AliEIlEl NitllS-
JONGELUI, die gaan trouwen
GEESTELIJK LEVEN.
M. KLERCQ,
Terugkeer der Mekka-gangers.
Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co, Schagen.
Eerste Blad.
De weg terug.
SPMSHIMT til - DEI HELDER - IEL
Zaterdag 6 Juni 1931.
■*s>
SCHAGER
74ste Jaargang No. 8877
CRU1AIÏT.
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20.
Prij9 per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN-,
TlëN van 1 tot 5 regels f 1.10, Iedere regel meer 20 cent (bowijsncy
inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.»
DIT NUMMER BESTAAT UIT VIER BLADEN
IN mijn laatste artikel, gewijd aan het boek
van Remarque, wees ik er op, hoe de uit
den oorlog teruggekeerde soldaat zich vreemd
voelt in de burgermaatschappij, waarin hij zich
weer een plaats moet veroveren* waarin hij weer
normaal moet leeren werken. Hij begrijpt de men-
schen, zelfs zijn allernaaste verwanten niet meer.
Hij kan niet loskomen van het vreeselijke en toch
zoo eigene leven op het slagveld. Met zeer groot
talent wordt ons dit door den schrijver geteekend
in verschillende rake tafereelen.
Ernst gaat op verzoek van zijn moeder, kort na
zijn thuiskomst een avond naar oom Karei. Deze
oom Karei is de deftige, rijke man in de familie.
Er wordt gesoupeerd. Ernst geniet van wat wordt
voorgezet. Van de onbenullige kletspraatjes heeft
hij allang genoeg.
Ik laat hier een stukje van Remarque volgen,
in de overtuiging, dat gij zult voelen, hoe zuiver
hier de toestand wordt weergegeven en hoe vol
komen aannemelijk ons de houding van Ernst
wordt, die in die mooie wereldsche omgeving weg"
droomt naar het slagveld, naar het lugubere,
maar in tegenstelling tot dit leugen- en schijnle-
ven, zoo diep-echte leven in de loopgraven, waar
geen conversaties, geen vormen, waar alleen de
waarachtigheid was in een bestaan, dat ieder
oogenblik kon worden vernietigd. En dan alles
om zich vergeet!
„Goddank verschijnen op dit oogenblik bros
gebakken coteletten op tafel. Ik snuffel. Het zijn
echte varkenscoteletten, in echt vet gebakken. Het
gezicht daarvan maakt alles weer goed. Ik grijp
een flink stuk en begin vol genot te kauwen. Het
smaakt heerlijk. Eindeloos lang is het geleden, dat
ik versche coteletten gegeten heb. Den laatsten
keer was het in Vlaanderen toen hebben wij
twee biggen gevangen op een buitengewoon
zachten zomeravond vraten wij ze tot ap de been
deren op Katczinsky leefde toen nog, ach Kat,
en Haie Westhus dat waren andere kerels
dan die lui hier thuis ik leun met mijn armen
op tafel en vergeet alles om mij heen, zoo dicht
zie ik hem voor mij De beestjes waren heel
malsch aardappelpoffer hadden wij erbij ge
bakken en Leer was erbii en Paul Baiimer
ja, Paul ik hoor en zie niets meer, ik verdiep
^mij geheel in mijn herinneringen
I Gegichel doet mij tot mijzelf komen. Aan tafel
is het stil geworden. Tante Line ziet eruit als een
flesch zwavelzuur. Het meisje naast mij onder
drukt een lachje. Allen kijken naar mij.
Het zweet breekt hij eensklaps in stroomen uit.
Daar zit ik, evenals destijds in Vlaanderen, in
gedachten met mijn ellebogen op tafel, het been
in mijn poot, mijn vingers vol vet en kluif het
overblijfsel van de cotelet af de anderen eten
echter netjes met mes en vork.
