyramidevormige tempel. Men ziet
zelfs op die geringe hoogte nog meer kleuren dan
vormen en de kleur van zoo'n begroeide ruine vloeit
ineen met het omringende groen en grijs, tenzij men
nog een heel stuk lager vliegt en bijna over de top
pen der boomen scheert.
Kapitein Ormsbee vond een compromis door afwis
selend één minuut laag en 5 a 10 minuten hooger te
vliegen. De vier steden, eigenlijk groepen van ruïnes
die wij op onze vlucht ontdekt hebben, kregen wij
één voor één in het oog tijdens deze zeer opwindende
oogenblikken, wanneer het vliegtuig zoo laag moge
lijk vloog. Behalve de vier, die wij ontdekt hebben,
zullen er nog wel dertig of veertig andere zijn ge
weest, die wij niet opmerkten.
Door onze expeditie is het gebied, waarin men oven
blijfselen der Maya-beschaving aangetroffen heeft, da'
noch over land, noch vanuit de lucht is overzien
weer belangrijk verkleind; het bedraagt nu no^
slechts een 26000 K.M.
Het gebied, dat wel onderzocht is, heeft men groo-
te.ndeels per vliegtuig verkend en slechts een zeer
klein deel is inderdaad door de archeologen betre
den. Toeh mag men na het reeds verrichte werk der
vliegtuigexpedities gegronde hoop koesteren, dat zij
ook verder veel belangwekkends zouden vinden.
Want het vinden van de plaats der ruïnes is nog
maar het begin van het werk. De Hollander Fratis
Blom van de Universiteit te Tulane, vond een klein
jaar geleden een aantal zeer belangrijke monumen
ten op slechts een paar honderd meter van de ruïnes
van Uxmal, die door geleerden en touristen al tien
tallen van jaren geregeld worden bezocht. En de
archeologen zijn in grooten getale gestroomd naar
de beroemde ruïnes van Chichen Itza in Yucatani
vanaf het oogenblik, dAt (ongeveer negentig jaar ge
leden) de ontdekkingsreiziger Stephens ze vond en de
kunstenaar Catherwood ze beschreef.
Toch heeft pas vier of vijf jaar geleden het Carne-
gie-Institiiut. den grooten soldaten tempel gerestau
reerd. In een van de karakteristieke, pyramide-vor-
mige tempels, bevindt zich een mooi graf van een
hoogepriester, een vrouwenklooster met een aange
bouwde kapel, is voorzien van groteske, slechts half-
menschelijk aandoende maskers en andere ingewik
kelde gevelversieringen, terwijl men ook een groot,
„korfbalveld" kan zien en een ronde observatietoren
voor de astronomen.
Wij meenen dan ook, dat de vier door ons ontdekte
steden, de geleerden ruimschoots schadeloos zouden
stellen voor alle moeite, die zij zich voor de nadere
bestudeering en de opgravingen zouden geven. Drie
van de vier hpbben wij opgemerkt, doordat hun py
ramidevormige tempels met hun spitse toppen duide-;
lijk zichtbaar uitstaken boven het omringend geboom
te. Zoo'n stad met drie of vier tempels heeft, natuur-!
lijk ook vele lagere gebouwen, die niet minder inte
ressant zijn, doch die men vanuit de lucht niet kan
zien. Zoo was van de geheele ruïne-stad San Clemente,
niets te zien. Toen wij ons onderzoek echter op den
trrond voortzetten, vonden wij behalve de reeds be
kende gehouwen, ruim twintig in getal, nog zes an
dere. En bij onze vlucht over de ruïnes van Muyil za
gen wij slechts één gebouw: de meest westelijk gele
gen, hooge uitkijktoren, die de twee meren en het
daar tusschen loopende kanaal overzag.
De door ons ontdekte steden hebben wij helaas
niet over den grond kunnen naderen, want zij waren
nlle meer dan drie dagreizen verwijderd van de naast-
bijzijnde savanna of waterplas, waarop wij konden
landen. Het is wel eigenaardig, dat de Maya's hun
steden zelden bouwden aan de oevers van een meer.
