Scheer Courant „De Aardappelziekte." SrSfeS7- Zaterdag 13 Juni 1931. 74ste Jaargang. No. 8881 Vierde Blad. Trouw aan 't gegeven woord. Filmvoorstelling Dit jaar een gering beschot door de ver nielende werking der gevreesde ziekte? c O V) 0 y-is-ss f (A/ 8r> ..«IW9 b l usiffmv, dwnu, .ivarKny FEUILLETON- VERTELLINGEN. SL Brabanische brieven. De handhaving van den vrede vereischt een ver mindering der nationale bewapeningen tot een mi nimum, dat vereenigbaar is met de nationale veilig heid en met de nakoming der internationale verplich tingen, voorgeschreven door een gemeenschappelijk optreden. Zoo ongeveer kan men le^en in artikel VIII van het vredesverdrag van Versailles, dat tevens aan den Vol- Icenbondsraad opdraagt plannen te ontwer pen voor een algemeene ontwip c- ning. In afwachting daarvan werd Duitschland alvast gedwongen de theorie der ontwapening in praktijk te brengen. Deel V van het Verdrag begint aldus: „Om de inleiding en het begin van een algemeene beperking der bewapening van alle volken mogelijk te maken, verplicht Duitschland zich de in de vol gende artikelen neergelegde bepalingen omtrent het landleger, de zeemacht en de luchtvaart nauwkeurig na te komen. Voor de landmacht houden deze bepalingen de be perking in tot honderdduizend man. In De Telegraaf herinnert Prof. Dr. C. C. van Riel van de Oud-Katholieke kerk er aan, dat de voorwaar den maar niet zonder meer door de overwonnenen werden opgelegd, maar „dat het hier een overeenkomst gold tusschen twee partijen, waarin beide partijen verplichtin gen op zich namen, die voor beide gelijkelijk bin dend waren. „Dit bleek reeds gedurende de onderhandelingen. De Duitsche gevolmachtigden verklaarden dat zij de bepalingen omtrent de ontwapening zouden aanvaar den; vooropgezet echter, dat Duit-schlands ontwape ning het begin zou zijn eener algemeene beperking van bewapening. Daarop gaven de geallieerden het Volgende antwoord: „De geallieerde en geassocieerde machten wen- echen duidelijk te maken, dat haar eischen betreffen de de Duitsche bewapening niet alleen maar opge steld zijn met de bedoeling om Duitschland zijn tot nu toe gevolgde politiek van den militairen aanval onmogelijk te maken; zij zijn ook de eerste schrede op den weg naar een algemeene beperking en vermindering der be wapeningen, welke zij als één der vruchtbaarste middelen, ter voorkoming van een oorlog, trach ten tot stand te brengen en welke te bevorderen één der voornaamste plichten van den Volken bond zijn zal." Dit antwoord laat aan duidelijkheid niets te wen- zchen over, zegt Prof. van Riel en hij vervolgt dan: „Wel is waar wordt hier in letterlijken zin geen belofte afgelegd, maar niemand zal toch durven ont kennen, dat de staten, die het Verdrag van Versail les en het Volkenbondspact onderteekenden, zich moreel verplicht hebben de in deze verdragen neerge legde bedoelingen, waarop Duitschland zich verliet, in de practijk in daden om te zetten. Ja, deze mo- reele verplichting strekt zich nog verder uit dan al leen tot degenen, die het verdrag onderteekenden. Ook de Vereenigde Staten zijn in werkelijkheid daar door gebonden. Het is waar, dat de Amerikaonsche Senaat het Verdrag van Versailles niet ratificeerde, doch het antwoord, dat wij boven vermeldden, werd gegeven met toestemming en instemming van presi dent Wilson. En dat is volkomen