Vuurrood staar ik voor mij uit en leg het been
weg. Hoe kon ik mijzelf zoo vergeten? Maar ik
ben immers aan niets anders meer gewend; in het
veld hebben wij altijd zoo gegeten, daar hadden
wij ten hoogste een lepel of een vork, maar nooit
een bord.
Mijn schaamte wordt nu met woede vermengd.
Woede op dien oom Karei, die nadrukkelijk luid
over oorlogsleeningen begint te spreken; woede
op al die menschen hier, die zich zoo belangrijk
voordoen met hun porcelcin en hun verstandige
woorden; woede op deze geheele wereld, die zoo
eeuwig zelfgenoegzaam met haar gepeuter voort
leeft, alsof die ontzettende jaren er nooit waren
geweest, waarin toch slechts èèn ding gold: dood
of leven en niets anders.
Verwoed stop ik zooveel naar binnen als ik kan;
éoor en door zat worden wil ik tenminste. Zoo
dra het mogelijk is, verdwijn ik daarna naar bui
ten.
In de garderobe staat de bediende in zijn rok.
Ik grijp mijn kleeren en snauw: „We hadden jou
ook in het veld moeten hebben, gepoelitoerde aap!
•Tou en den heelen troep hier!" Daarop sla ik de
deur met geweld achter mij dicht."
Wanneer de Duitsche soldaten na den oorlog
zijn teruggekeerd, is de keizer gevlucht naar Hol
land en de revolutie uitgebroken. Zal deze revo
lutie uitkomst brengen? In de harten van velen,
die te goeder trouw ten strijde trokken, bezield
met liefde voor het vaderland, is de hoop ontwaakt
dat er nu inderdaad een nieuw leven zal aanbre
ken. De oude kameraadschap der loopgraven leeft
nog in hen. Zal deze kameraadschap een betere
orde scheppen?
Revolutie wereldvrede einde van de
krankzinnige oorlogsvoorbereiding! Ach, een
wreede teleurstelling méér, wordt het. „Want de
ze geheele omwenteling is slechts een beetje be
roering aan de oppervlakte Zij zet niet verder
door. Wat helpt het, dat een paar vooraanstaande
posten anders worden bezet; iedere soldaat
weet, dat een compagniescommandant de beste
bedoelingen kan hebben als de onderofficieren
niet willen is hij niettemin machteloos. Op dezelfde
wijze moet de meest vooruitstrevende minister al
tijd schipbreuk lijden, als hij een reactionair corps
geheimraden tegen zich heeft. En de geheimraden
zijn in Duitschland hun posities blijven innemen.
Deze Napoleons der bureaux zijn onaantastbaar."
„Och ,die revolutie, die is met de pink op de
naad van de broek gemaakt, door partijsecreta
rissen, die alweer bang zijn geworden voor huil
eigen moed. Kijk maar eens, hoe ze elkander al
in de haren zijn gevlogen, sociaal-democraten, on
af han kei ijken, spartakisten, communisten. Intus'
schen schieten de anderen in alle kalmte de paar
goede koppen neer, die zij werkelijk hebben en zij
merken het niet eens."
En wanneer steeds scherper het besef door
dringt dat niets werkelijks, niets goeds gewonnen
is, dat de wereld gebleven is, wat zij was tenzij
alleen maar ruwer, grover, brutaler in haar ge
meenheid, dan breekt uit de oudsoldaten de bit
tere klacht, dat zij bedrogen zijn. Sprak men niet
van „Vaderland?" Maar men bedoelde bezittings-
plannen van een hebzuchtige industrie". „Wij
dachten, dat het om de toekomst ging! Maar het
ging tegen de toekomst. Onze toekomst is dood,
want de jeugd is dood, die haar droeg." „Onze
idealen zijn bankroet, onze droomen kapot en in
deze wereld van brave menschjes, ieder met zijn
eigen doel, loopen wij rond als Don Quichotes die
in een vreemd land zijn verdwaald."