Zij hadden liever vasten, drogen grond. Coba is ecu
der weinige uitzonderingen en dat ligt wel aan een
meer, doch tevens op een heuvelrij, waardoor de
Maya's daar toch ook op drogen grond konden bou
wen. Het schijnt dat zij voor hun drinkwater geheei
of grootendeels afhankelijk waren van den regen, zon-
als nu nog het geval is op de Bermuda-eilanden. Wij
III.
EEN STRENGE LES.
k 000, ik wil niet leeren zwemmen", jam
merde Tinteloog.
„Waarom niet?" vroeg Moeder Zwart-
beer; zij was vast besloten, de kleintjes dienzelf
den middag les te geven en als Moeder Zwartbeer
eenmaal een plan gemaakt had, stond het als een
paal boven water, dat de kinderen haar daar niet
afbrachten. Haar woord was wet.
Natuurlijk belette hun dat niet, om af en toe
te klagen. Maar het geeft nu eenmaal een zekere
opluchting, te kunnen klagen, zelfs als men weet,
dat het toch niet helpt, niet waar? De twee beer
tjes althans waren van die meening.
„Maar het water is zoo koud," jammerde Tin
teloog, die in zijn natten pels stond te bibhoren.
„Als je maar eenmaal rondspartelt, zul je geen
last hebben van de kou", zei Moeder Zwartbeer.
„V.ooruit, vlug! Wat verderop is een ondiepe
plek, waar de zon het water warm heeft ge
maakt."
Ze ging voorop, do struiken door, met Wolletje
gehoorzaam achter haar aan. Tinteloog probeerde
weg te loopen, maar hij kwam niet ver. Moeder
Zwartbeer had hem heel gauw in zijn schuilhoek
gevonden.
„Mee," hield ze vol, met een diepe keelstem. En
ab ze zóó'n stem opzette, beteekende dat, dat zo
geen dag meer voorbij mocht laten gaan, zonder
te zorgen, dat. ze althans niet konden verdrinken.
„Hier," bromde zij tegen Tinteloog, op een toon
die geen twijfel liet. En die kleine deugniet waag
de het eenvoudig niet ongehoorzaam te zijn. De
babies van het volkje dat in de bosschen woont,
zijn in den regel nogal gehoorzaam, en dat is
maar gelukkig ook, want wie weet wat er ander*
met hen zou gebeuren!
Puffend en hijgend renden ze haar achterna,
en spoedig vonden de twee dikzakjes hun moeder
bij een stillen poel gezeten, waar het zonlicht zoo
door de bladeren danste, dat het water als met
sterren bezaaid scheen. Groote varens groeiden
overal in het rond en nu en dan riep een opge
schrikte kikker ..kwak" en plonste in den vijver
„Vooruit nu; mee, doe me maar na", zei Moe
der Zwartbeer, nadat ze een oogenblik naar het
water gekeken hadden. Ze waadde er in, totdat
ze er tot haar schouders in stond. Tinteloog zette
zich schrap met alle vier pooten en keek met
schuin oog naar de diepte vóór hem. De onver
wachte onderdompeling, toen "Wolletje hem van
den heuvel afduwde, had zijn vertrouwen in het
water zoo geschokt dat ie zelfs er niet van durfde
drinken.
„Opschieten alsjeblieft", commandeerde Moe
der Zwartbeer, en hij vist, dat als ie geen pak
slaag wou krijgen, hij er aan moest gelooven. Toch
jammerde hij nog wat, al maar denkend wat wel
het meest onaangename zou zijn. Hij voelde zich
een heel erg ongelukkig beertje, dat arme dik
kerdje.
Wolletje was niet zoo bang en ging zijn moeder
achterna en merkte tot z'n eigen stomme verba
zing dat zijn dikke lijfje bleef drijven, als ie met
zijn breede voorpooten door het water roeide.
„Tinteloog, kom je bier?" riep moeder Zwart
beer terwijl ze terugwaadde, tot waar hij stond.