begrijpelijk. De ge dachte der internationale ontwapening toch Was één der voornaamste factoren der z.g. „veertien puntdn", welke de basis vormden voor den wapen stilstand. Bovendien wordt in het verdrag, dat door Duitschland en de Vereenigde Staten laten ondertee kend werd, het Vijfde Deel van het Versailles-ver- drag met nadruk genoemd als één der voorwaarden, waarvan de Vereenigde Steten de vruchen zouden plukken. „Daarom ook is Amerika, niet minder dan de an deren, zedelijk verplicht zijn medewerking te verlee- nen aan de verwezenlijking van hetgeen in die ver dragen als einddoel werd voorgesteld; dat is: de alge meene ontwapening. Dat de verantwoordelijke staats lieden van Europa den opzet van genoemde verdra gen wel degelijk hebben begrepen, moge blijken uit het feit, dat in het Verdrag van Locarno de vertegen woordigers van Engeland, Frankrijk, Duitschland, "talie, België. Polen en Cechoslovakije nadrukkejijk de taak op zich hebben genomen „op ernstige wijze mee te arbeiden aan het werk der ontwapening, dat reeds door den Volkenbond is ter hand genomen en te trachten zijn verwezenlijking in een algemeen ver drag te bereiken." Prof. Van Riel schetst dan wat er van den ernsti- gen arbeid voor ontwapening is terechtgekomen, doch dit artikel is reeds lang genoeg en wij moeten daar voor dus verwijzen naar een volgend nummer. EEN GRATIS (Komisch) voor 2 ledige Keg's Theezakjes op Woensdag 17 Juni a.s. In het Theater Royal te Schagen, 's middags om 2.30 uur. ZEGT HET VOORT. PHYTOPHTORA INFESTANS. Op vele perceelen is deze gevreesde ziekte weer ge constateerd en het staat er voor, dat meerdere vel den met aardappelen dit jaar een gering beschot zul len opleveren door dc vernielende werking, die deze ziekte op het gewas heeft. Voor velen is het overbodig om iets over de phytophtora te schrijven, doch nu deze ziekte door haar optreden plotseling weer in ve ler belangstelling staat, is het toch niet overbodig er eens iets over te schrijven. Mogelijk worden meerde ren er door opgewekt bestrijdingsmiddelen te gaan toepassen, en als dit gebeurde zou de moeite om dit artikeltje samen te stellen, al ruimschoots befoond zijn en de belanghebbenden zullen zeker engewis de voordeelen ervan deelachtig worden. Al een heel oude ziekte. In 1813 en 1844 trad de ziekte zoo heftig op dat hon gersnood in een gedeelte van West-Europa er het ge volg van was. We hebben dus te doen met een ziekte die al heel oud is en al lange jaren is bestu deerd. Meende men vroeger geen verklaring te kunnen geven, waar de ziekte eigenlijk vandaan komt, door onderzoekingen van Mej. H. L. G. de Bruin te Wa peningen is konten vast te staan, dat de zwam die (ieze ziekte veroorzaakt, vermoedelijk in den bodem kan achterblijven en overwinteren. Indien de omstan digheden gunstig zijn, zal deze zwam zich in den bo dem kunnen staande houden en zich daarin zelfs kun nen uitbreiden. Mej. de Bruin vond, dat de zwam op baggeraarde en klei gemakkelijker was te kweeken, dan op zand. De zwam kan dus saprophytisch blij ven leven in den bodem. Zoo'n zwam plant zich voort door sporen, die we kunnen vergelijken met zaadjes, met dit verschil, dat sporen veelal langs ongeslachte- lijken weg ontslaan, terw ijl bij zaadjes een hestuiving noodzakelijk is. Indien nu het vorige jaar of vorige jaren op een perceel de aardappelziekte