lliiiin Nitns- Muit- LiilMlil GEESTELIJK LEVEN. Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen. Eerste Blad. Wie ben ik? OPBRENGSTVERSCHILLEN EN DE TEGENWOORDIGE RICHTING ONZER RUNDVEEFOKKERIJ. Zaterdag 28 Maart 1931. SCHAKER 74ste Jaargang No. 8840 COURANT. Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag cn Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- tentiën nog zooveel mogelijk in hel eerst uitkomend nummer geplaatst POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No, 20. Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN- TlëN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bewijsno. inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN. (Vervolg.) INDIEN "wij gaan tot onszelf eerlijk en on bevooroordeeld, ik zou haast zeggen met. een zekere mate van onverschilligheid dan zullen we ook getroffen worden door het eigenaardi ge feit, dat twee aan elkaar tegengestelde neigingen tegelijkertijd bij ons aanwezig zijn. Wij hebben de neiging tot geestelijke insponning om verder te ko men in kennis, inzicht, begrip, we voelen behoefte om de vraagstukken te midden waarvan wij leven te doorgronden, de ons omringende mysteriën te ont raadselen, wij willen vechten tegen die duistere dran- gen, die geheimzinnige krachten in ons, welke ens tot hunne slaven willen maken, wij hebben de nei ging om zedelijk sterk te worden. Maar daarnaast worden wij ons óók bewust van een neiging tot con servatisme, welke neiging wij kunnen terugbrengen tot geestelijke traagheid. Wij willen blijven bij wal wij ons hebben verworven of bij wat ons is geleerd en voorgehouden. Er ligt voor velen een zeer groote bekoring in de gedachte klaar te zijn met een levens beschouwing. Dat geeft rust. Dat maakt een eir.de aan het vermoeiende denken en zoeken. En rust is het, welke door vele gezocht wordt, vooral in tijden, zooals wij thans beleven! Daarom kan de kerk voor talloozen nog steeds een toevlucht zijn, wanneer zij kemt met de bewering, dat zij de waarheid bezit, dat zij den weg der zaligheid opent. Is het dan niet begrijpelijk dat vele vermoei den aan eigen rede het zwijgen opleggen en het hoofd buigen en zich gewonnen geven? Dan is hun strijd immers voorbij. Welnu, uit deze behoefte aan rust komt het conser vatisme voort. En iets van dit conservatisme is bij ons allen aanwezig, zelfs hij de meest vooruitstre- venden. En hieruit wordt bij ons een conflict geboren. .Aan de ééne zijde willen we vooruit, zoeken we naar licht, naar klaarheid, naar redelijkheid, willen wij daarom ook alles van ons werpen, wat ons in onzen geestelijken groei belemmert om als vrije menschen te strijden en te worstelen en in dien strijd beleven We heerlijke uren; aan de andere zijde gevoelen wij lust om het zoeken en vechten maar óp te geven en dan, maken we onszelf wijs dat het goed is ons te houden aan wat wij hebben, aan het oude en be proefde en wij laten varen den kamp tegen eigen onvolkomenheid. Bij ecnig nadenken, wordt 't ons duidelijk, dat er een zeer groot gevaar voor ons allen schuilt in dit conservatisme. Het is in strijd met het feil dat alle waarachtige leven beleekent: activiteit. Juist deze activiteit, deze eeuwige bewegelijkheid is het kenmerkende, waar door leven zich van dood onderscheidt. De redelijke mensch heeft zich daarom te verzoe nen met de gedachte, dat hij als mensch in voortdu rende wording heeft te verkeeren. Derhalve mag zijn streven nooit zijn het bezit van rust, in den zin van ophouden met geestelijke in spanning. Wanneer wij dit bedenken, dan kan een verzuch ting bij ons oprijzen. Want ach, hoe vaak zijn wij niet tot die rust geneigd? En toch mogen wij nooit de oogon sluiten voor wat de geschiedenis, de eerlijke leermeesteres, ons leert. Want, zegt zij ons niet op iedere bladzijde, dat juist de geestelijk-actieven de menschheid hebben doen stijgen? De conservatieven, d.w.z. zij, die