lil!»!» BltllS- itaitit- LnilMllil GEESTELIJK LEVEN. BONT ALLERLEI. Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen. Eerste Blad. Wie ben ik? Zaterdag 14 Maart 1931. SCHAG Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, woiden Adver- teritiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst. 74ste Jaargang No. 8832 POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No 20. Prijs per 3 maanden fl.80. Losse nummers 6 cent ADVERTEN- TIöN van 1 tot 5 regels f 1 10, iedere regel meer 20 cent (bewtjsno. inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. DIT NUMMER BESTAAT UIT VIJF BLADEN. HEBT gij U zelf de hierboven gestelde vraag wel eens geclaan? En hebt gij, als gij 't deed, daarop een antwoord gevondenl Nu ja, zult ge zeggen, ik ben een mensch. En als gij Multatuli kent, voegt ge er misschien lachend aan toe: dus ben ik, evenals juffrouw Laps, een zoogdier. Maar hiermede zij.t ge niet klaar. Mensch, zoog dierdat zegt toch eigenlijk nog maar heel wei nig. Wat gaat er in dat wezen om? Wat is zijn aard? Door welke begeerten wordt het geleid, beheerscht? Welke krachten zijn in hem werkzaam? Deze en vele andere vragen komen in ons op, wan neer wij nadenken en dóórdenken over het mensch- zijn, dus ook over ons eigen wezen. Ik schreef als titel boven dit stuk „wie ben ik?" Met opzet. Want ik wilde het hebben over het „we zen", d.i. over het karakter, over den aard van den mensch. En hoe zou ik dit „wezen" kunnen leeren kennen, dan alleen door mijzelf te bestudeeren? An deren kunnen wij bestudeeren en wij kunnen trachten hen te doorgronden maar bijna altijd zullen wij ons vergissen. Want wij kunnen hen niet van binnen bekijken, wij kunnen niet lezen in hun ziel en daar om zijn we nooit zeker van wat er achter hunne handelingen, achter hun gansche levenshouding schuilt. Daarom heeft Matthijs Acket gelijk, als hij zegt: „alle wijsheid begint met een blik op zichzelf. Zelfkennis is menschenkennis, wereldkennis, levens kennis zij is dat beetje wijsheid, dat er hier op aarde voor een mensch te verwerven is." En gij begrijpt dus terstond hieruit van hoe groot gewicht de vraag „wie ben ik?" genoemd moet wor den. Van het antwoord, dat wij op deze vraag geven, is onze levenshouding, ons idealisme, ons streven voor een goed deel afhankelijk. Let nu allereerst op het volgende: Ieder, die door het harde, wreede leven nog niet is kapot geslagen, die nog heerlijk jong en frisch is, nog niet vervallen tot dat afschuwelijk cynisme, het welk hem met alle diepere verlangens doet spotten, nog niet gekomen ook tot een tragisch pessimisme ieder derhalve die nog levenslust en levensdrang in zich gevoelt, heeft zijn droomen. Droomen. waarin hij boven de barre werkelijkheid uitstijgt, waarin hij schouwt in een nieuwe wereld. En daar is óók in hem een verlangen om die droo men te verwerkelijken. Daartoe richt hij zich tot zijn medemenschen. En hij doet dit met overtuiging, met vuur. In an deren wil hij eigen idealisme wekken, eigen gevoe lens en verlangens doen leven. En mèt die anderen wil hij het schoone, nieuwe leven brengen op aarde. Dan ieder die waarachtig idealisme kent of ge kend heeft, weet het! komt de eerste groote te leurstelling in zijn leven. Hij stuit op onaandoenlijk heid, op conservatisme, op benepen kleinheid, op armzalige zelfzucht. En hij klaagt op bitteren toon soms, dat hij zich in de menschen heeft vergist. Hij kende de menschen nietl Maar kende hij zich zelf wel? O, zonder twijfel zou de teleurstelling minder fel zijn geweest, wanneer hij zichzelf had doorzocht, ge poogd de roerselen van eigen hart te begrijpen! Nu kan die teleurstelling hem breken en zijn ge loof in de toekomst vernietigen en daarmede zijn le vensvreugde vergallen. Deze teleurstelling kunnen wij alleen te boven ko men door zelfkennis, welke de bron is van men schenkennis. Zooals een bouwmeester, een architect, een