is voorgekomen, bestaat er alle kans, dat de Phytophtorazwam in den bodem zal blijven leven en indien de omstandigheden gun stig zijn, zal de zwam een groot aantal sporen voort brengen. Komen deze sporen op de bladeren terecht als deze in een vatbaaretadium verkeeren, dan treedt plotseling op vele plaatsen tegelijk de ziekte op. En door den voorspoedigen groei der aardappelen zijn de bladeren en stengels zeer vatbaar. Het gewas is zoo geil op vele plaatsen. Het verloop van de ziekte. De sporen nu ontkiemen op de bladeren als er een weinig vocht aanwezig is. Onder „kiemen" moet in dit geval worden verstaan het te voorschijn komen van een schimmeldraad uit de spoor. Deze schimmel draad dringt een huidmondje binnen. Huidmondjes heeft een blad duizenden en duizenden. Treedt de kieraschimmel langs dezen weg eenmaal in het blad. dan heeft hare groei en ontwikkeling zeer snol plaats. De kiemschimmel scheidt stoffen af, waardoor de cellen worden gedood, waarna zij zich voeden met de stoffen, die den inhoud van de cel uitmaken. De gedoode collen zijn of worden bruin. Op de bla deren zien we dan ook bruine vlekken verschijnen. Uit de doode celmassa breidt de zwam zich naar het levende gedeelte uit. Om de bruine plek vinden we op het blad een geelgroene ring; deze wordt gevormd door de cellen die worden aangeval.en. Zoo is de zwam dan op het toppunt van zijn ontwikkeling en kan er aan gaan denken om zelf weer sporen voort te brengen. Deze groeien als het waren aan hoomvormig vertakte organen. Duizdenen, neen millioenen van die sporen kunnen in korten tijd ontstaan, zoodat dc ziekte een z er snel verloop kan hebben. De sporen kunnen vallen op de onderste bladeren of op den grond. Ook kunnen ze gemakkelijk door den wind worden meegevoerd of op andere aardappelplanten terecht komen. Is er voldoende vocht aanwezig, dan kiemen deze sporen weer en herhaalt zich hetzelfde. De bladeren worden aldus danig aangetast en gaan slap hangen. Eigenaardig is dat dit jaar de stengels het eerst de verschijnselen vertoonden; dit wijst mede op de heftigheid waarmede de ziekte het gewas aan tast. Behalve de verbreiding door gewone sporen of conidiën heeft men ook nog he volgende nagegaan. Het kan n.1. ook voorkomen, dat er een laagje dauw op de bladeren ligt en dat de temperatuur laag is. In vsr> e®n I.lfit uH*,eW dat geval kiemt de conidie niet, doch komen uit haar te voorschijn 6—18 kleine naakte lichaampjes, cellen geheeten, elk voorzien van twee kleine draadjes, waarmede zij zich door het water heen en weer bewe gen. Dit zijn de zwermsporen. Na oen paar uur te hebben rondgezwommen komen ze tot rust en vor men weer een nieuwe afgestorven plek in het blad. Het optreden afhankelijk van de weers gesteldheid. Het ligt voor de hand dat het weer van grooten invloed is op het optreden van de ziekte. Door mej. Dr. M. P. Löhnis zijn vele gegevens verzameld over de weersomstandigheden bij het optreden der ziekte. Uit deze gegevens zijn de weersfactoren vastgesteld, waar aan voldaan moet worden, zal de ziekte optreden. Deze factoren zijn: le. De temperatuur moet 's nachts gedurende 4 uur onder het dauwpunt blijven. Daardoor zal dus vocht genoeg op het blad blijven om de sporen gele genheid te geven te kiemen. 2e. Gedurende den nacht mag de temperatuur niet heneden 10 gr. C. dalen, zoodat vorming en kieming der sporen wordt bevorderd. 