O, dat vreeselijke leed, hetwelk na den oorlog
de ziel van de soldaten verzengt, verbittert, tot
wanhoop brengen kan. Ik heb dit het sterkst ge
voeld, waar Remarque beschrijft de diepe, doffe
smart van den teruggekeerde, die vol verlangen
in zijn oude woning komt, in wien iets is ontwaakt
van dat zalig begeeren naar zijn vrouw, dat in
hem was voorheen, en die dan zijn vrouw weer
ziet als een ander mensch. En zij staat vóór hem,
zich schuldig gevoelend verlegen, als een onder
worpen slavin bijna... want een man is bij haar
geweest, een andere man en... zij heeft dezen
vreemden man niet weerstaan. En Remarque ver
telt ons hoe er dan is de wreede spot van de brave
medeburgers, het galbittere lachen om den bedro
gen echtgenoot, die dan besluit om weg te gaan,
zijn huis, zijn geliefde tuin prijs te geven, omdat
hij dien spot niet dragen kan.
Of misschien is nog erger, wat hij ons verhaalt
van hein, die terugkomt met geslachtsziekte
zoo veelvuldig voorkomend en.... begrijpelijk in
den oorlog! en dit eerst niet weet, maar na een
onderzoek bij den dokter de zekerheid erlangt dat
hij een slachtoffer is van de gevreesde syphilis!
Hij heeft, als zoovele anderen, roekeloos zich
overgegeven aan dien drang, welke ook in hem,
jongen man, werkte. Hij kon toch immers zoo
redeneerde de groote meerderheid ieder oogen
blik uit het leven worden weggerukt. Waarom
niet van dit leven nog nemen, wat er te nemen
was? Maar de granaatscherven en het giftgas
spaarde hem. Hij kwam weer thuis en... nam de
ziekte als zijn metgezel mede. Arme Ludwig! En
hij herinnert zich, hoe hij, nu aangetast door
syphilis, vroeger, een jongen nog, een mooie, zui
vere verliefdheid heeft gekend. En hij spreekt er
over met zijn vriend Ernst: „Destijds, voor den
oorlog, had ik zoo'n schooljongensverliefdheid.
Ernst. Een paar weken geleden heb ik het meisje
weer ontmoet. Het kwam mij voor, alsof zij nog
mooier was geworden. Het was, alsof de tijd van
vroeger nog eens in haar was herleefd. Wij hebben
elkaar daarna weer dikwijls gesproken en op
eens heb ik gemerkt" hij legt zijn hoofd op het
blad van de tafel. Als hij weer opkijkt, zijn oogen
dof van verdriet „voor mij is dat alles niets
meer, Ernst ik ben immers ziek
In den nacht, volgend op dit gesprek heeft Lud
wig een einde aan zijn leven gemaakt, door zijn
polsaders open to snijden.
Ik wil het hierbij laten, ofschoon de verzoeking
groot is om nog veel, veel meer te vertellen uit dit
aangrijpend boek. Maar gij moet dit zelf lezen,
goed lezen met uw gansche ziel en het verwerken.
Dan zult gij met mij een grenzelooze afkeer in u
voelen opkomen tegen den oorlog, niet alleen om
wat hü brengt over de wereld, zoolang hij in zijn
daemonische kracht woedt over de wereld, maar
óók om de onzegbare groote ellende, de folterende
smart, het stille, diepe leed, de wroeging, de gru-
vergeet vooral niet een bezoek te bren
gen aan de nieuw herbouwde magazij-»
nen van J
Steeds voorradig een groote keuze in
SLAAP-, WOON- en SALON-
AMEUBLEMENTEN, -
in 80 verschillende modellen.
VLOERZEILEN en APARTE VLOER-
KLEEDEN AFDEELIN 6.
welijke ontaarding, welke hij brengt na te zijn ge-)
eindigd, wanneer de kanonnen zwijgen, maar inf.
de zielen der menschen de verwoesting blijft na->
werken.
