VOOR
onze jeucD
HET OUDE VROUWTJE
MEESTER KOEKOEK.
Meester Koekoek ging uit wand'len,
Met een hoogen, zijden hoed;
Meester Koekoek heeft op straat toen,
De familie Stip ontmoet
En mevrouw Stip, met haar mooien,
Fonkelnieuwen omslagdoek,
.Vroeg„Wel meester, was uw
plan soms
Ons te brengen een bezoek
Meester Koekoek keek niet vriend'lijk,
Want haar kroost was stout op school,
Zie je wel, dat een der kind'ren
Achter moeder zich verschool?
iploytj^ „Neen mevrouwwas 't bitse antwoord,
Dat de booze meester gaf;
En hij nam, hoe vindt je zoo iets
Zelfs zijn hoogen hoed niet af 1
ïlhed«
ird 01
tc
L.ond(
bulte
ld heb
teur
•Afrlla
•oorlia
H. H. de B.—L.
DE LIST DER GRIEKEN.
Het paard van Troje.
Aan de kusten van Klein-Azië lag in den
te <*uden tijd de stad Troje. Een zoon van den
orst van Troje had eens den Griekschen
ltieitecróng beleedigd en de Grieken vonden
doei aarin aanleiding den strijd tegen Troje op
vatten. Hun doel was, de stad te ver-
*eren en verwoesten.
Maar Troje was een sterke stad en werd
?e ko apper verdedigd door de Trojanen onder
waai un aanvoerder Hektor, ook een zoon des
tandei pnlngs.
amna Tien jare*1 hadden de Grieken de stad al
Slegerd en er scheen nog geen kans, de
Jaai|ed Troje te zullen veroveren.
en dachten de Grieken over een ander
d handel: ze wilden door list hun doel bereiken
1184 vóór Christus geboorte bouwden de
een groot, houten paard. In de holte
ligii
n 'n
den romp verborgen zich 70 dappere
en. Dit paard werd in het veld bij
5chrt)i®oJe geplaatst en de Grieken vertrokken;
in é&aminste, zoo scheen het voor het oog der
^nhijanen.
rauwelijks waren de Grieken weg, of de
ijanen stroomden vol vreugde de stad uit
het verlaten vijandelijk legerkamp,
praar ze met verbazing keken naar het kolos-
b8iale paard. Terwijl zij onder elkander be-
aadslaagden of zij het wonderros in zee
Jjerpen, verbranden, of in de stad voeren
»uden, brachten Trojaansche herders een
(vangen Griek, dien zij op het veld gevon-
weri» ïn hadden, voor den veldheer. Naar zijn
gevraagd, zeide hij, Sinon te heeten
i bestemd te zijn geweest, als offer te die-
n voor de gelukkige redding der Grieken,
knechi was ^h^r gevlucht en had zich in een
ant h! oeras verborgen. Dit-was echter slechts een
n om de Trojanen te foppen, want hij was
ree d'ict opzet achtergebleven. De Trojanen ge
l tfden hem. Verder vertelde hij, dat dit
ard vervaardigd was, opdat de terugreis
ef to» r Qrieken gelukkig mocht zijn, want het
verga
een verzoenings-geschenk voor de be
(digde beschermgodin der stad Troje. Kwam
!t paard ongedeerd in de stad, zoo zou Troje
ichte le volken in den omtrek beheerschen, had
waa ziener gezegd. Opdat dit niet gebeuren
fcu, hadden de Grieken het zoo kolossaal
add< maakt.
- da?
srgic Natuurlijk wilden de Trojanen nu het
lard in de stad hebben. Vergeefs waar-
huwde de priester Laokoon voor de list der
leken. Ulings werden raderen onder het
^^jard gebracht, touwen er aan bevestigd en
nden oud en jong, mannen en vrouwen
I er voor.
5m0f! itaar Paard kon de Poort niet in; het
mo Tas te groot. Geen nood een gedeelte der
adsmuur wordt afgebroken en juichend
a 't 1 men het gevaarte binnen de stad.
'cntlrtNu gaven de Trojanen zich aan dolle feest,
zondi eugde over. 's Nachts echter, toen zij door
uurkej it feestvieren en het overvloedig genot van
wijn in diepen slaap waren verzonken,
lende Sinon den buik van het paard, de 70
winen stegen er uit, gaven den inmiddels
ruS gekeerden Grieken de afgesproken tee-
ns enTroje was gevallen en werd met
to grond gelijk gemaakt.
(Een sprookje.)
L
Er was eens een prins, die heel slecht was.
Gelukkige menschen en dieren deed hij met
opzet kwaad, en zag hij dat iemand verdriet
had, dan vond hij dat juist prettig.
Dat wist zijn vader, de oude koning, wel.
