HET AANZOEK
VAN KAREL.
HUMOR.
^oniumv.
WARE WOORDEN.
WETENSWAARDIGHEDEN.
KINDERVERHAAL
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 28 Maart 1931. No. 8840.
ZATERnAC.AVONDSCTIETft
Vrij naar een Engelsche gegeven,
bewerkt door SIROLF.
(Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden).
KAREL zat. met een vreeselijk somber gezicht te
kijken en hij had een enorme buil op zijn hoofd,
zoodat ik onwillekeurig moest lachen, toen ik hem
vroeg: „Wel, Kareltje, wat zit jij te kijken als een
oorwurm, heb je met je meisje gekibbeld en een knik-
ker ingeslikt?
Hij stoof woedend op en beet me toe: „Als je soms
denkt dat je lollig bent, heb je het glad mis!"
Het kostte me heel wat moeite om hem te kalmee-
ren en toen eindelijk kwam hij los met het volgende
triestige verhaal.
„Je moet dan weten", aldus begon hij, „dat ik een
poosje geleden kennis maakte met een schat van een
meisje, gewoonweg een snoesje... zwarte krullen, don
kerbruine oogen... Nu, en wat natuurlijk iedereen had
kunpen voorzien, ik maakte indruk op haar en niet
lang daarna werden we het eens. Maneschijn, rozen
geur, zevende hemel enz. Er was echter een groote
„maar". Dat was haar pipa. Dat was er een van de
ouderwetsche soort, verschrikkelijk aan de traditie ge
hecht, die het hoogste gewicht hechtte aan goede
vormen, respect voor den ouderdom zooal geen
slaafsche onderworpenheid opeischte enz. Kortom
een ontzettende oude bullebak; waarbij ik heel officieel
op visite zou moeten gaan om in alle vormelijkheid
haar hand te gaan vragen en die me dan misschien
op proef zou toestaan, als hooge gunst, om gedurende
een jaar eens in de maand een bezoekje bij het meisje
te komen afleggen, in voortdurend bijzijn van hem
natuurlijk.
Laat dat maar aan mij over, zei ik tegen haar
Susie heette ze ik heb nogal wat je noemt tact, en
ik zal mijn beste beentje wel voorzetten en je ouwe
zoo weten in te nemen voor me, dat alles prachtig in
orde komt. Heb maar volledig vertrouwen in mijn goede
manieren en tact, zei ik. Ik kom Zondagmiddag om
twee uur.
Nu, ik ging natuurlijk drie uur te vroeg op weg, en
was een beetje zenuwachtig, trok aldoor mijn das
recht en kamde voortdurend mijn scheiding onderweg
en slikte aldoor iets in mijn keel weg en probeerde me
voortdurend allerlei brokstukken van gedichten te
herinneren, die ik wilde opzeggen voor den pipa, terwijl
ik geen letter meer te binnen kon brengen. Nu woont
Susie achteraan in het villapark, vlak bij de hei, en
dus besloot ik maar een eindje de. hei op te wandelen,
totdat het tijd zou zijn, om aan te bellen. Hier en daar
waren een paar kerels aan het golfspelen en laat ik
daar nu die malle Stoffers zien staan, met zijn idiote
geruite golfbroek, terwijl hij met zijn rug naar me toe
als een gek den grond staat te beuken met" zijn „golf-
stick", terwijl hij als maar mis slaat en in plaats van
dat malle kleine balletje, heele plaggen hei in het rond
doét vliegen: Ik herkende hem dadelijk aan zijn malle
broek. Ik riep hem vroolijk toe en vroeg of hij aan het
aardappel-rooien was. Maar hij hoorde me zeker niet
en ging maar voort met de hei te mishandelen. Ik
schopte dus met mijn voet een flinke heiplag los en
slingerde die met kracht naar hem toe ai!!! precies
in zijn nek, met een doffe slag! Het kwam wel een
beetje hard aan, want zóó had ik het niet bedoeld.
Maar nou ja... Hij tolde als een gek in de rondte,
keerde zich toen#naar mij om-en begon op een ontzet
tende manier tegen me te ketteren en allerlei leelijke,
slechte woorden te zeggen, nee, meer dan treurig. Nu,
ik verontschuldigde me natuurlijk een beetje op de
gewone manier, ^dat ik niet wist dat ie geladen was, en
zoo, en ten slotte, of ie niet tegen een lolletje kon.