„Ik heb er geen zin in zwemmen te leeren",
huilde de kleine zwarte deugniet, terwijl hij nog
verder terugkroop. Maar het hielp niet.
Het volgende oogenblik greep Moeder Zwart
beer hem in zijn nekvel en droeg hem midden in
den poel.
IV.
MAAR HIJ LEERDE HET.
Toen Wolletje hpm in het meer duwde was Tin"
tel oog erg geschrokken.
Maar ondanks alles had hij toch het veilige ge
voel gehad, dat moedpr Zwartbeer hem wel te
hulp zou komen, want in heel zijn leven en dat
was nu al vijf maanden, was er nog geen oogen
blik geweest, waarin zij hem niet uit zijn moeilijk
heden bad geholpen.
Maar nu! Nu wierp moeder zelf hom er in!
Dat was te veel. Nu was er geen hoop meer. nie
mand. die hem helpen kon! Geen uitkomst meer,
tenzij hij zich zelf wist te helpen.
Toen dit hem duidelijk werd, sloeg hij zijn bree
de voorpooten uit en keerde zijn neus naar den
oever. Zóó heftig waren zijn pogingen, dat zijn
klein, ongeoefend lichaampje onder watpr zonk,
heelemaal onder water tot op den bodem van den
vijver.
Maar nu hield hij zijn adem in, want hij her
innerde zich dat hij den vorigen keer zooveel wa
ter naar binnen had gekregen.
Toen, hij wist zelf niet hoe, voelde hij, dat hij
weer veilig boven kwam.
„Brrr, brrr", hijgde hij.
„Goed zoo", moedigde moeder Zwartbeer hem
aan. „Zie je wel, je kunt niet verdrinken, zelfs als
je zoudt willen!"
Maar Tinteloog was al weer onder en dezen
keer beging hij de fout, zich van streek te laten
brengen en om hulp te roepen. Daardoor liep na
tuurlijk zijn neus vol water en dat deed hem nog
moer schrikken.
En zoo kroop hij op den bodem van den vijver
rond, met het meest benauwde gevoel, dat hij ooit
gehad had. Zijn oogen hield hij stevig dicht, om er
geen water in te krijgen. Maar daardoor wist hij
niet waar hij terecht was gekomen, en dat maakte
den toestand nog erger.
In werkelijkheid was hij nog geen minuut on
der water geweest, toen moeder Zwartbeer hem er
al uit haalde. Maar voor dat beertje van vijf maan
den leek het wel een uur.
„Help, help" riep hij, op hetzelfde oogenblik,
dat zijn neus boven water kwam.
Zijn moeder, die zag, hoe hij van streek was,
duwde hem zachtjes naar den oever en liet hem
daar alleen, zoodat hij zich in de zon kon droog-
schudden. Zij zelf hield zich verder alleen bezig
met zijn broer Wolletje.
Dat vette baasje had erg genoten van Tinteloog's
gespartel. Hij zwom langzaam in den poel rond
en zijn kleine zwarte oogen tintelden van pret.
Maar Tinteloog eaf het niet on. Dat lachen
van zijn broertje was meer, dan hij verdragen
kon. „Dat zal ik je inpeperen," bromde hij fnet zijn
hoog, dun stemmetje, terwijl hij langs den oever
liep tot dicht bij zijn broer. Met een flinken aan
loop sprong hij boven op Wolletje zijn rug.
En Wolletje? Wel, hij haalde eens diep adem,
nam een duik en Tinteloog ging kopje onder met
hem. Hij vergat zelfs zijn oogen dicht te doen. En
nu kon hij zien. hoe dichtbij de bodem van dien
vijver in werkelijkheid was, kreeg hij zijn zelfver
trouwen heelemaal terug.
En voor Moeder Zwartbeer wist. hoe ze het had
zwommen heide beertjes als een paar echte deug
nieten rond.
Maar de pret was van korten ruud. Want op
hetzelfde oogenblik klonk er een geschuifel in de
struiken en... daar kwam mevrouw Stekelvarken
met drie stekelige ha bies recht op den vijver aan.
Wordt vervolgd.