VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT 5
X
,9tn£looff
Een „Zomerreis
door Zonneland."
Avonturen,
KINDERVERHAAL
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 13 Juni 1931. No. 8881.
Eife 1, Eupen, Luxemburg.
HOEWEL' wij volgens de kalender de lente
nog tot gast hebben, is het thans in de
dicht bij onze grens gelegen Westmark reeds
volop zomer. Van Aken, waar de heetc bron
nen ontspringen tot aan den benedenhoek van de
Westmark, waar de Saar begint te vloeien, overal
heerscht thans het zachte stille blauw van een Wes
terse hen zomerhemel.
Het kan in deze streek heel warm zijn, even warm
als in de Zuidelijke landen. Al te gaarne trotseeren
de touristen echter de hitte om zich te laven en te
sterken aan de heilbronnen van god Granus, wiens
altaar eens in het Romeinsche Trier stond en naar
wiens naam de Romeinsche benaming van Aken is
genoemd: Aqua Grani. Volgens de overlevering moet
Karei de Groote in de oude baden der Romeinen heb
ben gebaad. Later bouwde hij in de buurt van de
plaats, waar zich thans nog Romeinsche ruïnes be
vinden, zijn achthoekig Munster.
Ook nu nog mag deze streek zich in een druk be
zoek verheugen. Nog altijd stroomen de vreemdelin
gen: Engelschen, Walen, Fnanschen en Hollanders
Aken binnen en genieten van den zegen der bron
nen, die nog altijd uit de Romeinsche muren opwel
len. Hier heerscht geen volkerentwist, hoogstens een
Babylonische spraakverwarring. Zouden de gedele
geerden van Genève er niets voor gevoelen om hun
zetel naar Aken te verplaatsen, de bakermat der vol-
kerenverbroedering, waar de oude Romeinsche god
Granus sedert twee duizend jaar de volkeren in broe
derschap vereenigt?
Het persmuseum.
Een geschiedenis van 2000 jaren men kan haar
thans nog aanschouwen in het stadsmuseum van
Aken. Van de resten der Romeinsche muren tot aan
de verfijnde luxe van den Bi edemeier-tijd is daar uit
alle eeuwen iets te aanschouwen. Op de eerste ver
dieping werd tegelijkertijd het eerste Duitsche pers
museum geopend, dat uit de verzameling van den be
kenden krantenmagnaat Oscar v. Forckenbeck werd
samengesteld. Een groote verzameling van Duitsche
oorlogskranten is hiér te zien; front- en loopgraafbla
den, bladen uit den na-oorlogstijd, kortom een vrijwel
volledige necrologie van deze verschrikkelijke perio
den. Hier trekt nogmaals de oorlog aan onze oogen
voorbij; de lettere en het papier zijn doode voorwer
pen, maar hun woorden wekken onze herinnering op
en wij schamen ons, dat het nageslacht zoo iets
onder de oogen zal krijgen!!! Soms heerscht er een
eigenaardige tegenstelling in deze gruwelijke docu
menten, in zachte bijna weeke kleuren wer ddoor de
schilders en teckenaars het leven aan het front weer
gegeven; in zachte, weeke kleu.en ja aan wat
poc-zie had men in dien tijd van het barre realisme
wel behoefte
Eupen.
Het land van Aken wordt dwars doorsneden door de
grens van Nieuw-België, die het gebied van Eupen-
Malmedy afscheidt. In de tram wordt door de Waal-
sche beambten nog altijd naar de pas met het Be!
gische visum gevraagd, wanneer men als vreemdeling
Eupen binnen wil.
Eupen: een stil stadje, waarop het typische stem
pel van internationale „twijfel" is gedrukt; naast een
Duitsche winkel een Fransch uithangbord; ei worden
hiér vele talen gesproken, terwijl men het over het
nationale karakter van dit stadje nog lang niet eens
is. Het behoort echter evenmin tot België als Vlaan
deren!
Van Eupen gaan we over het „Hohe Wann" naar
Monschau terug naar Duitsch gebied. De grensbeamb
ten zijn in deze hoek heel streng, daar hier een le
vendige smokkelhandel wordt gedreven.
„Montjoie".
In het fantastische weverstadie Monschau, dat eens
„Montjoie" heette, vertoeven wij een poosje, daar dit
stadje tot een der aardigste van deze streek be
hoort.
De hi zen zijn typische gedenkteekenen van vroe-
geren rijkdom; thans is de handweverij natuurlijk
reeds lang door de techniek verdrongen! Vele vreem
delingen loopen er rond of zwerven in den omtrek:
het Luxemburgsche land, waar nog een sfeer van
Middeleeuwschc romantiek over de burchtruïnes
hangt. Op een rots temidden van de bergen, met uit
zicht op vele zijdalen ligt Vianden, het stamslot der
vorsten van Nassau. Men kan nog een bezoek bren
gen aan de geweldige ridderzaal, die den bezoeker
een indruk geeft van de romantiek der Middeleeu
wen. Naast de ridderzaal ligt de Bvzantijnsche zaal
met de in stand gehouden klaverblad vensters. De ka-
nel van het slot is eveneens nog goed gebleven, zoo
dat een bezoek alleszins de moeite waard is.-
De springprocessie.