Drommel nog-an-toe, het was toch ook zijn eigen
schuld, zei ik, want welke groote kerel speelde er nu
met een groote knikker en vernielde de heele hei,
in plaats van die knikker gewoonweg op te pakken en
met zijn handen naar dat idiote gaatje te dragen?
Nou ja, ik zei nog een heeleboel dingen tegen hem,
dat ie een ouwe driedubbelovergehaalde idioot was en
beter met een zandschepje en een emmertje poffertjes
kon gaan bakken als een brave jongen, en dat ie een
lap over zijn gezicht moest hangen als hij ^over straat
liep, omdat anders de paarden van hem schrokken,
omdat ze zouden denken dat hij een os was, en dat ie
zich op sterk water moest laten zetten en op de ker
missen laten kijken als de leelijkste kerel van de heele
wereld, en nog een heeleboel meer. Hij werd woedend
en geraakte zoo buiten zich zelve, dat hij als een
krankzinnige met zijn golfstok begon te zwaaien en
zóó dreigend op me af stormde, dat ik het verstandi
ger vond om de beenen te nemen. We renden de hei
over, het villapark van Susie binnen, want ik had een
goede honderd meter voorsprong weten te behalen.
Laat ik die schat van een Susie nu zoo tegen het lijf
loopen! Ze had zeker in den tuin van me loopen droo-
men. En net toen ik haar, nog buiten adem, bezig ben
te vertellen van dien ouden idioot a propos, ik
vergat nog je te vertellen, dat toen ik die heiplag had
geslingerd en die malle Stoffers zich omkeerde, het
heelemaal die malle Stoffers niet was, maar een wild
vreemde kerel! komt die vent als een bezetene den
tuin van Susie's villa binnengestormd. „O, kijk, daar
is vader", zei Susie. De woedende kerel was onder het
loopen nog bezig kluitjes aarde en zand van tusschen
zijn boord uit te visschen en zoodra hij mij zag, slin
gerde hij een golfbal naar me toe, en mikte zoo goed,
dat ik deze reuzenbuil op mijn hoofd kreeg... Ik weet
niet, hoe snel ik me wel uit de voeten heb gemaakt.
Er was iets van moord in de woedende blikken van
dien man...
Nu, je begrijpt, dat er van aanzoek niets meer ge
komen is. Ik heb Susie den volgenden dag gezien,
maar ze keek door me heen en behandelde me alsof
ik nog minder dan lucht was. Bedorven lucht, of zoo
iets. Zoodat ik dan maar zeggen wil, dat er heelemaal
niets te lachen is..."
Nu, daarin moest ik Karei gelijk geven. Ofschoon...
Haast valt over zichzelf, legt zich boeien aan en
verhindert haar eigen voortgang.
o
Krachtige natiiren weten te berusten, waar zij inzien,
dat er geen billijke reden is tot verzet.
o
Beschaving en zeden moeten ons zoodanig tot natuur
zijn geworden dat zij ons ook in de onbewaakte oogen-
blikken bijblijven.
o
Het is hard, hen, die u liefhebben, door den dood
te verliezen; maar oneindig harder is het, wanneer het
leven hen ons ontneemt.
o
Verstandig en langzaam; wie hard loopt struikelt.
Hoe kunnen wij een gedachten-oogst verwachten, als
wij geen karakter-zaaitijd hebben gehad?
Is het U bekend:
d at er sedert den oorlog meer dan millioen man»,
nen. vrouwen en kinderen door straatongelukken ge
dood werden?
d a t bij elke 10 voet, die een duiker dieper onder wa
ter gaat, er een waterdruk bijkomt van 4V6 pond per
vierkant inch 2% X 2Vz c.M.) van zijn lichaam?
dat er behalve Frankfort in Duitschland ook een
Frankfort in Amerika bestaat?
dat dit de hoofdstad is van den staat Kentucky?
dat deze stad aan weerszijden van de Kentucky rivier
gebouwd is, en dat de deelen daarom Noord- en Zuid-
Frankfort heeten?
dat deze deelen door een hangbrug van 235 meter
lengte verbonden zijn?
d a t de groote meren in Amerika 3800 mijl van ds
grens tusschen Amerika en Canada aangeven?
dat er in Engeland 20.000 autobusdiensten bestaan
voor het vervoer van goederen tusschen stad en dorp?
