VOOR orize jeuco PADDETJE IE WERELD IN EEN AFRIKAANSCH SPROOKJE. Hoe meer je van de wereld ziet, des te meer levenswijsheid doe je op, zei Kokik, te mama van Paddetje. Paddetje was een klein kikkertje. Hij roonde met ma en pa op het aller-Zuide- Jkste puntje van Zuid-Afrika en hij voelde zich bijna geheel gelukkig. Ik zeg b ij n a, want zón vurigste wensch was altijd: eens wat meer van de wereld te zien dan 't stroompje waarin hij ve:'ig en rustig met ma en pa leefde. Jullie kunt dus wel begrijpen, dat Pad iet je het geweldig prettig vond, dat ma iem raadde eens een reis te gaan maken. Dadelijk begon hij zijn koffertje te lakken. Z'n schoone Zondagsche broekje a jasje gingen er in en ma stopte er nog wat vliegenkopjes bij om onderweg te noepen. En ook pa gaf wat mee: een lek- kt stuk muggenbiefstuk. Dat was 'n goed Blddel tegen de dorst, 'zei pa, want van Jfiegenkoppen kreeg je reuze dorst, al waren ze nóg zoo lekker. Goed dan. Op een mooien ochtend ging addetje op weg. Naar het Noorden ging natuurlijk, want ik heb al gezegd, dat U op het Zuidelijkste puntje van Zuid- Erika woonde. Naar t Zuiden kon hij is niet gaan, anders zou hij zoo in de zee loopen zijn. Paddetje hipte vroolijk voort, rustte en en liet de vliegenkoppen smelten op 1 tong. Reuze lekker waren .ze toch. Ook hij een stukje van de muggen-biefstuk eindelijk kwair hij bij een groote rivier. Met een flinke plons sprong Paddetje het woelige water. Hè, dat viel hem tegen. Met erg veel >eite kon hij zich boven water houden. ,t was wat and.rs hoor, dan in het K>tje thuis. (Ia erg veel geworstel kwam hij aan den erkant en bemerkt-» daar tot zijn schrik, t zijn vliegenkoppen en zijn biefstuk ggespoeld waren! Dat was ook even wat! tar enfin, als je een wereldreis maakte, n moest je je weten te behelpen. Paddetje ving muskieten en braadde Bskieten-biefstuk. Dat was ook reuze lekker, als je het ur wist klaar te maken. Nou, dat kón ddetje. Hij had het van ma geleerd. Dat am nu goed te pas in volgenden dag ging Paddetje verder ikwam bij een andere groote rivier. Het tenminste de bedding ervan. Het later van de modderrivier was heelemaal gedroogd. Alleen in het midden stroomde og wat en daar stonden op een kluitje in heele hoop zeekoeien. Wacht, dacht Paddetje, ik ga eens aan e zeekoeien ragen hoe het hier in deze ceek is. Hij hipte een eindje de rivier door en hU kwam bij een zeekoeien-famile. Pa was aan 't gek doen om de zeekoeien-baby te vermaken. Deze was een lui knaapje, dat zag Paddetje wel. Hij zat op den rug van zijn mama en keek verveeld naar zijn pa. Dag oom zeekoei, zei Paddetje, zijn er hier gevaren in de buurt? Zoo kikkertje zei de zeekoe gevarenach wat zal ik je zeggen hè. Overal dreigt gevaar. Vroeger hadden we hier veel last van rare dieren op twee beenen, die een pijp vol lood bij zich had den. Dat lood schoten ze in je lichaam. Jasses, dat deed pijn hoor! Maarre tegen woordig worden we beschermd. Ze mogen ons niet meer doodmaken! Ja, ziet U oom zeekoei zei Pad detje ik ben op een wereldreis. Om wat te leeren, snapt U!" Mooi zoo zei de zeekoe pas maar op. Je bent nog maar een klein knul letje. En als de slangen je zien Paddetje ging weer verder. Hij was wel erg bang voor een slang, maar toch wilde hij alleen daarom zijn reis niet beëindi gen. Voorwaarts maar weer dus Paddetje dacht aan zijn Pa. Zijn pa had gezegd „Als je in het Noorden bent, dan zal je misschien wel een leeuw zien. Dan moet je goed opletten hoor, wann een leeuw is een geweldig beest Nu wou Paddetje natuurlijk een leeuw zien. En 't lot w?