Daar zijn er, welke dit laatste boek van ReS
marqué minder goed geslaagd vinden dan het vo«'
rige, dat door heel de wereld om zijn zuiverheid
en waarachtigheid is geprezen en bij millioenen,
is gelezen. Ik ben 't met deze menschen niet eensv
Mij heeft „de weg terug" minstens even sterk aan-^
gegrepen als „van het Westelijk front geen'
nieuws". En ik heb daarin gevonden dezelfde
meesterhand, die zonder eenig^ zucht naar over
drijving, ons niet anders heeft willen toonen dan
de harde, bittere, schroeiende werkelijkheid.
Het is die meesterhand, welke met ontzaglijk
ken ernst ons wijst op onzen duren plicht als
menschen. En deze plicht is: de uitbanning van
den oorlog uit onze wereld.
ASTOR.
Aan L. R. te D. Ook boeken verouderen en raken In de
vergetelheid, ai zijn ze nog zoo mooi en
waar. Daarom zult u er zich met mij over
verheugen, dat het bovenbesproken boek, wij
zend op de na-oorlogsche misère, verschenen,
la.
Aan allen. Zondag 7 Juni, morgen dtia, wordt een anti*
mllitairistlsch congres gehouden in Alkmaar,
waaraan ook openbare bijeenkomsten zijn
verbonden. Mogen velen uwer zich daarheen-
begeven en daardoor het protest tegen milt-,
tairiame en oorlog dee te krachtiger makenl
VAN MENSCHEN, DIEREN EN DINGEN. EEN
BANKHUIS OP WIELETJES. PELGRIMS.
HOE MEN NIEUWE TAPIJTEN SLAAKT.
DE EZEL ALS GIDS.
(Van onzen reizenden correspondent).
BEYROUTH. 27 Mei 1931.
DAG aan dag klimt de zon hooger tegen den
hemel ,dag aan dag wordt de warmte heviger,
tot tegen den avond de koelte komt. Het ls nu
de tijd, dat pelgrims, die terugkeeren van
Mekka, de heilige stad der Mohamedanen, Beyrouth
doortrekken. Per trein komen ze, over Medina, Da-
mascus. om van Beyrouth per schip naar hun land te
vertrekken. Meest zijn het Arabieren, uit Noord-
Afrika. Tunis. Algiers, Marokko, groote, statige kerels
in wijde, geplooide mantels. Ernstig zijn ze. waardig,
want ze hebben Immers den grooten plicht vervuld,
dien hun godsdienst voorschrijft en ze zijn nu „hadji".
Ze hebben den Kaba (heiligen steen) bezocht, hebben
gebeden tot Allah in de moskee met de zeven mlna-
rets. Per trem, per schip reizen deze pelgrims, doch
Mohamedangn uit Perzic, Afghanistan, Beloutsjlstan,
maken nog steeds hun pelgrimetocht per kameel. Lange
karavanen trekken ook in deze dagen nog door de
woestijnen met als ver doel de moskee der zeven mina-
rets. Langzaam neemt evenwel de automobiel bedt van
de woestijn en verdrijft den kameel. Reed3 nu worden
de karavanen van Beyrouth, Damascus naar Bagdad
en Teheran zeldzamer. Eenige malen per week rijden
evenwel groote luxe-autobussen van Beyrouth en Da
mascus naai Bagdad, autobussen, die de reis door een
woestijn met betrekkelijk weinig zand. maken in goed
veertig uur De kameelkaravanen doen er ongeveer
even zooveel dagen over.
De Arabieren uit Noord-Afrika die op hun pelgrims
tocht door Beyrouth trekken, vertoeven hier ook tus-
schen een grootendeels Arabische bevolking, maar...
ze kunnen de menschen niet verstaan en moeten vaak
hun toevlucht nemen tot de gebarentaal. Het Arabisch,
dat gesproken wordt, vormt niet één taal, doch een
groep talen. In een winkei van een Arabier te Beyrouth
hoorde ik hoe enkele Arabieren uit Tunis, die er iets
kwamen koopen, met den Arablschen winkelier Franach
spraken.