3e. Den volgenden dag moet de hemel genoeg be wolkt blijven. Dan is er dus weinig of geen zon en dus ook weinig snelle verdamping, terwijl het zelfs gewenscht is, dat 4e. De regenval op dien dag minstens 0.1 m.M. zijn. Wanneer aan deze vier eischen voldaan wordt, zoo als door proefnemingen is bewezen, is 'Ie kans, dat dc ziekte zal optreden, zeer groot. Op drie verschillende plaatsen in ons land, Wil- heiminapolder, Klaaswaal en Kngelum (Fr.) zijn waarnemingsposten gevestigd, die onmiddellijk het Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut te de Bilt w aarschuwen, als aldaar aan de vier eischen voldaan is. Dit bericht wordt dan aan de weerberich ten van de Bilt toegevoegd en per radio aan belang hebbenden medegedeeld, welke dan voorzorgsmaat regelen kunnen nemetn om de ziekte te bestrijden of laat ik mij beter uitdrukken, zij kunnen maatregelen nemen om de ziekte tc voorkomen. De schade welke aangericht wordt, is zeer groot, want immers van het gewas sterven bladeren en stengels af, dus juist de organen, die de plant noodig heeft voor de vorming der aardappelknollen. Men zal dus zeer geringe opbrengsten verkrijgen van zeer slechte qualiteit en wat meer zegt, de geoogste aard appels gaan ook spoedig tot bederf over, omdat de conidiën ook door scheurtjes en andere openingen den knol kan binnendringen. Vooral in de bewaar plaatsen komt dit bederf veelvuldig voor als de aard appelziekte het loof heeft vernield. Eigenaardig is dat van sommige soorten de knol niet aangetast wordt, hoewel het blad wel vatbaar is. Dit is o.a. het geval met de Bravo. Een voorbeeld van het omgekeerde is de Roode Star,terwijl Eigenheimers en speciaal de vroege soorten veel van deze ziekte kunnen lijden. De laatste jaren heeft mem ook opgemerkt, dat er niet alleen tusschen de rassen, doch ook tusschen de onderscheidene stammen verschil in vatbaarheid is geconslateerd. Het zoeken is naar die z.g. onvatbare stammen; in de toekomst zal men daar zeker reke ning mede moeten houden bij de selectie. De bestrijding. De bestrijding is bekend. Men besproeit met Bor- deausche pap. Deze bereidt men door IV2 K.G. koper sulfaat op te lossen in 50 L. water. Men moet gebrui ken fijn gekristalliseerd kopersulfaat, omdat Hit heter oplost dan grove kristallen. Daarna lost men U/2 K.G. versch gebluschte kalk in water op en voegt de ko perzoutoplossing onder voortdurend roeren bij do kalkoplossing en niet andersom. Alvorens te sproeien beproeve men met een lakmoespapiertje of de pap zuur reageert. Is dit het geval, dan voege men nog wat kalk toe. Heeft men geen lakmoespapier bij do hand, dan neme men een blank mes (geen roestvrij) of een blanke spijker, houdt die in de oplossing en ziet of zich daarop een laagje rood koper afzet. Is dit het geval, dan is niet alle kopersulfaat in wissel werking met kalk getreden, omdat van dit laatste niet genoeg aanwezig was. In plaats van Bordeausrhe pap kan men ook Bour gondische pap gereed maken. Deze verkrijgt men door IVfc K.G. kopersulfaat, opgelost in 50 L. water, te voegen bij K.G. watervrije soda of sodex in 50 L. water opgelost. Men kan een mengsel in de goede verhouding van kopersulfaat en sodex in den handel verkrijgen on der den naam Normaalpappoeder, zoodat al heel ge makkelijk Bourgondische pap is te maken. In den regel maakt men de de pap ter sterkte van IV2 Bij de bereiding zorge men zooveel mogelijk houten E Ulvenhout, 9 Juni 193L Menier, 't Veurnamste nuuws op on zen hof is van deze week, asdat 'r d'n boek is aange komen! 