- hem gunstig. Toen hij nog twee dagen had gereisd, stond hij plotseling voor 'n grooten leeuw, die bezig was een wild beest op te smikkelen. Paddetje ging op z'n achterste zitten en keek de leeuw vol bewondering aan. Zoo prulletje schreeuwde de leeuw kom jij eens naar mij kijken Da's goed hoor. Kijk maar flink toe. Daar leer je nog wat wat." En hij lachte bulderend en kraakte een paar botten van het wilde beest tusschen zijn kiezen. Ja hè, ik ben wel de moeite van het kijken waard schreeuwde de leeuw en Paddetje zei Zeg oom leeuw hoe speelt U het klaar om de botten van dat wilde beest daar zoo tusschen Uw tanden te verplet teren Ja zei de leeuw, daar is veel oefe ning en kennis voor noodig. Maar zeg eens klein kaffertje, hoe kom jij eigen lijk hier Ik kom uit het Zuiden zei Paddetje. Is oom wel-er-is in het Zuiden geweest Jazei de leeuw, „vroeger zie je, héél vroeger. Tegenwoordig reis ik niet meer. Ik zeg maar altijd Oost west, thuis best". Paddetje was even stil en hij dacht aan de zeekoeien. Plotseling zei hij Is oom ook beschermd door den koning Wèl driedubbelovergehaalde lipkaffer sprong de leeuw verontwaardigd op denk >ij soms dat ik door den koning be schermd behoef te worden Hij heeft hier niets meer te maker in ons Hollandsch Zuid-Afrika. Laat hij maar eens hier ko- mc.ï. dan vreet ik hem zoo op." Paddetje sprong maar gauw weg, want hij dacht: De leeuw is kwaad. Misschien heb ik hem beleedigd. Enfin, ik zal in alle geval len aan Pa vertellen, dat ik een leeuw heb gezien Zoo reisde Paddetje naar huis. Drie da gen later plonste hij weer in het oude slootje op het zuidelijkste puntje van Zuid-Afrika en tegen z'n verraste vader en moeder zei hij „Daar is Paddetje weer hij heeft veel gezien en veel geleerd. Maar net als de leeuw, zegt hij nu tochOost west, thuis best DE KNAPPE HUISHOUDSTERS. Moeder was ziek thuis gekomen. Dat was heel erg akelig,want moeder was degeen.waar allen thuis het eerst naar vroegen en moeders oogen waren overal en zagen alles. Vader liep heen en weer en scheen het nergens te kunnen vinden en tot overmaat van ramp was Jopie, het dienstmeisje, een week met vacantie naar haar ouders in Friesland gegaan Zoo goed mogelijk trachtten vader en de kinderen moeder op te passen, maar toen ze meer koorts kreeg, vond de dokter het beter, dat' ze naar een ziekenhuis werd gebracht. Miesje en Toos en Gonda, de tweelingen, had den in een druk gesprek alles overlegd, toen moeder 's morgens in de ziekenauto was weg gebracht. Eerst hadden ze erg gehuild, maar toen vader zei: Kinderen, ik zal van middag wat vroeger van kantoor komen en dan voor het eten zorgen! had Miesje, de oudste, tegen de anderen gezegd: „Niets ervan, hoor! Nu moeder weg is, doen wij het huishouden!" en om 4 uur, toen ze uit school kwamen, had ze het keukenschort van Mietje, het keuken meisje voorgedaan en aardappelen geschild en opgezet. Nu eten we aardappelen met eieren en sla! had ze beslist hier jongens, help een handje mee gauw den vloer aan vegen en de boel afwasschen, die er nog staat. Voor yader nog wat extra rijst bij gekookt en klaar was Kees Toen Vader even voor zes thuiskwam, kon hij zijn oogen niet gelooven. De huiskamer, die na het vertrek van moeder, in wanorde lag, was keurig opgeruimd. De tafel was als altijd netjes gedekt en met hoogroode kleur kwamen de dochtertjes binnen om te zeggen, dat het eten klaar was. D;e /A odde -R w ie r En toen keek vader naar hun gezichten en haalde ineens zijn zakdoek voor den dag en snoot zijn neus wel drie keer achter elkaar. En toen ze met z'n viertjes om den ronden tafel zaten, keken ze naar den leegen stoel, waar moeder altijd zat en slikten ze allemaal een prop weg in hun keel. Toen vouwde vader de handen en zei: .Goede God, laat moeder weer gauw hier bij ons terugkomen, als het mag - Amen." En de kinderen knikte hij toe en vaders oogen stonden vol tranen: „Mijn lieve, knappe huishoudstertjes!" DE B.