Onder deze Arabische Mokkagangers uit Noord-
Afrika zijn er. die geurende hun verblijf te Beyrbuth
hun intrek nemen In een goed hotel. Dat zijn de meest
geclvillseerden, aan wie men toch meestal ook kan
bemerken, dat ze zich zittend op een stoel en niet op
den grond, eenigszins onwennig gevoelen. Velen ech
ter betrekken geen hotel en brengen den nacht buiten
•door, niet uit armoede, doch omdat ze in zoo'n hotel
kamer niet thuis zijn Op den hoek van een straat,
waarop mijn kamer uitzicht heeft, hebben eenige nach
ten zulke Afrikaansche Arabieren gebivakkeerd. Tegen
tien uur 's avonds kwamen ze en legden midden in de
•stad, In een comfooi een vuurtje aan en daarna zaten
ze in hun wijde witte burnous. om het hoofd een tur-
baan. Ze praatten zacht en rookten, tot ze insliepen. In
deze 9traat, die met haar groote nieuwe gebouwen een
tamelijk Europeeschen indruk maakt, gaf dat een bij
zonder effect: een Bedoeïnenkamp m het klein tusschen
•moderne hulzen. De polltic zegt van zulk een bivak
niets. Men kan die menschen toch niet verhinderen,
hun natuurlijke leven te volgen. Maar zonderling fan
tastisch moet het een nieuw aangekomene schijnen.
Vertoeft men langer In deze streken, dan heeft men
ziek aan zulke eigenaardige contrasten reeds gewend.
In de voor een groot deel modern-Europecsche stad
Beyrouth vallen telkens dingen op, die naar onze be
grippen eenigszins vreemd zijn. Hier en daar ziet men,
op straat zittend een „wetsgoleerde", een schrijver. Bij
zich heeft hij een stoeltje met papieren, pen en inkt
erop. Hij schrijft tegen betaling brieven, geeft raad,
stelt verzoekschriften op. Van de wetten kent hij alleen
de Koran, die immers niet alleen een godsdienstig boek
is, doch ook al9 een soort burgerlijk en straf-wetboek
was bedoeld. Zoo'n schriftgeleerde aibeldt tegen laag
honorarium, enkele centen, doch bij de eenvoudige,
vrome Mohamedanen geniet hij grootere achting dan de
'rechtsgeleerden, afkomstig van een universiteit, die
van den Koran niets of weinig wil weten. Een geleer
de ls hij immers en hij draagt daarvan het uiterlijke
«kenteeken: om den fez een witte turban, evenals de
ihodzja (geestelijke).
In Beyrouth mengen zich Oost en West door elkan
der, maar ze verbinden zich nog niet De stad-Arabie-
iren, vooral de intellectueelen onder hen, vertoonen
•eenige toenadering tot de Europeanen, maar de stad-
Arabieren der woestijn, van wie nu en dan ook enkelen
Jn de stad verschijnen, niet met een goed oog aange
zien. Deze Arabieren der woestijn komen niet in een
Europeesch koffiehuis of restaurant Hun eigen gelegen
heden hebben ze, die ze bezoeken. Rijk zijn ze soms,
maar van papiergeld willen ze weinig weten. Goud wen-
schen zo en als ze hun waren, kleeden, huiden, kaas,
Jn de stad hebben verkocht wisselen ze vóór hun ver
trek het ontvangen papiergeld weder tegen goud om.
Jn een groote bank gaan ze evenwel niet. Ze bemoeien
Zich alleen met de dozijnen kleine wisselaars, die men
overal vindt Eén van deze wisselaars, een al oud man,
trekt steeds weder mijn aandacht als ik hem zie op
zijn vaete standplaats.