't Was één van die schoo- ne Junimergens die g'in deuzen tijd wel 's emmen kunt, maar die deus jaar «oow kollesaal zeldzaam zijn. Waant 't wirke wil nie, d'n lesten UJd. jonk! 't Is maar te kouw! As *k oew toch vertel, mlsschient heddet ok gele zen, da-d-et in de gebuurten van Dinksperloo deus week nog hee gevroren. Dat daar d'n heelen krippot 's mer- gens wit was van de vorst Da's dan Dinksperloo. zulde zeggen, da'3 wijd van huis af, maar as 'k nouw vertel wa-d-ier in Ulvenhout aan d'haand is, dan zulde 'r toch van staan te zien! Ge kun me geleuven of nie, maar ik ben zoow ver- kouwen da'k ginnenttfd em om wa te doen. Waant ik koom nog uren te kort om de affaire bij te dweilen. En d'n hoest ee, die zit gewoonweg vastgeroest aan m'nen asem! Tc Lag vannacht in de bedstee te piepen, of-t-'r fipke in m'n lochtpijp zat. En m'n pepke? Of 't gestopt is mee klepenmest, zo'nen smaak zit 'r aan! Nouw vraag ik oew, in Juni! 't Is m'n eigen schuld, hee Trui gezeed, maar da's altij 't zelfste protje. Die is in staat, as ik van m'n leven nog *e dood ben, teugen de bidders te zeggen: ,,'t is jam mer veur 'm, maar 't is z'n eigen schuld!" 'k Ben 'n boontje- as "k dan nog nie in d'n lach schiet, maar in leder geval zal 'k dan toch perbeeren me-n-eigen netjes t'houwen veur die gelegenheid. Maar laten me nie zoowver veurult praten, as da leks- ke van die snotneus weer gestopt is en da fipke-n-uit m'n strot, dan teeken ik weer veur 'n kwart-eeuw b(J om te beginnen; dus gin zurgen veur d'n tijd, 't Is dan hierom m'n eigen schuld volgens m'nen zak doeken-leverancier, kad deus week nie ,as 'nen on wijze n Adam", Trui d'r woorden, „in de Mark motten kruipen", 'k Zee: „om 't te doen as 'n wijze Eva, daar zag ik heelegaar gin kaans veur, snappert, en van de wijsheid van Adam is nog ginmensch overtuigd!" Maar ik vraag oew, amico, as ge in Juni zwemmen wil, is 't dan nie bekaaid, da ge 'r 'n snotneus van op mot loopen die mee gin beddelakens bij te houwen is? En op 't laand, zulde vragen? Eerlijk gezeed, da val nog aJ mee. 't Gewas staat er prontjes bij! Steuvig en maalsch. Alleen de èrebeesjes, die 't dan ok van 't zon- neke emmen motten, da's 'nen misère-ouvert-mee-'n- smoesje! Die zijn nie te betalen veur 'nen gewonen mensofa. 'k Neem ze dan ok nie aanders mee of ze motten deur de klaanten besteld zijn. Van de week vroeg een van m'n klaanten d'r naar. „En Dré", zee ze: „waar blijven d'èrebeesjes van 't jaar?" „Juffrouw", zee ik: „as ge z'emmen wil, za'k ze gere veur oew meebrengen, horre, da witte wel, maar rekent 'r dan op. da ge alvast 'n tweede hiepeteek op oew huske nimt, waant ze zijn mee gin geld te betalen!" „Is 't zoow erg?" vroeg ze mee 'n bietje teleurstelling in d'r donker* ogskes: „da's jammer; nie veur m'n eigen, maar m'n man en de kienders zijn d'r zoow merakels dol op, ziede!' Nouw, amico, wa doe-de dan as mensch? En zoow hè'k veur die zwarte ogskes maar 'n literke meegebrocht veur één kwartje, waant zwarte ogskes emmen mijn al 's meer d'n das omgedaan. Eéne van vijfendertig jaren laank zelfs al, en 't ziet 'r naar uit, as onzenlleveneer 't wil, dat ie nog 'n heel