timmer man, die een huis willen bouwen, moeten beschik ken over materialenkennis zóó moeten ook zij, die een maatschappij willen bouwen materialenkennis hebben, wanneer niet al hun pogen op een mislukking zal uitloopen. En het materiaal, waarmede een maat schappij moet worden gevormd, is de mensch, de le vende mensch! Wie, wat is die mensch? Dat beteekent: wie, wat ben ik? Deze vraag komt hierop neer, dat ik wil weten welke begeerten mij drijven, welke hartstochten in mij gisten, welke dikwijls duistere drangen mij stu wen, wat mij omlaag duwt, wat mij opvoert naar omhoog. Gewoonlijk zijn wij ons hiervan niet bewust. Wij laten ons gaan. Wij zijn als een dor blad gevallen van den boom. En de wind speelt er mede en doet 't stuiven naar links en rechts en blaast het op en smakt het neer. Wij zijn vaak onredelijk, onderhevig aan stemmin gen van vèr-uitecnloopcnden aard. Soms bezitten wij de rust en kalmte van den wijsgeer, die met stil begrijpen de wereld en haar woelingen aanschouwt, dan weer zijn wij heftig en geneigd tot verzet. Deze keer stellen wij ons onder de veilige leiding van ons diepste weten, van onze rede een andermaal gaan wij daar dwars tegen in. Waarom, waarom? Welke ijzeren vuist houdt ons omklemd en dwingt ons? Waarom, waarom toch zijn wij op sommige oogen- blikken van ons leven vervuld met groote deernis en straalt er liefde uit ons gansche wezen, terwijl op andere tijden onze ziel vervuld is van haat en bitter heid, die ons denken vertroebelen? En we staan tegenover onszelf als tegenover een onoplosbaar raadsel. En toch willen wij een poging wagen om onszelf en dóór onszelf den mensch! te leeren kennen. Ik spreek hier met opzet van een poging. Want ik voel zeer goed, dat er vele vragen onbeantwoord zullen blijven. Maar ook dan, wanneer wij weten, dat niet alles ons klaar zal worden, lijkt 't mij van onschat bare waarde te komen tot eenig dieper inzicht in het wezen van den mensch. Bij onze zelfbestudeering begin ik met een waar schuwing tegen twee zéér voorkomende gevaren. En deze zijn de zelfoverschatting en de zelfonderschat- ting. Zelfoverschatting. Velen zijn geneigd zichzelf mooier, beter te zien dan zij in werkelijkheid zijn. Zij sluiten zoo graag de oogen voor eigen kwaad, zij weten het goed te praten. De kleinste en onbedui- denste dingen, die werkelijk goed in hen zijn, ver- grooten zij. Zij verbeelden zich alles te kunnen, min stens evengoed of nog beter dan anderen. Laat die ijdele menschen niet gevoelen, dat gij ze dóór hebt, want dan zijt ge voor eeuwig uit de gratie. Vlei en bewonder hen en gij zult hun vriend zijn. Zelfonderschatting. Ja, heusch, dit komt óók voor. Daar zijn er, wiens gansche leven lijdt onder deze zelf onderschatting. Zij zijn niets en zij kunnen niets. Al hun geestelijke energie is zoek Ik denk hierbij in 't bijzonder aan de streng-gereformeerden, die van hun jeugd af worden groot gebracht in de overtuiging, dat er in den mensch niets goeds is, dat hij, omdat de eeuwige vloek der erfzonde op hem rust, niet anders kan dan God en zijn naaste haten. Een gereformeerde drukte het eens zóó tegenover mij uit: ik ben slecht en vol boosheid van mijn schedel tot mijn voetzool. Onnoodig te zeggen, dat deze overtuiging moordend is voor alle geestelijke inspanning. Als wij ons derhalve plaatsen voor de vraag: wie ben ik?, dan moeten wij ons zoowel voor zelfover schatting als voor zelfonderschatting wachten. Het mag ons alleen, enkel en alleen, om waarheid te doen zijn. Deze waarheid moge ons pijnlijk of aangenaam zijn; dit is slechts bijzaak. Wij moeten trachten ons zelf te zien zóó als wij zijn. Zonder absolute eerlijkheid is zelfkennis en daarmede men schenkennis onmogelijk. Hierbij komen we al terstond te staan voor een leelijke fout; zij is gebrek aan waarheidszin. (En wij moeten ieder voor zich maar uitmaken in hoeverre wij aan dit gebrek lijden!) Dit gebrek is