—L. Nieuwsgierigheid. Een was een oning op de Jacht, toen hij aan den rand van het bosch een klein hutje -ag staan. Daar hij dorst had en zijn veldflesch leeg was, besloot hij de hut binnen te stappen, om er een glas frisch water te vragen. Toen hij een eenvoudige vamer binnen trad, werd zijn groet beantwoord door een houthakker en diens vrouw. Terwijl de koning zijn dorst leschte met het koele water, dat de vrouw hem aanbood, ver nam hij, dat de bewoners der hut slechts met moeite en overleg leefden van het geringe loon, dat de houthakker verdiende door hard werken. En de vriendelijke menschen gaven openhartig te kennen, dat ze dikwijls gewenscht hadden, te kun nen leven als een vorst op een kasteel. Toen de koning dit hoorde, dacht hij even na, en booci daarop de gastvrije menschen de vervulling hunner wenschen aan. HU zei„Komt morgen by my op het paleis en ik zal u voor uw goedheid jegens mij beloonen I" Opgetogen van blijdschap, vervuld van allerlei gedachten, begaven de houthak ker en zijn vrouw zich den volgenden morgen op weg naar het paleis des ko- nings. Toen ze daar aankwamen, en in een der groote zalen waren binnen gelaten, na derde de koning en sprak „Ik weet, dat ge brave, vlijtige men schen zijt. Ook weet ik, dat ge graag rijk zoudt will< a zijn. Ik zal u mooie kleeren en prachtige kamers geven. Maarpast op, dat ge niet door eigen schuld dit alles weer verliest. Elke keer komt er bij 't middagmaal een dekschaaltje op tafel. Als ge het opent, om te zien wat er in zit, laat ik u naar uw hut in het bosch terug brengenWeest dus niet nieuwsgierig De houthakker en diens vrouw waren dankbaar en beloofden de koning dat ze het bedoelde dekschaaltje niet zouden aanraken. Toen kwam er een dienaar, die hen naar een andere afdeeling van het palels bracht, waar ze prachtige kleeren, mooie kamers, heerlijk eten en drinken kregen. Wat waren de beide menschen gelukkig en tevreden Maar, helaas, ze bleven het niet. De nieuwsgierigheid begon hen te plagen. Eenige dagen was alles goed gegaan. Ze dachten niet om het dekschaaltje, waar aan ze niet mochten raken. Maar de vijfde dag begon de vrouw er over te pra ten. De man echter zei toen„Vrouw, wees nu verstandig. Laat het schaaltje met rust. Je brengt ons geluk in gevaar En de eerstvolgende dagen ging alles weer goed; totdat na ruim 'n week de vrouw zei: „Wat zou er toch eigenlijk in dat schaaltje zitten Weer wist de man het gesprek op iets anders te brengen, maar den vol- genden dag begon de vrouw„Hoor eens, j man, als ik niet weet, wat er in dat dek- schaaltje zit, kan ik niet langer met smaak eten We moesten toch eens heel even kijken. De man, die langzamerhand ook nieuws gierig was geworden, zei eindelijk„Nu, j goed dan, laten we eens heel even kijken, maar doe de deksel dadelijk weer dicht „Doe jij het maar; Jij kunt het mis schien voorzichtiger dan ik zei daarop de vrouw, en even later lichtte de man de deksel op. ,Piep zei een muis en ontsnapte uit het schaaltje. „Grijp, grijp riep de man. Maar ter wijl ze beiden als katten op de muizen vangst waren, ging de deur open en stapte de koning binnen. ,.0. o, gij nieuwsgierigen