stukske laan- ger aangebreid zal worren... Da literko èrebeesjes kon er dus ok nog wel bij. Wa gij? Maar om dan trug te komen op m'nen boek, sodemea- rel wa's da-d-'n kitsig ding geworren. Zoo as gezeed: hij kwam dan mee d'eerste poet. Me zat- ten sjuust aan ons tweede ontbijt laat ik oew zeggen da-d-et eerste de moeite nie is. da's olleen maar om wakker to worren, en kad me veurgenomen om 'm 's gèèf te raken! Al 'n heel schaft ha'k erop zitten, m'nen eersten nat ten rug van dieën dag plekte-n-el an m'nen kiel. en ik had 'nen honger as 'n pèèrd! En toen 'k mee 'nen kruiwagel mee kersveroche gmiun ten, dof beslagen van d'n daauw, d'n erf opgerejen kwam, en toen 'k de koffie en 't gehakken spek al onder d'n notelèèr rook, toen was 't of ze mee 'nen vust m'r leege maag uitwrongen, 'k Liet Gods water over mijnen krui wagel loopen en sprong mee 'nen kuitenfikker dwars over m'nen stoel en schoof aan. „Waar bedde gij gezeten?" vroeg Trui. „Wa's da veur 'n strikvraag?" zee ik: „waar zouw ik aanders gezeten emmen as tusschen d'n slaal en d'n blomkool, Sjerrelok Holmes?" „Zoow, motte daar nouw nog om henen leggen te draaien ok," en mee schonk ze 'nen gèèven bak leut in: ,,'t kroos haangt in oew wenkbraauwen en plekt aan oew ooren; vandaag of mergen kom-de thuis mee de kik- vorschenpootea uit oew ooren." „Laten me 't daar dan ophouwen," stelde-n-ik veur: „keb nouw gin tijd meer en 'k zette-n-'t mee in d'n eierstruif. „Ge kom vandaag of mergen nog 's verzopen thula", viel Trui uit. ,,'k zie oew heel d'n zomer mee aan ge t en beven naar d'n akker gaan. 's mergens: gij mee oew kwajongenskuren!" (Ge hoeft dus nie te vragen, amico, hoe ze stiekum veul leut hee over mijn snotneus!) Sjuust zouw ik tusschen 'n paar happen in 't mijne weer zeggen, zoo maar kortweg... toen Driek Frijtere aangestapt kwam, onze postboot En veur ie nog d'n drempel over was, trok Trui 'm 't pakske-n-al uit z'n haanden. „Gif maar ier." zee ze (wa nie meer noodig was!) „da zal netuurlijk wel veur mijn zijn." „Goeie mergen". zee d'n Driek, of le bedoelde: heddet ooit zoow zout gefrèten. ,Ok goeiemergen. Mottige." wenschte-n-lk en onder wijle lee Trui 't pakske naast m'n pan mee'n gebaar of ze 'r ineens zo'n bietje vies van was. „Gift d'n Mottige toch 'n taske koffie. Trui," zee ik, waant nouw 't pakske veur mijn bestemd was, nouw zouw er d'n Driek er op overgeschoten emmen. Neeë, amico, daar is nouw gin veurbild van, zoow mottig as dieën kearel ia! 't Is sjuust 'n waandelend hageJschot. Hee-t-ie g'ouwen uit de mazels. Hij is zóów lillek, da z'n meske waar le Indertijd mee op trouwen sting. d'r eigen hekskuseerde mee te zeggen: „mooi is ie nie, m'nen Driek. maar hij hee 'n goel haart en nouw weet ik ok zekers dat 'r 'n aander nie mee aan d'n haal zal gaan!" Nouw, wat da betref, amico, had ze veur honderd percenten zekerheid, horre! Of. hij zouw geschaakt zijn motten worren deur 'n verken. Maar laat Ik dieën Motzak nouw verders maar schuiven. Toen 'k dan smakelijk dieën eierstruif zat te „verscheuren", en mee m'nen elleboog 't nette pakske wa verders uit de kontreiën van m'n vette pan *t emmen geschoven, zee-t-ie: ..Gij zij-d-ok nuuwsglerig uitgevallen Dré. of witte wat 'r in zit soms?" 