het behoud wilden en die vreesden voor alle verandering, die zich verschansten achter onfeilbaar verklaarde dog ma's, zijn altijd de remmen geweest en over de we reld hebben zij gebracht een zee van leed. Wij heb ben slechts te denken aan de bloediga geloofsver volgingen! Maar tegenover hen hebben zich geplaatst de levensdriftigen; zij, die zich wisten voortgestuwd naar hooger waarheid en deze hebben de wereld in beweging gezet. Deze zijn liet nóg, die de groote drij vers zijn in liet machtig groeiproces der wordende menschheid. Bekennen wij 't maar in alle oprechtheid dat wij door ons conservatisme vaak een remmende kracht zijn in dit proces. Maar gewoonlijk willen we dit niet weten of erger nog: heel dikwijls maken wij onszelf wijs, dat wij door dit conservatisme toch eigenlijk maar heel goed en kranig de wereld dienen en wij beschou wen onszelf als de beschermers van heilige goederen! Als ik hier spreek van „onszelf wijs maken", dan brengt me dit ongemerkt tot de bespreking van iets anders, iets wat ik niet beter kan noemen dan zelf suggestie of misschien nog juister: zelfmisleiding. Een zeer algemeene fout. Als ik haar tenminste een fout mag noemen, wat menigeen betwijfelt. Het is mij n 1. dikwijls overkomen dat men, wanneer ik over deze zelfmisleiding sprak, haar in bescherming nam, omdat zij het leven zoo veel lichter maakt. Laat ons hier niet nader op ingaan en ons dus be zighouden met de vraag wat verstaan wij onder zelfmis'eiding? Ik bedoel daarmede de neiging om >ió werkelijk heid om te dichten en dan het gedicht, d.i. dus het product fier scheppende fantasie, als werkelijkheid te aanvaarden. Wij kunnen dit in naieven vorm bij het kind zoo prachtig gadeslaan. Een jongentje van een jaar of vier is verdiept in zijn spel. Een paar stoelen op zijde gelegd moeten een automobiel voorstellen. Het ventje zit op de voor ste. waaraan met een stok een of ander oud kinder- wagenwiel is bevestigd. Met beide kleine knuistjes houdt 't dit wiel omklemd en maakt de bekende, goed afgekeken bewegingen. Natuurlijk stoot het telkens een toet, toet, loet! uit. Ik roep hem: Jaap! Hij geeft geen antwoord. Nog eens: Jaapje! Geen antwoord. Ik herhaal: Jaapje Hij doet alsof hij niets hoort. Dun ga ik naar hem toe: maar Jaapje, luister dan toch even. Met hevige kinderlijke verontwaar diging ziet hij me aan en hij bijt me toe: ik ben geen Jaapje, ik ben chauffeur! Dit is geen verzonnen verhaaltje dit is werke lijk zoo gebeurd! En ik ben er zeker van. dat zeer velen iets derge lijks met hunne kinderen hebben meegemaakt. Die kleine Jaap leefde zóó sterk in zijn fantasie, dat ze voor hem in de piaats der werkelijkheid was getreden. Hij was chauffeur, de stoelen waren inderdaad voor hem een auto. Ik geloof dat die kleine Jaap nooit heelemaal in ons sterft. Weer vertel ik iets uil mijn eigen ervaring. Ik had eens een gesprek met een vrijzinnig predi kant, iemand, die zeer scherpzinnig was en dien ik hoogachtte om zijn eerlijkheid en oprechtheid. Wij hadden het over de Godsidée en ik verdedigde tegen over hem mijn pantheïsme. Hij 'hield vast aan de oude Vader-God voorstelling. Op een gegeven oogenblik viel hij me in de rede met de woorden: ik wil er niet verder met je over praten, want ik wil mijn geloof in een Vader-God niet verliezen, omdat ik er be hoefte aan heb, omdat ik het niet kan missen in mijn leven. Mijn waarde lezers, voelt gc hoe bij dezen volwas sen, denkenden mensch toch Jaapje nog leefde en zich liet gelden? Deze predikant is heusch geen uitzondering! Deze zelfsuggestie, deze zelfmisleiding is veel machtiger dan de meesten vermoeden. Zij is te ver klaren uit de behoefte om de werkelijkheid om te dichten naar eigen verlangen. Ze is de zucht naar camouflage van wat de mensch niet als reëel wil aanvaarden. Ze is het verlangen om te leven in schoone fantasieën. Wij hebben allen de neiging om te gelooven