En toen hij voelde, dat hij ging sterven, riep
hij zijn zoon, en drukte hem op het hart, goed
voor zijn onderdanen te zijn.
De prins beloofde het. Maar in zijn hart
dacht hij: „Wacht maar, als ik eens koning
ben
Zijn oude vader stierf, en nu werd hij
koning. Al gauw merkten de menschen, dat
zij het slecht getroffen hadden met den
nieuwen vorst. Hij was lui, onrechtvaardig en
wreed.
Op zekeren dag kwam er een oude vrouw
voor zijn troon. „O koning", schreide zij, „ik
ben arm en zwak, ik heb geen geld om eten
en kleeren te koopen. Uw dienaren wilden
mij wegjagen, maar ik ben toch in het paleis
gekomen om te vragen of U mij helpen wilt."
„Maak dat je wegkomt!" zei de koning
barsch. „Ik ken die praatjes. Vooruit".
„O, heb toch medelijden, koning," zei ze,
en viel op haar knieën. „Als U wist hoeveel
verdriet ik heb, zou U mij zeker helpen."
„Als je niet dadelijk weggaat, laat ik je
mijn paleis uitslaan, of ik zet je gevangen!'"
antwoordde de wreede vorst.
Toen richtte de vrouw zich op, en zei: „Om
dat U zoo hardvochtig bent, zult U voor Uw
straf veranderd worden in het arme vrouw
tje, dat ik ben. En ik zal in Uw plaats als
koning op de troon zitten."
Op hetzelfde oogenblik voelde de koning,
dat hij dat vrouwtje geworden was. Hij kon
zijn oogen niet gelooven, maar toch was het
zoo. Hij had alleen een oude gescheurde
mantel aan, zijn schoenen waren kapot, hij
voelde zich moe en zwak. En tegenover hem,
op den troon, zat 't vrouwtje, dat nu in hem,
in den koning veranderd was. „Als je niet
dadelijk weggaat, laat ik je mijn paleis uit
slaan!" zei ze. Dat waren zijn eigen woorden.
naar kwamen zijn dienaren al aan. „Help
me!" riep hij, „ik ben de koning, en zij heeft
zich in mij veranderd!"
De dienaren lachten hem uit. „Je bent
krankzinnig", zeiden zij. „Jij de koning? Als
je niet hard wegloopt krijg je een pak slaag
op den koop toe'.' Hij voelde een ruk aan zijn
arm, en met geweld werd hij uit het paleis
gesleept.
Langzaam liep hij voort. Alles deed hem
pijn, en moe dat hij was Telkens scheen het,
of hij neer zou vallen. Eindelijk kon hij niet
meer. Hij ging op de stoep van een huls
zitten en viel met zijn hoofd tegen de deur
in slaap. Opeens schrok hij wakker. Het was
nacht. Een man had hem vast geroepen.
„Zeg vrouwtje, wat doe Je hier? Moet je
niet naar huis?"
Hij rilde, 't Had geregend, hij was doornat
en koud en bijna te zwak om te loopen.
„Kom maar mee, dan zal ik je naar mijn
vrouw brengen. Je bent uitgeput, mijn vrouw
zal je verzorgen. Ik weet zelf ook wel wat
nonger is." De vriendelijke man steunde hem
en toen ze thuis waren gekomen, kreeg hij
warme pap. Toen hij in bed lag, viel hij
dadelijk in slaap.
Den volgenden dag zei de vrouw van den
man: „Je kunt wel hier blijven als je geen
thuis hebt en me helpen naaien. Dan hoef
ie in elk geval niet van honger om te komen.'
Wat was hij dankbaar! En als hij er aan
dacht, hoe slecht hij altijd voor menschen
en dieren geweest was, had hij berouw. Hij
nam zich voor. als hij nog eens opnieuw
koning werd, beter dan vroeger te zijn. En
geduldig deed hij het moeilijkste werk, hielp
de vrouw in alles, en at dankbaar het een
voudige eten.
Niemand vertelde hij, wie hij was. Hij was
bang, dat de menschen hem weer zouden
uitlachen of voor krankzinnig houden.
Zoo leefde hij een jaar. Geen enkelen keer
had hij in dien tijd iemand verdriet gedaan.
Er was niet altijd voldoende eten in huis,
maar als er een arme aan de deur kwam om
brood te vragen, gaf hij het met vreugde,
ook al had hij zelf niet genoeg.
Maar de man werd ziek en kon geen geld
meer verdienen. Er kwam nóg minder eten
op tafel, en hoe hij zijn best deed en halve
nachten aan het werk bleef, het hielp niet
genoeg. Dikwijls gingen ze zonder gegeten te
hebben naar bed. Toen werd ook de vrouw
ziek, en wist hij niet meer wat te doen. Zijn
eigen brood gaf hij aan de zieken, maar dat
kon hij niet lang meer uithouden. Hij werd
weer even moe en zwak, als toen hij het
paleis werd uitgejaagd.