Je hebt zoo'n prachtige overjas, dat ik me maar
niet begrijpen kan, dat je met zoo'n oude, versleten
broek loopt!
A.: Weet jij wat de overeenkomst is tusschen Koning
George van Engeland en Mussolinï?
B.: Nee...
A.: Ze hebben alle twee een baard, behalve Musso-
lini...
„Elke keer dat baby me aankijkt lacht hij", sprak
de zeer verheugde vader.
„Wel," antwoordde zijn vrouw. „Het mag misschien
niet erg beleefd van hem zijn. maar het bewijst dat
het kind zin voor humor heeft..."
Bruid: Je moet niet van me verwachten dat ik nu in
eens Al mijn meisjesgewoonten opgeef, hoor
Bruidegom: Heelemaal niet, liefste. Ga gerust door
met de rekeningen van de naaister door je vader te
laten betalen en van hem zakgeld aan te nemen, hoor!
VII.
ZWEMMEN OF VERDRINKEN!
HOoo! ze zullen verdrinken", jammerde Tintel
oog, toen Mevrouw Stekelvarken met haar kin
dertjes op den rug onder water dook.
Maar ze verdronken niet!
Het was alles zoo zoetjes aan gebeurd, dat ze
heelemaal niet schrokken. Mevrouw Stekelvarken
had eenvoudig haai stekels platgelegd, de klein
tjes op haar rug genomen en toen een duik gedaan
naar de waterlelies. Ze had hen aan de wortels
laten knabbelen en hen zoo in de meening ge'
bracht, dat ze een allerleukst tochtje maakten.
Toen Mevrouw Stekelv.arken dieper in het wa
ter ging zwemmen en de kinderen natte pootjes
kregen, hadden ze daar nauwelijks erg in, zóó
warm was het water in het vijvertje en zóó ver
trouwden ze op de aanwezigheid van hun moe
dertje.
En toen deze zóó ver onderdook, dat de babies
half onder water kwamen, dachten deze niet an
ders dan dat dat ook een pretje was. Zij hadden
geen flauw vermoeden van wat zou gebeuren,
voor dat ze weer den vasten wal bereikten. Had
den ze geweten, wat hun boven het hoofd hing.
dan zouden ze doodsbenauwd zijn geweest. Zóó
bang. dat ze zich niet in het water gewaagd zou
den hebben, zelfs niet op den rug van hun moe
der!
Zoo gaat het ook vaak met menschen. Als deze
altijd precies wisten, wat er ging gebeuren, dan
zouden ze vaak hun zelfvertrouwen totaal verlie
zen. Toch is het in liet algemeen zoo, dat als er
iets gebeurt, het meestal niet zoo erg is, als zij
vreesden. Soms is het zelfs heelemaal niet erg.
Hadden de stekelbabies geweten, dat hun moe
der zoo maar met hen onder water zou duiken,
dan zouden zij voor niets ter wereld den vasten
wal verlaten hebben. Maar daarom juist had Me
vrouw Stekelvarken haar mond gehouden. Zij kan
heel goed haar mond houden, die Mevrouw Stekel
varken en dat bespaart haar heel wat onaange
naamheden in het leven.
Hoe het dan ook zij, opeens kwamen de babies
tot. de ontdekking, dat ze niet langer veilig op
moeders rug op het water van den vijver ronddre
ven, maar in het water zelf lagen met niets dan
water onder zich, terwijl moeder aan het andere
einde van den vijver weer uit het water opdook.
De twee beertjes, die vanuit de struiken dit al
les zagen gebeuren, lachten met hun geheelen
snuh, terwijl hun zwarte oogjes tintelden van pret
„Kom," zei mevrouw Stekelvarken, buiten het
bereik der babies om hen heen zwemmend. En er
zat niet anders op voor de stekelbiggetjes dan...
zoo goed ze konden mee te zwemmen.
Tot hun eigen groote verbazing, bemerkten zij,
dat hun holle stekel pennen hen prachtig op het
water drijvende hielden. Inderdaad, het zwem
men is voor een stekelvarken gemakkelijker, dan
voor elk ander dier.