Een heel mooie reis voort naar de ^auer, die wij
volgen tot aan Echternach, waar juist de wereldbe
roemde springprocessie wordt gehouden. De processie-
gangers gaan achter elkaar door den voormaligen
kloosteringang naar het voorplein van de basilica van
den heiligen Willebrord, wiens baar vooraan in het
koor van de Romeinsche kerk is opgesteld. Hier om
heen springen de processiegangere on de muziek van
de marsch van Echternach. De muziek kan men ii\
de winkels op de markt koopen. Twee .Jappen naar
voren, één terug, ziedaar liet rhytmeü
Trier.
Over dt Eifelhoogten gaan wij naar de Mow:el, naar
het beroemde Trier, waar reeds de wijnranken
bloeien. Bij het eerste binnentreden van deze stad
komt men onder den indruk van het gesloten beeld
van een groote christelijke geschiedenis.
Zomer aan den Rijn.
De Moezelbrug bij Trier.
Wanneer men in den omtrek op een hooge rots
staat, ziet men de eigenaardige overeenkomst tus-
schen den stillen groenen glans van den Domkoepel
en het groen der bloeiende wijnranken.
In het museum te Trier ziet men het prachtige
beeld van een Bacchus Dionyses, de wijngod der ou
den, in wicn zij het leven vereerden, het groeiende,
bloeiende, bruischende leven, dat schuimend door de
kannen stroomt, wanneer in den herfst het feest der
wijnoogst wordt gevierd.
WARE WOORDEN.
De uiterlijke dingen mogen Invloed hebben op ons le
ven. het leven zelf komt van binnen uit; en op het leven
komt het aan!
o
Het kind te houden in het gezinsverband is onze plicht,
o
Vergeet voor een aanzienlijker vriend niet de diensten,
u door een minderen vriend bewezen.
-O-
Het geloof is een oceaan machtig breed etï
diep.
o
In alle dingen ligt een lied.
Maar 't lied ligt in de ziel der dingen
en diep moet gjj daarinne dringen
o^'t liedeke en vindt gij niet.
Het werk sohenkt ons alleen dan al zijn zegeningen,
wanneer wij het doen met hart en ziel, wanneer we ra
aan geven onze liefde en onzen trouw door alle moei
lijkheden, eentonigheden, routine en buien van ontevre
denheid en gedesillusioneerdheid heen.
o
Liefde vraagt niets dan het recht om te geven.
XXIX
HOE DE BORDEN WERDEN VERHANGEN.
De jongen van de Dalhoeve hief zijn hoofd fier
omhoog, Want had hij niet op een en denzelf
den dag een groote, dikke forel gevangen en
een jong beertje gezien! Dat was zelfs voor de jon
gen die in de bosschen was opgegroeid iets, om
thuis te vertellen. Ook watertandde hij bij de ge
dachte. hoe lekker moeder zijn visch wel zou klaar
maken.
Maar ach: „Vele wegen liggen tusschen doen en
zeggen". Toen hij de plek vond, waar zijn prooi
was neergekomen, was er geen visch te zien. Was
het soms mogelijk, dat hij gedroomd had er een te
hebben gevangen? Neen, toch niet, want daar lag
de staart op den grond.
Iemand had de visch gestolen! Maar wie? Dat
was de vraag!
Wel, natuurlijk het zwarte beertje, dat hij uit
het struikgewas had opgeschrikt.
„Zoo'n schavuit!" riep de jongen, half vroolijk,
hall terneergeslagen.
„Ik hoop alleen maar, dat ie 'm harder noodig
had dan ik."
Nou zullen ze me thuis wel nooit gelooven, als
ik hen van mijn groote vangst vertel."
Hij floot een triestig wijsje en beeron zijn ge
broken paardenharen snoer, dat in de struiken
leelijk stuk was gegaan, te repareeren. Toen viel
zijn blik op iets, dat hem groote oogen deed opzet
ten. Daar hij in de bosschen was opgegroeid was
hij in staat om de verschijnselen om hem heen,
bijna net zoo goed als de boschbewoners zelf te
herkennen; dat wil zeggen, zoover als zijn zin
tuigen hem dit toelieten.
Natuurlijk waren zijn neus en ooren minder
scherp dan de hunne, maar toch ha d hij betere
oogen dan de meeste hunner. Hoewel hij zeker was
zich niet te vergissen, vertrouwde hij toch zijn
oogen niet en strekte zijn hand uit, om door be
tasting van het voorwerp, dat hij zag, zekerheid
te krijgen. Een vin van zijn gestolen forel lag bo
ven in de takken van den hazelaar.
„Hoe ter wereld kan die daar gekomen zijn?"
vroeg hij zichzelf af. Menschen, die veel alleen
zijn, hebben vaak de neiging tot zichzelf te spre
ken. „Als dat beertje de visch heeft opgegeten,
waar de grond plat getreden is, hoe kon hij dar.
die vin op 'n struik werpen, die hpoger is dan hij
zelf?"