wat wij hopen. Zóó schept zich de mensch engelen, die hem bewa ken, heiligen die hem beschermen en tot voorspraak dienen, een God, die met ontfermende 'iefde op hem neerziet. Hij vindt dit alles zoo mooi. Hij suggereert zich dit alles als werkelijk bestaande, is er gelukkig in en eindigt met er vast in te gelooven En hiermede stelt hij zichzelf in staat om de barre werkelijkheid te vergeten door haar om te dichten. Wanneer wij kennis maken met de Christelijke mystiek in haar groote vertegenwoordigers, worden wij wel heel sterk doordrongen van het inzicht, dat de zelfsuggestie een geweldige rol speelt in 't gods dienstig leven. En zeer terecht is m.i. hierbij gewe zen op'de beteckenis van het erotisch element. D.w.z. zonder dat het zich als zoodanig geheel bewust zijn, doet toch het verlangen naar bevrediging van sexueele verlangens den mensch bepaalde fantasiën scheppen en bij de sterk-mystiek aangelegden wordt die fantasie tot werkelijkheid, een schoone werke lijkheid, waarin zij zich gelukkig gevoelen en die, zonder dat dit hun helder wordt, een surrogaat wordt voor de zinnelijke liefde, waarnaar hun lichaam vraagt. Zoo kan de non in zalige verrukking zich éón voelen met haar hemelschen bruidegom. Haar geestelijke liefde is in wezen niet anders dan gesu blimeerde geslachtsliefde. Voelen we dit niet duidelijk in de woorden van een Mechtild van Magdeburg, die aldus zich uit: „o zoete Heer, schoone jongeling, lieve jongeling Jezus, mijn lieve bruidegom, veel geliefde, liefde aller liefden, mijn hartsgeliefde, mijn liefste, mijn minnaar!"? Of in de woorden van Gertrude van Helfta: „Neem mij. mijn Jezus, neem mij als uw vrouw, laat mij proeven den kus van uw honingzoeten mond. Neem mij in uw arm. Laat mij, uw schaapje, zwanger van uwen geest rusten in uw schoot. Zie mijn hart brandt naar den kus uwer liefde. Open mij het slaap vertrek uwer liefde. Zie, mijn ziel dorst naar de om arming in innigste vereeniging met u!"? In het algemeen beschouwd is bijna ieder mensch geneigd om de pijnlijke werkelijkheid vaak tegen elk redelijk denken in, om te dichten. Hij wordt getrof fen door het harde, het wreede dezer werkelijkheid en wat doet hij? Hij maakt haar tot 't werk van een macht van liefde. Hij begrijpt 't niet, maar hij sugge reert zich het geloof daarin en de stemmen van twij fel, welke in hem opkomen, onderdrukt hij met het bekende „Gods wegen zijn niet onze wegen!" of met andere woorden: hij dringt zich, tegen nuchtere waar neming in, op dat tóch alles gedaan wordt door een God met oneindig-liefdevolle bedoelingen tot zegen van den mensch en zóó aanvaardt hij de tot een lief dewerk Gods omgedichte realiteit. Nu wordt hiertegenover vaak opgemerkt: och, waarom de menschen dezen droom, deze fantasie ont nomen als zij er zich gelukkig door gevoelen? Waarom? Omdat daardoor in hem gedood wordt het verlangen om de werkelijkheid te herscheppen. Dit is juist naar mijn meening het groote ge\:: r van deze zelfmisleiding, dat zij den mensch leidt tot berusting in wat onrechtvaardig en liefdeloos is. dat zij in hem het verlangen om te strijden voor zuiver der en schooner leven doodt! Ach, het is zoo aanlokkelijk te gelooven in een Vader-God, die alles schikt en bestuurt tot welzijn der menschen, het is zoo verleidelijk zichzelf te sug- gereeren, dat ondanks alles, wat het tegendeel pre dikt, die goede God uit pure liefde alles, ook het bit terst lijden over den mensch en over de menschheid brengt en zwakke geesten willen die gedroomde we reld niet prijs geven. Maar de sterke mensch. die een rede-wezen wil zijn, weigert te leven in die wereld van fantasie. Voor hem is God iets anders dan een goedig vadertje. Voor hem is God de onweerstaanbare macht, de levende kracht, welke hem stuwt om de werkelijkheid niet om te dichten tot een schoonen droom, maar om te scheppen tot een hoogere werkelijkheid, d.i. tot