VOOR onze jeuGD TOCH Z'N ZIN! Kees had al weken en maanden gezeurd om een fiets. „Toe vader! alle jongens gaan er mee naar school." „Moeder, ik zou zoo dolgraag er ook een hebben!" en zoo ging het maar door. ,,'t Is te duur! jongen, het kan niet lijden!" had vader hoofdschuddend gezegd en moeder had gezwegen, maar stil haar spaarpotje nageteldneen, het ging heusch niet. Grootvader, wiens knieën al erg stram waren, had ook met z'n hoofd geschud en gemompeld: „Goed om den hals te breken, 't is maar beter zóó." Maar op 'n dag, toen hij aan het rommelen op zolder was had hij een héél oud ding voor den dag gehaald, dat niet veel leek op de fietsen, waarmee de menschen nu langs den weg reden. En tóch Ja vroeger, dat herinnerde grootvader zich, had vader op zoo'n ding gereden. Eén groot, kolossaal wiel en daarachter een heel klein. Net als de reus en klein Duimpje. En hoofdschuddend had de oude man het rijwiel te voorschijn gehaald en onder den hoop rommel weggetrokken. Grootvaders oogen waren nog tamelijk goed; zijn handen echter nog beter. En hij had al gauw gezien, dat, met flink in de olie zetten en afwrijven, er een boel te bereiken viel. En zoo gebeurde het, dat grootvader zóó lang wegbleef van 't huisje waar zijn dochter en z'n kleinzoontje Kees woonden dat moe der zich ongerust maakte en vader beloofde een kijkje te nemen bij den ouden heer. Vader vertelde niet veel, toen hij terug kwam. Hij zei alleen: grootvader had 't wat druk met 'n karweitje; hij komt morgen." En zoo gebeurde het. Maar toen Kees uit school kwam, riepen vader en moeder hem door tegen de ruit te tikken en beduidden hem, niet aan te schellen, maar door de tuin deuren achter het huis. naar binnen te komen. Maar tegen de deurpost stond de wonderlijkste fiets, die Kees ooit gezien had wat zag die er gek uit „Toch zou ik er best op durven rijden!" riep hij en in minder dan geen tijd kon je Kees door het dorp zien rijden op datzelfde ding. 't Ging best alleen zat hij wat hoog, en de jongens kwamen van alle kanten toe- loopen om toch ook van dat ongewone schouwspel te genieten. „Laat ze maar lachen!" dacht hij, „fijn van grootvader en ik heb mijn zin!" DE B.—L. UIT VERRE LANDEN. (EEN SLA VEN VER HA AL) Het was in Augustus, dus gedurende het regenseizoen, dat een kleine karavaan lang zaam in het Halimala-dal afdaalde. Zij be stond uit ongeveer vijftig mannelijke en vrouwelijke Amhara-slaven en twintig ge wapende drijvers, die allen het eigendom waren van den stam der Schibril Abokr- Somali's. Dez laatsten zijn gewend de slaven in Harar af te halen en tot aan het boven genoemde dal te brengen, waar de Isa-Soma- li's de menschelijke koopwaar van hen over nemen, om deze naar de kust te geleiden. De Amhara's waren met touwen aan elkander gebonden. Hoewel de vrooolijkheid een der eigenschappen van dien volksstam is, was daarvan echter bij deze met geweld van hun geboortegrond ontvoerde lieden, weinig te bespeuren. De Isa's zijn bekend om hun ver schrikkelijke wreedheid; de slaven hadden hadden dus eer een erger dan een zachter lot te wachten, is het te verwonderen, dat zij stil en bevreesd waren? Het dal liep uit in een vlakte, waarop de zomerregen het gras welig had doen opschie ten, en waar ook de bladeren der Waba- boomen, die het pijlgif aan de Somali's leve ren, een levendiger kleur hadden aangeno men. Onder hun kruinen was een dorp van hutten verrezen, waar zich nu een troep Isa's had neergezet om de Schibril Abokr's met de '^ven af te wachten. Toen de karavaan zich vertoonde, snelden haar luid schreeuwend en zwaaiend tege moet De wederzijdsche begroeting had op de gewone luidruchtige wijze plaats, en daar. na werden de Amhara's naar het midden van het dorp gebracht, waar zij in een met doornstruiken omgeven ruimte wercien op gesloten, aan welker ingang verscheidene wachters opgesteld werden. Onmiddellijk ging men nu tot den verkoop der gevangenen over. Ieder hunner werd nauwkeurig onderzocht om