Toen flitste een heldere gedachte door zijn
hoofd: die moet natuurlijk van boven neergewor
pen ziin. Een sluwe baas als hij heeft natuurlijk
zijn visch niet hier benéden opgegeten. Hij heeft
hem meegenomen naar den top van den een of
anderen boom om er daar op zijn gemak van te
kunnen smullen. Ik wil wedden, dat het dezelfde
boom was waaronder ik op dit oogenblik sta.
Want hoe zou het anders mogelijk zijn geweest,
dat de vin op clen top van dezen struik kon val
len?" En hij keek naar boven, om in de groene
schaduw van don boomtop te gluren.
Daar zat. zoo zeker als twee maal twee vier is.
zóó hooe. dat .de schrepe oogen van den jongen
hem nauwelijks tegen den boomstam konden on
derscheiden. Tinteloog schrijlings op een tak en
tusschen zijn lenige voorpooten held hii. wat het
restje van de forel moest zijn.
„O, jou schelm", riep de jongen vol verrukking.
„Dat zal ik je betaald zetten!"
XXX.
EEN WEDSTRIJD IN HET KLIMMEN.
„Jou deugniet", riep de jongen, lachend naar
Tinteloog kijkend, terwijl dat zwarte beertje bo
ven in den beukeboom zat.
„Dus jij was het. die mijn visch stal?"
Maar Tinteloog zei geen woord. Hij zat zoo stil,
dat ie wei een verdikking van den boomstam leek
en hoopte, dat de jongen, daardoor misleid, zou
denken, dat hii een zwartgeworden tak was.
Maar de jongen van de Dalhoeve liet zich niet
misleiden. Hij en zijn vader voor hem, hadden
hun heele leven doorgebracht in de bosschen van
het Noorden, waar voetafdrukken een duidelijke
taal spreken. En... de voetafdrukken van het beer
tje leidden recht naar den boom.
Daar kwam bij, dat de jongen al erg lang er
naar had verlangd een jong beertje in zijn bezit
te hebben, om er een hui.sdiertje van te maken.
Daarom begon hij direct in den boom te klimmen.
Tinteloog. die natuurlijk niet wist, welke vrien
delijke bedoelingen de jongen had, maar die zelfs
als hij ze gekend had, er niets voor zou hebben ge
voeld om zich te laten vangen, begreep, dat het
tijd werd zich te verdedigen.
„Woef, woef", gromde hij en sloeg met zijn
zware pooten op den boomstam.
„Daar maak je mij toch niet bang mee!" lach
te do jongen. „Jij bent maar een beertje van èèn
jaar. En ik ben de beste worstelaar va n de school
aan den Kruisweg!" En zonder vrees kwam hij
dichter bij.
Hier bleek nu, hoe onwetendheid soms een ze
gen kan zijn, want, hoewel het voorkomt, dat klei
ne beertjes worden gevangen en getemd, moest de
jongen van de Dalhoeve toch nog leeren, hoe zoo
iets moet geschieden. En er was alvast èèn ding,-
dat hij niet wist, namelijk dat, als het tot een
worstelpartij met Tinteloog kwam, hij, de jongen,
zeker aan het kortste eind zou trekken. Maar het
beertje was nog zoo klein en nietig en zag er zoo
precies eender uit als een goed uit de kluiten ge
wassen jonge Newfoundlander, dat de jongen
het niet geloofd zou hebben, als je hem had ver
teld, dat het beertje een eerste klas vechtersbaas
kon zijn.
Voor volwassen beren was de jongen bang,
maar dit kleine kereltje leek heelemaal niet ge
vaarlijk, zooals hij zich daar aan den boomtop
vastklemde. En de jongen was nog maar 14 jaar
Maar juist daarom was hij er zoo zeker van, dat
hij tegen Jan en alleman opkon, om van beer
tjes maar niet te spreken. Het was maar gelukkig
voor den jongen van de Dalhoeve, dat Tinteloog
niet van plan was het hem te laten probeeren. Of
dat gelukkig was voor dien jongen!
Nu dan, nauwelijks was hij met moeite halver
wege den stam geklauterd, of Tinteloog klom naar
den allerhoogsten tak; en toen de jongen hem al
maar achterna klom, kroop hij zoover naar het
einde van den tak, dat deze onder zijn gewicht
zwiepte. Hij was er zeker van, dat de jongen hem
hier niet kon volgen en ineens kwam zijn moed
terug en hij keerde zich om en gromde tegen zijn
vervolger.
„Ho, ho", lachte de jongen. „Ik kan je er af
schudden, jou schelm. Als je denkt me op die ma
nier te ontkomen vergis je je."
Want zijn natuurlijke zachtmoedigheid verliet
hem een oogenblikje, in de opwinding van de
jacht en hij was nu vast besloten dat beertje in
zijn bezit te krijgen.
Wordt vervolgd.