soms zoo sterk, dat we het onderscheidingsvermogen tusschen waarheid en leugen geheel verliezen. Wij kennen al len die wonderlijke fantasten, die zoo gewoon zijn om alles op te sieren en aan te dikken, omdat zij in teressant wenschen te zijn, dat zij zelf niet meer weten dat ze liegen, ja hun eigen leugens als waar heid gaan aannemen. DUIZEND UREN LICHT VOOR EEN RIJKSDAALDER. Door den Duitschen professor Polanyi is een lamp uitgevonden, die met keukenzout aan het lichten kan worden gebracht met behulp van een chemische sub stantie, die door den ontdekker chloor-natrium-chemil- essence genoemd is. De licht-uitstraling van dit meng sel is buitengewoon groot, wat daaruit verklaarbaar is, dat keukenzout, een verbinding van chloor en natri um, zeer positief reageert wanneer deze beide stoffen in den vorm van dampen in een luchtledige ruimte samenkomen. Wanneer men bedenkt dat het energie verlies bij de tegenwoordig gebruikelijke wijze van stroom-opwekking, door middel van kolen of water kracht zeer groot is, omdat nauwelijks één procent van de bij het verbranden der kolen opgewekte kracht in licht wordt veranderd, dan is het begrijpelijk, dat het nuttig effect van een nieuwen lichtbron de gebrui kelijke licht-opwekking bijna vijf en twintig maal over treft Over het practlsoh dienstbaar maken dezer uitvinding zijn de berichten zeer verschillend. Uit Duitschland meldt men ons, dat het hier nog alleen maar labora torium-proeven betreft terwijl ons uit Londen, waar in het Adlon-hotel door den Duitschen uitvinder demonstraties werden gegeven, wordt medegedeeld, dat men reeds een lamp zou gefabriceerd hebben, welke duizend uren achtereen kan branden en voor een prijs van f 2.50 binnen afzienbaren tijd in den handel zou worden gebracht. 1000 Branduren voor twee gulden vijf tig, geen electrisch net, geen buizen, geen meters. Het lijkt haast op een sprookje, maar een sprookje, dat de machtige eleotrische lampen-concerns niet erg vriende lijk in de ooren klinkt. Zij trachten dan ook met alle haar ten dienste staande middelen de practische uit voering van deze uitvinding tegen te gaan. Of het hun zal gelukken? HET WITTE GRAF. De eindelooze sneeuwmassa's, die in hun rustige on schuld kunnen schitteren in den klaren winterzon, zijn verraderlijker dan het snelverkeer. Auto-, vliegmachine- en trein-ongelukken hebben niet zooveel slachtoffers geëischt binnen een zoo klein tijdsbestek en op zulk een klein deel van Europa het Alpengebied als het lawine-monster. Bijna tweehonderd personen zijn het afgeloopen seizoen omgekomen in het Duitsche, Zwitsersche en Oostenrijksche Alpengebied. En nog steeds wervelen de lawines naar beneden, onmeedoo- gend als een stom noodlot verwoestend en doodend wat in hun weg komt. Deze zachte winter heeft zich niet zachtzinnig betoond in het maken van slachtoffers. Geen jaar tevoren zij zooveel dooden te betreuren ge weest. IETS OVER DE ZON. We moeten ons de zon voorstellen als een geweldige groote gasballon, die 150 millioen K.M. van ons ver wijderd is. De zon is 11/3 millioen maal grooter dan de aarde, maar „slechts" 330.000 maal zwaarder. Haar dichtheid is nog niet geheel anderhalf keer die van het water. Haar diameter is 109 maal die der aarde, en be draagt bijna 1.400.000 Kilometer. Elk lichaam op de zon is ongeveer 28 maal zoo zwaar als op de aarde. Men heeft de zon zelfs „gewogen", zij weegt bijna 40.000 quadrillioenen centenaars, zij is meer dan duizend maal zwaarder dan de groote planeet Jupiter, 3000 maal zwaarder dan Saturnus, en meer dan 3.000.000 maal zwaarder dan Mars. Zijn dat geen respectabele ge wichten? Het komt vaak voor dat de zon door den maan wordt verduisterd. In 18 jaren komen 41 zonsverduisteringen voor. De aarde en de maan werpen dan door de zonne stralen getroffen kegelvormige schaduwen in het heel al. Staat nu de maan bij „nieuwe maan" tusschen zon en aarde, dan