te zien, of hij sterk was. Toen men het over den prijs was eens geworden, volgde de betaling in manu facturen, kruit en allerlei ijzerwaren. Daarop kreeg men het onvermijdelijke feestmaal, dat intusschen door de Isa-vrouwen uit sterk gepeperd vleesch was toebereid. Een jongen van den Isa-stam had echter onder de gevangenen twee broeders, ongeveer zoo oud als hij, ontdekt, die, doodmoe van den langen zwaren tocht, een steun hadden gezocht tegen de hooge, trotsche gestalte van hun vader. Een opwelling van zijn hart volgend, naderde hij hen, legde zijn hand op het hoofd van een hunner, „Ik ben je Abban, (beschermer), je bent vrij." Naar de gewoonten des lands was de jonge Amhara nu geen slaaf meer. Reeds verhief de Isa-knaap den arm om ook den tweeden vrij te maken, toen plotseling de aanvoerder Ier Isa's toesprong, hem met één ruk van den jeugdigen slaaf verwijderde en uitriep: „Ben je krankzinnig? hebben wij deze hon den gekocht om ze vrij te maken? Het woord van een Isa heeft kracht, zelfs wanneer hij een kind is. Deze knaap is dus geen slaaf meer, maar nu wij hem niet meer verkoopen kunnen, willen wij hem ook niet mede slepen Bij die laatste woorden trok hij zijn lang. tweesnijdend mes en stiet het den jongen in het hart. Geen der Somali's schrikte van dezen moord; dergelijke wreedheden gebeur den bij hen dagelijks; doch de slaven stieten sen kreet van ontzetting uit. De niet gebon den vader van den jongen stond een oogen- blik als verpletterd van schrik, toen ontrukte hij met een snellen greep den moordenaar zijn mes, wierp zich op hem, en sneed daar na het touw, dat hem aan zijn lotgenooten verbond, door en stortte zich, brullend van woede, midden onder de Somali's, waarvan hij er verscheidene zwaar verwondde. Toen nu het touw was doorgesneden, ge lukte het meerderen Amhara's zich te be vrijden. De vechtende slaaf zag dit; hij be merkte echter ook, dat hij voor de overmacht zou moeten bukken; daarom sloeg hij op de vlucht, en riep den zijnen toe: „Vlucht, volgt mij Het werd hoog tijd, want reeds was hem het nies ontrukt. Hij snelde naar den ingang van het dorp, waarheen vele zijner lotge nooten hem volgden. Doch zich daar bevindende wachters had den het alarm gehoord en waren op hun hoede. Juist toen de voorvechter door de opening van de doornhaag sprong, werd zijn lichaam door een lans doorboord. De andere vluchtelingen zagen dit, lieten den moed zinken, waagden zich niet verder en werden na korten tegenweer overmand. Indien de Schibril Abokr's reeds waren teruggetrokken, had die gebeurtenis voor de Isa's nog slecht kunnen afloopen, want zij telden niet meer dan vijftien krijgers. Doch daar hun handelsvrienden nog tegenwoordig waren, besloten zij de opstandelingen ten strengste te straffen. Men zonderde hen van de andere slaven af, bond hen de voeten aan een en sprak daarna het vonnis uit. Daar zij verkocht moesten worden, wilde men hun leven sparen. De schuldigen werden beur telings aan een dorren boomstam gebonden en gegeeseld. Na afloop van deze terechtstelling werd het verstoorde feestmaal voortgezet, alsof er niets gebeurd was. Het duurde voort tot in den nacht. Den volgenden dag brak men op. De Schibril Abokr's keerden terug, terwijl de Isa's den weg naar de kust insloegen,, na hun dooden aanvoerder onder een steenhoop te hebben begraven. De gedoode Amhara's. vader en zoon, werden achter gelaten. De karavaan had de hoogvlakte achter zich gelaten en trok nu door de heuvelstreek, waarin men talrijke rivierbeddingen aan treft, die slechts in den regentijd met water gevuld zijn. In dien tijd is het zeer gevaarlijk zich in een droge bedding te bevinden. Daalt er n.1. hoog in het gebergte plotseling een stortregen neer, die doorgaans niet veel min der is dan een wolkbreuk, dan stort het water met reuzenkracht naar omlaag en sleept alles in zijn vaart mede. De stroom komt dan als een hooge muur aangesneld en na weinige minuten is het te voren droge, stille