'k Bromde schuddend mee m'nen kop en schraanste deur en toen is d'n Driek maar verders gaan bestellen. Op dieën mottigen kwlebus koom ik nog wel 's trug. waant daar hè'k nog 'n paar stuipen van te vertellen, die om d'n weerlicht nie mottig zijn! Nouw sta m'nen kop daar nie naar waant as ik oew è'.es vertelde, cllee, dan begnste gij vanzelfvers te niezen! Maar toen dan d'n struif verslonden was, m'n haan den wa proper gemokt laankst m'n broek, toen ben 'k gaan uitpakken. 't Was stil. Niks was te heuren as 't gefriemel van de p&mpieren, die 'k allegaar zat af te pellen. „Hèhè...." zuchtte Trui: „wa zal daar nouw veur tooverij uit-komen!" i-'Nen boek," veurspelde-n-llt, waant da vuulde-n-lk al en eerlijk, horre, weer kreeg 'k 'n raar gevuul aan m'n maag; 't leek wel op honger, maar 't kón nie, op glnéén manier; maar da kwam omdat 'k aan vuuide komen, wa veur 'nen haas of ik geschoten had. ,,'Nen boek?" vroeg Trui. zoow of ze zeggen wouw, wie mot jouw nouw boeken sturen, boer! Ah man, ik ken m'n pappenhelmerin, horre. Van onderen, aan 't tutje van d'ren klomp, kan 'k zien wa ze van boven onder d'r kaanten muts uitbroeit. Maar genogt. Daar lag ie dan. „D'n Dré en d'n Blaauwe van Ulven hout", uitgegeven deur Drukkerij de Spaarnestad te Haarlem, veur... da raaide nooit! Veur ééncn daalder! (f 1.50). En prachtig d'r uit zien... De ollebollenlocht die sloeg 'r af. Waant m'nen vriend d'n Manus, zeivers noemt ie z'n z'n eigen Herman Moerkerk, maar laat 'm maar betyen, verven as ie kan! En teekenen. Daar is nouw onzen oudste, d'n Dré, maar 'nen papcruut teugen in da vak! maar d'n Manüs dan hee-t-'r effen 'nen kermis opgezet, oliee ge ziet 'm draaien d'n mailemeulen! G« heurt 'm klappen de kop van Jut! 't Is 'n verduveld aarig boek geworren," zee Trui en Ik blaarde maar deur, blad veur blad! En telkens as ze d'ren naam zag staan, waant ze kroop bekaanst in m'nen zak onder 't blaaiëren, dan riep ze: houwes!" En dan konterleerde ze wa'k er van gemokt had en da waren nouw net van die heksamen-oogenblikskes. ee! Bekaanst tweehonderd bladzijden, linnen kaft. 'nen heelen kermis er bij en da veur éénen daalder... ge kun 't er zeivers nie veur maken! En toen 'k weer van veuren af wouw beginnen om d'n boek nog 's te bezien, toen... wel toen riep Trui: „alle machtig! llevckripBsaus. z'emmen 'r oewen lillekerk ok al ingezet zonde van 't boekske! Affijn, altij goed teu gen 't kwijtloopen!" Zooda 'k maar zeggen wil, asdat de boeken teuges- woorig heel wa goeiekooper zijn, as de èrebeesjes. Waant veur 'nen daalder èrebeesjes hedde hogstens drie menuten plazler en mee zo'nen boek. waar a! die boevenstreken van d'n Blaauwe In staan, nouw, nie omda'k 'm zeivers gepotlooid em... de èrebeesjes zijn as 't puntje bij z'n paaltje komt ók veur d'n verkoop! maar dan kunde veur oew honderdveftig centen heel wa meer plazler emmen as van zo'n aanderhaelf on rijp èrebeeaje, da sprlkt! Trui hee-t-'m In de goeie kaat geleed, tusschen 't schoon goed! As 'k Zaterdagavond m'n schoon flenel- leke pak, zie 'k 'm dus weer 's. Ge zou-d-oew eigen op zoo'n manier drie keer per dag verschoon, wilde da geleuven? Maar ollee. laat Ik er nouw afschelen. waant keb genogt te verschoonen aan dieën lammenadlgen kok kerd Mee zukken snotneuzen moesten ze de Zuiërzee maar dempen, 't Zou er allemaal beat In gedijen, wa gij? Veul groeten van Trui en, as altij, gin horke minder van oewen toet a voe DRA

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 13