een zoodanige, welke met het redelijk denken in overeen stemming is. Wie ben ik? Als ik een eerlijk antwoord wil geven op deze vraag, dan kan het niet anders luiden dan: ik ben als alle andere. Hun fouten, hun zwakheden, hun neiging om zich-zelf te misleiden, vind ik in mijzelf terug! In deze oprechte erkenning liet echter nog iets meer dan het toegeven, dat wij nog vèr van het zui vere rede-mensch af zijn. Er ligt ook in het besef dat wij ons hebben in te spannen om boven onze kleinheid en zwakheid uit te stijgen. En daarin is ook opgesloten, dat wij de werkelijkheid willen zien zóó als zij is. Want de hoogste zedelijke moed is de moed om de dingen in ons en om ons, naakt en klaar, onopgesierd, ongecamoufleerd te aanschouwen. Wie ben ik? Een klein, zwak mensch met vele gebreken, met tailooze groote en kleine zonden. Maar óók, goddank, een mensch, in wiens ziel een innige begeerte brandt om op te worstelen naar het allerhoogste! ASTOR. Hooge melk- en boterproductie meer waard, dan gescbikheid tot vleeschgroei. In de op Vrijdag 27 Maart 1931 gehouden algemeene vergadering van den Provincialen Bond van Rundvee- fokvereenigingen in Noordholland, gehouden te Hoorn, hield de heer C Zwagerman, Rijkszuivelconsulent te Middelburg, over bovenstaand onderwerp een inleiding. Spr. begint met te wijzen op den landbouwcrisis, die in het bijzonder de akkerbouwers treft. Hoewel vee teelt en zuivelbereiding nog niet zoo diep in de put zitten, zijn ook de vooruitzichten daarvoor niet roos kleurig. Toch mag de moedelooze stemming onder de bodemproducenten niet tot gevolg hebben dat men de handen in der schoot legt. Onvermoeid meet men door werken aan de verbetering van de kwaliteit onzer pro ducten en aan verlaging der productiekosten. Het ver heugt spr. dat de Noord-Hollandsche Zuivelindustrie er in slaagde, de naam van de Edammers hoog te houden, als een voortreffelijk, specifiek Noord-Hol- landsch product. Met het oog op een economische productie vragen een beter weilandverzorging, de bestrijding van de voor naamste besmettelijke veeziekten, de binnenlandsche afzet van melk en zuivel en de verbetering van den rundveestapel onze ernstige aandacht. Als propagandist voor de verbetering van ons melk vee vertegenwoordigt spr. een bepaalde richting. De veehouderij vormt voor een belangrijk deel onze boerenbevolking en speciaal ook die in Noord-Holland de hoofdbron van inkomsten. De hoofdproducten van onzen veestapel zijn zuivel en vleesch. Voor ons ge- heele land verhoudt zich de waarde van de melk- en zuivelproductie tot die van rundvleesch en uitgevoerd rundvee ongeveer als 300 130. De heer Blink bereken de voor kort, dat in Friesland tegenover 66 millioen gulden melkgeld ongeveer 18 millioen staat als ont vangst uit den afzet van rundvee. Zeer globaal laat zich voor Noord-Holland berekenen dat tegenover on geveer 45 millioen gulden inkomsten aan melkgeld nog geen 15 millioen gulden aan inkomsten van verkocht rundvee staan. Voor ongeveer 30 jaar legde de heer Mesdag, die vee teelt en zuivelbereiding, door zoo vele daden aan zich verplichtte, de grondslagen voor de melkcontrole. Het doel daarvan was en moet nog zijn de rentabiliteit van onze melkveehouderij een gezond fundament te geven. Onze veehouders voeren tegenwoordig een verre van gemakkelijken strijd om het bestaan. Aan den eenen kant door concurrentie, hooge koop- en pachtprijzen en drukkende andere lasten, daar tegenover zuivel- en veeprijzen die door groote onrust en onvastheid van economische en staatkundige verhoudingen, onbereken baar sterk schommelen. Onder de weinig verdedigingsmiddelen die de boeren daartegen kunnen aanwenden, is het streven naar ge ringe productiekosten een der voornaamste. En daarbij moet op den voorgrond staan, dat aanleg tot hooge melk- en boterproductie meer waard zijn dan geschikt heid tot vleeschgroei. Met grooten nadruk wijst