dal in een brullende en vernielende stortvloed veranderd. Een dergelijke droge bedding bereikte men tegen het vallen van den avond. Daar hier na de laatste regenbui eenig water was blij ven staan, dat men noodig had om den dorst te lesschen, werd deze plaats uitgekozen tot nachtkwartier. De Isa-krljgers waren, zooals reeds gezegd is, vijftien in getal; daarbij kwamen nog verscheidene vrouwen, die bij de Somali's zelfs op reis al het werk ver richten, en de vroeger reeds genoemde knaap De slaven waren weder aan elkander gebon den en moesten in dien toestand slapen, ook zij die gestraft waren en hun vreeselijke pijnen nauwelijks konden doorstaan. Slechts de Amhara-knaap mocht zich vrij bewegen, daar het niet te denken was, dat ny een poging loi ontvluchting zou wagen. He', was een hP'üere nacht, welks stilte slechts werd afgebroken door het gehuil der jakhalzen en 't geroep der pluvieren (regen vogels). De gevangenen lagen om warm te worden, dicht - bij elkaar, want de nachten zijn in die streek zeer koud. De Isa's zaten of lagen bij een vuur; deze sliepen, enkelen hadden de gevangenen te bewaken. De wind was krachtig, maar plotseling vernam men een geluid, dat alle bergbewo ners kenden. .Om Godswil, redt U! de Shellal komt!" riep men. „Shellal" beteekent: waterval of vloed De Isa's hoorden deze woorden en grepen naar hun bezittingen om te vluchten. Misschien was het nog mogelijk den berg te beklimmen, de vastgebonden Amhara's moch ten desnoods verdrinken. Daar schreeuwde een hunner en zijn stem klonk boven den aanrollenden vloed uit: „Moeten wij ver drinken, dan zij ook. houdt hen vast Oogenblikkelijk werden de Isa's door de slaven omsingeld als een ondoordringbare keten. Even vóór de vloed hen bereikte, was de Amhara knaap naar den Isa-jongen ge sprongen: „Kun je zwemmen?" vroeg hij. „Neen „Houdt je dan aan mij vast! Jij hebt mij willen redden, nu zal ik probeeren het jou te doen De Shellal bruiste voorbij en het water stroomde nu rustig tusschen beide oevers. De maan kwam door en bescheen de twee kna- en. die het strand afzochten, om te zien of nog iemand was gered. Vergeefs De stroom had de wraak der slaven uitgevoerd en allen meegesleurd. Slechts de twee kinderen leefden en de kleine Isa zei tot den Amhara: „Nu zal ik toch je Abban zijn. Wij zullen spoedig man nen van mijn stam treffen en de beste onder hen zal je als zoon aannemen, als loon van je dankbaarheid (Naar het Duitsch) GEVONDEN! In een visschersdorpje, waar iederen zomer veel vreemdelingen kwamen, zat op zekeren dag een vrouw, die gebogen op den walkant zat en zóó in gedachten was, dat ze niet eens de nieuwsgierige kleutertjes zag, die haar aangaapten, omdat ze er wat vreemd gekleed uitzag en zoo stil bleef zitten zonder iets te -eggen. Een oude vrouw, op een stok geleund, stond achter hen, en andere menschen bleven stil staan en keken naar die vreemde dame. die niet even opkeek Eindelijk begon de oude vrouw een gesprek. „Heb je pijn?" vroeg ze meelijdend. „Zoekt u den weg?" vroegen de visschers achter haar. ,,'t Mensch kan niet praten," zeiden som migen. Maar dat bleek toch niet zoo te zijn, want de dame, die niet heel goed Hollandsch sprak, maar zich toch verstaanbaar kon maken, keek de vrouw aan en zei: „Ik kwam hier, omdat ik hoopte iets terug te vinden wat ik verloren heb. Ik woon hier heel ver vandaan, maar mijn boot, die ginds om den hoek ligt, heeft me over het water gebracht. Een jaar geleden logeerde ik hier ook, ik woonde daar, in het hotel. En den dag. vóór mijn vertrek verloor ik een portretje van mijn jongen een medaillon, dat ik om den hals droeg. Ik moest toen haastig weg. kon niet meer wachten, of het gevonden werd En nu ik terug ben gekomen, hoopte ik het portretje terug te krijgen, dacht dat het ge vonden zou zijn." „Was 't van goud?" vroegen de visschers. .Weineen, menschen, en wat doet het er toe? Dat medaillon kan me niet schelen maar het portretje „Was 't portretje zoo