Deze wisselaars, een grijze Arabier met fez, is direc
teur-eigenaar van een bankhuis op wieletjes, waarvan
hijzelf directeur, kassier en jongste bediende tegelijk ls.
Pe man is niet goed ter been en zit in een vierwielig
wagentje, dat tegelijk zijn bureau ia Hier wisselt hij
papier tegen goud en goud tegen papier, koopt alle
mogelijke vreemde geldsoorten op en geeft zelfs, tegen
onderpand, kort loopende credieten. Vóór hem staat
een glazen kastje met dollars, francs, ponden sterling
en gouden en zilveren munten van verschillende landen.
De Bcdoelnen koopen gaarne alle mogelijke zilver- en
goudgeld, onverschillig van welk land het herkomstig
is, maar ze koopen dat geld slechts bij gewicht.
Deze merkwaardige bank wordt eiken morgen naa*
haar standplaats gereden en 's avonds teruggebracht.
Deze „bank-wagen" heeft een automobielhoorn als re
clame- en waarschuwingsmiddel, en ook een rem. Dient
deee laatste om te snelle stijgingen en dalingen in de
koersen te voorkomen? En bij den „directeur-kassier-
Jongste-bediendo" hangt een veldflesch, vermoedelijk
met koude koffie, om in tijden van beurscrisis zija
zcnuiwen te kalmeeren.
Er bestaan te Beyrouth ook nog enkele tapijtwevers;
die heel vaak aan toeristen en dan natuurlijk tegen
veel te hoogen prijs verkoopen. Zoo'n Arabier vraagt
b.v. voor een tapijt, dat vijftig Nedcrlandsche guldens
waard is. een prijs van honderd Syrische ponden la
papier (f 200): de toerist biedt vijftig pond cn koopt
tenslotte voor vijf-en-zeventig pond (f 150). trotsch en
gelukkig, dat <hy vijf-en-twlntig pond heeft afgedongen.
Hoe buitengewoon stirk buitenlanders hier worden
overvraagd, bleek me dezer dagen weder eens, Mijn
reisgezel vroeg in het Arabisch, dat men hier spreekt,
en dat hij min of meer kent. bij een Arabier naar den
prijs van een zilveren doosje. „Vier pond", luidde het
antwoord in het Arabisch. Daar mijn metgezel plotse
ling overging in het Engelsch, dat de Arabier ook
bleek te kennen, bemerkte deze dat wij vreemdelin
gen waren en In de meening ,dat wij zijn antwoord in
het Arabisch niet hadden verstaan, gaf hij nog eens
den prijs op in het Engelsch, maar deze prijs was daar
bij plotseling van vier op zeventien gestegen.
De buitenlanders zijn vooral belust op oude tapijten.
De kooplieden leggen soms een nieuw kleed op straat;
vóór hun deur De voorbijgangers loopen er over en zoo
krijgt het tapijt in enkele weken het aanzien oud, an
tiek te zijn. De voorbijgangers doen, wat de tijd niet
deed
Vermakelijk en bijna treffend tegelijk is een verschij-
rfng, die men hier dikwijls ziet: de ezel als gids, ala
beider van kameclen. De in ons land verachte, van
■domheid beschuldigde e®e'. op een eerepost! Een philo-
boof Is de ezel. Langzaam en zeker van zichzelf gaat
grauwtje vóór en de groote, eigenwijze, domme kamee-
ien volgen. Is er bij een groote of kleine karavaan
geen ezel als voorganger, dan loopt een lefidkameel
Nboraan. een speciaal gedresseerde, die ook duurder
is dan de anderen, welke zonder om of vóór zich t«
kijken, gelaten volgen, steeds in deneelfden tragen, sta-
tigen gang. Maar meestal is het een klein, grauw
czelje dat nietig en zelfbewust de groote domme (fleren
den weg wijst De ezel moge zich troosten: het 14
reeds anderen wijjten gebeurd, dat ze voor ezel werden
gescholden.
J. K. BREDERODE.