Wat zeg je me daarvan?" vroeg moeder
Zwartbeer aan haar welpjes.
„Nogal handig." zei Wolletje.
„Ik wou dat U het mij ook zoo had geleerd",
zei Tinteloog.
„Ik ga je wat anders leeren,' zei moeder Zwart
beer. „Kom," en ze klom in een ahornboom, die
dichtbij groeide.
VIII.
KRONKELTJE, DE ZWARTE SLANG.
Op het eene oogenblik was Tinteloog nog heilig
ervan overtuigd, dat hij zijn moeder niet achterna
kon klimmen in den boom. Het volgende oogenblik
echter, hoorde hij een eigenaardig geritsel in het
lange gras en zag hij ineens Kronkeltje, do zwar
te slang, op zich afkomen. Nooit te voren had hij
een zwarte slang gezien. Maar aan de eigenaar"
dige lucht, die Kronkeltje verspreidde, bemerkte
hij, dat zij iemand was om voor uit den weg te
gaan.
„Klimmen!" gromde moeder Zwartbeer vanuit
den ahornboom. Had hij nog behoefte gehad aan
een waarschuwing, dan zou haar angstige toon
voldoende zijn geweest. Of Tinteloog klom! Jon
gens, wat klom hij vlug in den boom! Hij gunde
zich zelfs den tijd niet om zich af te vragen, of hij
misschien ook uit den boom zou kunnen vallen.
Hij sloeg zijn scherpe klauwtjes in de schors en
omhoog ging ie, vlugger, dan hij ooit had gedacht,
dat mogelijk was.
Moeder Zwartbeer lachte in haar vuistje. Zij
had iets geleerd, toen zij mevrouw Stekelvarken
onder haar babies zag wegduiken. Ze had geleerd,-
dat. wanneer een baby wordt gesteld voor de keus
te zwemmen, of te verdrinken, hij erin zal slagen
om te zwemmen. Zij had natuurlijk best te luiip
kunnen snellen op het oogenblik, dat Kronkeltje
gevaarlijk was gaan worden. Want nooit zou zij
hebben gedoogd, dat haar kinderen leed werd ge
daan. Maar toen zij de slang door het gras zag
kronkelen, wist zij, dat Tinteloog nu geen over
reding noodi** zou hebben, om in den boom te
klimmen. En daarin had zij zich niet vergist.
Maar waar was Wollotje intusschen gebleven?
Hij was heelemaal zonder aansporing aan den
anderen kant in den boom geklommen, en kwam
nu voor den dag op een tak, een eind boven den
grond.
„Ferm gedaan, jongen", zei'moeder Zwartbeer,
terwijl zij hem goedkeurend op den rug klopte.
Dat was te veel voor Tinteloog. Was Wolletje,
door hem in het water te duwen, niet, de oorzaak
geworden van al zijn ongelukken, dien middag?
En had hij ook niet getoond een flink berenjon
getje te zijn, toen hij zoo dapper in den boom
klom? En zou dan zijn broer alléén geprezen wor
den?
Dikke Wolletje zat juist een heerlijke zwarte
mier naar binnen te werken, toen Tinteloog ach
ter hem sloop. Het volgende oogenblik kreeg hij
zoo'n stomp tusschen zijn ribben, dat ie naar
adem snakte.
De worstelpartij die volgde, deed de beide beer
tjes van den tak duikelen. Maar het waren twee
zulke dikkerds en ze zaten zoo dik in hun vachtje
dat zij net zoomin wat om dien val gaven, als 0111
een draai om hun ooren. Zij rolden 0111 en om,
met hun pooten om elkaar heen, over de varens
door de struiken, al maar happend en stompend.
Zoo tolden ze verder, tot ze ineens bemerkten,
dat ze over iets kouds en glibberigs rolden, dat
met een boos gesis weer onder hen uitkroop.
Wolletje, als altijd de vlugste van de twee. was
in een oogenblik weer terug in zijn boom, maar de
anne Tinteloog staarde voor den tweeden keer in
de booze oogen van Kronkeltje.
En de slang was tusschen hem en den boom in!
Wordt vervolgd.