spr. er op hoe groot de verantwoordelijkheid is van onze voor mannen, die mede de richting aangeven, waarin onze veeteelt gestuurd wordt De hoofdaandacht dient geconcentreerd op de eco nomisch meest gewichtige eigenschap. Wat naar mode, naar luxe of sport zweemt, moet onverbiddellijk onder geschikt gemaakt aan het streven naar een erfelijk hoog productievermogen. Spr. wil echter ook niet geheel de Amerikanen vol gen, die aan constitutie en bouw te veel offerden, ter wille van de productie. Geen teere broeikastplantjcs wenscht hij.' In geen van beide richtingen overdrijving. Spr. stelt zich aan de vergadering voor als propagan dist voor melkrijk vee. Hij is tegen formalisme, tegen te veel centralisatie, te veel papieren, veel voorschrif ten en weinig vrijheid in de fokkerij. De ambitieuse veehouder, de boer die in vrijheid van keuze vooral geleid door ervaring en behoeften van het bedrijf, se lecteert, dat moet de spil zijn voor rationeele vee- verbetering De vroegere fokker selecteerde op grond van zijn waarnemingen. Selectie is noor en door bekende vrou welijke stammen was de basis van het vroegere vee- verbeteringsstelsel. Zoo ontstond reeds voor het begin dezer eeuw ons ver over de grenzen beroemd melkvee. Na 1895 kwam de melkcontrole de grondslagen voor de productie fokkerij versterken. Het productievermogen van een koe voor melk cn vetgehalte wordt bepaald door: het tijdstip der lactatie, den leeftijd en den productie-aanleg. Allereerst wordt geschetst hoe het productievermogen van de melkklier zich tijdens de lactatie wijzigt. Een nauwkeurige studie hiervan acht spr. van veel belang. De invloed van den leeftijd op de melkproductie blijkt zeer groot te zijn, op het vetgehalte niet noemenswaard. Tot het achtste jaar stijgt de produtcie in afnemende mate,,om daarna te dalen in toenemende mate. Bij het materiaal der Noord-Hollandsche fokvereenigingen stijgt de melkopbrengst van vaars tot het zevende kalf ongeveer van 3550 tot 5625 K.G. en daalt dan tot het elfde kalf tot 5050 K.G. De productieverschillen die de praktijk waarneemt, worden, behalve door verschil in aanleg en in leeftijd, nog door een groot aantal andere factoren veroorzaakt, die men wel samenvat onder den naam van omge vingsinvloeden. Achtereenvolgens wordt uiteengezet hop de kalfmaand, de lengte van den voorafgaanden droogstal, het tijdstip der bevruchting, het melken en de voeding, de pro ductie en wel in het bijzonder de meldkproductie, be ïnvloeden. Over den mogelijken invloed van lichaamsgewicht en -afmetingen op de melkproductie, is men het nog niet eens. Voor het vetgehalte bestaat deze invloed zeker niet. Voor de melkopbrengsten bij dieren binnen een ras. volgens onderzoekingen van spr., waarschijnlijk ook niet. Wel stelt een groot en zwaar dier in staat een grootcr productiecapaciteit uit te buiten dan klein en licht dier. Hoe sterk de omgevingsinvloeden speciaal de melk» opbrengst kunnen verhoogen, demonstreert spr. met het vermelden van opbrengsten van meerdere z.g. record koeien. Zijn conclusie is dat het verre van gemakkelijk is, vooral voor de melkgift van dieren niet van eigen stal, uit de melklijsten het productievermogen af te leidca. Hij pleit daarom voor veel voorlichting op dit gebied, geen reglementeering, en veel vrijheid aan de fokkers. De productieverschillen. De productieverschillen die men in de praktijk bij even oude dieren constateert zijn dus het gevolg van ongelijken productieaanleg en verschil ln omgevings invloeden. De nieuwere statistisch wiskundige methoden stellen in staat, uit het materiaal der productiecontrole, onge veer af te leiden, hoe groot de invloed dezer beide af zonderlijk is. Het blijkt dan dat de verschillen in vetgehalte wel voor 90 die in melkgift slechts voor ongeveer 50 op rekening van ongelijken productieaanleg kunnen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 1