Als er geen hulp kwam, moesten ze alle*
drie sterven.
Op een nacht, dat hij lag na te denken,
kreeg hij een plan. „Ik zal naar het paleis
teruggaan, en aan koning, die nu op
mijn troon zit, zal ik vragen deze goede
menschen te helpen. Misschien is hij niet
zoo hardvochtig als ik toen was."
Dadelijk ging hij op weg en kwam vroeg
in den morgen bij het paleis aan.
„Mag ik den koning spreken?" vroeg hij.
„De koning is nog niet op," antwoordde
de dienaar, „maar als je een uur wacht, kun
je hem wel spreken."
Zoo wachtte hij een uur lang. Toen werd
hij doodmoe en duizelig van den honger,
binnengelaten.
Wat zou de koning zeggen?
m.
Strompelend kwam hij de iaal binnen,
waar de koning was. Het was een diepe ver
nedering voor hem, hier te komen smeeken.
Maar de gedachte aan zijn zieke vrienden
gaf hem moed.
Daar zat de koning. Hij dorst bijna niet
opzien
„Wie ben je vroeg de koning.
„Ik ben een arme vrouw", antwoordde hij,
„die u hulp komt vragen. Ik heb twee zieke
vrienden, een man en een vrouw, die van
honger zullen omkomen als u ze niet helpt."
„Waarom geef jij ze dan niet te eten. Jij bent
toch niet ziek", zei de vorst. De koning had
hem dus niet herkend. Maar zijn vraag gaf
hem een weinig hoop.
„Och koning, ik ben zelf zoo zwak, dat ik
bijna niet staan kan, en alles wat ik had, heb
Ik aan mijn vrienden gegeven, ik heb in geen
drie dagen iets gegeten."
„Waar woon Je?" vroeg de vorst.
Hij vertelde het. Toen zei de koning: „Ik
zal Iemand naar je huls sturen om te kijken
of Je de waarheid spreekt. Tot zoo lang moet
je wachten."
Wat duurde het lang, voor de dienaar
terug was! Zou hij het zoo lang uithouden?
Doodmoe leunde hij tegen den muur.
Eindelijk kwam de dienaar terug en ver
telde den koning, dat alles waar was.
„Goed", zeide de koning, „ga heen, tot ik
je roep."
Toen er niemand meer in de zaal was, zeide
de koning tot het arme doodmoede vrouwtje,
dat voor hem stond: „Nu zie ik, dat je Je
leven gebeterd hebt. Ik heb Je wel herkend,
maar wilde je voor het laatst op de proef
stellen. Ten teeken, dat ik in je beterschap
geloof, ben je van dit oogenblik af weer
koning en ik het arme vrouwtje in jouw
plaats
Op hetzelfde oogenblik was alles veranderd
Hij zat weer op den gouden troon, met het
koninklijke kleed om zich, en tegenover hem
stond hetzelfde vrouwtje, dat hij een jaar
geleden had willen wegjagen.
Geen wonder, dat hij blij was! Direct gaf
hij het vrouwtje met zijn twee goede vrien
den, een mooie woning en zooveel geld, dat
ze gelukkig en zonder zorgen konden leven.
De zieke man en vrouw werden spoedig beter
maar nooit hebben ze geweten wie hij was.
En het vrouwtje?
Twee maanden later trouwde de koning
met een mooie, lieve prinses. Niemand wist,
waar ze vandaan kwam. Alleen de koning
wist het, en als ze hem prezen, omdat hij van
?en wreede, een goede koning geworden was,
die iedereen weldeed, dan keek hij dankbaar
naar zijn gemalin, die zich eens ln een arm
vrouwtje veranderd had, om hem goed en
gelukkig te maken.
KAREL'S PECHDAG EINDIGT GOED
De kleine jongen stond mistroostig tegen
de muur van het station geleund. Het was
al laat in den avond, in de straten brand
den de lantarens, de regen kletste neer en
maakte het geheel niet veel vriendelijker.
,,'n Pechdag", mopperde de jongen. „Den
heelen dag heb ik nu al geprobeerd om
wat té verdienen met pakjesdragen. Maar
wat heb ik bij elkaar Vijftien cent, meer
niet. Daar durf ik werkelijk niet mee thuis
te komen. Wat moeten moeder en de
kleintjes morgen dan etenEn er
komen nog maar twee treinen, voor Pa
rijs en voor KeulenAch, ach, wat een
slechte dag
Een anderen jongen trad naderbij.