mooi?" vroeg de oude vrouw vriendelijk. ,,'t Was het eenige wat ik had van mijn jongen!" antwoordde de vreemdelinge zacht. Hij werd ziek ik moest hem missen. En juist dat portretje moest ik verhezen!" ,,'t Is erg," vonden de menschen mede lijdend en de dame maakte zich gereed om weg te gaan. „Dan vertrek ik maar weer," zei ze, en stond op. Daar kwam van 't eind der straat een joggie aangehold. „Bent u de dame, die iets verloren heeft?" riep hij. „Ja, m'n jongen." „O,, ziet u -- ik heb een medaillon gevon den al heel lang geleden. En nu vertelde Teun, onze buurman, dat u iets kwijt was geraakt. Moeder heeft het al dien tijd be waard. Is het dit?" En in zijn handen hield hij het portretje De dame nam het en kuste het. O, wat was ze gelukkig En toen nam ze den bol van Japikje in haar handen en zoende hem zoowaar ook, op allebei zijn wangen En ik weet wel, dat de kinderen van het dorp, met Japik als eerste op de boot moch ten meevaren, een héél eind en reusachtig getrakteerd werden op zóóveel heerlijke, lek kere dingen En voor Japik en zijn ouders werd het een goeden tijd, want de vreemde dame, die héél rijk was, bemoeide zich met het gezin en de eenvoudige visschersjongen is later een héél knappe dokter geworden. Diezelfde dame heeft zijn studiegeld betaald en ook zijn ouders werden goed bedacht DE B. DE FAKKELOPTOCHT. Jan bracht z'n vacantie buiten door, bij grootvader en grootmoeder. Hij was er al meer dan eens geweest en kende alle jon gens uit het dorp. Natuurlijk werden er in den vrijen tijd allerlei spelletjes bedacht. Eens op een avond kwam hij opgetogen thuis om iets te vertellen. „Grootvader," riep hij, „de jongens gaan morgen een fakkeloptocht houden, met lampions en vlaggen, en ik weet al niet wat. 't Zal vreeselijk aardig zijn en ik wou ook graag mee „Wel, ga je gang, mijn jongen, je mag gerust", zei grootvader. „Ja maar, ik zal een lampion en een vlag moeten koopen; hoeveel zou dat kosten, denkt u zei Jan, met een niet heel gerust gezicht. „Denk er toch niet aan voor zulke dingen geld uit te geven", zei grootvader „Ik zou je binnen tien minuten van een pompoen een heel aardige lampion kunnen bezorgen en grootmoeder zal wel iets bij haar lappen hebben, waar ze een vlag van zou kunnen maken." „Zou dat wel erg mooi zijn vroeg Jan met een pruillip. „Grootmoeder, zou u met zoo'n eigengemaakt ding willen loopen „Zeker zei grootmoeder. „Ik zou 't doen en er zooveel pret mee hebben als ik maar kon, en ik zou mijn geld sparen voor din gen, waar ik wat aan had!" „Top!" zei Jan, terwijl zijn gezicht op helderde. „Vooruit dan maar als 't u belieft, grootvader." Toen nam grootvader een groote. gele pompoen, waar hij eerst aan den achter kant een stuk van afsneed; toen haalde hij met een mes het binnenste van de vrucht er uit, zoodat er een uitgeholde schaal over bleef Aan den voorkant sneed hij er een gezicht in, met gaten voor de oogen, neus en mond Toen zette hij er een kaars mid den in en maakte het stuk weer vast, dat hij er van achteren had afgesneden Toen dat klaar was, stak hij de pompoen op de punt van een langen stok en kaar was Kees. Grootmoeder maakte ook een leuk vlag getje. Den volgenden avond stak Jan de kaars in zijn lampioen, nam de'vlug in z'n hand en liep de straat op. Toen hij terug kwam, had hij heel wat te vertellen. ,Wat 'n pret hadden we En mijn lam- pon was de leukste, grootvader Alle jongens zeurden om 'm ook eens te mogen dragen. Ik ben maar blij, dat u me geholpen hebt. Dank u wel grootvaderi 1" Een guitig Prinsesje. Tijdens de regeering van Koning George V van Hannover, die een groot voorstander was van kunst en wetenschap, was het een gebruik, dat op den verjaardag van den vorst de rector (het hoofd) ~n de vier professoren der hoogeschool te Göttingen werden uitge- noodigd om ten hove het feestmaal bij te wonen, en moesten zij dan in ambtsgewaad verschijnen. Vooral de professor in de „eneeskunde liet zich de verschillende gerechten