treft de laatste zijn schaduw. Hij ver wekt op alle aardgedeelten, waarover zijn schaduw- kegel van het Westen naar het Oosten beweegt een zonsverduistering, die gedeeltelijk of totaal kan zijn. Bij totale zonsverduistering hangt om de zon een cirkel vormige stralende glans, de corona, wier licht ongeveer even sterk is als dat van den vollen maan. De corona bestaat uit vaste of vloeibare deeltjes, die door de stralingsdruk van den zonnebal worden weggedreven. Hierin komen ook de elementen waterstof en helium voor. We hebben nog tot 1954 te wachten, voor we hier te lande weer een zonsverduistering kunnen aanschou wen. EEN MERKWAARDIG MUSEUM. Het Amerikaansch nationaal museum te Washing ton heeft een merkwaardige afdeeling, die druk be zocht wordt. Daar staan in volgorde de levensgroote beelden van alle presidentsvrouwen, die het land heeft gekend, te beginnen met Martha Washington. Elk beeld is behangen met de mooiste japon, die de dames tijdens het presidentschap van haar achtgenoot hebben ge dragen. Zoo heeft Mevrouw Coolidge aan het museum een rose japon van velours chiffon geschonken, omdat die japon haar tijdens het bestuur van haar het beste had gestaan. HAVANNA'S VOOR KRANKZINNIGEN. In Engeland worden gesmokkelde en in beslag ge nomen rookwaren altijd geschonken aan de krankzin nigengestichten ten behoeve van de patiënten. Zoo deelde de betrokken minister onlangs mede, dat een partij gesmokkelde kostbare Havanna-sigaren dien zelfden weg was gegaan. BEETHOVEN EN ZIJN GEDIENSTIGEN. Het is een monopolie van den modernen tijd, dat men niet goed met gedienstigen kan omspringen, ook Beethoven kon er een woordje over mee spreken. Nu kwam daarbij dat de groote musicus zijn eigenaardig heden had. Wat deze onsterfelijke geest in 1819 en 1820 op dit gebied meemaakte, daarvan vertellen de volgen de aanteekeningen uit zijn dagboek. 31-1-1819: De huishoudster opgezegd. 15-2 De keukenmeid in dienst gekomen. 8-3 De keukenmeid met 14 dagen opgezegd. 22-3 De nieuwe huishoudster gekomen. 14-5 Werkster aangenomen voor f6 per maand. 20-7 De huishoudster opgezegd. 17-4-1820: De keukenmeid gekomen. 16-5 19-5 30-5 1-7 28-7 30-7 6-9 22-10 12-12 18-12 27-12 Het keukenmeisje opgezegd. De keukenmeid ontslagen. Hulsjuffrouw gekomen. De keukenmeid gekomen. 's Avonds de keukenmeid gevlucht. Vrouw van Unter Döbling gekomen. Het meisje gekomen. Het meisje vertrokken. Het keukenmeisje gekomen. Het keukenmeisje opgezegd. Het nieuwe kamermeisje gekomen. De nauwkeurige registratie van het in- en uit den dienst treden, toont welke verwachtingen de meester van de feeën had. Helaas, steeds werd hij zoowel bij het een als bij het andere teleurgesteld. Een heel klein beetje van die fantasterij is in ons allen aanwezig. We hebben er ernstig tegen te vech ten, vooral als we ware zelfkennis zoeken. En laten wij ons nu eens verdiepen in onszelf. Het eerste wat wij ontwaren is: er leven in ons goede en slechte neigingen. Dit beteekent: er zijn neigingen, waarvan wij ge voelen dat zij goed of slecht zijn. Waaróm gevoelen wij de ééne neiging als goed en de andere als slecht? Naar welke maatstaf cordeelen wij hier? Ik ben van meening, dat er maar één zuivere maatstaf bestaat te dezen opzichte. En ik ben eveneens van meening dat, meestal zonder dat zij het weten, allen deze aan nemen. Deze maatstaf is: de waarde der persoon lijkheid: Goed is alles in mij, wat mijn persoonlijk heid, d.i. dus mijn ware mensch-zijn doet stijgen, slecht is alles wat mijn persoonlijkheid in zijn groei belemmert of erger nog: dien groei in verkeerde richting leidt, zoodat niet van stijgen, maar van dalen moet worden gesproken. Hier komt een nieuwe moeilijkheid. Wij hebben ons hier rekenschap te geven van wat wij verstaan onder het ware mensch-zijn. En zoo ziet gij dat, in dien wij ons in een bepaald onderwerp verdiepen, er telkens nieuwe vragen opduiken. Wat is