riep de ko ning uit. „Ge weet, wat er nu gebeuren gaat Een uur later werden de houthakker en zijn vrouw teruggebracht naar de hut aan den rand van het bosch. Daar gaven ze el kaar den schuld. Ze vergaten, dat ze bel den schuldig waren. Toen de twist geëindigd was, zaten ze stil bijeen. En toen den volgenden morgen de zon boven den horizon verscheen, stapte de houthakker als voorheen het bosch in om hout te hakken. Onder zijn werk dacht hij nog dikwijls aan het schaaltje, ge lijk de vrouw er aan dacht thuis, in haar eenvou dige woning, waar ze weer als vroeger een schrale pot op 't vuur had staan te koken EEN WARE GESCHIEDENIS. Op een goeden dag mochten twee zusjes van hun moeder gaan wandelen, maar zij had hun uitdrukkelijk verboden, het bosch In te gaan. Dat was veel te gevaarlijk als er geen groote menschen bij waren. Ze kregen geld mee, om onderweg wat druiven te gaan koopen, die zij al loopende konden opeten. Babbelend en knabbelend liepen zij steeds verder, en zonder er op te letten, kwamen zij al vlak bij het bosch. En nu werden zij ongehoorzaam en gingen toch het bosch in. Het was daar zoo heerlijk DE VOGELVANGER. Op 't stokje In 't hokje, Zat eenzaam een vink. Zong zeurig En treurig, Zijn droevig pink, pink l Daar kwam nu En nam nu Een kijkje al dra, Een buurtje En gluurde In 't kootje, ha, ha Dag liefje, Mijn diefje, Zit jij zoo alleen Och, vrindje, Mijn kindje, Zie 'k nooit weer, neen, neen! 'k Zal trachten Je prachtig Te redden, als 't mag. Niet treuren En zeuren, Maar gauw aan den slag „Ha, 'k heb Je!" Het klepje Viel dicht met een smak. Een zetje, Wat let me, Dat Ik het ook pak Neen vrindje, M'n kindje, Dat gaat niet, pie, pie! Wij rekken En strekken, De vleugeltjes, zie Sliep uit, hoor, Jij domoor, Nu kijk je verbaasd Geen ziertje Geeft 't diertje Om al wat je raast Dag ventje, Dag prentje, Wij fluiten da da Verbluft kijkt Die sufferd De vogeltjes na En vroolijk En oolijk Klinkt blij nu ons lied Ik zend Je, Dom ventje, De groeten, piet, piet zeiden zij, en Je kon er zoo goed verstoppertje spelen. En ze dachten, dat hun moeder er toch niets van te weten zou komen. Zij besloten nu ook verstoppertje te gaan spelen en het Jongste zusje zag al Iets, wat op een mooie schuilplaats leek. Het was een kuil, waarvan de bodem was bedekt met herfstbladeren. Ze holde erin, om zich te ver» stoppen. Maar tot haar schrik zakte ze weg In weeke modder. Uit alle macht riep ze om hulp en haar zusje kwam natuurlijk dadeiyk op haar af, om haar er uit te trekken. Hoe het toen verder ging, wisten ze later geen van beiden meer, maar het oudere zusje zakte ook weg in den modder en daar zaten ze nu met z'n tweeën. Gelukkig hoorde een boerenknecht hun geschreeuw en hij trok hen er uit met een dikken tak. Toen bracht hij de kinderen naar een huisje in de buurt, waar een brave vrouw verder voor hen zorgde. ZU waschte en droogde hen en gaf de meisjes kleeren van haar eigen kinderen, om die zoolang aan te trekken. Toen konden ze weer naar huis gaan. Wat was hun moeder boos» dat ze zoo ongehoorzaam waren geweestZe moesten dadelijk voor straf naar bed. En den volgenden dag kregen z' weer straf, maar die vonden ze nog veel ze moesten natuurlijk de geleende klee: -rug brengen en nu moesten ze meteen h -ve- IJngspoppen weggeven aan de kinde:- van de vrouw, die zoo goed voor hen gezorga had. liet taaie vlecsch GastWat drommel, is 't vleesch i daag taai. 't Is bijna niet te snijden KellnerWenscht meneer de me. slijper?

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 19