goed smaken ook w^st hij bij het dessert (zoo hij meende, ongemerkt) nog eenige mooie sinaasappelen en wat bonbons in zijn baret (een soort hoofddeksel, dat toen ^edragen werd) te bewaren. De gasten hadden het niet gezien, maar het was het 12-jarig prinsesje Frederika ni'et ontgaan. Toen de maaltijd geëindigd was en allen opstonden om de eetzaal te verlate^ terde het Prinsesje haar moeder in he^ of deze den professor met den roodflu^ mantel eens wilde vragen, zijn baret* zetten. De koningin wenkte den professor en „Heer professor, uw kleeding bevalt dochtertje zóó, dat zij gaarne wilde zieiÈ de baret hierbij staat; wees zoo goed* uw baret op te zetten." De geleerde stotterde, dat hij vreesfij, men hem zeer onbeleefd zou vinden, t hij zijn hoofd dekte in tegenwoordighfc Koninklijke familie. Het hielp niet; het verzoek werd her. en toen moest de professor zeggen, in zijn baret wat lekkers had bewaard1 zijn kinderen. Den volgenden dag zond de Koning; professor in zijn hotel een mand me: -, zocht fruit en een doos bonbons, 33 groeten v^n Prinses Frederika! Het kromme stuk hout. De oude timmerman Jacob had zijn naar een houtverkooping laten gaan, hij een nieuwen voorraad hout noodig: En onder hetgeen zijn zoon van die vert ping medebracht, bevond zich een stuk zóó krom en gebogen, dat zijn vader he; over beknorde en zeide, dat hij een sl( koop had gedaan, want het kromme zou nergens toe kunnen dienen. Doch de zoon, zonder zich boos te over deze bemerking, antwoordde: „Maail over dat stuk hout maar niet ongerust, Vs omdat ik er evenveel voor betaald heb voor de andere stukken; hier of daarzi wel een plaatsje voor te vinden zijn.1 Kort daarna moest de timmermans kleine woning bouwen; het was een vree soortig huisje, doch toen het klaar was, het er nogal aardig uit. Maar, in vert met den vorm van het stuk grond, w, het huisje gezet werd, was er ook een b van een bij zonderen vorm noodig, en er geen enkel stuk hout, dat hiertoe gesd was. Eensklaps kwam hem het kromme in de gedachte; het werd voor den dag! haald, en het paste precies; ja, het schr: alsof de boom juist voor dit doel kroms groeid was. „Ik kan wel driehonderd gulden voor! bouwen krijgen!" riep de timmerman? heugd, en hij klopte van plezier Japik,::: boerenknecht op de schouders, die net s: standje had gehad, omdat hij, volgens da) baas onhandig was en de vingers hem na het werk glad verkeerd stonden. „Een nietsnut!" had de timmerman ral renoeg gebromd. Nu gebeurde het, dat, toen het hu£&' vas, Japik in gesprek kwam met «W, die hem naar den prijs vroeg van&to1, wen van zoo'n soort huisje. De baast»8 niet bij, maar Japik, die niet zoo dom r-s bekeek den vrager en dacht: „die fcs soed betalen!" „Vijfhonderd gulden, meneer!" zei hij, ekent de baas zeker." De ander dacht even na en zei: „Vray hem of hij even bij mij komt praten!" Dat gebeurde, en de koop werd geslote: Het kromme hout en de nietsnut hadde :oeden dienst gedaan! GOED ZOO! Een heer liep door een oer drukste sfr ten van een groote stad. Hij zag daar# kleinen, bleeken schoenpoetser die ron keek, of hij geen centje verdienen kon as der, een of anderen voorbijganger. Hij b medelijden met den zwakken jongen wenkte hem, dichtbij te komen en laarzen te poetsen. De jongen naderde langzaam 05 tegelijkertijd sprong een andere, knaap hem vóór en maakte aanst den heer te bedienen. „Wat beteekent dat vroeg de heer >j vreemden indringer. ,,'t Is in orde, mijnheer 1" antw< deze vroolijk. „Jantje is pas uit het zij huis gekomen en nu doen we het om ten maar eens voor hem af." Jantje 1 toestemmend en mijnheer vond dit aardig, dat hij den aardigen jongen kwartjes gaf. „Eén voor jou, en één itje zei hij. Maar de jongen nam de kwartjes en 9 ze allebei. „Niemand neemt nu lets Jantje aan!" verzekerde hij en holde hij weg, tegen Jantje knikkend, het geld in zijn magere handen hield, was goed gedaan, vindt je niet?

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 16