waar- mensch-zijn? Onder waar-mensch-zijn versta ik: radelijk-mensch-zijn. Het ideaal, hetwelk mij voor den geest zweeft is: de mensch, die geheel door zijn rede zich laat leiden. Het hoogste wat wij ons kun nen denken is de mensch geworden tot een zóó ster ke persoonlijkheid, dat hij en dit kan alleen wan neer hij de rede als eenige, opperste macht erkentl niet door zijn passies, zijn hartstochten over- heerscht wordt, maar 'dat hij-zelf deze in zijn macht heeft deze niet tracht te dooden (wat trouwens niet mogelijk is) maar poogt erover te gebieden. En dit zelfde geldt ook ten opzichte van de goede en schoone gevoelens, welke als drijvende krachten in den mensch leven. B.v. ten opzichte van de niet- sexueele liefde, welke wij voor anderen kunnen be zitten. Deze liefde kan ons en onzen medemenschen ten zegen, maar ook ten vloek wezen. Die liefde kan worden tot weekelijkheid en slapheid. Dit is het geval wanneer zij de tucht der rede mist. Redelijke liefde kan hard en onverbiddelijk zijn als 't moet. Wij heb ben hierbij slechts te denken aan de opvoeding der kinderen. Voor hoe vele kinderen is de slappe, rede- looze liefde der ouders niet geworden tot een ramp voor heel hun leven? Wij komen derhalve tot deze conclusie: goed is al les wat den mensch als rede-wezen ten goede komt En wanneer wij nu een blik werpen in onszelf, ko men wij tot de zeer pijnlijke ontdekking dat wij alle nog zeer ver van dit redelijk-mensch-zijn zijn verwij derd. Wij staan dikwijls verstomd over ons-zelf. Wij con troleeren onze gedachten, wij ontleden de motieven onzer handelingen en wij roepen uit: zijn wij zóó? Want leelijke, gemeene. zelfzuchtige gedachten hou den ons bezig, onedele, grof zelfzuchtige motieven leiden ons. Wij zijn afgunstig en hatelijk, wij zitten vol van de begeerte om boven anderen uit te ste ken, meer te hebben dan zij De kleinste meerderheid van anderen boven ons kan ons de oogen uitsteken. Ik zeg niet dat dit altijd zoo is maat' het is er. En wij kunnen er onszelf vaak op betrappen. Daar zit als ik beeldspraak mag gebruiken een duivel in ons, die telkens zijn leelijke kop omhoog steekt, die ons de vuilste dingen inblaast. Hij doet ons al tijd denken: Ik, Ik Ik! Ik moet het mooist zijn, ik moet het rijkst zijn, ik moet het liefste meisje heb ben, ik de beste kinderen, ik moet gezond zijn, ik moet geëerd wezen, ik moet de voordceligste positie bekleeden! Ik, Ik, Ik! Dit ervaart ieder mensch, die eerlijk zichzelf on derzoekt. Droevig is dit, zeker. Daar staat echter, gelukkig, iets ander naast. Om te blijven in de beeldspraak van zooeven: er zit ook een engel in ons. Ook de drang naar het verhe vene, naar het groot-menschelijke is in ons aanwe zig. In ieder. Volkomen terecht is eens gezegd: zelfs in de ziel der laagst-gezonkenen sluimeren paradij zen. Als dit niet zoo ware, zou onverklaarbaar wezen het onloochenbare feit, dat elk mensch diep in zich gevoelt de bewondering voor het zedelijk goede en sterke; zou onverklaarbaar wezen de vereering voor de sublieme grootheid van een klassieke Jezusfiguur. Wanneer wij ons stellen tegenover een mensch, die heeft uitgemunt door waarachtige liefde, door on- vernietigbaren gewetenstrouw, door onkreukbare eer lijkheid, kan dan niet in ons opkomen de verzuch ting ook zoo te kunnen zijn? Kan dan niet in de duistere diepte van ons zelf iets zich omhoog wer ken om te komen tot den klaren, lichten dag? Ja, nietwaar? Maar dan is het ook in ons aanwezig! Ons zelf bestudeerend vinden wij al het leelijke, maar ook al het mooie, dat wij bij anderen laken of prijzen, terug. Wij kunnen juichen met Kloos: „ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten", maar tevens kunnen wij, schreiend en klagend, er aan toe voegen, maar ik ben óók een demon, een hater, een geweldenaar, een dief, een doodslager! (Wordt vervolgd.) ASTOR.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 1