„En Wimple" spotte hij, „hoeveel heb Je
al bijelkaar
Wim gaf geen antwoord. Hij wist het
wel, de lange was veel sterker dan hij en
als er een karweitje was dan duwde hij
Wim altijd achteruit. Dat had hij vandaag
ook al gedaan, de leelijkerd. En dan, de
witkielen van het station duwden je ook
opzij. Die verdienden het liever zelf
Over vijf minuten kwam de trein voor
Parijsdaar waren al reizigersJa
zekerde lange was hem weer net
voorDie anderen danmaar daar
waren de witkielen al.... nu was al je
kans verkeken.
Tranen drongen Wim ln de oogen. Hij
had nog maar een paar minuten en dan
ging de trein er vandoor. Alleen nog maar
de Berlijnsche expres om twaalf uur
en als dat ook niets werddan moest
hij naar huls met vijftien cent verdienste
van den heelen dag
De witkielen waren reeds naar binnen
gegaan, want de Fransche trein stond op
punt van vertrek. Wim stond alleen bul
ten.... Maar wat was dat? In de verte
raasde een auto aanstopte voor het
stationWim veerde op, rukte het
portier openeen militair stapte uit.,
duwde Wim zijn koffer in de hand en
riep „Snel, ik moet de trein nog hebben!"
Wim rende voort, het perron op. Achter
hem werd wat geschreeuwd over een per
ronkaartje. Wim hoorde het niethij
rende door.
De chef had de seinschijf reeds geheven,
maar Wim schreeuwde
„Halt wachten, daar komt nog een
generaal
En werkelijk wachtte de chef een oogen
blikDaar kwam de generaal; de trein
reed al zachtjeshij duwde Wim twee
kvartjes in de handVoort rende hij..
Wim er achter. Daar sprong de generaal
op de treeplankMaar wat was dat?
Door de plotselinge zwaai kwam het eind
van zijn sabel te haken in Wim's kous,
DOM MIES.JE.
Toen Miesje van morgen naar school liej
Woel er een vreeselljke wind.
Ze hoorde, dat moeder haar, nariep
„Houd Je hoedje goed vast, hoor kind
Maar Miesje had 't toch zoo druk
Met haar vriendinnetjes Lotje en Liesje
Dat haar hoed opeens met een flink ruk
Van haar hoofd woei .Die domme Miesje.
„krrrak" ging t, en Wim's kous bezat een
maneschijntje.
Vanuit de trein keek de officier om.
„Jongengauwriep hij.
Wim holde mee.
De officier frommelde een bankbiljet in
elkaar en wierp het Wim toe.
„Voor nieuwe kousen", riep hij.
Wim bleef achter op het perron en
wuifde.
De generaal groette terug.
„Ditmaal heb je me toch niet voor de
gek gehouden", zei de stationschef. „Het
was werkelijk de generaal."
„En zie eens wat hij me gegeven heeft..
twintig guldenvoor een nieuwe
koushoera.nu behoef ik de laatste
trein niet af te wachtenik heb ge
noeg voor een heele week.
En hij ging bijna dansend door de
straat.
Natuurlijk waren ze thuis ook heel erg
blij.
„En weet U wat lk hier nu mee geleerd
heb zei Wim. „Om nooit het hoofd te
laten hangen. Want een pechdag, dat heb
ik vandaag gezien, kan plotseling een ge
luksdag worden."
PIG PAG PENGELTJE.
Plg Pag Pengeltje
Vlschte met een hengeltje
In het klare nat.
Pig Pag Pengeltje
Zwiepte daar geen stengeltje?
Sprong daar niet een kikkertje,
Zoo'n oolijk, vroolljk dikkerdje
In het kikkerbad?
Pig Pag Pengeltje
Lei direct zijn hengeltje
Achter zich op 't pad.
Haast Je kikkertje, haast je man.
Daar komt Pig Pag Pengeltje an
O, zoo stil, Je hoort 't niet....
Boog hij over naar het riet....
Kikkertje dat wordt je dood!
Plons, plas, plengeltje,
Daar lag Pig Pag Pengeltje
Naast het kikkertje in de sloot!
Haastig kroop met veel geluid
Pig Pag Pengeltje er weer uit
Pig Pag Pengeltje heeft nooit nadien,
Naar een kikker meer omgezien!
ONS MOPPENHOEKJE.
Slim tegen slim
Een boertje had gehoord, dat de dokter,
dien hij wilde gaan raadplegen, voor de
eerste visite dubbel tarief berekende. En
v?el slim stapt? hij de wachtkamer bin
nen. „Daar ben ik weer, dokter
„Ik herinner me niet, U al eerder gezien
te hebben".
„Toch wel, dokter, ik ben verleden
week hier geweest."
„O ja. nu herinner ik het me. En hoe
gaat het U
„Niet te best, dokter
„Nu, dan nog maar een oogenblikje
doorgaan met de v rige medicijnen", zei
de dokter
(Nadruk verboden).